direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kern Vianen 2006, Berkenkamp ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De familie Verblakt is eigenaar van het perceel Berkenkamp 15 in Vianen. Zij zijn voornemens om naast de bestaande woning drie nieuwe vrijstaande woningen te realiseren. Deze woningen worden ingepast in het bestaande bebouwingslint.

Omdat het realiseren van de woning strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar wel past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Berkenkamp tussen de nummers 7 en 15 (ong.), in de bebouwde kom van Vianen. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0002.png"  
Ligging plangebied in omgeving (bron: www.openstreetmap.org)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Kern Vianen 2006' vastgesteld op 12 november 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0003.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kern Vianen 2006' met plangebied  

Op het perceel liggen de bestemmingen:

  • Enkelbestemming "Agrarische doeleinden A", bestemd voor agrarisch grondgebruik. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De aanduiding 'Wijzigingsbevoegdheid IL2' is opgenomen voor het plangebied, waarmee de bestemming kan worden gewijzigd naar een woonbestemming, waarbij maximaal 4 woningen zijn toegestaan.
  • Dubbelbestemming 'Archeologisch onderzoeksgebied', bestemd voor doeleinden ter vaststelling van de archeologische waarden door middel van archeologisch onderzoek. Voor bodemingrepen die dieper reiken dan 0,4 meter onder maaiveld en/of een grondoppervlak hebben groter dan 2.500 m² geldt een onderzoeksplicht.

Voor het achterste deel van het perceel geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', dat is vastgesteld op 19 september 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0004.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met deel van het plangebied daarbinnen  

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen. Hierbinnen gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied' ten behoeve van behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5', bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor bodemingrepen die dieper reiken dan 0,5 meter onder maaiveld en met een oppervlakte groter dan 2.500 m² geldt een onderzoeksplicht.
  • Gebiedsaanduidingen: 'bebouwingsconcentratie', 'radarverstoringsgebied', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', 'funnel', 'accentgebied boom- en vaste plantenteelt' en 'boom- en vaste plantenteelt categorie 2'

Het initiatief is strijdig met de regels van beide geldende bestemmingsplannen, aangezien het oprichten / in gebruik nemen van woningen ter plaatse niet is toegestaan. Van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan 'Kern Vianen 2006' is opgenomen kan geen gebruik worden gemaakt, omdat een deel van het plangebied hierbuiten ligt.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Het initiatief wordt toegelicht in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

De locatie aan de Berkenkamp ong. is gelegen in het westen van de kern Vianen. Vianen is ontstaan op de vroegere 'Kuukse Hei', een hogere zandrug nabij de Maas. In de achttiende eeuw is deze nederzetting gegroeid als gevolg van de uitgifte van stukken grond aan de arme mensen uit Cuijk door de toenmalige regenten. Als gevolg van deze uitgiften is het grondgebied rond Vianen zeer versnipperd. Van oorsprong is Vianen een agrarisch georiënteerd dorp.

De Berkenkamp is een rustige weg in het westen van Vianen en loopt over in de Franssenstraat, die de hoofdstraat van het dorp vormt. De Berkenkamp en de westelijke kant van de Franssenstraat vormen samen een bebouwingslint met vrijstaande en halfvrijstaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0005.png"  
Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)  

Het plangebied is in de huidige situatie een onbebouwd grasveld. De woningen aan weerszijden van het plangebied, nummer 7 en 15, zijn vrijstaande woningen. Het gebied aan de overzijde van de weg is dichter bebouwd.

2.2 Functies

In de huidige situatie heeft het plangebied een agrarische functie. Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Vianen, die vooral bestaat uit woningen. Aan de overzijde van de weg bevinden zich maatschappelijke bestemmingen ten behoeve van een basisschool en een gymzaal. Bij de gymzaal is een jongerenontmoetingsplek ingericht met een overkapping. Op het grasveld tussen de gymzaal en de Berkenkamp staan 'panna-doeltjes'. Dit grasveld is in het Speelruimtenplan Cuijk (2009) opgenomen als voetvalveld (openbaar speelveld).

