direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, deelplan Gierenplas 10 Ruinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2022BP1002014-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Gierenplas 10 te Ruinen is een voormalige boerderij met opstallen aanwezig. Er vinden al lange tijd geen agrarische werkzaamheden meer plaats. Het perceel is aangekocht door initiatiefnemers die er al wonen en nu het perceel passend bij de woonfunctie willen bestemmen. Er is reeds een omgevingsvergunning verleend voor de herbouw van de woonboerderij.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik gerealiseerd kan worden.

1.3 Opbouw toelichting

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto’s en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het geldende beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 behandelt de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 behandelt het onderwerp handhaving en in hoofdstuk 8 is de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en het gaat in op de inspraak en het overleg aangaande het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Ruinen, ten zuidwesten van Ansen. Afbeelding 2.1 duidt met rode omlijning de ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1002014-VG01_0001.jpg"

2.2 Geldende bestemmingsplan

Afbeelding 2.2 geeft een uitsnede van de verbeelding behorende bij de beheersverordening weer, waarbij de van toepassing zijnde bestemmingen en aanduidingen zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1002014-VG01_0002.jpg"

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van de beheersverordening Buitengebied, vastgesteld op 28 februari 2019. De gronden zijn aangeduid met de besluitvlakken ‘Agrarisch’ en ‘Waarde-Archeologie’. De gronden zijn voorzien van een bouwvlak en hebben de aanduidingen ‘agrarisch bedrijf’, ‘vrijwaringszone – radiotelescoop’ en ‘milieuzone – hydrologische beïnvloeding’.

Er is bij omgevingsvergunning al voorzien in toestemming om de bedrijfswoning te verbouwen en zonder agrarische bedrijfsvoering te bewonen.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het perceel aan de Gierenplas 10 is gelegen in het esdorpenlandschap waar een combinatie van historische boerderijen, erven, oude boomgaarden, houtsingels en essen een waardevol gebied vormen. Het perceel is gemeentelijk aangeduid met een hoge cultuurhistorische waarde. Op het perceel staan 13 bomen die op de lijst van waardevolle bomen staan vermeld die hiermee ook zijn beschermd.

Het erf ligt aan het einde van de weg Gierenplas en loopt als het ware over in de noordelijk gelegen open natuurlijke weidegronden van de Esch bij Ansen. Tevens is oostelijk het Dwingelderveld in het verlengde van dit perceel gelegen. Deze situering te samen met de bomen vormen een kenmerkend stukje esdorpenlandschap. In het esdorpenlandschap worden de erven getypeerd door een rafelig silhouet van bebouwing en beplanting. Op het erf wisselt de bebouwing af met kleine boomgroepen.

Het perceel Gierenplas 10 bestond uit een woonboerderij met twee aanbouwen en vier agrarische bedrijfsgebouwen. Wegens de slechte staat van onderhoud zijn er in overleg en met sloopmelding reeds drie bedrijfsgebouwen gesloopt en is één van de aanbouwen aan de woonboerderij gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1002014-VG01_0003.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Europees beleid

In 1992 werd et Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaande gebied kan worden gerealiseerd.

Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Dit plan kan onder 'ruimtelijke ontwikkeling van woningbouwlocaties’ worden geschaard. Indien een plan voorziet in de toevoeging van ten hoogste elf woningen, dan is blijkens jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Uit jurisprudentie volgt daarnaast dat wanneer er sprake is van een functiewijziging zonder uitbreiding van bebouwing er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075).

Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geoordeeld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en is een nadere toetsing aan de Ladder niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

Op 3 oktober 2018 is de (geactualiseerde) Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen van Drenthe tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen te weten de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening; het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer; het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving en het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Plan verkeer en vervoer.

Ruimtelijke kwaliteit

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. Kernkwaliteiten vormen de basis voor het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ en dit zijn kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Deze kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap; oorspronkelijkheid; noaberschap; kleinschaligheid; menselijke maat; en veiligheid.

Deze worden op de kernkwaliteitenkaart weergegeven d.m.v. een aantal indicatoren te weten landschap; cultuurhistorie; aardkundige waarden; archeologie; rust en natuur. Onder ruimtelijke kwaliteit valt ook zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit.

