direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Katwijk NB, Everdineweerd 17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De heer Burhorst is eigenaar van het perceel Everdineweerd 17 in Katwijk. Hij is voornemens om naast de bestaande woning een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Deze woning wordt ingepast in het bestaande bebouwingslint.

Omdat het realiseren van de woning strijdig is met het geldende bestemmingsplan, maar wel past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Everdineweerd 17, in de bebouwde kom van Katwijk. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0002.jpg"  
Ligging plangebied in omgeving (bron: www.openstreetmap.org)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan 'Katwijk NB' vastgesteld op 17 mei 2010 (hierna: het bestemmingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0003.jpg"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied  

Op het perceel liggen de bestemmingen:

  • Enkelbestemming "Wonen", bestemd voor wonen. Ter plaatse van de woonboerderij (het bouwvlak) geldt de functie-aanduiding "specifieke vorm van wonen-galerie". Tevens is er een bouwaanduiding 'karakteristiek' opgenomen, wat aangeeft dat er sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Ter plaatse van de achtertuin ligt de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - beeldentuin’, hier is een beeldentuin toegestaan;
  • Dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3" (ter hoogte van de bebouwing); voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 50 centimeter, dient een rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • Dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 5" (ter hoogte van de achtertuin); voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 50 centimeter, dient een rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • Dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering"; hier mag niet worden gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen hiervan ontheffing verlenen mits een positief advies van het waterschap wordt verkregen. Voldaan moet worden aan de keur van het waterschap. Het belang van de waterkering mag niet worden geschaad.
  • Gebiedsaanduiding "Geluidzone-Industrie", ter plaatse van de aanduiding "geluidszone - industrie" mogen geen nieuwe woningen en andere in de zin van de Wet geluidhinder gevoelige gebouwen worden gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen hiervoor ontheffing verlenenen toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidsgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

Het bouwplan is strijdig met de regels van het bestemmingsplan, aangezien het oprichten / in gebruik nemen van een nieuwe woning ter plaatse niet is toegestaan. Ook zijn de ondergeschikte functies galerie en beeldentuin niet meer van toepassing.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

De locatie Everdineweerd 17 is gelegen aan de dijk in de kern Katwijk. Katwijk behoorde tot 1943 tot de gemeente Linden. Toen deze gemeente werd opgeheven, kwam Katwijk met Klein Linden (het huidige havengebied) bij Cuijk.

Katwijk is vooral bekend geworden door het voormalige veer over de Maas. De Maas loopt ten oosten en noorden van Katwijk. In de omgeving van Katwijk is veel gevochten in de Tweede Wereldoorlog. Aan de Maasdijk staat sinds 1947 een monument ter herinnering aan de op 10 mei 1940 in de Maassector gesneuvelde manschappen tussen Katwijk en Oeffelt.

De Everdineweerd is onderdeel van de Maasdijk. Het is een rustige weg die ten noordwesten van het plangebied is afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Door de aanwezigheid van de dijk heeft het plangebied een enigszins verhoogde ligging. Het perceel loopt naar achter toe af.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0004.jpg"  
Luchtfoto plangebied (bron: Bing Maps)  

De bestaande woning Everdineweerd 17 betreft een voormalige herenboerderij. Vanwege oorlogsschade is het pand herbouwd in 1941. Het heeft een fraaie uitstraling en staat op een fraaie plek aan de Maas, vlakbij de voormalige veerstoep. Deze veerstoep is enkele jaren geleden opgeknapt en vormt nu een fraaie zitplek aan de maas.

Het achterdeel van de woning wordt bewoond door de initiatiefnemer. Het voorhuis is enige tijd in gebruik geweest als galerie, in combinatie met een beeldentuin in de achtergelegen tuin. Het gebruik als galerie en beeldentuin is echter beëindigd. Sindsdien staat het voorhuis leeg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0005.jpg"  
Beeld bestaand gebouw vanaf de dijk (met in het voorhuis de voormalige galerie)  
afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0006.jpg"  
Beeld van de achterliggende tuin (voormalige beeldentuin)  

De langgevelboerderij is in de “Actualisatielijst karakteristieke objecten gemeente Cuijk” (collegebesluit 29-03-2011) opgenomen en beschreven als:

'T-boerderij uit 1941 met de bijzonderheden: baksteen, ingezwenkte topgevel, jaarankers, zesruits ramen met luiken, zadeldaken met verbeterde Hollandse pannen, haakse aanbouw van het bedrijfsgedeelte; verder is het een traditioneel bouwwerk, voorbeeld van de stijl waarin de herbouw na oorlogsschade plaatsvond.'

