direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kloosterlaan 24, Sint Agatha
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om in het Klooster Sint Agatha aan de Kloosterlaan 24 maximaal 25 reguliere woningen mogelijk te maken. Tevens zal de natuurpoortfunctie van het klooster, voor wandelaars en fietsers die het omliggende maasheggenlandschap bezoeken, meer benadrukt gaan worden. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kloosterlaan 24 ten oosten van de kern van Sint Agatha. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan Kloosterlaan 24, ten oosten van de kern van Sint Agatha. Het plangebied ligt in een open agrarisch gebied en ten noorden ligt de rivier de Maas. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0003.png" Luchtfoto van het plangebied (bron: pdok.nl)

In het plangebied is een klooster aanwezig. De bebouwing is geconcentreerd aan de westkant van het plangebied, in het oostelijke deel ligt de kloostertuin. De Kruisherengemeenschap is de afgelopen decennia steeds kleiner geworden. In 1998 is de Stichting Sint Aegten opgericht voor het behoud en beheer van het cultuurbezit van Klooster Sint Agatha. In 2004 is de stichting eigenaar geworden van het klooster. Het klooster wordt in de huidige situatie bewoond door kloosterlingen, maar ook door niet-kloosterlingen. Voorheen was er woonruimte voor 60 mensen. Tegenwoordig is er nog woonruimte voor 30 mensen. De bewoners hebben een eigen, kleine slaapkamer en delen de overige voorzieningen, waardoor het geen zelfstandige bewoning is. Naast woonruimte is er in het klooster een kloosterkerk en zijn er functies gericht op bezoekers. Zo functioneert het klooster als Toeristisch ontmoetingspunt (TOP) en in het kader daarvan is er een toeristisch informatiepunt aanwezig van het RBT (Regionaal Bureau voor Toerisme) van het Land van Cuijk. Er vinden bijeenkomsten, cursussen en educatieve en recreatieve activiteiten plaats. Zo wordt het klooster opengesteld voor rondleidingen, in de kloosterkerk vindt een tentoonstelling plaats en ook is er een museum aanwezig, het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven. Het poortgebouw functioneert als bezoekerscentrum en horecapunt. Bezoekers van het klooster combineren het bezoek vaak met een wandeling of fietstocht in de omgeving. Ook de kloostertuin is erg populair. Deze trekt circa 10.000 tot 15.000 bezoekers per jaar.

Aan de westzijde van het klooster zijn op eigen terrein 54 parkeerplaatsen aanwezig en tegen de zuidvleugel nog eens 9 parkeerplaatsen. In totaal zijn er in de huidige situatie 63 parkeerplaatsen aanwezig.

Bijgaande afbeelding geeft de indeling van het terrein in de huidige situatie aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0004.png"

Plattegrond klooster Sint Agatha

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0005.png"

Foto huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Met voorliggend plan wordt een woonfunctie toegevoegd aan de huidige bestemming, zodat het toegestaan is om er ook als niet-kloosterling te wonen, wat aansluit bij het bestaande gebruik. De woningen voor kloosterlingen en niet-kloosterlingen betreffen zelfstandige wooneenheden, waarmee ze verschillen van de bestaande woongelegenheden in het klooster. Het aantal toe te voegen woningen bedraagt maximaal 25. De woningen worden in de bestaande bebouwing gerealiseerd en vervangen de bestaande onzelfstandige woonruimten volledig. Dit plan voorziet niet in bouwactiviteiten. Ruimtelijk blijft het plangebied onveranderd. Het parkeren vindt plaats op het bestaande parkeerterrein. De 63 bestaande parkeerplaatsen is voldoende om de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie op te vangen (zie paragraaf 4.4).

De Maasheggen kregen in juli 2018 van Unesco de biosfeerstatus, een erkenning van het eeuwenoude cultuurlandschap. Karakteristiek voor de Maasheggen is de verdeling van het landschap in een groot aantal kleine landbouwpercelen dat van elkaar is gescheiden door meidoornheggen. In biosfeergebieden staat de relatie tussen de mens en zijn omgeving centraal. Bezoek aan het gebied is gewenst, waarbij wetenschap, cultuur en onderwijs centraal staan.

