direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2010, Sterrenbos 8 Beers
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Aan Sterrenbos 8 in Beers wil de initiatiefnemer de woning, een voormalige boerderij, splitsen in 2 burgerwoningen. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen de Sterrenbos in Beers. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0002.jpg"

Ligging van het plangebied in de omgeving (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Opbouw van het wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. In de toelichting zijn de conclusies van de verschillende haalbaarheidsaspecten opgenomen. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan Sterrenbos 8 in het buitengebied ten zuidwesten van de kern Beers. De locatie betreft een voormalige boerderij, die als woonhuis in gebruik is. De locatie is gelegen aan het einde van een onverharde weg, nabij een bovenloopje van De Raam. Het gebied rondom het plangebied is grotendeels in gebruik als weiland en akkerland. In de directe omgeving van de locatie liggen verspreid een klein aantal (voormalige) boerderijen. En groot deel van de wegen in de omgeving is onverhard.

Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0003.jpg"

Luchtfoto met plangebied rood omlijnd

Het plangebied maakt onderdeel uit van het kampenlandschap dat zich kenmerkt door laagtes met waterlopen in de oude stroomgeulen van de Maas. Deze laagtes zijn subtiel herkenbaar, maar kunnen versterkt worden voor een betere leesbaarheid van het landschap en voor een betere oriëntatie in het gebied. De doorgaande ontsluiting ligt vooral langs de randen van het gebied en wordt (deels) gekenmerkt door laanbeplanting. Het binnengebied ligt verborgen en wordt ontsloten door een netwerk van verharde en onverharde paden. De oriëntatie is lastig, wat zowel een kwaliteit als een bedreiging is. Kleinschalige erven liggen informeel verspreid door het gebied, vaak op enige afstand van elkaar. Rondom de kruispunten van wegen zijn concentraties van erven aanwezig. In het gebied zijn verschillende soorten beplanting aanwezig. De beplanting geeft het gebied een kleinschalig en intiem karakter. Het coulissenwerk biedt verrassende zichten en houdt bovendien minder fraaie bebouwing uit het zicht. Het groen kan echter niet overal tegenwicht bieden aan (toekomstige) bebouwing en overige activiteiten. Het plangebied is halverwege de 19e eeuw ontgonnen.

Het gebouw is een karakteristieke boerderij met aangebouwd een voormalige stal. Bij de boerderij staan twee schuren en een garage. In de huidige situatie is de inhoud van de woonfunctie binnen de boerderij 1.437 m³.

2.2 Toekomstige situatie

Onderhavig plan betreft de splitsing van de woonboerderij, waarbij het bestaande gebouw via een interne verbouwing in twee wooneenheden wordt verdeeld. De boerderij met een volume van 1.691 m3 wordt gesplitst in twee eenheden van resp. 784 en 907 m3 groot. Voor een van de woningen wordt een keuken bijgebouwd (zie situatietekening en plattegrond). De buitengevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw blijft onaangetast (zie afbeelding vooraanzicht). Om de splitsing mogelijk te maken, zullen de bestaande bijgebouwen worden gesloopt. In totaal is dat 224 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0004.png"

Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0005.jpg"

Situatietekening toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0006.jpg"

Gevelaanzichten

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0007.png"

Voorbeelduitwerking (begane grond) van de woningsplitsing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Het splitsen van een woning is volgens de 'handleiding ladder voor duurzame verstedelijking' geen stedelijke ontwikkeling die voorziet in een regionale behoefte. Toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor het initiatief dan ook niet nodig.

Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het Rijksbeleid de ontwikkeling van de locatie niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.

De ordenende rol gaat uit van het behartigen van ruimtelijke belangen en keuzes. Deze zijn geordend in vier ruimtelijke structuren. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De vier onderscheidende structuren zijn: groenblauwe structuur, agrarische structuur, stedelijke structuur en infrastructuur.

Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen.

Planspecifiek

In de structuurvisie geldt voor het plangebied de aanduiding 'Groenblauwe mantel' als onderdeel van de groenblauwe structuur. Het is een gebied waar overwegend gemengd landelijk gebied is met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het gebied grenst aan het kerngebied natuur en water en draagt bij aan de bescherming van de waarden in dit kerngebied. In de groenblauwe mantel is behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap een belangrijke opgave. Binnen de groenblauwe mantel zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk, mits deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De voorgenomen ontwikkeling zorgt aangezien er slechts beperkt gebouwd wordt niet voor een aantasting van de genoemde functies of het landschap. Het plan past binnen de structuurvisie.