In het vigerende bestemmingsplan is het pand aangeduid als 'karakteristiek' en geniet daarmee bescherming tegen ongecontroleerde sloop (een omgevingsvergunning voor het slopen is noodzakelijk ). De gemeente heeft daarmee aangetoond cultuurhistorische en architectonische waarde te hechten aan het pand.

2.2 Functies

In de huidige situatie heeft het plangebied een woonfunctie (wonen met tuin). De ondergeschikte functies galerie en beeldentuin zijn inmiddels niet meer actueel, deze zijn beëindigd.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Katwijk. De omgeving heeft echter een gemengd karakter, met naast woonfuncties ook andere functies. Aan de Everdineweerd 27 is een agrarisch bedrijf gesitueerd. De woning Everdineweerd 25 heeft nog een bedrijfsbestemming, maar het bedrijf ter plaatse functioneert niet meer als zodanig. Het pand Everdineweerd 13 heeft een horecabestemming, hier was het voormalige Maashotel gevestigd. Inmiddels wordt het hotel gebruikt voor de huisvesting van seizoenarbeiders.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkeling

Sinds het beëindigen van de galerie staat het voorhuis van de bestaande woning leeg. De ruimtes van deze galerie maken onderdeel uit van de woning. De woning is daarmee te groot geworden voor de initiatiefnemer. Daarom heeft hij het plan opgevat de woning te verkopen en op het terrein naast deze woning een nieuwe, kleinere woning te betrekken.

Om te onderzoeken op welke wijze een nieuwe woning ingepast kan worden in de omgeving, is er een stedenbouwkundige schets opgesteld. Hierbij is ook rekening gehouden met milieucontouren (afkomstig van het agrarisch bedrijf Everdineweerd 27) in de omgeving. Bijgevoegd is de stedenbouwkundige schets.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0007.png"

Stedenbouwkundige schets

In de schets is de bestaande woning in donkerrood aangegeven. Naast de woning is in geel een nieuwe woning gesitueerd, die net buiten de paarse lijn van de milieucontour van het agrarisch bedrijf Everdineweerd 27 valt. Een eventuele derde woning zou nog gerealiseerd kunnen worden tussen de nieuwe woning en de bestaande woning Everdineweerd 25. Dit is echter milieutechnisch niet mogelijk en deze woning wordt dan ook niet middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Het is de bedoeling dat de bestaande woning na realisatie van de nieuwe woning verkocht gaat worden.

3.2 Ruimtelijke structuur

De woning Everdineweerd 17 maakt onderdeel uit van het bebouwingslint langs de dijk. In de huidige situatie is er tussen de Everdineweerd 17 en 23 een 'gat'. Een nieuwe woning is stedenbouwkundig gezien goed inpasbaar in deze open ruimte. De nieuwe woning staat met de voorgevel in dezelfde rooilijn als de bestaande woning. Er is minimaal 5 meter afstand aanwezig tussen de nieuwe woning en de zijdelingse perceelsgrens. Hierdoor blijft er tussen de nieuwe woning en de bestaande een tussenruimte van 10 meter bestaan. Parkeren vindt op eigen terrein plaats, er is hiervoor ruimte voldoende aanwezig. De grote achtertuin blijft gevrijwaard van bijgebouwen, bijgebouwen zijn alleen bij het hoofgebouw mogelijk.

Hierna zijn enkele 3D-impressies afgebeeld, die een indruk geven van de bouwmassa van de nieuwe woning. Het betreft echter een impressie van de bouwmassa, het uiteindelijke ontwerp zal afwijken van het getoonde beeld. Ook is de derde woning aanwezig, waarvan voorlopig geen sprake is om deze te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0008.jpg"

3D Impressie nieuwe woning vanaf straatniveau

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0009.jpg"

3D impressie nieuwe woning vanuit het noordoosten.