Binnen de gemeente Cuijk is het klooster in het plangebied de enige entree tot het maasheggenlandschap. Het bezoekerscentrum en de horecavoorziening van het klooster worden in de huidige situatie al gebruikt door wandelaars en fietsers die de kloostertuinen, het erfgoedcentrum en het omliggende gebied bezoeken. Het klooster functioneert daarmee in de huidige situatie al voor een belangrijk deel als natuurpoort. In de toekomstige situatie zal deze functie als natuurpoort meer worden benadrukt. Daarbij komt er extra aandacht voor het maasheggenlandschap. Voor bewoners van de gemeente Cuijk moet het klooster bekend komen te staan als dé entree tot het maasheggenlandschap en als de locatie waar informatie over het landschap beschikbaar is. Extra informatievoorziening over de maasheggen, de voorkomende dier- en plantsoorten en fiets- en wandelroutes moet hieraan bijdragen. Er zijn ruimten in het klooster beschikbaar om lezingenen cursussen te organiseren gericht op natuur en specifiek het maasheggenlandschap. Ook kan het klooster zicht profileren als belangrijkste locatie voor (politieke en commerciële) vergaderingen en bijeenkomsten die het maasheggenlandschap als onderwerp hebben. De kloostertuinen worden al veel bezocht voor wandelingen. In de toekomst zal er in de tuinen meer aandacht aan natuur besteed worden. Ook zal met beplanting in de tuin worden verwezen naar het maasheggenlandschap. Zo wordt in het kader van agrarisch natuurbeer van de maasheggen een vogelakker ingezaaid met plantsoorten die onder andere de vogelsoort geelgors aantrekken. De tuingedeelten die dichter bij het maasheggenlandschap liggen worden natuurlijker ingericht dan de gedeelten nabij het klooster, zodat er een gelijkmatigere overgang is van tuin naar natuur en mensen op deze manier het maasheggenlandschap in worden geleid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan worden maximaal 25 woningen binnen bestaande, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gerealiseerd. Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Gezien de steeds teruglopende omvang van de Kruisherengemeenschap, is het toevoegen van de woonfunctie aan het klooster nodig om het klooster in stand te kunnen houden. De woningen zorgen voor een extra economische drager, zodat het behoud van de cultuurhistorische waarde in de toekomst is verzekerd. De woningen komen in plaats van bestaande woonruimte voor kloosterlingen. Het aantal bewoners neemt niet significant toe. De ontwikkeling wordt daarom niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor het initiatief dan ook niet nodig.

Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het Rijksbeleid het initiatief niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie
  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant
  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad
  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie

 

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft het toevoegen van de woonfunctie aan de huidige bestemming. De bestaande bebouwing blijft behouden en er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. De ontwikkeling betreft het toevoegen van een functie aan het klooster. Voor de ontwikkeling zijn artikel 3.5, 3.29 en 3.31 van de Interin omgevingsverordening van belang. Deze worden hieronder toegelicht.

Artikel 3.5 Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
  • 2. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
    • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
    • b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
    • c. meerwaardecreatie.

Met voorliggend plan is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 Interim omgevingsverordening), omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen bestaande bebouwing. In paragraaf 3.1 is onderbouwd dat de ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling is en de Ladder voor duurzame verstedelijking daarom niet doorlopen hoeft te worden. Wat betreft de lagenbenadering (artikel 3.7 Interim omgevingsverordening) wordt rekening gehouden met de aanwezige waarden in het plangebied. Er wordt een woonfunctie toegevoegd aan een bestaand klooster. De uitbreiding van de bestaande functies in het klooster zorgt ervoor dat het cultuurhistorisch waardevolle complex kan worden behouden. Hier wordt nader op ingegaan in hoofdstuk 4.

Wat betreft meerwaardecreatie (artikel 3.8 Interim omgevingsverordening) zal de relatie tussen het plangebied en de omgeving worden versterkt door meer in te zetten op de natuurpoortfunctie en deze specifieker te richten op het maasheggenlandschap. Dit zorgt ervoor dat het recreatieve aspect van het klooster en het landschap verder worden versterkt.