Verordening ruimte

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Belangrijk bij de beoordeling van nieuwe plannen is de inpasbaarheid in het provinciaal beleid. De Ruimtelijke Verordening is daarbij het document wat de meest concrete regels biedt voor nieuwe ontwikkelingen. Binnen bestaand stedelijk gebied is stedelijke ontwikkeling mogelijk. Indien sprake is van de nieuwbouw van woningen dient verantwoord te worden hoe dit zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit en andere woningbouwafspraken.

Planspecifiek

De Verordening ruimte stelt in Artikel 6.7 lid 3 regels ten aanzien van de ontwikkeling van functies binnen de groenblauwe mantel. Het is mogelijk om in de groenblauwe mantel een woning te splitsen als sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (waaronder karakteristieke boerderijen) en wanneer dit in het belang is van behoud of herstel van de cultuurhistorische waarde van het pand. Door de woningsplitsing kan de boerderij behouden blijven.

Het gebied is ook aangeduid als Aardkundig waardevol (Artikel 21). Onderhavig plan betreft echter geen (ingrijpende) aanpassingen die de aardkundige waarden zouden kunnen bedreigen, omdat het een interne verbouwing betreft en slopen van opstallen.

De Verordening ruimte levert geen belemmeringen op voor onderhavig plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Cuijk

In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.

De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:

  • 1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk
  • 2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Vitaal Cuijk'. Dit gedeelte van de gemeente bestaat voornamelijk uit agrarische gebied en natuurgebieden. De doelstelling voor dit gebied is 'behoud waar mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit, met name voor aan het buitengebied gebonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan'. De landschappelijke waarden en natuurwaarden spelen daarbij een belangrijke rol. Daarnaast zet de gemeente in op een multifunctioneel buitengebied waarin functies niet met elkaar concurreren, maar in samenhang bijdragen aan een vitaal en leefbaar platteland.

Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft een woningsplitsing van een karakteristieke boerderij. Het betreft een interne verbouwing, waarbij de karakteristieke boerderij behouden kan blijven. Op deze manier wordt een bijdrage geleverd aan het behoud van de landelijke uitstraling van het gebied. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.

3.3.2 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk 2010' van de gemeente Cuijk, vastgesteld op 19 september 2011. Voor het buitengebied van de gemeente Cuijk is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, Herziening 2016' vastgesteld op 3 april 2017.

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen en aanduidingen die relevant zijn voor onderhavig plan:

  • de enkelbestemming 'Wonen', waarbij niet meer dan één woning aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
  • de dubbelbestemming 'Archeologie 5', ten behoeve van het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • Bouwaanduiding 'karakteristiek', gericht op behoud van de karakteristiek bebouwing;
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • gebiedsaanduiding overige zone - radarverstoringsgebied;

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0008.jpg"

Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Cuijk (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 23.6.1 van het vigerende bestemmingsplan beschrijft dat Burgemeester en wethouders de bestemming 'Wonen' kunnen wijzigen en toe te staan dat een woning wordt gesplitst, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. Splitsing is alleen toegestaan indien het een woonboerderij betreft.
  • b. De bouwmassa van de woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m3.
  • c. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 450 m3.
  • d. Na splitsing mogen de twee woningen niet worden gesloopt en vervangen worden voor twee vrijstaande woningen.
  • e. Het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden.
  • f. Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  • g. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • h. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • i. Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijbehorend bouwwerk per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt.
  • j. De gesloopte bebouwing nimmer mag worden teruggebouwd.

Planspecifiek

ad. a. De betreffende locatie is in het vigerende bestemmingsplan bestemd met 'wonen'. De boerderij kan daarom als woonboerderij worden beschouwd. Het woongebouw voldoet aan de omschrijving zoals deze is opgenomen in de begrippenlijst van het bestemmingsplan. 'Woonboerderij' is als volgt omschreven: een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of kortgevelboerderij).

ad. b. De inhoud van de woonboerderij is 1.437 m3.

ad. c. Na splitsing ontstaan twee woningen van resp. 583 m3 en 854 m3.

ad. d. Aan deze voorwaarden zal worden voldaan. Het slopen van de karakteristieke bebouwing wordt in de regels van dit wijzigingsplan niet toegestaan. Tevens laat het wijzigingsplan geen vrijstaande woningen toe.

ad. e. De indeling van de gevels, de kapvorm, de goot- en bouwhoogte en het architectonische karakter zal niet worden gewijzigd als gevolg van de splitsing.