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling

De locatie aan de Berkenkamp maakt deel uit van een bebouwingslint. In de huidige situatie is er tussen de Berkenkamp 7 en 15 een 'gat'. Drie nieuwe woningen zijn stedenbouwkundig gezien goed inpasbaar in deze open ruimte. Om te onderzoeken op welke wijze de nieuwe woningen ingepast kunnen worden in de omgeving, is er een schetsontwerp gemaakt, dat onderdeel is van het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0006.png"

Schetsontwerp

3.2 Ruimtelijke structuur / Beeldkwaliteit

Stedenbouw

Het plangebied ligt op de dorpsgrens van Vianen en het landelijk gebied. Door een landelijke sfeer en aansluiting op de het bestaand dorpslint van Vianen worden de woningen stedenbouwkundig ingepast. Het dorpslint aan de Franssenstraat bestaat uit vrijstaande woningen en tweekappers. De omliggende bebouwing aan de Berkenkamp bestaat uit vrijstaande woningen.

De woningen zijn georiënteerd op de Berkenkamp, zodat de woningen zich voegen in het bestaande lint. Met een tuin op het zuiden georiënteerd zijn duurzame voorzieningen mogelijk, zoals de toepassing van zonnepanelen of het gebruik van passieve zonne-energie.
Vanwege de wisselende rooilijn tussen Berkenkamp nr. 7 en nr. 15, wordt een rooilijn van 7 tot 10 meter aangehouden met een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 5 meter. De oostelijke woning staat op 8 meter uit de weg vanwege een grote boom op het naastliggende perceel. De middelste woning ligt op 7 meter vanuit de weg en de westelijke woning ligt op 10 meter vanuit de weg. De woningen bestaan uit 1 laag met kap, met een goothoogte van 4,5 m en een bouwhoogte van 9 m, aansluitend op de omliggende bebouwing.

Architectuur

De woningen sluiten door middel van een (samengesteld) zadeldak aan op de omliggende bebouwing. De nokrichting van het dak loopt parallel aan de Berkenkamp. Ondergeschikte bouwdelen mogen een andere nokrichting hebben.
Voor de gevels wordt baksteen gebruikt en op de kap keramische pannen, aansluitend op de omliggende bebouwing. Voor de kap wordt gebruik gemaakt van donkere dakpannen (zwart/antraciet).

Erfinrichting
Om de overgang van de kern naar het buitengebied te versterken wordt het erf landschappelijk opgezet. Dit wordt bereikt door het toepassen van lage hagen aan de voorzijde van het perceel en hoge hagen aan de achterzijde. De achterste delen van de percelen zullen agrarisch bestemd blijven, waardoor deze niet bebouwd mogen worden. Het is mogelijk om deze landschappelijk in te richten. Dit wordt eveneens gestimuleerd in de gebiedsvisie van Beers en Vianen. Door middel van een boomgaard, bloemrijk grasland of een weide worden de gebieden landschappelijk ingericht.
Bijgebouwen worden geplaatst ter hoogte van de inrit. Aan de overzijde van de meeste oostelijke woning ligt de parkeerplaats van de basisschool. Om verkeersdrukte te beperken wordt de middelste woning aan de oostzijde van het perceel ontsloten. Parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast zal ook het regenwater op eigen terrein worden opgevangen.

De gewenste beeldkwaliteit is tevens beschreven in het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in bijlage 1. Het beeldkwaliteitsplan wordt als aanvullend welstandskader naast de Nota Welstand Land van Cuijk vastgesteld op basis van artikel 12a van de Woningwet.

3.3 Functies

De functie van het plangebied wordt omgezet naar wonen. Middels een bouwvlak worden er drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Overige functies, ondergeschikt aan en horend bij de woonfunctie, zijn erf en tuin. Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn beroepen en bedrijven aan huis mogelijk. In de regels van dit bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Concreet is het belang 'Defensie' van toepassing binnen het plangebied. Ook zal moeten worden voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Defensie

In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatige gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden.

De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 105 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.

Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde funnel van de vliegbasis Volkel. Dit is een obstakelvrij start- en landingsvlak met zijkanten dat ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid is vastgesteld. In de Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) is opgenomen dat in het gebied van de funnel geen objecten mogen worden opgericht die hoger zijn dan de maximaal toelaatbare hoogte. Voor onderhavige locatie geldt een maximale bebouwingshoogte van 150 m boven NAP. Van een dergelijke hoogte is geen sprake bij het initiatief. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'funnel' opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Onderhavig plan omvat het toevoegen van drie woningen in bestaand stedelijk gebied, op een locatie waar 4 woningen waren voorzien. Het plan is dermate klein, dat het niet voorziet in een regionale behoefte. Toetsing aan de ladder is dan ook niet nodig.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant

Op 7 februari 2014 heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant 2014 vastgesteld. De SVRO is op 19 maart 2014 in werking getreden. De SVRO geeft het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant en vormt een belangrijke schakel tussen de structuurvisies van het Rijk en gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening. In de structuurvisie is de samenhang weergegeven tussen milieu, verkeer, vervoer en water. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciale economische-, sociaal-, cultureel-, en ecologisch beleid. De juridische vertaling van het beleid zoals gesteld in de SVRO is opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Daarnaast moeten de provinciale belangen en ruimtelijke keuzes bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving bepaalt mede de kwaliteit van leven. De leefomgevingskwaliteit en daarmee de gezondheid staat in delen van Noord-Brabant onder druk. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijke gebied.

Planspecifiek

De SVRO doet geen specifieke uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. De beleidsdoelstellingen vanuit de SVRO zijn nader uitgewerkt in de Verordening ruimte (zie hierna).

Verordening ruimte Noord Brabant

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Planspecifiek

Relevante informatie uit de verordening die betrekking heeft op het plangebied is dat het het plangebied onderdeel uitmaakt van het besluitvlak 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Op bijgevoegde afbeelding is dit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0007.png"  
Uitsnede Themakaart stedelijke ontwikkeling, Verordening Ruimte met plangebied  

Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Dit is in onderhavige situatie het geval, de nieuwe woningen liggen binnen het besluitvlak dat het bestaand stedelijk gebied aanduidt. Wel dient de beoogde nieuwbouw zich te verhouden tot de afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Dit is het geval, waarmee het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

De Verordening Ruimte staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Cuijk

In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.

De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:

  • 1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk
  • 2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Vitaal landelijk Cuijk'. De doelstelling voor dit gebied is het behoud en waar mogelijk de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, met name voor aan het buitengebied verbonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan.

De gemeente hanteert de volgende leidende principes om te komen tot het totaalbeeld van de toekomstige ruimtelijke structuur:

  • water (als kans);
  • innoveren en duurzaamheid (als ambitie);
  • samenwerking (als middel).

Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren. In de kleine kernen ligt het accent op ruimte creëren en vergroenen. Daarnaast is de toevoeging van toekomstbestendige woningen nodig: betaalbaar, duurzaam, levensloopgeschikt en hoogwaardig. De versterking van bestaande woongebied staat daarbij voorop. Voor de gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 nog een bouwopgave van circa 1500 woningen.

Conclusie

Het initiatief betreft het realiseren van 3 woningen op een locatie waar 4 woningen waren voorzien. Hiermee wordt aangesloten bij het creëren van meer ruimte in de kleine kernen. Het initiatief is niet in strijd met de Structuurvisie Cuijk

4.3.2 Woonvisie gemeente Cuijk

De Woonvisie van de gemeente Cuijk bestaat uit een combinatie van het gemeentelijk meerjarenwoningbouwprogramma én de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk. Het woningbouwprogramma van de gemeente Cuijk past qua aantallen geplande woningbouw, binnen de woningbouwcijfers/-prognoses van de provincie Noord-Brabant en de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk. De regionale woningbouwafspraken worden jaarlijks neergelegd c.q. bevestigd in de Regionale Agenda Wonen van het Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant.

Regionale woningbouwafspraken 2015-2025

In december 2015 heeft het Regionaal ruimtelijk overleg (RRO) Noordoost-Brabant besloten om, voor de betreffende gemeenten, de (kwantitatieve) regionale woningbouwafspraken voor de komende 10 jaren geactualiseerd vast te stellen op basis van de uitkomsten van de provinciale Bevolkings- en woningbehoefteprognose 2014. Nieuwe afspraken zijn gemaakt en die zijn neergelegd in de Regionale Agenda Wonen 2015 - Deel A. Meest recent is de Regionale Agenda Wonen vastgesteld op 8 december 2016. Gelet op de aantallen woningen volgens de provinciale prognose(s), respectievelijk de gemaakte afspraken, is het initiatief voor 3 woningen aan de Berkenkamp in Vianen in overeenstemming met bedoelde afspraken. Tevens is het zo dat de toegestane harde plancapaciteit voor woningbouw niet wordt overschreden

Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk

In de gemeenteraadsvergadering van 18 maart 2013 is de Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk vastgesteld. De regionale woningmarktstrategie is een gemeenschappelijk product van de samenwerkende gemeenten in het Land van Cuijk en de in de regio werkzame woningcorporaties Mooiland en Wonen Vierlingsbeek. Daarnaast is zorginstelling Pantein betrokken bij het project.

