Bedrijvenpark Laarakker Noord
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.1684.15bplaarakkernoord-VA01 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Inhoud
Artikel 3 Bedrijventerrein - 1
Artikel 4 Bedrijventerrein - 2
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 9 Waarde – Archeologie 1
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Artikel 13 Algemene bouwregels
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
Artikel 18 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage: Staat van bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Noord’ met identificatienummer NL.IMRO.1684.15bplaarakkernoord-VA01 van de gemeente Cuijk.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
archeologisch advies:
advies door een organisatie die werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
archeologisch onderzoek:
inventariserend veldonderzoek uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
archeologische begeleiding:
begeleiding uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
archeologische opgraving:
opgraving uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) waarbij de aanwezige archeologische waarden worden veiliggesteld.
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag of ten minste moet worden bebouwd.
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
bedrijfsinstallatie:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
bedrijfsvloeroppervlakte:
de gezamenlijke oppervlakte van vaste vloeren in gebouwen die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, waaronder niet begrepen verharde oppervlakten zoals toegangswegen, reinigingsplaatsen, weegbruggen en andere erfverhardingen.
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
bestaand:
bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan krachtens een omgevingsvergunning aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
bij gebruik: gebruik op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits dat gebruik niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan inclusief de overgangsbepaling van dat plan.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
buitenopslag:
opslag en uitstalling van producten, materialen of machines die niet plaatsvindt binnen gebouwen of onder overkappingen maar op het buitenterrein van een bedrijf; het parkeren van voertuigen valt hier niet onder.
deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Postorderbedrijven en andere activiteiten gericht op het (doen) thuisleveren van goederen op schriftelijke, telefonische of elektronische order van klanten en waarbij op de bedrijfslocatie geen directe contactmogelijkheden (showroom, afhaalcentrum) met klanten worden geboden, worden niet gerekend tot detailhandel.
facilitypoint:
een servicepunt met voorzieningen als sanitair, een restaurant, motel, kantoorruimte, vergaderruimte en parkeerruimte.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
geluidgevoelige functies:
functies zoals bedoeld in het Besluit geluidhinder.
geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrchting zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
inpandige opslag:
opslag en uitstalling van producten, materialen of machines in gebouwen of onder overkappingen.
kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
kennislab:
een bedrijf dat plaats biedt aan een combinatie van functies zoals research-faciliteiten, een laboratorium, een opleidingsinstituut en kantoren.
lichte horeca:
horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken, dan wel horecabedrijven die overnachtingsmogelijkheden bieden. Tot deze categorie behoren geen horecabedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zoals een restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (waronder een fastfood-restaurant). Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca:
automatiek;
broodjeszaak;
cafetaria;
croissanterie;
koffiebar;
lunchroom;
ijssalon;
snackbar;
tearoom;
traiteur.
Overige lichte horeca:
bistro;
restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
hotel/motel.
mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co) vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een dak en met maximaal drie, al dan niet tot de overkapping behorende, wanden.
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
staat van bedrijfsactiviteiten:
een in de bijlage opgenomen staat, waarin de categorie-indeling van inrichtingen is weergegeven.
voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
woning/wooneenheid:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm en niet zijnde kamerverhuur voor meer dan 10 personen per woning/wooneenheid.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Meten
bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten tot of vanuit het hart van de lijn, tenzij anders aangegeven;
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 Maatvoering
Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:
voor lengten in meters (m);
voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
voor verhoudingen in procenten (%);
voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.3 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a alleen van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
2.4 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van de bouwregels worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat:
de overschrijding van de bouwregels in het horizontale vlak maximaal 1,5 meter is;
de overschrijding van de bouwregels in het verticale vlak maximaal 3 m is;
de oppervlakte maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak bedraagt.