3.3 Functies

De functie van het plangebied was wonen en blijft wonen. Wel wordt er middels een nieuw bouwvlak een nieuwe woning mogelijk gemaakt. De ondergeschikte (en niet meer aanwezige) functies van galerie en beeldentuin zijn niet meer mogelijk binnen het nieuwe bestemmingsregime. Overige functies, ondergeschikt aan en horend bij de woonfunctie, zijn erf en tuin. Ondergeschikt aan de woonfunctie zijn beroepen en bedrijven aan huis mogelijk. In de regels van dit bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking. De treden zijn:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Concreet zijn de belangen 'Grote rivieren' en 'Defensie' van toepassing binnen het plangebied. Ook zal moeten worden voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Grote rivieren

Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. Het plangebied van dit bestemmingsplan grenst in aan het rivierbed van de Maas. Het Barro bevat onder andere regels voor het bouwen in het rivierbed van de grote rivieren, voor de bescherming van rijksvaarwegen en voor de wijze waarop primaire waterkeringen moeten worden bestemd. Het plangebied valt niet binnen het stroomvoerend deel van het rivierbed en brengt tevens de bescherming van rijksvaarwegen niet in gevaar. Het Barro bevat daarnaast regels voor de wijze waarop primaire waterkeringen, waaronder de waterkeringen langs de Maas, in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. In de waterparagraaf (paragraaf 5.2.1) wordt hier verder aandacht aan besteed.

Defensie

In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatige gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden.

De gehele gemeente Cuijk heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 105 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Onderhavig plan omvat het toevoegen van één woning in bestaand stedelijk gebied. Het plan is dermate klein, dat het niet voorziet in een regionale behoefte. Toetsing aan de ladder is dan ook niet nodig.

Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant

Op 7 februari 2014 heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant 2014 vastgesteld. De SVRO is op 19 maart 2014 in werking getreden. De SVRO geeft het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant en vormt een belangrijke schakel tussen de structuurvisies van het Rijk en gemeenten op het vlak van ruimtelijke ordening. In de structuurvisie is de samenhang weergegeven tussen milieu, verkeer, vervoer en water. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciale economische-, sociaal-, cultureel-, en ecologisch beleid. De juridische vertaling van het beleid zoals gesteld in de SVRO is opgenomen in de Verordening ruimte 2014.

De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Daarnaast moeten de provinciale belangen en ruimtelijke keuzes bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving bepaalt mede de kwaliteit van leven. De leefomgevingskwaliteit en daarmee de gezondheid staat in delen van Noord-Brabant onder druk. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijke gebied.

Planspecifiek

De SVRO doet geen specifieke uitspraken die voor onderhavig initiatief van belang zijn. De beleidsdoelstellingen vanuit de SVRO zijn nader uitgewerkt in de Verordening ruimte (zie hierna).

Verordening ruimte Noord Brabant

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Planspecifiek

Relevante informatie uit de verordening die betrekking hebben op het plangebied is o.a. dat het voorste deel van het plangebied onderdeel uitmaakt van het besluitvlak 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Het achterterrein (de tuin) maakt onderdeel uit van het besluitvlak 'Structuur - Gemengd landelijk gebied'. Op bijgevoegde afbeelding is dit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0010.jpg"  
Uitsnede integrale plankaart Ruimtelijke Verordening met plangebied  

Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Dit is in onderhavige situatie het geval, de nieuwe woning ligt binnen het besluitvlak dat het bestaand stedelijk gebied aanduidt. Wel dient de beoogde nieuwbouw zich te verhouden tot de afspraken die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Dit is het geval, waarmee het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

Op het achterterrein veranderen er geen wezenlijke zaken die met de Ruimtelijke Verordening in strijd zouden kunnen zijn. Het achterterrein blijft de functie van tuin houden en er zijn geen bijgebouwen mogelijk.

De Verordening Ruimte staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.

4.3 Gemeentelijk beleid

Convenant Duurzaam Bouwen

Gemeenten in de regio Noordoost-Brabant (waaronder Cuijk, woningcorporaties en bouwbedrijven) willen dat alle nieuwbouw en renovaties in de woningbouw duurzaam worden uitgevoerd. Hiervoor hebben alle partijen het Regionaal Convenant Duurzaam Bouwen afgesloten. Duurzaam bouwen richt zich vooral op het toepassen van verantwoorde materialen, zuinig omgaan met energie en water en het creëren van een gezond binnenklimaat. Duurzaam bouwen levert dus niet alleen meer comfort op, het zorgt ook voor lagere woonlasten en een betere verkoopbaarheid.

Conclusie

Bij de uitwerking van onderhavig plan wordt rekening gehouden met het Convenant Duurzaam Bouwen.