De regionale woningmarktstrategie kent twee belangrijke opgaven:

  • activiteiten op de woningmarkt stimuleren en (zodoende) de woningmarkt vlottrekken;
  • faciliteren van de duurzame vraag; zorgdragen voor voldoende woningen in aantallen en in kwaliteit.

Het initiatief sluit aan bij deze opgaven. De Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk is uitgewerkt in het meerjarenwoningbouwprogramma gemeente Cuijk 2012-2027. Dit jaar nog wordt de Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk geactualiseerd.

Meerjarenwoningbouwprogramma gemeente Cuijk 2012-2027

Het momenteel geldende, actuele meerjarenwoningbouwprogramma van de gemeente Cuijk voor de periode 2012-2017, is door de gemeenteraad vastgesteld op 19 december 2011. De voor genoemde periode geplande woningbouw is vastgesteld als het basiswoningbouwprogramma. In dit programma is op hoofdlijnen weergegeven hoeveel woningen, wanneer en in welk gebied gebouwd zouden mogen/moeten worden.

In de bijlagen van het woningbouwprogramma is de woningbehoefteprognose per kern van de gemeente opgenomen. Het initiatief voor 3 woningen aan de Berkenkamp is niet in het actuele meerjarenwoningbouwprogramma opgenomen. Daarin staat voor Vianen alleen het plan Beekdal. Burgemeester en wethouders hebben aangegeven in beginsel bereid te zijn om medewerking te verlenen aan het initiatief en om aan de gemeenteraad voor te stellen om het plan op te nemen in het meerjarenwoningbouwprogramma, wanneer dit wordt geactualiseerd op basis van de geactualiseerde Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk. Het college heeft dat feitelijk uitgesproken in de RIB d.d. 7 juli 2015, waarin de Beleidsuitgangspunten woningbouwprojecten en verzoeken kerkdorpen gemeente Cuijk zijn neergelegd.

Conclusie

Het initiatief sluit aan bij de woonvisie van de gemeente Cuijk.

4.3.3 Convenant Duurzaam Bouwen

Gemeenten in de regio Noordoost-Brabant (waaronder Cuijk, woningcorporaties en bouwbedrijven) willen dat alle nieuwbouw en renovaties in de woningbouw duurzaam worden uitgevoerd. Hiervoor hebben alle partijen het Regionaal Convenant Duurzaam Bouwen afgesloten. Duurzaam bouwen richt zich vooral op het toepassen van verantwoorde materialen, zuinig omgaan met energie en water en het creëren van een gezond binnenklimaat. Duurzaam bouwen levert dus niet alleen meer comfort op, het zorgt ook voor lagere woonlasten en een betere verkoopbaarheid.

Conclusie

Bij de uitwerking van onderhavig plan wordt rekening gehouden met het Convenant Duurzaam Bouwen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 2. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er slechts sprake is van lichte verontreinigingen in het grondwater. In de ondergrond en bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Op het gebied van bodem is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het meest nabijgelegen rekenpunt 692844 (aan de A73) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   24,8 µg/m3   20,3 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In onderhavig plan worden drie woningen toegevoegd in het plangebied. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarbij niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Voor de volledigheid is de NIBM-tool ingevuld, waaruit ook blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0008.png"

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Over de Berkenkamp, die voor het initiatief maatgevend is, is een snelheid van 30 km per uur toegestaan. Ook in de rest van Vianen is een snelheid van 30 km per uur toegestaan. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is daarom niet noodzakelijk. Omdat de Berkenkamp een rustige weg is met lage verkeersintensiteiten, is er ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Er zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Op het gebied van geluid is het initiatief uitvoerbaar.