2.5 Bouwwerken
de bepaling van het peil:
op droge grond is het peil:
de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer van het hoofdgebouw gelegen binnen maximaal 0,5 m van de hoogte van de weg waarop het bouwperceel ontsloten wordt, dan wel de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer van het bestaande hoofdgebouw.
op of in het water is het peil:
het gemiddeld jaarlijks waterpeil ter plaatse van het bouwperceel.
de hoogte van de weg:
de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee te vergelijken constructiedeel.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die zijn opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage bij de regels) behorende tot milieucategorie 2 en 3.1, met uitzondering van:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
risicovolle inrichtingen;
ten dienste van de bedrijven als bedoeld onder a:
ondergeschikte kantoren;
ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
inpandige opslag;
erven en verhardingen;
laden, lossen en parkeren;
(ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen en overige verkeersvoorzieningen;
groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
nutsvoorzieningen;
andere bijbehorende voorzieningen, waaronder reclamemasten, energievoorzieningen en installaties voor telecommunicatie.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
De grootte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m2 .
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 30%, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van het bebouwingspercentage.
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
De afstand van gebouwen en overkappingen tot de voorste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 6 m.
De afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse en achterste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:
Opslagsilo's en bedrijfsinstallaties zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
De afstand van opslagsilo's en bedrijfsinstallaties tot de voorste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 6 m.
De afstand van opslagsilo's en bedrijfsinstallaties tot de zijdelingse en achterste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5 m.
De hoogte van opslagsilo's en bedrijfsinstallaties mag niet meer bedragen dan 10 m.
De hoogte van antennemasten, lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.
De hoogte van bouwwerken ten behoeve van bedrijfs- en reclameuitingen mag niet meer bedragen dan 6 m.
De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken maximale oppervlakte bouwperceel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Er zijn, ook als de bouwmogelijkheden uit artikel 3.2 maximaal worden benut, aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse.
De financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied; of
een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein; of
een regionaal bedrijventerrein.
3.3.2 Afwijken bebouwingspercentage
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b en een lager bebouwingspercentage toestaan, mits:
De afwijking noodzakelijk is vanwege de bedrijfsuitoefening of vanwege een gefaseerde realisering van de bebouwing.
Geen onvenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder c en een bebouwingspercentage van maximaal 90% toestaan, mits:
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van het bedrijf op te vangen; de benodigde parkeergelegenheid wordt berekend aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de parkeernota gemeente Cuijk 2016-2023.
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende wateropvang.
3.3.3 Afwijken afstand zijdelingse en achterste perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder c en 3.2.3 onder a en een kleinere afstand tot de zijdelingse en/of achterste grens van het bouwperceel toestaan, mits:
De afstand tot de zijdelingse en/of achterste grens van het bouwperceel niet minder bedraagt dan 3 m.
Geen onvenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
De kleinere afstand aanvaardbaar is uit oogpunt van brandveiligheid.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Ondergeschikte kantoren
Kantoren zijn toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van een bedrijf, onder de volgende voorwaarden:
De bedrijfsvloeroppervlakte van het kantoor mag niet meer bedragen dan 40% van de bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf, met een maximum van 800 m2 per bedrijfsvestiging.
Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
3.5.2 Ondergeschikte detailhandel
Detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten is toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van een bedrijf, onder de volgende voorwaarden:
De verkoopvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.
Detailhandel is niet toegestaan in een afzonderlijk gebouw.
3.5.3 Parkeren en laden/lossen
Ieder bedrijf dient op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid en in voldoende gelegenheid voor laden en lossen; de benodigde parkeergelegenheid wordt berekend aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de parkeernota gemeente Cuijk 2016-2023.
3.5.4 Water
Ieder bedrijf dient op eigen terrein te voorzien in een bergings-/infiltratievoorziening voor de opvang van hemelwater, met een capaciteit van minimaal 0,0275 m3 per m2 verhard/ bebouwd oppervlak.
3.5.5 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:
Als standplaats van onderkomens en als standplaats van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel ter plaatse.
Voor de uitoefening van enige vorm van detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in 3.5.2.
Van de gronden voor buitenopslag.
Van de gronden ten behoeve van mestbewerking.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken milieucategorie en type bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
De uitoefening van bedrijven/bedrijfsactiviteiten die vallen onder een hogere milieucategorie dan volgens het bepaalde in 3.1 is toegestaan (maximaal milieucategorie 3.2), mits de bedrijven/bedrijfsactiviteiten qua milieubelasting, naar aard en omvang en naar de effecten op het woon- en leefklimaat zijn te vergelijken met de bedrijven/bedrijfsactiviteiten die volgens het bepaalde in 3.1 voor het betreffende gebied zijn toegestaan.