Artikel 3.29 Cultuurhistorische waarden

Voor het plangebied geldt de aanduiding 'Cultuurhistorische vlakken'. In artikel 3.29 is bepaald dat ontwikkelingen binnen deze aanduiding mede gericht dienen te zijn op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en dat in het bestemmingsplan regels gesteld worden ter bescherming van de cultuurhistorische waarden.

De ontwikkeling is gericht op het behoud van het klooster door met het toevoegen van de woonfunctie een nieuwe invulling te geven aan het klooster. Er is daarmee een extra economische drager, zodat het klooster in de toekomst wordt behouden. De geldende regels voor behoud van de cultuurhistorische bebouwing is overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Artikel 3.31 Complex van cultuurhistorisch belang

In artikel 3.31 is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'Complex van cultuurhistorisch belang', welke geldt voor het plangebied, de geldende bestemming in acht dient te worden genomen. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe planologische gebruiksactiviteiten, waaronder wonen, als de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex en past binnen het beleid voor het gebied.

Zoals hierboven aangegeven, is de ontwikkeling gericht op het behoud van het cultuurhistorisch karakter van het complex, door er een extra functie (wonen) aan te geven. Dat de ontwikkeling past in het beleid voor het gebied is in dit hoofdstuk onderbouwd. Het aantal bewoners in het plangebied neemt niet toe, omdat er een verschuiving is van onzelfstandige bewoning naar zelfstandige woningen. Daarmee past de ontwikkeling ook in het regionale woningbouwprogramma.

De ontwikkeling past hiermee binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

De (verbeeldings)kracht van erfgoed

Het beleidskader erfgoed is een uitwerking van het Bestuursakkoord 2015-2019 'Beweging in Brabant, opgesteld door de Provinciale Staten, en de opdracht aan de Gedeputeerde Staten om tot een breed kader te komen. Het kader geeft invulling aan het volledige erfgoedbeleid van de provincie Noord-Brabant.

Het kader is opgebouwd uit 4 verhaallijnen van Brabant:

  • Innovatief Brabant (industrieel erfgoed)
  • Religieus Brabant (kloosters)
  • Bevochten Brabant (militair erfgoed)
  • Bestuurlijk Brabant (landgoederen en kastelen)

De erfgoedfabriek houdt zich actief bezig met het behoud en de herbestemming van grote erfgoedcomplexen in Noord-Brabant, door te investeren, partijen samen te brengen en kennis te delen.

Planspecifiek

Alle kloosters in de provincie zijn in beeld gebracht en er zijn keuzes gemaakt voor de kloosters die de

provincie wil behouden. Het gaat daarbij onder andere alle acht middeleeuwse kloosters, waaronder Klooster Sint Agatha. Het klooster behoort tot religieus Brabant. Binnen Religieus Brabant is herbestemming een omvangrijke en urgente opgave, veel kerken en kloosters zijn de afgelopen jaren gesloten. Met voorliggend plan wordt de woonfunctie toegevoegd aan de huidige bestemming. Het klooster krijgt hierdoor een extra bestemming om behoud van het erfgoed te verzekeren en past daarmee binnen het beleidskader erfgoed.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Cuijk

In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven.

De structuurvisie is opgedeeld in twee gebieden:

1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk

2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Vitaal Cuijk'. Dit gedeelte van de gemeente bestaat voornamelijk uit agrarisch gebied en natuurgebieden. De doelstelling voor dit gebied is 'behoud waar mogelijk versterking

van de ruimtelijke kwaliteit, met name voor aan het buitengebied gebonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan'. De landschappelijke waarden en natuurwaarden spelen daarbij een belangrijke rol. Daarnaast zet de gemeente in op een multifunctioneel buitengebied waarin functies er niet met elkaar concurreren, maar in samenhang bijdragen aan een vitaal en leefbaar platteland.

Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de toevoeging van de woonfunctie aan de huidige bestemming. De bestaande bebouwing blijft behouden en er wordt geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Het groen op het plangebied blijft onaangetast. De landschappelijke waarden en natuurwaarden worden met deze ontwikkeling versterkt door het benadrukken van de natuurpoortfunctie voor de wandelaars en fietsers die het omliggende maasheggenlandschap bezoeken. Daarbij wordt er al gewoond in het klooster door zowel kloosterlingen als niet-kloosterlingen. Dit versterkt de multifunctionaliteit van het landelijk gebied en zorgt voor een bijdrage aan een vitaal en leefbaar platteland. Het initiatief sluit daarmee aan bij de Structuurvisie Cuijk.

3.3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap in de gemeente Cuijk

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant wordt grote waarde gehecht aan de kwaliteit van het landschap. De gemeente Cuijk heeft op basis van de notitie toepassingsbereik afspraken met de provincie gemaakt over de kwaliteitsverbetering bij niet-planmatige ontwikkelingen in het buitengebied.

Het principe omvat kort samengevat dat er ontwikkelingsruimte wordt geboden mits deze gepaard gaat met maatregelen die het landschap, in brede zin, versterken. Dit kan onder andere door landschapselementen aan te leggen maar ook door specifieke aandacht te schenken aan de kwaliteit van de op te richten bebouwing of door behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen.

Hiervoor zijn drie categorieën ingesteld.

cat. 1 geen impact: geen tegenprestatie

cat. 2 beperkte impact: landschappelijke inpassing

cat. 3 grote impact: berekende kwaliteitsverbetering van het landschap

Welk ontwikkeling in welke categorie valt is in de beleidsregel uitgewerkt.

Planspecifiek

Het vestigen van wooneenheden in karakteristieke/cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft een ontwikkeling uit categorie 1. Voor de voorgenomen ontwikkeling om woningen in het klooster te realiseren is daarom geen tegenprestatie nodig. Het initiatief is passend binnen het gemeentelijke kwaliteitsbeleid.

3.3.3 Woonvisie gemeente Cuijk

De Woonvisie van de gemeente Cuijk bestaat uit een combinatie van het gemeentelijk woningbouwprogramma én de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk. Het woningbouwprogramma van de gemeente Cuijk past qua aantallen geplande woningbouw binnen de woningbouwcijfers/-prognoses van de provincie Noord-Brabant en de Regionale Woningmarktstrategie Land van Cuijk. De regionale woningbouwafspraken worden jaarlijks neergelegd c.q. bevestigd in de Regionale Agenda Wonen, deel A, van het Regionaal Ruimtelijk Overleg Noordoost-Brabant.

Regionale woningbouwafspraken

In mei 2017 heeft de provincie Noord-Brabant haar bevolkings- en behoefteprognose geactualiseerd. De prognose is een belangrijk richtinggevend kwantitatief instrument voor het volkshuisvestelijke beleid van de gemeente. In de provinciale prognose wordt gewerkt met een 'hoog scenario' (1.255) en een 'laag scenario' (1.040). Het verschil tussen beide scenario's zit in het al dan niet inlopen van het thans bestaande woningtekort (215).

In relatie tot de nieuwe prognose heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van 18 december 2017 een nieuw woningbouwprogramma voor de periode 2018-2030 vastgesteld. De 25 in dit bestemmingsplan opgenomen woningen maken deel uit van het gemeentelijk woningbouwprogramma en leidt er niet toe dat de voor de gemeente Cuijk toegestane harde plancapaciteit voor woningbouw wordt overschreden. De woningen vervangen vervangen bestaande woonruimte voor kloosterlingen.

Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk

In 2018 hebben de vijf gemeenten in het Land van Cuijk een nieuwe gezamenlijke regionale woningmarktstrategie vastgesteld, de vorige dateert van 2013. In deze strategie wordt rekening gehouden met de meest actuele volkshuisvestelijke ontwikkelingen.

Belangrijke trends daarin zijn de demografische ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening, gezinsverdunning, de groei van het aantal eenpersoonshuishoudens en de toenemende vraag voor de huisvesting van specifieke doelgroepen.

Het plan maakt maximaal 25 wooneenheden mogelijk die geschikt zijn voor eenpersoonshuishoudens waarmee gereageerd wordt op de oplopende vraagdruk ten aanzien van deze categorie/type woningen.