5.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

De gemeente Cuijk heeft een geurverordening. Op basis hiervan geldt voor het plangebied een norm van 0,5 ou. Aan de Akkerweg 10 bevindt zich een intensieve veehouderij, op circa 110 meter van het plangebied. Er liggen al woningen op kortere afstand van de intensieve veehouderij. De intensieve veehouderij moet in de bedrijfsvoering al rekening houden met deze bestaande woningen, waardoor de nieuwe woningen niet voor een belemmering voor de intensieve veehouderij zorgen. Door de aanwezigheid van de bestaande woningen op kortere afstand van de intensieve veehouderij is het aannemelijk dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt bevestigd door de achtergrondbelastingkaart van de Geurgebiedsvisie 2013 van de gemeente Cuijk, waarin de geursituatie voor het plangebied 'optimaal+' is. Er is daarmee in de huidige situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Aangezien de geurnorm voor woongebieden met de geurverordening is aangescherpt tot 0,5 ou, zal het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied in de toekomst verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0009.png"

Uitsnede kaart achtergrondbelasting uit Geurgebiedsvisie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt in beginsel de genoemde 50 meter tussenruimte, gemeten tussen het bouwvlak waarbinnen de nieuw gebouwde woning mag worden opgericht en de dichtstbijzijnde stal. De nieuw te bouwen woningen vallen buiten deze contour en liggen op minimaal 50 meter van de dichtstbijzijnde stal.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

5.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of er beperkingen zijn ten aanzien van milieuzonering, dient onderzocht te worden welke bedrijven en andere functies om het plangebied liggen. In de directe omgeving van het plangebied liggen:

  • Berkenkamp 2: basisschool met speelterrein;
  • Akkerweg 3: gymzaal met jongerenontmoetingsplek en voetbalveldje;
  • Akkerweg 10: intensieve veehouderij.

Het aspect geur is in paragraaf 5.1.4 al aan de orde geweest. Aan de geadviseerde richtafstanden voor de gymzaal en de intensieve veehouderij wordt voldaan. Voor de jongerenontmoetingsplek wordt geen richtafstand gegeven, maar gezien de afstand tot de nieuwe woningen (meer dan 30 meter), vormt dit geen belemmering voor de nieuwe woningen. Ook voor een onverlicht voetbalveld worden geen richtafstanden gegeven. Dit soort openbare sport- en speelvoorzieningen zijn gebruikelijk en aanvaardbaar in een woonomgeving. Het voetbalveld zorgt daarmee ook niet voor belemmeringen. Voor de basisschool wordt een richtafstand van 30 meter geadviseerd op basis van het aspect 'geluid'. De nieuwe woonpercelen komen op circa 17 meter van het speelterrein bij de school te liggen. Er ligt echter al woningen dichterbij de school en het speelterrein: Berkenkamp 4 en 7 op circa 8 meter. Daarmee wordt de school niet in de bedrijfsvoering belemmerd door de nieuwe woningen. De richtafstand van 30 meter is gebaseerd op een gemiddelde school voor basis- of algemeen voortgezet onderwijs. Gezien de beperkte omvang van de school, is de richtafstand van 30 meter aan de hoge kant. Daarnaast worden de woningen een aantal uit de voorste perceelsgrens gebouwd en zal vooral van de achtertuin gebruik worden gemaakt om buiten te verblijven. Hiermee is het aannemelijk dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen aanvaardbaar is. Tevens worden er geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0010.png"

Uitsnede risicokaart.nl met plangebied blauw omcirkeld

Op de risicokaart is te zien dat de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting zich op circa 1.000 meter afstand van het plangebied bevindt. Ook de dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen, de A73, ligt op meer dan 1.000 meter van het plangebied. Gezien deze grote afstand vormen de risicobronnen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

5.2 Fysieke aspecten

5.2.1 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Keur 2015 Waterschap Aa en Maas

De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).

De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft.

In de keur wordt er een algemene (reken)regel voor verhardingstoename van 2.000 t/m 10.000 m² gehanteerd en geldt een vrijstelling voor een verhardingstoename onder de 2.000 m² (zie ook hierna bij de watertoets)

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Het waterschap Aa en Maas hanteert bij ruimtelijke ontwikkelingen een aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder.

  • 1. Wateroverlastvrij bestemmen

Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek 'die hoog en droog genoeg' is. Mocht dit echter niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nú al voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.

  • 2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater

Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap zal echter niet akkoord gaan met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.

  • 3. Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering -afvoer”

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer” (afgeleid van de trits “vasthouden - bergen - afvoeren”) doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen ed. Voor particuliere woningen wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd. Binnen grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieu Verordening. Ook kan een vergunning nodig zijn van de grondwaterbeheerder.

  • 4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.

  • 5. Water als kans

”Water” wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem (“er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden, en m2 zijn duur”). Dat is erg jammer, want “water” kan ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water. Zo is 'wonen aan het water' erg gewild, een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door vele inwoners gewaardeerd etc.