Actualisatie lijst karakteristieke objecten

De gemeenteraad van Cuijk is voornemens over te gaan tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten. Om tot een selectie van gemeentelijke monumenten te komen, is een eerste inventarisatie van de historische bouwkunst in de gemeente Cuijk uitgevoerd. Het object aan de Everdineweerd 17 betreft een T-boerderij uit 1941 met de bijzonderheden:

  • Baksteen
  • Ingezwenkte topgevel
  • Jaarankers
  • Zesruits ramen met luiken
  • Zadeldaken met verbeterde Hollandse pannen
  • Haakse aanbouw bedrijfsgedeelte
  • Traditioneel bouwwerk, voorbeeld van de stijl waarin de herbouw na oorlogsschade plaatsvond.'

Conclusie

De gemeente Cuijk heeft, gezien de plaatsing op de lijst karakteristieke objecten, aangetoond cultuurhistorische en architectonische waarde te hechten aan het pand. Door het realiseren van een nieuwe woning naast het bestaande pand komt de cultuurhistorische en architectonische waarde niet in gevaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Bij de aankoop van de woning door de initiatiefnemer is er in 2002 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Sinds dit tijdstip is er aan het gebruik van de locatie niets gewijzigd. Omdat de uitgevoerde onderzoeken wel wat verouderd zijn, is er een historisch bureau-onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er mogelijk milieuhygiënisch belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging als gevolg van de mogelijke toepassing van bestrijdingsmiddelen in de jaren 50/60 van de vorige eeuw, alsmede de tijdens eerder onderzoek aangetoonde licht tot matige verontreinigingen met diverse zware metalen in de bovengrond.

Het onderzoeksbureau adviseert derhalve, in het kader van de bestemmingsplanwijziging, een aanvullend onderzoek uit te laten voeren naar de aard en omvang van de zware metalenverontreiniging in de bovengrond, alsmede een actualiserend bodemonderzoek naar de aanwezigheid van organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB) in de bovengrond.

Dit vervolgonderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd als bijlage 2. De onderzoeksresultaten komen overeen met de resultaten van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken. Gezien de resultaten van de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken en de resultaten van het onderhavig verkennend bodemonderzoek wordt niet verwacht, dat ter plaatse van de onderzoekslocatie sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging en dat ter plaatse van de onderzoekslocatie sterke verontreinigingen met zware metalen in de bovengrond aanwezig zijn. Er bestaat vooralsnog géén reden voor een nader onderzoek. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Gezien de hiervoor benoemde resultaten is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van bodemkwaliteit.

5.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

In onderhavig plan wordt één woning toegevoegd aan het plangebied. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarbij niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit ter plaatse wordt voldoende geacht. Hiermee is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van lucht.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van geluid, is een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit het onderzoek blijkt het volgende.

De woningen liggen binnen de bebouwde kom van Katwijk (NB) op ca. 275 meter uit de as van de spoorlijn Nijmegen-Venlo binnen de zone van deze spoorlijn. De woningen liggen tevens binnen de zone van industrieterrein “Haven” te Cuijk. De Everdineweerd is een doodlopende weg met een zeer lage verkeersintensiteit. Een onderzoek naar wegverkeerslawaai is naar opgave van de gemeente daarom niet nodig.

De geluidbelasting door railverkeer op de gevels van de nieuw te bouwen woning en de te splitsen woning bedraagt ten hoogste 49 resp. 48 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt niet overschreden. Er hoeft voor de gevels van de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd.

De zonebeheerder heeft de geluidbelasting door industrielawaai op de gevels van de nieuw te bouwen woning en de te splitsen woning bepaald op 55 dB(A). Het is uit financieel oogpunt niet haalbaar om maatregelen te treffen aan de bronnen of in de overdracht om de geluidbelasting op de twee woningen te beperken. Voor de gevels van de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd voor industrielawaai van 55 dB(A).

Omdat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer wordt niet overschreden kan het bepalen van cumulatie van industrielawaai en railverkeerslawaai achterwege blijven.

De geluidbelasting op de geluidbelaste gevel door industrielawaai bedraagt 55 dB(A). De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt voor deze gevels dan 20 dB(A). Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Er zijn voor deze gevels geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

Gezien de hiervoor beschreven resultaten is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van de geluid.