Op de visiekaart 2020 is het plangebied aangeduid als ‘Robuuste natuur' en ‘natuurfunctie van watersystemen’.

Het behouden en versterken van biodiversiteit is van provinciaal belang en de provincie zet zich in om leefgebieden te verbeteren, vooral voor soorten waarvoor Drenthe een belangrijk leefgebied is. Het vlechtwerk van droge en natte landschapselementen van agrarische gebieden is van provinciaal belang voor de instandhouding van een basiskwaliteit voor de biodiversiteit.

De waterhuishouding wordt in de gebieden met de aanduiding robuuste natuur afgestemd op de natuurdoelen. Het bijbehorende grondwaterregime is afhankelijk van de randvoorwaarden die het natuurdoel stelt. De waterhuishouding sluit zo dicht mogelijk aan op de natuurlijke waterhuishouding, waarbij zoveel mogelijk water vastgehouden wordt.

Kernkwaliteit landschap

Het plangebied is voor indicator ‘landschap’ aangeduid als ‘esdorpenlandschap’.

Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Kernkwaliteit aardkundige waarden

Voor de kernkwaliteit aardkundige waarden is het plangebied aangeduid met beschermingsniveau middel (aw). Het hierbij om gebieden die bijdragen aan de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap, maar minder zeldzaam of gaaf zijn. In deze gebieden vormen de aardkundige waarden een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden.

Kernkwaliteit archeologie en cultuurhistorie

Voor de kernkwaliteit archeologie is het plangebied aangeduid met het beschermingsniveau ‘Generiek: behoudenswaardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen’. Verder is het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangewezen met beschermingsniveau ‘Respecteren’. Dit beschermingsniveau is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor deze gebieden richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

Kernkwaliteit rust en natuur

Het plangebied is betreffend de indicator rust en natuur niet voorzien van enige aanduiding.

Bruisend Drenthe

De provincie heeft als missie het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kwaliteiten.

Daarbij gaat het om economische ontwikkeling en werkgelegenheid door een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie te stimuleren. Het gaat over het managen van de structurele bevolkingsdaling. Het gaat om het faciliteren van aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

Het gaat over het creëren van ‘robuuste’ stedelijke netwerken en over de verantwoordelijkheid nemen voor een leefomgeving die klimaatverandering aan kan. Het gaat over het ontwikkelen van duurzame energievoorzieningen, het ontwikkelen van duurzame en innovatieve mobiliteitsnetwerken.

Maar ook natuur, biodiversiteit en het waarderen van verschillende landschapstypen zijn een belang van de provincie om Drenthe bruisend te maken en houden. Tot slot is hier de multifunctionaliteit van gebieden van belang, waar verschillende gebruiksfuncties samenkomen is een goede verweving van provinciaal belang.

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld 3 oktober 2018), geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Op grond van artikel 2.17 van de Omgevingsverordening mag een ruimtelijk plan slechts in ruimte vragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking is gerechtvaardigd. In paragraaf 3.1 is de verantwoording van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangegeven.

Over het algemeen zal het gebruik van dit perceel minder intensief zijn omdat het gaat om een functieverandering van agrarisch, naar wonen. Hiermee zullen kenmerken niet onevenredig worden aangetast.

Wat betreft de aardkundige waarde, het aardkundig hoofdlandschap is in dit geval het Drents Plateau. Dit is een keileemplateau doorsneden door beekdalen en met enkele keileemruggen. De ambitie is om de zichtbaarheid en de beleving van de hoogteverschillen in stand te houden. Bedreigingen hierbij zijn diepe grondbewerking en doorsnijdingen, die de hydrologie kunnen verstoren. In het plangebied zijn geen waarneembare hoogteverschillen. Voorgenomen ontwikkelingen blijven binnen de bestaande bebouwingsgrenzen waardoor de aardkundige kwaliteit niet (extra) aangetast zal worden.