ad. f. In de paragraaf 4.1.3 wordt aangetoond dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de Wet geluidhinder.

ad. g. In de paragraaf 4.1.5 wordt aangetoond dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de milieuzonering.

ad. h. Ten aanzien van de voorgrond geurbelasting wordt voldaan aan de normen en ten aanzien van de achtergrond geurbelasting is de situatie acceptabel. Geconcludeerd kan worden dat er op het aspect geur geen belemmeringen zijn. De woning(en) gaan ook geen belemmering vormen voor de omliggende bedrijven. In paragraaf 4.1.4 wordt dit aangetoond.

ad. i. De aangebouwde stal zal verdeeld worden in twee bergruimten. Deze bergruimten zijn ieder 95 m2 groot. Deze blijven hiermee onder de maximaal toelaatbare oppervlakte van 100 m2 voor bijgebouwen. De losstaande schuren zullen voorafgaand aan de splitsing worden gesloopt. Het gaat om in totaal 224 m². Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

ad. j. Er is geen intentie de gesloopte schuren en bergingen terug te bouwen. Dit is geborgd doordat er slechts 100 m² aan bijgebouwen per woning is toegestaan en deze oppervlakte al in de bestaande boerderij aanwezig is, waarvan de maatvoering niet mag worden gewijzigd. De splitsing heeft tot doel om de kwaliteit van het terrein en de inrichting van het terrein te verbeteren.

Het initiatief voldoet daarmee aan alle voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid ex art. 23.6.1.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In onderhavig plan wordt een woning gesplitst in twee wooneenheden. Dit betreft alleen een interne verbouwing waarbij geen gevoeliger functie wordt gerealiseerd dan reeds ter plekke aanwezig. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van bodemonderzoek.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

De splitsing van een woning tot twee woningen in het plangebied kan, aangezien de toevoeging van het aantal woningen ruim onder de 1.500 woningen ligt, aangemerkt worden als een NIBM-project. Daarmee is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. De nieuwe woning is een geluidsgevoelige bestemming gelegen in de geluidszone van Sterrenbos. Om aan te tonen dat een extra woning gerealiseerd kan worden is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit de berekeningen ten gevolge van de Sterrenbos blijkt dat de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet wordt overschreden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Onderliggend initiatief betreft woningsplitsing en een woning is een geurgevoelige bestemming. Om aan te tonen dat de extra woning geen belemmeringen oplevert voor omliggende bedrijven is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). In dit kader is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij en aan het gemeentelijk geurbeleid. Uit de berekeningen van de voorgrondbelasting blijkt dat voldaan wordt aan de normen en geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de achtergrond geurbelasting als acceptabel wordt beschouwd. De splitsing van de woning leidt niet tot een beperking van de rechten van de omliggende veehouderijen.

Geconcludeerd wordt dat er wordt voldaan aan de afstanden uit de Wgv en er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De enige bedrijvigheid in de omgeving is agrarische bedrijvigheid. Het meest dichtbij gelegen bedrijf ligt op 135 m. VNG geeft voor geur de grootste richtafstand. Het aspect geur is behandeld in paragraaf 4.1.4. Daarna is de grootste richtafstand gegeven voor geluid, namelijk 50 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Daarmee is er sprake van een goed woon- en leefklimaat in de toekomstige woningen en er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt. In paragraaf 4.1.4 is wat betreft het aspect geur onderbouwd dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Voor inrichtingen geldt dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0009.jpg"

Uitsnede Risicokaart

De bovenstaande uitsnede uit de Risicoatlas geeft een beeld van de ligging en spreiding van de verschillende risicobronnen in de nabijheid van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. In de omgeving bevinden zich agrarische bedrijven waar propaan wordt opgeslagen. De afstand tot deze locatie bedraagt echter meer dan 340 meter. Deze afstand is dermate groot dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor uitvoerbaarheid van de functiewijziging.

4.1.7 Gezondheid

Vanuit het RIVM rapport “Veehouderij en Gezondheid Omwonenden” is bekend dat er een statistisch verband bestaat tussen het wonen binnen 2 km van een geitenhouderij en een gemiddeld verhoogd risico (5,6%) van longontsteking optreed. Uit het onderzoek blijkt dat de zogenoemde best-fit reikwijdte waarbinnen het risico verhoogd is, verschilt tussen de jaren en beweegt zich tussen waarden van iets minder 1 tot ongeveer 2 km. Nader onderzoek moet dan ook uitwijzen wat de oorzaak voor deze variatie is.