Resumerend: het plan voldoet aan de kwantitatieve randvoorwaarden van het gemeentelijke woningbouwprogramma en geeft invulling aan de (toenemende) vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011-2021

Om kwaliteit van het landelijk gebied in de gemeente Cuijk te behouden of versterken is in 2011 het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011 - 2021 vastgesteld. Dit plan vormt een afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. Daarbij is de kwaliteit van een plan toetsbaar geworden.

Cultuurhistorische elementen zijn landschappelijke identiteitsdragers. Vele historische gebouwen, zoals het klooster aan de Maas bij Sint Agatha, monumentale boerderijen en molens en monumentale bomen dragen bij aan een mooi landschapsbeeld.

Planspecifiek

Het klooster is een historisch gebouw, dat met voorliggend plan behouden blijft. Enkel zal aan de huidige bestemming de woonfunctie toegevoegd worden. Momenteel wonen er al zowel kloosterlingen als niet-kloosterlingen in het klooster, de nieuwe functie wordt dan ook in de bestaande bebouwing toegevoegd. Tevens zal de natuurpoortfunctie van het klooster, voor wandelaars en fietsers die het omliggende maasheggenlandschap bezoeken, met deze ontwikkeling meer benadrukt gaan worden. Het initiatief zal daarom dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor het landschap en sluit aan bij de Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011-2012.

3.3.5 Integrale dassennota

Op basis van het vigerend bestemmingsplan geldt voor het plangebied, met uitzondering van het noordelijke deel, de gebiedsaanduiding 'other: dassencorridor'. In de integrale dassennota Cuijk 'Dás pas leven in Cuijk', vastgesteld op 23 juni 2003, is het beleid omtrent dassen beschreven. Daarin staat dat het bij ruimtelijke ingrepen van belang is dat een vrije doorgang verzekerd wordt, waardoor de das van gebied tot gebied kan bewegen.

Planspecifiek 

Met voorliggend plan blijft de huidige situatie ruimtelijk gezien onveranderd, enkel wordt aan de huidige bestemming de woonfunctie toegevoegd. Het initiatief heeft daarom geen gevolgen voor de das en past in de integrale dassennota.

3.3.6 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010, Herziening 2016', vastgesteld op 24 juni 2019. Onderstaand is een uitsnede van het bestemmingsplan met de enkelbestemming en een uitsnede van de herziening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' met enkelbestemmingen zichtbaar

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0007.png"

Uitsnede geldende bestemmingsplan

Het gehele plangebied heeft de enkelbestemming 'Maatschappelijk' met bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Tevens ligt er ook de functieaanduiding 'Specifieke vorm van maatschappelijk - 6' op. Dit houdt in dat de volgende maatschappelijke voorzieningen toegelaten zijn: klooster, kerk, museum, bibliotheek, monumentale tuin, cultureel centrum, houden van bijeenkomsten en cursussen, sociaal educatieve voorzieningen, toeristisch recreatieve voorzieningen, ondergeschikte horeca en ambachtelijke bierbrouwerij. Op het noordelijk deel van het plangebied ligt ook de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Tevens heeft het plangebied meerdere gebiedsaanduidingen:

  • overige zone - boom- en vaste plantenteelt categorie 1
  • overige zone - boom- en vaste plantenteelt categorie 2 vervallen
  • overige zone - dassencorridor
  • overige zone - ecologische hoofdstructuur (ehs)
  • overige zone - funnel
  • overige zone - beperkingen veehouderij
  • overige zone - radarverstoringsgebied
  • overige zone - zonering natura 2000
  • reconstructiewetzone - extensiveringsgebied vervallen