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Vanaf 1 januari 2016 zijn de waterschappen Reest en Wieden en Groot Salland gefuseerd tot Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta). Het plangebied is gelegen binnen het gebied van het voormalige waterschap Reest en Wieden. Voor het gebied is het waterbeheerplan 2016 - 2021 Reest en Wieden van toepassing. Het waterplan is opgesteld in samenhang met de waterschappen binnen het beheersgebied Rijn-Oost. Bij het opstellen van dit beheersplan waren de omgevingsplannen (Drenthe en Overijssel) en een waterhuishoudingsplan (provincie Gelderland) kader stellend.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor onze primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Bij ruimtelijke plannen adviseert het waterschap om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Ruimtelijke aanpassingen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een overstroming of wateroverlast en het beperken van eventuele gevolgen.

Daarnaast gaat het ook om de bijdrage die inwoners, gemeenten, provincies en belangenorganisaties zelf kunnen leveren aan waterveiligheid. De betrokkenheid vanuit de samenleving bij de gewenste veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in de planperiode.

Doelstellingen voor ruimtelijke plannen: ·

  • Het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen (overlast, schade en slachtoffers).
  • Het vergroten van het bewustzijn van de (resterende) eigen verantwoordelijkheid van de inwoners, overheden en bedrijven.

Het plan voorziet in een functiewijziging van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonbestemming. De bebouwingsmogelijkheden zullen daarmee afnemen. Gezien de aard en omvang zal dit plan geen (extra) wateroverlast en overstromingen veroorzaken.

Het plan betreft enkel een functiewijziging welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan. Op grond daarvan vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering.

3.5 Gemeentelijk beleid

De toekomstvisie (vastgesteld 2 juli 2010) dient als omgevingsvisie in het kader van de omgevingswet. In de visie worden zes thema’s besproken die samen een integrale visie van de Wolden vormen. Eén van die thema’s is ‘wonen en leven’. Hierin worden een aantal leidraden voor de fysieke leefomgeving genoemd, onder andere:

  • Bij elke nieuwe ontwikkeling gaat de voorkeur uit naar inbreiding boven uitbreiding;
  • Vrijkomende agrarische bebouwing mag binnen de kaders van de programma’s ontwikkeld worden voor woningbouw;
  • Nieuwe ontwikkelingen passen binnen de aard en de schaal van het landschap en laten zich inspireren door de cultuurhistorie van het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt;

Structuurvisie De Wolden (2011)

In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.

De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in De Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.

Het plangebied is gelegen binnen landschapstype ‘gaaf esdorpenlandschap’.

Kenmerkend voor dit gebied zijn de bos- en heidevelden, de essen en beken. Men ging wonen en akkerbouw bedrijven op het hogere zand, met water van de beken dichtbij, en hout uit de bossen om mee te bouwen.

Door de verandering in de landbouw verliest veel agrarische bebouwing haar oorspronkelijke functie. Hergebruik van vrijgekomen agrarische bebouwing voor bijvoorbeeld wonen komt de leefbaarheid van het buitengebied ten goede.

Het plangebied ligt in het esdorpenlandschap. De lange geschiedenis van de esdorpen is nog steeds te zien in het landschap. Historische boerderijen, erven, oude boomgaarden, houtsingels en essen maken het een waardevol gebied. De van oudsher relevante elementen zijn ook nu nog de drager van het landschap: de essen als bouwland, de beekdalen als hooiland en de heidevelden als weidegebied. Te midden van de essen op de overgangen naar de beekdalen liggen de dorpen. De kleinschalige opzet van het landschap is de grote kracht van het esdorpenlandschap. Nieuwe ontwikkelingen bieden kansen om het karakter van het esdorpenlandschap te versterken. Aanwezig microreliëf en zandpaden moeten behouden blijven.

In de gemeente De Wolden bestaat de bestuurlijke wens tot deregulering en meer verantwoordelijkheid bij de burger neer te leggen. Deze wens heeft er toe geleid dat in de raadsvergadering van 13 december 2012 de raad besloten heeft tot het welstandsvrij verklaren van grote gebieden van de gemeente. Daarmee heeft de gemeenteraad het vertrouwen in de burger uitgesproken dat hij/zij de verantwoordelijkheid aan kan om op een juiste wijze met de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente De Wolden om te gaan.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een perceel met agrarische bedrijfsbestemming naar een perceel met een woonbestemming met daarop een (burger)woning met bijbehorende bouwwerken. Op basis van de saneringsregeling wordt de hoeveelheid bebouwing verkleind.