  • 6. Meervoudig ruimtegebruik

“Er moet ruimte voor water gecreëerd worden, en m2 zijn duur”. Maar door bij de inrichting van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is het “verlies” van m2 als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (een fietspad dat af en toe niet te gebruiken is).

  • 7. Voorkomen van vervuiling

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.

  • 8. Waterschapsbelangen

Er zijn 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:

  • a. ruimteclaims voor waterberging
  • b. ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel
  • c. aanwezigheid en ligging watersysteem
  • d. aanwezigheid en ligging waterkeringen
  • e. aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims tbv de afvalwaterketen in beheer van het waterschap.

Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan zou hieraan in de toelichting, de regels en de verbeelding aandacht besteed moeten worden.

Planspecifiek

Voor het voorliggende plan is de digitale watertoets ingevuld, waarvan de resultaten zijn verwerkt in deze paragraaf en zijn opgenomen in bijlage 3.

In en rondom het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en het plangebied valt buiten ruimtelijk begrensde waterbelangen. De toename van verharding in het plangebied bestaat uit de bebouwing van de nieuwe woningen (circa 150 m² per woning) en verharding in tuinen zoals paden en bijgebouwen. Voor de verharding in tuinen wordt met een verhardingspercentage van 50% gerekend. Het plangebied is circa 2.600 m² groot. Na aftrek van de oppervlakte van de woningen (in totaal 450 m²) blijft er 2.150 m² over voor tuinen. 50% hiervan is 1.075 m². In totaal wordt er uitgegaan van (450 + 1.075 =) 1.525 m² aan verharding. Dit blijft ruim onder de oppervlakte van 2.000 m² waarvoor een vrijstelling geldt voor compensatie. Bij de nieuwe woningen gebeurt het bergen van hemelwater op het eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar.

Conform de Waterwet is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te lozen in oppervlaktewateren. Verontreinigingen worden zoveel mogelijk voorkomen en aangepakt bij de bron (trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'). Het waterschap adviseert geen uitlogende bouwstoffen toe te passen die via het afstromend hemelwater het oppervlaktewater kunnen vervuilen. Dit zal worden toegepast.

Op het gebied van water is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.2.2 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavige situatie worden er drie woningen toegevoegd in het plangebied. Op basis van kengetallen van CROW publicatie 317 levert dit per woning een toename van maximaal 8,6 verkeersbewegingen op. In totaal neemt het aantal verkeersbewegingen daardoor toe met (8,6 * 3) 26 verkeersbewegingen. De woningen worden direct ontsloten op de Berkenkamp. Deze beperkte toename aan verkeersbewegingen heeft nauwelijks effect op de verkeersdruk op deze weg en de bebouwde kom van Vianen.

Volgens de Nota Parkeernormen 2016-2023 geldt voor een vrijstaande woning een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen op basis van de ligging in 'rest bebouwde kom'. Per woning zullen deze benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, waarmee aan de parkeernorm wordt voldaan.

In de regels van dit bestemmingsplan wordt dit met een voorwaardelijke verplichting geborgd. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

5.2.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of het plangebied in de nabijheid ligt van beschermde natuurgebieden, is de website http://www.synbiosys.alterra.nl geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van de viewer van deze website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPberkenkampong-VA01_0011.png"

Screenshot met natuurgebieden (groen = EHS)

Op het screenshot is te zien dat er zich in de buurt van het plangebied alleen gebieden van de EHS bevinden. Het toevoegen van nieuwe woningen heeft geen noemenswaardige invloed op deze natuur.

Het plangebied is in de huidige situatie een weiland, waardoor de aanwezigheid van beschermde soorten niet te verwachten is. Er worden als gevolg van de ontwikkeling geen houtopstanden verwijderd, gebouwen gesloopt of waterpartijen gedempt. Hierdoor wordt er ook geen potentieel leefgebied van beschermde soorten aangetast. Om hier zekerheid over te krijgen is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Het complete onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 4. Hierin wordt bevestigd dat er gezien de afstand tot beschermde natuurgebieden en de aard van de werkzaamheden geen sprake is van aantasting van beschermde natuurgebieden.

Het onderzoek wijst uit dat er geen beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Tijdens de uitvoering dient rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen genomen te worden om effecten te voorkomen. De te nemen maatregelen staan genoemd in het onderzoeksrapport.