Planspecifiek

De te splitsen woning bevindt zich op circa 1.600 meter van een geitenhouderij (aan de Provincialeweg 13) in het landelijk gebied van Beers. Tussen de woning en de geitenhouderij bevinden zich meerdere woningen en bedrijfswoningen. Ook de gehele kern van Beers bevindt zich binnen de 2 km zone van de geitenhouderij.

Buiten de 2 km zone is er in elk geval sprake van een goed woon- en leefklimaat. De vraag die voor ligt is of er, gezien de ligging in landelijk gebied, in dit geval sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (naar analogie van Wet geurhinder en veehouderij en Wet geluidhinder). Gezien het een beperkte ontwikkeling betreft op circa 1.600 meter afstand van een geitenhouderij, in een overwegend agrarisch gebied, zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Keur Waterschap Aa en Maas (2015)

De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).

De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Hieronder vallen activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Aan de zuidzijde van het plangebied, op een afstand van 40 m, loopt een A-watergang met beschermingszone. Het plan voorziet niet in ontwikkelingen binnen deze beschermingszone en heeft daardoor geen invloed op de waterloop. Verder is geen oppervlaktewater aanwezig in of rondom het plangebied.

Het initiatief betreft een woningsplitsing en sloop van een aantal bijgebouwen. De oppervlakte verharding zal hiermee niet toenemen. Realisatie van het initiatief past daarom binnen de uitgangspunten en regelgeving van het Waterschap Aa en Maas.

Het hemelwater wordt op eigen perceel verwerkt en niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief uitvoerbaar is ten aanzien van het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in een gebied met een beschermde status in het kader van de Wet natuurbescherming. De locatie ligt ook niet in het Natuurnetwerk Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0010.jpg"

Uitsnede Natuurbeheerplan Provincie Noord-Brabant

In het kader van de woningsplitsing zal beperkt worden gesloopt en gebouwd. Aangezien de te slopen bijgebouwen in goede staat zijn en gebruikt worden ten behoeve van de woonfunctie, is het redelijkerwijs aan te nemen dat zich hier geen beschermde soorten bevinden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het perceel is ontsloten via de Sterrenbos. Met de woningsplitsing zal het bestemmingsverkeer licht toenemen. Voor het overige wijzigt de verkeerssituatie niet. De bestaande inrit blijft gehandhaafd. Voor twee-onder-één-kap woningen in het buitengebied geldt op basis van de gemeentelijke parkeernormen dat er per woning 2,2 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Dit zijn afgerond 3 parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein is meer dan genoeg ruimte om de benodigde 3 parkeerplaatsen per woning te realiseren.

Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor het onderdeel verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De boerderij heeft in het vigerend bestemmingsplan de aanduiding karakteristiek, gericht op behoud van de bestaande bebouwing. Onderhavig plan tot splitsing van de woning heeft tot doel de boerderij in stand te houden. De bestaande gevels, goot- en nokhoogte, kapvorm en het architectonisch karakter blijven gehandhaafd. In de regels is opgenomen dat de bestaande maatvoering niet mag worden gewijzigd. In de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben.

Archeologie

Het plangebied heeft grotendeels een archeologische verwachtingswaarde categorie 5 (donkerbruin). De zuidelijke deel van het plangebied heeft geen archeologische verwachtingswaarde (lichtbruin). Dit is op bijgevoegde uitsnede van de archeologische beleidskaart gemeente Cuijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.WPSterrenbos8-VA02_0011.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Cuijk. (bron: gemeente Cuijk)

Volgens het vigerend bestemmingsplan geldt voor categorie 5 een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van minimaal 2.500 m². In het deel van het plangebied met een archeologische verwachtingswaarde vinden geen grondwerkzaamheden plaats met een oppervlakte groter dan 2.500 m².

Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het initiatief uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk 2010, Herziening 2016' vastgesteld op 3 april 2017', bevat voorliggend wijzigingsplan de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', waarbij twee bestemmingsvlakken zijn opgenomen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Binnen de bouwvlakken is tevens de aanduiding 'karakteristiek' opgenomen ter bescherming van de karakteristieke bebouwing.

De volgende waarden en aanduidingen blijven ongewijzigd. Deze onderdelen worden overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk 2010, Herziening 2016':

  • 'Waarde - Archeologie 5';
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - radarverstoringsgebied';

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak ex artikel 3.1.6 Bro opgenomen.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft vanaf 3 juni 2020 tot en met 14 juli 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.