5.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0011.png"

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

In onderhavige situatie is de bestaande melkveehouderij aan de Everdineweerd 27 van belang. Indien een nieuwe gevoelige bestemming gelegd wordt binnen de genoemde afstand uit het Omgevingsbesluit ligt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Aangezien het bij een melkveehouderij gaat om dieren zonder geuremissiefactor kan dit niet berekend worden aan de hand van deze factor. Wel kan verwezen worden naar het geurbeleid van de gemeente. In dit geurbeleid staat de omgeving van Everdineweerd 27 aangeduid als gebied met een goed woon- en leefklimaat.

Milieuwetgeving:

Ter plekke van Everdineweerd 17-27 is volgens de definitie uit de toelichting op de wet geen sprake van bebouwde kom. Het betreft bebouwing aan een doorlopende dijk in het buitengebied. De aan te houden afstand tussen Veehouderij en geurgevoelig object bedraagt dan 50 meter. Deze afstand is in de huidige situatie al veel kleiner omdat naast de melkveehouderij een bedrijfswoning is gelegen. Een nieuw te bouwen woning hindert de melkveehouderij aan Everdineweerd 27 dus niet. Uitbreiding van hinder richting Everdineweerd 17 kan dus niet meer plaats vinden.

Ruimtelijke Ordening, omgekeerde werking:

In het kader van een goede ruimtelijke ordening geldt in beginsel de genoemde 50 meter tussenruimte, gemeten tussen het bouwvlak waarbinnen de nieuw gebouwde woning mag worden opgericht en de dichtstbijzijnde stal. Dit is het geval: de nieuw te bouwen woning valt buiten deze contour en ligt op minimaal 50 meter van de dichtstbijzijnde stal.

Gezien de hiervoor beschreven aspecten is het initiatief op het gebied van geur uitvoerbaar.

5.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of er beperkingen zijn ten aanzien van milieuzonering, dient onderzocht te worden welke bedrijven en andere functies om het plangebied liggen. De aspecten geur en geluid zijn in andere paragrafen al aan de orde geweest. In de directe omgeving van het plangebied liggen:

  • Everdineweerd 25, autoreparatiebedrijf met bedrijfswoning (bestemming Bedrijf); dit bedrijf functioneert niet meer als zodanig;
  • Everdineweerd 15, (voormalig) hotel Katwijk, (bestemming Horeca): dit functioneert niet meer als zodanig, het dient nu als verblijf voor seizoensarbeiders.

Onderhavig initiatief zorgt niet voor extra belemmeringen op dit vlak. Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

5.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0012.jpg"

Uitsnede risicokaart.nl

Op de risicokaart is te zien dat er zich in de directe omgeving van het plangebied enkele Bevi-inrichtingen bevinden. Deze inrichtingen liggen echter allemaal op voldoende afstand van het plangebied om geen beperking te hebben. Op de Maas is een transportroute aanwezig. De contour voor het plaatsgebonden risico ligt echter op de Maas zelf en levert geen beperkingen op voor onderhavig initiatief. De spoorlijn wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen.

Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

5.2 Fysieke aspecten

5.2.1 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Planspecifiek: watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Het plan ligt binnen een zone die onderdeel uitmaakt van een primaire waterkering

De ligging van het plangebied in de kernzone en beschermingszone A en B van de primaire waterkering langs de Maas heeft enkele eisen tot gevolg. Dit betreft enerzijds het handhaven van de stabiliteit van de waterkering in de huidige situatie. Graafwerkzaamheden en dergelijke mogen hier alleen plaatsvinden wanneer wordt aangetoond dat deze niet tot een vermindering van de stabiliteit van de waterkering kunnen leiden, hetzij rechtstreeks hetzij via een mogelijke toename van de kwel onder de waterkering door. Voor dergelijke werkzaamheden moet een vergunning worden aangevraagd bij waterschap Aa en Maas.

Daarnaast moet rekening worden gehouden met een eventuele verhoging van de waterkering in de toekomst (het profiel van vrije ruimte). Afhankelijk van de werkzaamheden en ontwikkelingen binnen de beschermingszone dient doormiddel van een dijkstabiliteitsberekening aangetoond te worden dat de ontwikkeling/werkzaamheden geen negatief effect hebben op de stabiliteit van de waterkering. De berekening dient dan bij de aanvraag voor de watervergunning gevoegd te worden.