Het bestemmingsplan is, gezien de hiervoor beschreven aspecten, uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

5.2.4 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In of rondom het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden. De nieuw te bouwen woning wordt ingepast in het bebouwingslint. Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

Archeologie

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Cuijk geldt voor het plangebied 'Waarde - archeologie 5'. Voor bodemingrepen dieper dan 0,5 meter onder maaiveld en met een oppervlakte groter dan 2.500 m² geldt een onderzoeksplicht. Het plangebied is circa 2.600 m² groot. De oppervlakte van de bodemingreep zal echter niet het gehele perceel beslaan, aangezien er een deel als (landschappelijk) tuin wordt ingericht. De oppervlakte van de bodemingreep blijft hierdoor kleiner dan 2.500 m². Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

5.2.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu. Gezondheids- en milieuaspecten zijn in alle fasen van de inrichting, de bouw en het gebruik van de gebouwde omgeving van belang. Er wordt gestreefd naar duurzame (stedelijke) ontwikkeling, lage milieubelasting, extensiever energieverbruik en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Planspecifiek

De nieuwe woningen worden gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat rekening wordt gehouden met een duurzame verstedelijking. De woningen passen in de structuur van de omgeving, zodat de stedenbouwkundige kwaliteit op lange termijn behouden blijft. Door een beeldkwaliteitsplan voor de woningen vast te stellen wordt de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd. In de paragraaf 5.1 is onderbouwd dat de ontwikkeling voldoende rekening houdt met milieuaspecten. Paragraaf 5.2.1 geeft aan dat er ook voldoende ruimte is om hemelwater op te vangen op eigen terrein, zodat er geen wateroverlast in de omgeving optreedt. De tuinen bij de nieuwe woningen worden georiënteerd op het zuiden, zodat het toepassen van duurzame voorzieningen mogelijk is, zoals zonnepanelen of het gebruik van passieve zonne-energie. Ook het eventueel realiseren van waterbesparende voorzieningen draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Bij de uitwerking van de bouwplannen voor de woningen wordt rekening gehouden met het Regionaal Convenant Duurzaam Bouwen.

5.3 Economische aspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

In onderhavig plan hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden, aangezien de kosten van het plan anderszins verzekerd zijn. Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij drie nieuwe woningen worden gerealiseerd. De kosten van de realisatie hiervan, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt ook de eventuele planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Het initiatief wordt daarmee voldoende financieel haalbaar geacht.

5.4 Handhaafbaarheid

De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het 'Integraal Handhavingsbeleidsplan 2011-2014'. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende organisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt.

Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.

In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld. In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

6.2 Wijze van bestemmen

De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn afgestemd op de regels van bestemmingsplan 'Haps'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen' waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. De achterste grens van de woonbestemming is gelijk gelegd aan de grens van het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant. Er mogen 3 nieuwe woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Met de aanduiding 'vrijstaand' is bepaald dat enkel vrijstaande woningen zijn toegestaan.
  • 'Waarde - Archeologie 5' (dubbelbestemming), waarin de bescherming van het archeologisch bodemarchief wordt geregeld.

Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone – radar' en 'funnel' opgenomen op de verbeelding.

Het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in bijlage 1 wordt als aanvullend welstandskader naast de Nota Welstand Land van Cuijk vastgesteld op basis van artikel 12a van de Woningwet.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het concept van dit bestemmingsplan toegestuurd aan de provincie. Vooroverleg met het waterschap heeft plaatsgevonden via de digitale watertoets (zie bijlage 3), waarvan de resultaten in dit bestemmingsplan zijn verwerkt.

7.3 Verslag inspraak

De bewoners van Berkenkamp 4 en 7 zijn geïnformeerd over het plan en hebben aangegeven geen voorstander te zijn van de nieuwe woningbouw. De openheid van het huidige weiland wordt door hen gewaardeerd. Met de opmerkingen van de buren is rekening gehouden bij het opstellen van het schetsontwerp. Door de bouwvlakken zodanig te positioneren dat er veel ruimte tussen de bouwvlakken is, blijven doorzichten en enige openheid behouden. Ook worden hiertoe de woningen verspringend gerealiseerd op een afstand van minimaal 7 meter van de weg. Gezien de eerste reacties van de omgeving wordt voor het bestemmingsplan een formele inspraakprocedure gehouden.

7.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 juni 2018 tot en met 6 augustus 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.