De uitoefening van bedrijven/bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de staat van bedrijfsactiviteiten, mits de bedrijven/bedrijfsactiviteiten qua milieubelasting, naar aard en omvang en naar de effecten op het woon- en leefklimaat zijn te vergelijken met de bedrijfsactiviteiten die volgens het bepaalde in 3.1 voor het betreffende gebied zijn toegestaan.
3.6.2 Afwijken oppervlakte ondergeschikte kantoren
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 ten behoeve van een grotere oppervlakte aan ondergeschikte kantoren, mits:
De grotere oppervlakte noodzakelijk is voor de bedrijfsuitoefening.
De bedrijfsvloeroppervlakte van het kantoor niet meer bedraagt dan 40% van de bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf.
Het geen zelfstandige kantoren betreft.
Indien het kantoor een grotere bedrijfsvloeroppervlakte heeft dan 1.500 m2, het gebouw is voorzien van:
een adequaat functionerend centraal afsluitbaar ventilatiesysteem;
lekwerende voorzieningen bij raam- en deuropeningen.
3.6.3 Afwijken afhaalpunt voor detailhandel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.5 ten behoeve van een afhaalpunt voor detailhandel, mits:
Geen showroom/uitstalling of betalingsmogelijkheid wordt opgericht.
De brutovloeroppervlakte van het voor het publiek toegankelijke deel van het afhaalpunt niet meer bedraagt dan 100 m2.
3.6.4 Afwijken buitenopslag
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder b en 3.5.5 onder c ten behoeve van buitenopslag, mits:
Geen onvenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en wordt voorzien in afdoende visuele afscherming.
De hoogte van de buitenopslag niet meer bedraagt dan 8 m.
De buitenopslag plaatsvindt achter de voorgevellijn van het bedrijfsgebouw; indien op een bouwperceel meerdere bedrijfsgebouwen staan, geldt de voorgevellijn van het gebouw dat het dichtste bij de voorste grens van het bouwperceel staat.
De situering van de buitenopslag aanvaardbaar is uit oogpunt van brandveiligheid.
Artikel 4 Bedrijventerrein - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven die zijn opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage bij de regels) behorende tot:
milieucategorie 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
milieucategorie 3.1 tot en met 4.1, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.1';
milieucategorie 3.2 tot en met 4.2, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.2';
milieucategorie 4.1 tot en met 5.1, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 5.1';
met inbegrip van:
geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
risicovolle inrichtingen;
een kennislab;
één facilitypoint, al dan niet in combinatie met een tankstation;
een ambulancepost ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - ambulancepost';
ten dienste van de bedrijven als bedoeld onder a tot en met d:
ondergeschikte kantoren;
ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten;
inpandige opslag;
buitenopslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
erven en verhardingen;
laden, lossen en parkeren;
bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
(ontsluitings)wegen, parkeervoorzieningen en overige verkeersvoorzieningen;
groenvoorzieningen;
beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
nutsvoorzieningen;
andere bijbehorende voorzieningen, waaronder reclamemasten, energievoorzieningen en installaties voor telecommunicatie.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Een bouwperceel voor bedrijven gelegen in de zone met milieucategorie 3.1 of 3.2 mag niet kleiner zijn dan 5.000 m2.
Een bouwperceel voor bedrijven gelegen in de zone met milieucategorie 4.1, 4.2 of 5.1 mag niet kleiner zijn dan 2.000 m2.
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 30%, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' buiten beschouwing worden gelaten bij het bepalen van het bebouwingspercentage.
Het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 20 m.
In afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' niet meer bedragen dan aangegeven.
De afstand van gebouwen en overkappingen tot de voorste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 12 m.
De afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse en achterste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5 m.
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Per aanduiding 'bedrijfswoning' is 1 bedrijfswoning toegestaan.
De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 8 m.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde gelden de volgende regels:
Opslagsilo's en bedrijfsinstallaties zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
De afstand van opslagsilo's en bedrijfsinstallaties tot de voorste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 12 m.