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Met voorliggend plan gaat het om het toevoegen van de woonfunctie aan de huidige bestemming. De nieuwe functie zal plaats vinden in de bestaande bebouwing en er wordt geen extra bebouwing toegevoegd. Er wonen momenteel al zowel kloosterlingen als niet-kloosterlingen. Er was daarmee al sprake van een woonfunctie en dit verandert niet. Het uitvoeren van bodemonderzoek is niet nodig.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15531062 (aan de Heerstraat ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   19,7 µg/m3   18,2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoeging van de woonfunctie aan de huidige bestemming) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van geen toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het klooster wordt omringd door landelijke wegen, die vooral dienen voor bestemmingsverkeer. Met voorliggend plan wordt de woonfunctie toegevoegd aan de huidige bestemming. Er wonen momenteel al zowel kloosterlingen als niet-kloosterlingen in het klooster. Het klooster is daarmee al een geluidsgevoelig object. De ontwikkeling zorgt niet voor verandering ten opzichte van geluidhinder.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt de woonfunctie toegevoegd aan de huidige bestemming. Er wonen momenteel al zowel kloosterlingen als niet-kloosterlingen in het klooster. De functies van het plangebied zijn in de toekomstige situatie niet gevoeliger voor geur dan in de huidige situatie.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de kern van Sint Agatha is een bedrijf gelegen waar een bedrijf categorie 3.1 is toegestaan. Hiervoor is de richtafstand 50 meter. Het plangebied ligt op een afstand va ca. 150 meter, waarmee het voldoet aan de richtafstand volgens de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Verder liggen er geen milieubelastende functies in de omgeving. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat in de woningen in het klooster en bedrijven in de omgeving worden niet in de bedrijfsvoering belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0008.png"

Uitsnede risicokaart.nl

Hieruit is op te maken dat er ten noorden van het plangebied een binnenvaartroute, Maascorridor, is gelegen. Deze ligt op een afstand van ca. 360 m en daarmee ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.

Zuidoostelijk van het plangebied ligt een inrichting op een afstand van ca. 320 m. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de inrichting.

Bovendien betreft voorliggend plan het toevoegen van de woonfunctie aan de huidige bestemming. Er wonen momenteel al kloosterlingen en niet-kloosterlingen. De ontwikkling zorgt niet voor een toename van het aantal personen in het plangebied.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor externe veiligheid is hiermee aangetoond.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapporate (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in deze toelichting ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten.

  • 1. Kenmerken van het project

Bij een overweging van de kenmerken van het project zijn de volgende criteria van belang: de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, het risico van zware ongevallen en/of rampen, waaronder rampen door klimaatverandering en risico's voor de menselijke gezondheid.

Toetsing

Voorliggend plan betreft het toevoegen van de woonfunctie aan de huidige bestemming. Momenteel wonen er al zowel kloosterlingen als niet-kloosterlingen. De nieuwe functie vindt dan ook plaats in de bestaande bebouwing. De ontwikkeling zorgt niet voor belemmeringen wat betreft gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder. Ook is er gezien de aard van de ontwikkeling geen verhoogd risico voor de menselijke gezondheid door bijvoorbeeld rampen.

  • 2. Plaats van het project

De mate van kwetsbaarheid van het milieu van gebieden waarop het project invloed heeft is afhankelijk van de volgende criteria: het bestaande grondgebruik, relatieve rijkdom aan de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied en het opnamevermogen van het natuurlijke milieu met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden op basis van ecologie, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden en wateraspecten. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied.

Toetsing

Het bestaande grondgebruik blijft onveranderd met voorliggend plan, de bestaande woonfunctie wordt aan de toegestane functies toegevoegd. Zoals beschreven in dit bestemmingsplan ligt het plangebied niet binnen gevoelige gebieden op basis van ecologie, landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden en wateraspecten.

  • 3. Kenmerken van de potentiële effecten

De potentiële effecten van het project worden bepaald door de kenmerken en plaats van het project, in samenhang met de volgende criteria: de orde van grootte, het ruimtelijk bereik, de aard, het grensoverschrijdend karakter, de intensiteit en complexiteit, de waarschijnlijkheid en de verwachte duur, frequentie en omkeerbaarheid van de effecten. Daarnaast kunnen ook de cumulatie van effecten met effecten van andere projecten en de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen in overweging worden genomen.

Toetsing

Gezien de beperkte omvang en de aard van de ontwikkeling (toevoeging woonfunctie aan huidige bestemming), is er geen sprake van onevenredige effecten voor het milieu in de omgeving.

Conclusie

Uit het voorgaande is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Beleid Waterschap Aa en Maas

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. Het beleid van het waterschap is vastgelegd in de legger, Keur en het Waterbeheerplan 2016-2021. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m².