De bebouwingsstructuur van het erf blijft een cluster zoals passend is in het esdorpenlandschap. Met dit plan krijgt het nu verrommelde erf weer uitstraling waarmee het karakteristieke van dit gebied weer benadrukt wordt. Het erf ligt in een strook tussen twee essen in en is lang in gebruik geweest als agrarisch erf. Er is geen microreliëf aanwezig wat verstoord kan worden.

Het plangebied is op de kaart behorende bij de welstandnota 2013 aangewezen als welstandvrij gebied. Op basis van de reeds getroffen en beoogde aanpassingen op het verrommelde erf is vast te stellen dat initiatiefnemer de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke kwaliteit voor dit perceel waar zal maken.

Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het perceel de Gierenplas 10 is een boerenerf aan het eind van een doodlopend weggetje.

Het erf is compact ingericht met een cluster aan bebouwing. De woonboerderij is reeds verbouwd, rest het herbouwen van de geplande bijgebouwen. Die zullen nagenoeg op dezelfde plaats herbouwd worden als waar ze van oudsher gesitueerd waren.

De bebouwingsstructuur van het erf blijft een cluster zoals passend is in het esdorpenlandschap. De bestaande landschappelijke structuren en kwaliteiten worden niet onevenredig aangetast. Het huidige landschap kent al een stevige landschappelijke structuur door de aanwezigheid van vele deels waardevolle en beschermde bomen. De voorziene bijgebouwen zullen niet dichter op de bomen gesitueerd worden dan in de bestaande situatie.

In de nieuwe situatie zal er een boomgaard en een moestuin worden aangelegd.

De voorziene bijgebouwen worden mogelijk gemaakt met de reductieregeling, waarbij in totaal 513m² mogelijk is en er nu reeds 423m² gepland is. Initiatiefnemer zal voor alle vergunning plichtige initiatieven een afzonderlijke omgevingsvergunning procedure doorlopen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan voorziet in een functiewijziging van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonbestemming. De bewoning zonder agrarische bedrijfsvoering is reeds bij omgevingsvergunning toegestaan.

5.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. De vereiste bodemkwaliteit is bepaald in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit maakt onderscheid tussen verschillende toepassingsmogelijkheden met bijbehorende toetsingskaders. Uitgangspunt van het Besluit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De bewoning zonder agrarische bedrijfsvoering is reeds bij omgevingsvergunning toegestaan. Tevens is de verbouw van de bestaande woning reeds vergund.

Volgens het bodemloket heeft er in het verleden een dieseltank gestaan maar is deze reeds verwijderd. Verder staat aangegeven dat er een (historisch) bodemonderzoek is uitgevoerd resultaten daarvan aan geven dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming.

In het kader van het bestemmingsplan is een verkennend bodem- en asbestonderzoek (bijgevoeg in Bijlage 1) gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geenmilieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

De binnen de gemeente De Wolden aangewezen rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen. In de gemeente De Wolden zijn geen gemeentelijke monumenten aangewezen.

Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. Het plangebied is op de kaart aangeduid met hoge of middelhoge verwachting. Dat betekent dat archeologisch onderzoek verplicht is bij ingrepen > 1000m² en dieper dan 30 cm -Mv.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming met een woonhuis en bijbehorende bouwwerken.

De ingreep die gemoeid is met het oprichten van de bijgebouwen is minder dan 1000 m² waarmee archeologisch onderzoek niet benodigd is.

Bovendien worden de bijgebouwen teruggebouwd op nagenoeg dezelfde plek als de bestaande en gesloopte bijgebouwen waar de grond reeds geroerd was.

Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart biedt inspiratie voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk ontwerp (inrichting en beheer).

Op de beleidskaart is het plangebied aangeduid als beleidsgebied 2. Daarbij is aangegeven dat dit gebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft en dat bij nieuwe ontwikkelingen cultuurhistorische waarden een grote rol dienen te spelen. De cultuurhistorie kan daarbij inspirerend werken bij nieuwe ontwikkelingen.