De afstand van opslagsilo's en bedrijfsinstallaties tot de zijdelingse en achterste grens van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 5 m.
De hoogte van opslagsilo's en bedrijfsinstallaties mag niet meer bedragen dan 25 m.
In afwijking van het bepaalde onder 3 mag de hoogte van opslagsilo's en bedrijfsinstallaties ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' niet meer bedragen dan aangegeven.
De hoogte van antennemasten, lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.
De hoogte van bouwwerken ten behoeve van bedrijfs- en reclameuitingen mag niet meer bedragen dan 6 m.
De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken minimale oppervlakte bouwperceel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a en een bouwperceel met een oppervlakte van minimaal 3.000 m2 toestaan, mits dit noodzakelijk is in verband met een gefaseerde oprichting en/of doorgroeimogelijkheden van het bedrijf.
4.3.2 Afwijken bebouwingspercentage
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder c en een lager bebouwingspercentage toestaan, mits:
De afwijking noodzakelijk is vanwege de bedrijfsuitoefening of vanwege een gefaseerde realisering van de bebouwing.
Geen onvenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder d en een bebouwingspercentage van maximaal 90% toestaan, mits:
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van het bedrijf op te vangen; de benodigde parkeergelegenheid wordt berekend aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de parkeernota gemeente Cuijk 2016-2023.
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende wateropvang.
4.3.3 Afwijken bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen van gebouwen en overkappingen tot een hoogte van 25 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4 onder a ten behoeve van het bouwen van opslasgsilo's en bedrijfsinstallaties tot een hoogte van 50 m, mits:
De afwijking noodzakelijk is vanwege de bedrijfsuitoefening.
Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4 onder d en onder e en een grotere hoogte toestaan voor erf- en tereinafscheidingen of overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits:
Dit noodzakelijk is voor de visuele afscherming van buitenopslag.
De hoogte niet meer bedraagt dan 8 meter.
Met dien verstande dat de hoogte van naar de weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen niet meer bedraagt dan 4 meter.
4.3.4 Afwijken afstand voorste perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder c en 4.2.4 onder a en een kleinere afstand tot de voorste grens van het bouwperceel toestaan, mits:
De afstand tot de voorste grens van het bouwperceel niet minder bedraagt dan 6 m.
Geen onvenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
De kleinere afstand aanvaardbaar is uit oogpunt van brandveiligheid.
4.3.5 Afwijken afstand zijdelingse en achterste perceelsgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder d en 4.2.4 onder a en een kleinere afstand tot de zijdelingse en/of achterste grens van het bouwperceel toestaan, mits:
De afstand tot de zijdelingse en/of achterste grens van het bouwperceel niet minder bedraagt dan 3 m.
Geen onvenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld.
De kleinere afstand aanvaardbaar is uit oogpunt van brandveiligheid.
4.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Ondergeschikte kantoren
Kantoren zijn toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van een bedrijf, onder de volgende voorwaarden:
De bedrijfsvloeroppervlakte van het kantoor mag niet meer bedragen dan 40% van de bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf, met een maximum van 2.000 m2 per bedrijfsvestiging.
Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan.
Het gebruik van kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.500 m2 is uitsluitend toegestaan indien het gebouw is voorzien van:
een adequaat functionerend centraal afsluitbaar ventilatiesysteem;
lekwerende voorzieningen bij raam- en deuropeningen.
4.5.2 Ondergeschikte detailhandel
Detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten is toegestaan als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van een bedrijf, onder de volgende voorwaarden:
De verkoopvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.
Detailhandel is niet toegestaan in een afzonderlijk gebouw.
4.5.3 Risicovolle inrichtingen
Inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen mogen worden gevestigd op het bedrijventerrein, mits de 10-6/jaar contour voor het plaatsgebonden risico of – indien van toepassing – de afstand zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen juncto artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, beperkt blijft tot het bouwperceel van de risicovolle inrichting of het openbaar gebied.
4.5.4 Parkeren en laden/lossen
Ieder bedrijf dient op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid en in voldoende gelegenheid voor laden en lossen; de benodigde parkeergelegenheid wordt berekend aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de parkeernota gemeente Cuijk 2016-2023.