Met voorliggend plan gaat het om het toevoegen van de woonfunctie aan de huidige bestemming. De nieuwe functie zal plaatsvinden in de bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Tevens blijft de verharding onveranderd. Er is dus geen toename van het verhard oppervlak. Daarom is voor dit initiatief geen compenserende waterberging nodig.

Er zijn ook geen effecten voor oppervlaktewater en de nieuwe functies maken gebruik van de bestaande riolering.

Ten noorden van het plangebied ligt conform de Keur een primaire waterkering. De bijbehorende beschermingszones A en B reiken tot in het plangebied. Voor deze beschermingszones gelden regels in de Keur. In dit bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en een gebiedaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen waarmee de beschermingszones worden geborgd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor water is hiermee aangetoond.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0009.png"

Uitsnede synbiosys.alterra.nl/natura2000

Ten oosten van het plangebied is de Oeffelter Meent gelegen. Dit Natura 2000-gebied ligt op een afstand van ca. 700 meter. Voorliggend plan betreft het toevoegen van de woonfunctie aan de huidige bestemming, er wonen momenteel al kloosterlingen en niet-kloosterlingen. De huidige situatie blijft ruimtelijk gezien onveranderd. Door de aard en de omvang van de ontwikkeling en afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten uitgesloten worden.

Soortenbescherming

Voorliggend plan betreft het toevoegen van de woonfunctie aan de huidige bestemming, er wonen momenteel al kloosterlingen en niet-kloosterlingen. Zowel de bebouwing als het groen in het plangebied blijft onaangetast. De ontwikkeling heeft geen effect voor beschermde soorten, die onder de Wet natuurbescherming (Wn) zijn beschermd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan betreft het toevoegen van de reguliere woonfunctie aan de huidige bestemming, waardoor er 25 permanente wooneenheden mogelijk worden gemaakt, die de bestaande woonruimten volledig vervangen. De huidige situatie blijft ruimtelijk gezien onveranderd, zo blijft de bestaande verharding behouden. In de toekomst zal ook gebruik gemaakt worden van de bestaande ontsluiting op de Kloosterlaan. Het aantal verkeersbewegingen zal enigszins toenemen. De Kloosterlaan en de omliggende wegen kunnen een toename goed aan.

Voor de toekomstige parkeerbehoefte is de invulling met 25 woningen, de kerk en het erfgoedcentrum maatgevend. Om de parkeerbehoefte te bepalen is gebruik gemaakt van de Parkeernota Cuijk 2016,

Voor de woningen worden de parkeernormen voor huurappartementen in het goedkope/middeldure segment in het buitengebied aangehouden, namelijk 1,4 parkeerplaats per woning. Dit komt neer op een behoefte van 35 parkeerplaatsen.

De kerk en het erfgoedcentrum zijn 5 maanden (mei t/m september) per jaar voor 4 dagen in de week een dagdeel opengesteld voor bezoek. Bezoekers combineren een bezoek aan de kerk vaak met een bezoek aan het erfgoedcentrum en/of de kloostertuinen en/of de maasheggen. De kerk en het erfgoedcentrum trekken circa 3.000 bezoekers per jaar. Per dag zijn dit circa 87 bezoekers. Uitgaande van minstens 2 bezoekers per auto en een gelijkmatige verdeling over het dagdeel waarop deze onderdelen van klooster zijn opengesteld (4 uur), zijn er in de zomermaanden circa 10 parkeerplaatsen voor bezoekers van de kerk en het erfgoedcentrum nodig.

De kloostertuinen worden door 10.000-15.000 mensen per jaar bezocht. Een deel hiervan bezoekt ook de kerk en/of het erfgoedcentrum, waarvoor afzonderlijk een parkeerbehoefte voor wordt berekend. Voor een deel is voor deze bezoekers dus al met het parkeren rekening gehouden. Daarnaast zal het aantal bezoekers als gevolg van de extra nadruk op de natuurpoortfunctie toenemen. Daarom wordt uitgegaan van 15.000 bezoekers aan de kloostertuin per jaar. Per dag zijn dit (15.000/365 =) 41 bezoekers per dag. Uitgaande van 2 bezoekers per auto en een gelijkmatige verdeling over de dag (8 uur), zijn er circa 3 parkeerplaatsen voor bezoekers van de tuinen nodig.