Het plangebied maakt deel uit van het cultuurlandschap ‘rationele landbouwontginning, relatief droog’ volgens de inventarisatiekaart van gemeente de Wolden. Een niet onaanzienlijk deel van de voormalige heidevelden werd in de 19de en 20ste eeuw tot landbouwgrond, zowel akkerland als grasland, ontgonnen. Deze agrarische heideontginningen werden rationeel uitgevoerd. Beplanting van de perceelsrand ontbrak over het algemeen. De verkaveling werd deels blokvormig aangelegd, en deels in de vorm van lange smalle kavels doorgetrokken vanuit de aangrenzende veenontginningen.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming met een woonhuis en bijbehorende bouwwerken. Het plangebied ligt in een strook land tussen De Esch bij Ansen en de Groote Esch bij Witteveen. Het omliggende gebied is blokvormig verkaveld. De perceelsrand van het plangebied is niet beplant. Langs de weg Gierenplas staan eikenbomen die daarmee ook langs het aanliggende deel van het erf aan de weg staan. Een deel van deze bomen staan vermeld op de waardevolle bomenlijst van de Wolden. Op het erf staan meerdere waardevolle bomen die in de regels beschermd worden d.m.v. artikel 3.1 onder h en bijbehorende bouwregels.

Met de functiewijziging naar wonen worden cultuurhistorische waarden niet extra aangetast. De waardevolle eikenbomen blijven behouden en worden extra beschermd in dit bestemmingsplan.

Het aspect ‘cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.3 Water

In het kader van dit plan is op 19 januari 2022 de digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets volgt dat de korte procedure van toepassing is. Dat houdt in dat de planvorming doorgang kan vinden onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toepast.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2.

Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter.

Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte.

Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater en dat is wat er gebeurd in dezen. Schoon hemelwater afkomstig van de daken van de bijgebouwen en het woonhuis vloeit af op de sloot gelegen naast het plangebied.

Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.4 Natuur en Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet natuurbescherming.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming met een woonhuis en bijbehorende bouwwerken.

De ontwikkelingen vinden plaats op een bestaand erf. Een deel van de bijgebouwen is reeds gesloopt en de bestaande woning is verbouwd. Deze werkzaamheden zijn aangevangen buiten en vinden gestaag voortgang. Het woonhuis wordt bewoond en het terrein wordt regulier onderhouden. Bij de verdere werkzaamheden zal door de initiatiefnemer rekening gehouden worden met de algemeen geldende zorgplicht.

Met de functieverandering van agrarisch naar wonen vermindert de druk op de omgeving. De effecten, onder andere door stikstofuitstoot, op het nabijgelegen Dwingelderveld zullen met deze functiewijziging afnemen ten opzichte van een gebruik conform de agrarische bedrijfsbestemming.

Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.5 Geluid

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming met een woonhuis en bijbehorende bouwwerken.

Een woning is een geluidsgevoelig object. Op grond van de Wet geluidhinder dient er een akoestische afweging in het kader van dit op te stellen bestemmingsplan te worden gemaakt. Voornoemde plicht geldt niet voor bestaande situaties. Aangezien het enkel gaat om een functiewijziging, waarbij de agrarische bedrijfswoning een burgerwoning wordt, is een akoestische afweging niet verplicht op grond van de Wet geluidhinder.

Er is met dit plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming met een woonhuis en bijbehorende bouwwerken.

Een goede ruimtelijke ordening vergt dat er voldoende afstand is tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG staan voor een groot aantal bedrijfscategorieën richtafstanden aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar. De genoemde richtafstanden zijn gebaseerd op een rustige woonwijk danwel rustig landelijk gebied.

Er zijn geen bedrijfsbestemmingen gelegen binnen een straal van 500 meter rondom het plangebied. De dichtstbijzijnde woonbestemming is gelegen op ca. 195m. Er verdwijnt een bedrijf, waarmee effecten op derden verminderen. Met dit plan is een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.

In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden mee genomen in ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming met een woonhuis en bijbehorende bouwwerken.

Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie:

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming met een woonhuis en bijbehorende bouwwerken.