4.5.5 Water
Ieder bedrijf dient op eigen terrein te voorzien in een bergings-/infiltratievoorziening voor de opvang van hemelwater, met een capaciteit van minimaal 0,0275 m3 per m2 verhard/ bebouwd oppervlak.
4.5.6 Facilitypoint
Binnen de bestemming is één facilitypoint, al dan niet in combinatie met een tankstation, toegelaten, waarbij de volgende regels gelden:
Als onderdeel van het facilitypoint is uitsluitend lichte horeca toegestaan, mits die is gerelateerd aan het bedrijventerrein (zoals een motelfunctie voor overnachting van chauffeurs, een cafetaria, broodjeszaak, lunchroom of restaurant).
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen; de benodigde parkeergelegenheid wordt berekend aan de hand van de normen die zijn opgenomen in de parkeernota gemeente Cuijk 2016-2023.
Het gebruik van een facilitypoint met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.500 m2 is uitsluitend toegestaan indien het gebouw is voorzien van:
een adequaat functionerend centraal afsluitbaar ventilatiesysteem;
lekwerende voorzieningen bij raam- en deuropeningen.
4.5.7 Kennislab
Het gebruik van een kennislab met een bedrijfsvloeroppervlakte groter dan 1.500 m2 is uitsluitend toegestaan indien het gebouw is voorzien van:
een adequaat functionerend centraal afsluitbaar ventilatiesysteem;
lekwerende voorzieningen bij raam- en deuropeningen.
4.5.8 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik:
Als standplaats van onderkomens en als standplaats van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel ter plaatse.
Voor de uitoefening van enige vorm van detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in 4.5.2.
Van de gronden voor buitenopslag, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.
Van de gronden ten behoeve van mestbewerking.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken milieucategorie en type bedrijvigheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
De uitoefening van bedrijven/bedrijfsactiviteiten die vallen onder een hogere milieucategorie dan volgens het bepaalde in 4.1 is toegestaan (maximaal milieucategorie 5.2), mits de bedrijven/bedrijfsactiviteiten qua milieubelasting, naar aard en omvang en naar de effecten op het woon- en leefklimaat zijn te vergelijken met de bedrijfsactiviteiten die volgens het bepaalde in 4.1 voor het betreffende gebied zijn toegestaan.
De uitoefening van bedrijven/bedrijfsactiviteiten die niet voorkomen op de staat van bedrijfsactiviteiten, mits de bedrijven/bedrijfsactiviteiten qua milieubelasting, naar aard en omvang en naar de effecten op het woon- en leefklimaat zijn te vergelijken met de bedrijfsactiviteiten die volgens het bepaalde in 4.1 voor het betreffende gebied zijn toegestaan.
De uitoefening van bedrijven/bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.1 ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 4.2' en/of 'bedrijf tot en met categorie 5.1', mits het bouwperceel van het betreffende bedrijf voor ten minste 70% ligt op gronden met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en/of 'bedrijf tot en met categorie 4.1'.
De uitoefening van bedrijven/bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.1', mits het bouwperceel van het betreffende bedrijf voor ten minste 70% ligt op gronden met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2', 'bedrijf tot en met categorie 4.1' en/of 'bedrijf tot en met categorie 4.2'.
4.6.2 Afwijken oppervlakte ondergeschikte kantoren
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.1 ten behoeve van een grotere oppervlakte aan ondergeschikte kantoren, mits:
De grotere oppervlakte noodzakelijk is voor de bedrijfsuitoefening.
De bedrijfsvloeroppervlakte van het kantoor niet meer bedraagt dan 40% van de bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf.
Het geen zelfstandige kantoren betreft.
Indien het kantoor een grotere bedrijfsvloeroppervlakte heeft dan 1.500 m2, het gebouw is voorzien van:
een adequaat functionerend centraal afsluitbaar ventilatiesysteem;
lekwerende voorzieningen bij raam- en deuropeningen.