Daarmee zijn er voor de functies in het plangebied (35 + 10 + 3 =) 48 parkeerplaatsen per dag nodig. In de huidige situatie zijn er 63 parkeerplaatsen aanwezig op eigen terrein. De overige 15 plaatsen kunnen worden gebruikt door bezoekers van de maasheggen die hun auto parkeren en alleen de maasheggen bezoeken. Omdat een groot deel van de bezoekers een wandeling in de kloostertuin zal combineren met een wandeling in het maasheggenlandschap, wordt er geacht voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn. Ook rekening houdend met een groei van het aantal mensen dat de maasheggen bezoekt. Daarmee is er voldoende parkeergelegenheid om in de toekomstige parkeerbehoefte te voorzien. Een deel van de bezoekers van de maasheggen zal ook per fiets komen. Ook voor het stallen van fietsen is voldoende ruimte op eigen terrein.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het klooster Sint Agatha is van cultuurhistorisch belang, zoals aangegeven op navolgende uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0010.png"

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant

De insteek van dit plan is om het klooster extra mogelijkheden te geven voor de functionele invulling, zodat het cultuurhistorisch waardevolle gebouw ook in de toekomst behouden kan blijven. Tevens zal de natuurpoortfunctie van het klooster, voor wandelaars en fietsers die het omliggende maasheggenlandschap bezoeken, meer benadrukt gaan worden. Door het behouden van het klooster en het versterken van de relatie met de omgeving en het landschap heeft de ontwikkeling een positief effect op de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

Het realiseren van woningen in het klooster vindt plaats zonder aantasting van de monumentale waarde van het gebouw. Hierover heeft in een vroegtijdig stadium afstemming plaatsgevonden met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Wat betreft de buitenzijde van het klooster verandert er nagenoeg niets, met uitzondering van de dakkapellen. Op advies van de Rijksdienst worden deze vervangen door dakvensters; dit sluit aan bij een oudere situatie en zorgt tegelijk voor voldoende lichtinval. Aan de binnenzijde worden de woningen gerealiseerd door een interne herindeling van ruimtes. Binnen de bestaande structuren worden op een aantal plaatsen ruimtes samengevoegd of opgedeeld.

Archeologie

Het plangebied heeft een archeologische verwachtingswaarde categorie 5. Dit is op bijgevoegde uitsnede van de archeologische beleidskaart gemeente Cuijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.BPKloosterlaan24-VA01_0011.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart

Volgens het vigerend bestemmingsplan geldt voor categorie 5 een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van minimaal 2.500 m². Met voorliggend plan vinden er geen grondwerkzaamheden plaats. Er worden geen archeologische waarden aangetast en de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' blijft behouden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Er is geen sprake van een bouwplan, daarom vindt er geen kostenverhaal plaats. Er zal wel een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Maatschappelijk', die is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Aan de toegestane functies zijn de functies wonen en natuurpoort toegevoegd.

De volgende waarden en aanduidingen blijven ongewijzigd. Deze onderdelen zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan:

  • Waarde - Archeologie 5;
  • Waterstaat - Waterkering;
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - boom- en vaste plantenteelt categorie 1;
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - boom- en vaste plantenteelt categorie 2 vervallen;
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - dassencorridor;
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - ecologische hoofdstructuur (ehs);
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - funnel;
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - beperkingen veehouderij
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - radarverstoringsgebied;
  • Gebiedsaanduiding: overige zone - zonering natura 2000;
  • Gebiedsaanduiding: reconstructiewetzone - extensiveringsgebied vervallen;
  • Functieaanduiding: monumentale boom
  • Functieaanduiding: specifieke vorm van maatschappelijk - 6
  • Bouwaanduiding: karakteristiek

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Er is vooroverleg gevoerd met de belanghebbende instanties. Het waterschap heeft een vooroverlegreactie gegeven die in de toelichting en regels van dit bestemmingsplan is verwerkt.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 20 november 2019 voor een periode van 4 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen inspraakreacties ingediend.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 11 maart 2020 tot en met 22 april 2020 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.