Plan: | Buitengebied Haps, Putselaarstraat 5a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1684.18BPhapsputslr5a-VA01 |
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998) en (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Het plan heeft dan ook geen nadelige consequenties voor de natuur-en landschappelijke waarden van deze gebieden.
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten. In de artikelen 8 t/m 12 van de Ff-wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Bij ontwikkelingen waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten is een ontheffing nodig op grond van artikel 75 Ff. Bij de ontheffingverlening geldt voor bepaalde soorten een lichte toets en voor andere soorten een uitgebreide toets.
De beschermde soorten kunnen worden verdeeld in:
Strengbeschermde soorten
Het betreft hier Rode lijst-soorten (bijlage IV Habitatrichtlijn), alle vogelsoorten in Nederland (behalve exoten) en inheemse plant-en diersoorten die genoemd zijn in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten/tabel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet.Aantasting van strengbeschermde soorten is alleen mogelijk na ontheffing ex art. 75 Ff. Hiervoor geldt de zogenaamde uitgebreide toets. Dat wil zeggen dat ontheffing alleen wordt verleend als:
Overige beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 2 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Aantasting van deze soorten is alleen mogelijk na ontheffing, doch hier geldt slechts een lichte toets. Ontheffing is mogelijk indien de activiteit niet leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de soort2 .
Algemeen beschermde soorten
Het betreft hier de soorten die genoemd zijn in tabel 1 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Als een initiatiefnemer activiteiten onderneemt die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of een ruimtelijke ontwikkeling, geldt een algemene vrijstelling voor de soorten uit tabel 1. Wel blijft te allen tijde de algemene zorgplicht uit art. 2 Ff op de initiatiefnemer rusten. Voor andere activiteiten dan hierboven genoemd, blijft wel ontheffing noodzakelijk. Hiervoor geldt de lichte toets.
Quickscan flora en fauna
In opdracht van initiatiefnemers is door AREAL ADVIES te Langenboom een quickscan naar eventueel aanwezige en beschermde flora en fauna opgesteld 3 .
Het plangebied bestaat uit landbouwgrond. Aan de noordzijde van het gebied ligt een sloot en berm tussen het perceel en de Putselaarstraat. In de berm staan forse eiken van zo'n vijftig jaar oud. Onder de eiken en in de sloot groeit braam. De sloot wordt eens per jaar uitgemaaid en geveegd.
Op het moment van onderzoek (september 2010) was de sloot flink begroeid met fluitenkruid, brandnetel, bramen en riet. Aan de west- en zuidkant is het terrein vrijwel geheel omgeven door gelijksoortige akkerbouw- en voedergewassenpercelen: snijmaïs en aardappelen. Het plangebied zelf bestaat uit snijmaïs en aardappelen. De landbouwpercelen maken een erg verzorgde en nette indruk en hebben een zeer lage onkruiddruk.
Voor de verkenning van de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van gegevens afkomstig van “Het Natuurloket” (kilometervak 184-416).
Afbeelding : Inventarisatiegegevens Natuurloket
In het gebied is redelijk goed onderzoek gedaan naar de voorkomende soorten. Er zijn 6 vaatplantensoort, 1 zoogdiersoort, 3 broedvogelsoorten, 4 amfibiesoorten, geen
watervogels en geen sprinkhanen waargenomen. Naar rode lijstsoorten is goed onderzoek gedaan voor wat betreft de vaatplanten, broedvogels, watervogels, amfibieën en sprinkhanen. Bij dit onderzoek zijn zes soorten vaatplanten waargenomen, die niet verstoord mogen
worden. Aangezien het kilometerhok veel groter is dan het onderhavige plangebied en
het plangebied voornamelijk uit intensief beteelde landbouwgrond bestaat, is het
waarschijnlijk dat deze RL(rode lijst)-soort niet op het onderhavige perceel voorkomt.
Op 2 september 2010 is er een veldonderzoek op hoofdlijnen verricht. Het veldonderzoek in het kader van de quickscan is geen veldinventarisatie. Een veldinventarisatie omvat meerdere opnamerondes volgens standaardmethoden die seizoensgebonden zijn. De percelen zijn bekeken en op beschermde soorten onderzocht. Het veldonderzoek geeft geen uitsluitsel over de afwezigheid van soorten. Tijdens het veldonderzoek is gezocht naar beschermde soorten op basis van geluidswaarnemingen, pootafdrukken, nesten, holen en uitwerpselen.
Afbeelding : Resultaten veldonderzoek
De geïnventariseerde fauna behoren tot de algemeen beschermde soorten, waarvoor een algemene vrijstelling geldt en die daardoor geen belemmering voor ruimtelijke projecten oplevert.
Tijdens het veldonderzoek zijn verder geen dassenprints of door dassen aangevreten maïs waargenomen. De das gebruikt de verderop gelegen houtwallen waarschijnlijk als beschutte looplijn om door het gebied te lopen en voedsel te zoeken. Van het in te richten gebied kan de das eventueel snijmaïs gebruiken als voedsel. Dit gebeurt dan uitsluitend in de maanden september en oktober. Buiten deze periode kunnen de dassen ruimschoots elders in het gebied hun voedsel zoeken. De werkzaamheden verdrijven de dassenfamilies niet uit hun burchten.
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied geen leefgebied vormt voor beschermde planten en dieren. Na de herinrichting is er zelf sprake van een betere leefomgeving voor diverse planten en dieren. Voor met name de das als diersoort met de hoogste beschermingsgraat verdwijnt niets van het leefgebied. Een ontheffingsaanvraag is daarom niet nodig.