4.6.3 Afwijken afhaalpunt voor detailhandel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.8 ten behoeve van een afhaalpunt voor detailhandel, mits:
Geen showroom/uitstalling of betalingsmogelijkheid wordt opgericht.
De brutovloeroppervlakte van het voor het publiek toegankelijke deel van het afhaalpunt niet meer bedraagt dan 100 m2.
4.6.4 Afwijken buitenopslag
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 onder e en 4.5.8 onder c ten behoeve van buitenopslag, mits:
Geen onvenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en wordt voorzien in afdoende visuele afscherming.
De hoogte van de buitenopslag niet meer bedraagt dan 8 m.
De buitenopslag plaatsvindt achter de voorgevellijn van het bedrijfsgebouw; indien op een bouwperceel meerdere bedrijfsgebouwen staan, geldt de voorgevellijn van het gebouw dat het dichtste bij de voorste grens van het bouwperceel staat.
De situering van de buitenopslag aanvaardbaar is uit oogpunt van brandveiligheid.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verboden werkzaamheden
Ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom' is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het vellen, kappen of rooien van boombeplanting.
Het verlagen, ophogen of egaliseren van het maaiveld.
Het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,50 m.
Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond.
Het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
Het opslaan van goederen, waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen.
4.7.2 Uitzonderingen
Het in 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
Reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.7.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning als bedoeld in 4.7.1 wordt alleen verleend:
Voor zover het werkzaamheden betreft als bedoeld in 4.7.1 onder a: indien behoud van de beeldbepalende boom niet mogelijk is in verband met de inrichting van de gronden als bedrijventerrein en inpassing van de boom redelijkerwijs niet mogelijk is.
Voor zover het werkzaamheden betreft als bedoeld in 4.7.1 onder b tot en g: indien de werkzaamheden de conditie en vitaliteit van de te beschermen boom niet negatief beïnvloeden.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Verwijderen van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om deze bestemming te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'beeldbepalende boom' voor één of meerdere locaties wordt verwijderd, in het geval dat:
De levensverwachting van de beeldbepalende boom door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar is.
De bescherming van de beeldbepalende boom niet langer noodzakelijk is, omdat de boom wordt gerooid of verplaatst.
Zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
fiets- en voetpaden;
kunstwerken;
nutsvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een in- en uitrit ten dienste van het aangrenzende bedrijfsperceel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - inrit'.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd, uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen gelden de volgende bepalingen:
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
De bouwhoogte vanlichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m.
De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het beschermen, beheren en ontwikkelen van bestaande natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
natuur- en groenvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
fiets- en voetpaden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
De bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,2 m.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verboden werkzaamheden
Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
Het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, alle dieper dan 0,50 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage.
Het graven of dempen, dan wel verdiepen of vergroten van watergangen of anderszins verlagen van de waterstand.
Het vellen of rooien van bomen.
Het verwijderen van landschapselementen.
Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
Het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
6.3.2 Uitzonderingen
Het in 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
Het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.3.3 Toelaatbaarheid
De in 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
de aanleg, instandhouding en/of bescherming van hoogspanningsverbindingen;
groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen, mogen op of in de gronden binnen deze bestemming uitsluitend hoogspanningsmasten ten behoeve van bovengrondse hoogspanningsleidingen worden gebouwd, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 55 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de hoogspanningsverbinding dient te zijn gewaarborgd.
Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod
Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting.
Het ophogen of egaliseren van de bodem, of anderszins verhogen van de maaiveld- of weghoogte.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
Het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.
Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 8 Leiding - Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleidingen;
groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen, mogen op of in de gronden binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor een doelmatig beheer van de leiding, zoals meet- en regelkasten en afsluiterputten worden gebouwd, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 5 m².
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 voor het bouwen bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de waterleiding dient te zijn gewaarborgd.
Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod
Binnen deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist om de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen.
het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het graven van sloten en het aanleggen van drainage;
het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 0,30 m;
het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 m;
het aanbrengen van gewassen of beplantingen, die dieper wortelen dan 0,30 m.
8.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
Het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming.
Reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de waterleiding zijn gewaarborgd.
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 9 Waarde – Archeologie 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van het archeologische monument in de bodem. Bescherming vindt plaats in het kader van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988.