De risicokaart Nederland is nagezien op de mogelijke aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid (straal 500 meter) van het plangebied. Volgens de risicokaart zijn er in de nabijheid geen buisleidingen, inrichtingen met gevaarlijke stoffen en/of transportroutes over (spoor)weg gelegen. Daarmee is met dit plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Verkeer en parkeren

Het plan voorziet in een bestemmingswijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Er is een woning toegestaan. Er is voldoende parkeerruimte voorzien op eigen terrein.

De verkeersdruk zal met deze functiewijziging, waarbij de agrarische bedrijfsvoering formeel komt te vervallen, afnemen. De Gierenplas is een doodlopende weg welke ontsluit op de Anserweg die van Ansen naar Witteveen loopt. Deze wegen structuur is voldoende om de verkeersbewegingen van de bestaande woning op te vangen.

Het aspect ‘parkeren en verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.11 Radioastronomie

De locatie heeft onder de beheersverordening Buitengebied de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - radiotelescoop' ter bescherming van het functioneren van de waarnemingsinstrumenten van Astron. Echter wordt er met dit plan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt en betreft het slechts een functiewijziging die de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel beperkt ten opzichte van de voorgaande situatie. Daarbij is de gebiedsaanduiding ook in de bestemmingsplan opgenomen onder artikel 9.2 Vrijwaringszone - radiotelescoop.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente De Wolden en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

6.2 Regels

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

De regels zijn gebaseerd op de regels zoals opgenomen in de beheersverordening Buitengebied De Wolden. De aanduidingen ‘vrijwaringszone – radiotelescoop’, ‘milieuzone – hydrologische beïnvloeding’ en dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ blijven behouden met dit plan.

6.3 Verklaring van de enkelbestemmingen

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarisch grondgebruik.

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Er zijn enkel andere bouwwerken toegestaan

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.

De bouwregels zoals deze gelden voor de woonbestemming in het buitengebied van De Wolden zijn opgenomen. Daarbij zijn enkele maatwerkaanpassingen getroffen. De bescherming van waardevolle bomen is geborgd in de regels door bij het bouwen een onderzoek door een deskundige verplicht te stellen.

Vanwege de situering van het perceel is een nadere verduidelijking van de voorgevel van de woning getroffen. Met deze ontwikkeling wordt voorzien in vervangende nieuwbouw van de bijbehorende bouwwerken. Daartoe is conform de reductieregeling in de bouwregels voorzien in een maximum aantal vierkante meters voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Er is een Kadernota Handhaving en Toezicht met looptijd tot 2018. In de afgelopen jaren is er veel veranderd aangaande dit thema. In de Packagedeal die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk in juni 2009 hebben gesloten, is afgesproken dat er kwaliteitscriteria worden ontwikkeld en vastgesteld waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving in het Omgevingsrecht moeten voldoen. De criteria maken inzichtelijk welke kwaliteit burgers, bedrijven, instellingen, overheden onderling mogen verwachten bij de uitvoering of de invulling van de vergunningverlening-, toezicht-en handhavingstaken. De Kadernota geldt voor iedereen die betrokken is bij de handhaving van regels voor de fysieke leefomgeving en veiligheid door de gemeente De Wolden.

De nota bevat de handhaving van een breed scala aan landelijke en gemeentelijke regelgeving, zoals de Woningwet, Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Wet Bodembescherming, Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de bijzondere wetten (Drank-en horecawet, Wet op de Kansspelen). Omdat bijzondere wetten ook onder de reikwijdte vallen, horen ook veiligheids- en openbare orde vraag stukken onder de werking van deze nota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden. Daarnaast heeft de initiatiefnemer de omwonenden geïnformeerd over plannen.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het conceptbestemmingsplan toegezonden worden aan de vooroverlegpartners.

Het voorliggend bestemmingsplan heeft als ontwerp ter visie gelegen van 26 april tot en met 7 juni. Tijdens deze termijn heeft een ieder de gelegenheid gekregen een zienswijze op het plan in te dienen. Door de Provincie Drenthe is een zienswijze ingediend met betrekking tot de waardevolle bomen op het perceel en de beschermingszone radioastronomie. Deze opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. De zienswijze en beantwoording hiervan zijn samengevat in Bijlage 2 Reactienota zienswijzen

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers. Er is een planschade afwentelingsovereenkomst gesloten, waarmee eventuele planschade afgedekt