Voor de volledige inhoud van de quickscan wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage 1 integraal onderdeel uitmaakt van deze plantoelichting.
Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op:
Ad 1.
Binnen het plangebied zelf zijn geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten dan wel beeldbepalende panden aanwezig. Het dichtstbijzijnde beeldbepalende pand met cultuurhistorische waarden is de zogenaamde hallehuisboerderij aan de Putselaarstraat 7. Deze hallehuisboerderij heeft een overstekend schilddak, gedekt met riet en oud-Hollandse pannen. De nok is afgedekt met een gebakken nokvorst. In de topgevel bevinden zich vlechtingen. In de zijgevel is de toegang verhoogd en het stalgedeelte verbreed. In het bovenlicht van de voordeur is een levensboom aanwezig. In de voorgevel bevindt zich een groot schuifvenster met (17e/18e-eeuwse) roedenverdeling en luiken. Een klein venster in de voorgevel heeft een luik, de ander bevindt zich direct onder de daklijn. In de zijgevel kleine vensters.
Naast de boerderij staat een gepotdekselde Vlaamse schuur, die aan de westzijde verbreed is. Het schilddak van de schuur is gedekt met oud-Hollandse pannen. Direct naast de schuur staat een eik. Op het erf staat een hef van een waterput.
De boerderij is cultuurhistorisch waardevol als uitdrukking van de sociaal-economische en landschappelijke ontwikkeling van het gebied. Verder is de boerderij van architectuur- historische waarde wegens het belang van het object voor de geschiedenis van de (plaatselijke) architectuur en bouwtechniek. De boerderij is een zeer gaaf voorbeeld van een hallehuisboerderij uit de 18de eeuw (herkenbaarheid/gaafheid). Tenslotte kent de bebouwing een ensemblewaarde vanwege de samenhang tussen boerderij, schuur, boomgaard, hof en erfinrichting.
De beoogde nieuwbouwwoning doet geen afbreuk aan de (cultuur)historische waarde van dit pand. Door aansluiting van de ruimte-voor-ruimte kavel aan de lintbebouwing van de Putselaarstraat blijft de zichtlijn zuidwaarts langs en op de boerderij zoveel mogelijk behouden. De monumentale waarde en ensemblewaarde van het pand worden door het bouwplan zelf niet aangetast. De afstand tussen de boerderij en de ruimte-voor-ruimte kavel bedraagt 34 m.
Ad 2.
Het karakter van de bewoningsgeschiedenis van Cuijk vanaf de Romeinse tijd laat zich onderscheiden in de bewoning van het gebied buiten het centrum van Cuijk of 'Het Land van Cuijk' en de bewoning in en rond het centrum van Cuijk of 'Het Hart van Cuijk'. Beide gebieden hebben hun eigen kenmerken waar het gaat om de menselijke bewoning en de zichtbaarheid van en het soort sporen dat de bewoners hebben achtergelaten. Beiden kunnen niet los van elkaar gezien worden. De aanwezigheid van deze landelijke en stedelijke component en de aanwezigheid van de Romeinen in Cuijk maken Cuijk volgens Rijk en Provincie van nationaal en zelfs internationaal belang.
Op grond van onderzoeken in het Land van Cuijk blijkt dat het Maasdal bij Cuijk een zichtbare, continue bewoningsgeschiedenis kent die al een aanvang nam in het Paleolithicum en sindsdien vrijwel onafgebroken bewoond is gebleven. De aantrekkelijkheid van het Cuijkse landschap door de eeuwen heen hangt samen met de vele gebruiksmogelijkheden die een
constant veranderend en vruchtbaar rivierlandschap biedt. De Maas transformeert van een breed vertakt riviersysteem naar een ingesneden rivierdal. De nederzetting Cuijk komt tot ontwikkeling op de plaats waar land en waterwegen elkaar kruisen.
Ad 3.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden. Deze gebieden hoeven echter niet 'leeg' te zijn. Het is zeer wel mogelijk dat juist in deze gebieden grafvelden, heiligdommen of depotvondsten aangetroffen kunnen worden, die op grond van een analyse van de bodem moeilijk of zelfs niet voorspelbaar zijn.
De gemeente Cuijk heeft een Archeologisch Beleidsplan Cuijk (2009) vastgesteld. Bij het beleidsplan hoort een archeologische beleidskaart. In het beleidsplan is aangegeven hoe in bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met archeologie en in de bijlage van het plan zijn voorbeeldregels opgenomen. De voorbeeldregels zijn gekoppeld aan de gebieden van de archeologische beleidskaart.
Afbeelding : Uitsnede Archeologisch Beleidsplan
Volgens het Archeologisch Beleidsplan Cuijk behoort het plangebied tot de - in bestemmingsplannen te verankeren - dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 5' . Het betreft hier gebieden waarvoor een gematigde archeologische verwachtingswaarde geldt. Voor deze gronden geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,50 meter bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van B&W voldoende zijn vastgesteld. Tevens geldt voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunningsplicht.
Aangezien zowel de beoogde woonbebouwing als het plangebied als geheel al kleiner zijn dan 2500 m2 is in het kader van dit bestemmingsplan het opleggen van een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 5' en de uitvoering van een archeologisch bureauonderzoek en indicatief booronderzoek, niet noodzakelijk.
Indien desalniettemin tijdens de bouw archeologische vondsten plaatsvinden zal de initiatiefnemer dat – conform de verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 –melden aan het bevoegd gezag.
Ad 4.
Binnen het plangebied en omgeving is geen windmolen en windmolenbiotoop aanwezig.