9.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek of door middel van een archeologische opgraving is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden meer aanwezig zijn.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
10.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
10.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 10.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4':
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt.
10.3.2 Uitzonderingen
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.3.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
is gebleken dat de in lid 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
de in lid 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen
Op de gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:
de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,30 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:
uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
11.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
11.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 11.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5':
het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem wordt verstoord op een grotere diepte dan 0,5 m;
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.
11.3.2 Uitzonderingen
Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.3.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
is gebleken dat de in lid 11.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
de in lid 11.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen
Op de gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:
de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,30 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' alsnog aan gronden wordt toegekend, onder voorwaarde dat:
uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft;
de regels van de reeds aanwezige bestemming(en) onverkort van toepassing blijven.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene bouwregels
13.1 Reclamemast
In aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 2, mag binnen het plangebied één gezamenlijke reclamemast worden opgericht tot een hoogte van 25 m.
13.2 Ondergronds bouwen
Op plaatsen waar gebouwen en overkappingen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
14.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een bedrijfsgebouw als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
het uitbaten van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
het uitbaten van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
het recreatief nachtverblijf;
het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
paardenbakken;
tenzij dit gebruik in de regels uitdrukkelijk is toegestaan.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
15.1 Geluidzone - industrie
Binnen de als 'geluidzone - industrie' aangegeven gronden mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd of in gebruik worden genomen, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
15.2 Vrijwaringszone - weg - 1 en vrijwaringszone - weg - 2
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - weg - 1’ respectievelijk ‘vrijwaringszone - weg - 2’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van met de Rijksweg A73 verband houdende bouwwerken, zoals geluidwerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - weg - 2’, mits door de bouw van dit bouwwerk de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.
De in lid b bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bouwwerken die bestaan op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan wel mogen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 19.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit plan en toestaan dat:
maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maatvoering en percentages;
de bestemmingsgrenzen of het bestemmingsvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
gebouwen van openbaar nut worden gebouwd, zoals openbare nutsgebouwen, wachthuizen voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen voor de bediening van waterhuishoudkundige voorzieningen, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, onder voorwaarde dat:
de inhoud per gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
17.1 Wettelijke regeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de planregels met verwijzingen naar wettelijke regelingen te wijzigen, in het geval dat deze wettelijke regelingen na het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
17.2 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen voor de overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat:
de overschrijdingen niet meer dan 5 m zijn;
het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de sociale veiligheid;
het stedenbouwkundige beeld;
het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de waterbeheerder, als het wijzigingsplan naar verwachting gevolgen heeft voor de waterhuishouding.
Artikel 18 Algemene procedureregels
18.1 Procedure bij nadere eisen
Burgemeester en wethouders stellen belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze van in gelegenheid stellen is vormvrij, onder voorwaarde dat in het besluit wordt vastgelegd:
de wijze van in gelegenheid stellen;
de samengevatte zienswijze(n) van de belanghebbende(n);
de afweging van deze zienswijze(n).
Burgemeester en wethouders leggen alleen een nadere eis op, onder voorwaarde dat:
de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan;
de nadere eisen alleen worden gesteld in de specifieke situatie dat de regels leiden tot een onevenredige aantasting van:
een goede woonsituatie;
de sociale veiligheid;
het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
de verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
de brandveiligheid;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 19 Overige regels
19.1 Afweging bij afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag weegt in aanvulling op overig bepaalde voorwaarden in ieder geval af, of bij een omgevingsvergunning met afwijking, of bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, het verlenen van medewerking niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
een goede woonsituatie;
de sociale veiligheid;
het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
de verkeersveiligheid;
de milieusituatie;
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
19.2 Strijdigheid van belangen
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, heeft het belang van de dubbelbestemming prioriteit. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid, en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria worden voldaan en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
19.3 Wettelijke en gemeentelijke regelingen
Voor zover in deze regels verwezen wordt naar andere wettelijke en gemeentelijke regelingen, worden deze regelingen bedoeld zoals deze luidden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
20.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
Het bepaalde sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Laarakker Noord' van de gemeente Cuijk.
Vastgesteld: 25 september 2017