Bij het opstellen van dit plan is reeds overleg gevoerd met het waterschap over de ligging van het plan nabij de waterkering. In het plan is rekening gehouden met de waterkering en het profiel van vrije ruimte.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn regels opgenomen ten aanzien van diverse onderwerpen van nationaal belang. Eén van deze onderwerpen is de bescherming van primaire waterkeringen. Aangezien de Maasdijk een primaire waterkering is, zijn de regels van het Barro van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. De waterkering is in beheer bij Waterschap Aa en Maas.

Het waterschap maakt in de legger onderscheid tussen de waterkering en twee beschermingszones. Ter plaatse van de kernzone en de beschermingszones A en B is het ingevolge artikel 3.3 respectievelijk 3.5 van de Keur 2013 verboden om zonder watervergunning werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden. Voor de beschermingszones gelden daarnaast op basis van de Keur beperkingen voor het verrichten van bepaalde handelingen. In overeenstemming met het Barro zijn in dit bestemmingsplan de beschermingszones A en B van de waterkering zijn aangeduid als 'vrijwaringszone - dijk'.

Het plan ligt binnendijks (niet-rivierzijde)

Het plan ligt deels binnen de beschermingszones A en B die parallel aan de primaire waterkering lopen. Binnen deze beschermingszones legt de keur van het waterschap onder andere beperkingen op aan:
- het toepassen van kruipruimten, kelders en andere holle ruimten
- het maken van blijvende ingravingen (zoals vijvers)
- het bouwpeil en de wijze van funderen (grondverdringende palen)
- de aanleg van kabels en leidingen

Deze beperkingen hebben als doel om een goed functionerende en voldoende hoge waterkering ook naar de toekomst toe te waarborgen. Gezien de specifieke situatie waarbij aan weerszijden al bebouwing aanwezig is, zal door het waterschap een dwarsprofiel haaks op de dijk worden opgesteld. Dit profiel is leidend voor de binnen de beschermingszone op te richten bebouwing en tuin. Deze zullen daardoor verhoogd moeten plaatsvinden ten opzichte van het huidige maaiveld.

Het hemelwater moet vertraagd worden afgevoerd

Voor wat betreft hemelwaterneutraal ontwikkelen stelt het waterschap op grond van de keur 2015 geen eisen meer aan ontwikkelingen waarbij de toename van het verhard oppervlak < 2000 m2 is. Bij de bestaande woning Everdineweerd wordt het hemelwater afgekoppeld en geborgen op het terrein. Dit gebeurt buiten de dijkzone. Voor de nieuwe woning zal dan ook een hemelwatervoorziening (buiten de beschermingszones van de kering) gerealiseerd worden om mogelijke overlast te voorkomen.

Wordt in het ontwerp van het watersysteem uitgegaan van het principe 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'?

Conform de Waterwet is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te lozen in oppervlaktewateren. Verontreinigingen worden zoveel mogelijk voorkomen en aangepakt bij de bron (trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren`). Het waterschap adviseert geen uitlogende bouwstoffen toe te passen die via het afstromend hemelwater het oppervlaktewater kunnen vervuilen. Dit zal worden toegepast.

Overleg Waterschap Aa en Maas

Bij alle relevante bestemmingen is in de planregels rekening gehouden met water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er zijn geen categorie-A-watergangen aanwezig. Dit plan is voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas. Zij heeft enkele opmerkingen gemaakt, die zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Voor het overige kan het waterschap instemmen met het plan.

5.2.2 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In onderhavige situatie wordt er één woning toegevoegd aan het geheel. Dit heeft nauwelijks effect op de verkeersdruk op de Everdineweerd en de bebouwde kom van Katwijk.

Volgens de Parkeernota Cuijk 2007-2015 ligt het plangebied in categorie III (rest bebouwde kom). Hierbij is aangegeven dat er voor woningen in het dure segment 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein aanwezig zijn. Aan deze eis wordt voldaan, op het eigen erf is ruim voldoende plek voor meerdere parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers. In de regels van dit bestemmingsplan wordt dit geborgd. Het initiatief is daarmee uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

5.2.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of het plangebied in de nabijheid ligt van beschermde natuurgebieden, is de website http://www.synbiosys.alterra.nl geraadpleegd. bijgevoegd een screenshot van de viewer van deze website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0013.jpg"

Screenshot met natuurgebieden (groen = EHS)

Op de screenshot is te zien dat er zich in de buurt van het plangebied alleen gebieden van de EHS bevinden. Dit betreft de ecologische hoofdstructuur van de Maas. Het toevoegen van een nieuwe woning heeft geen noemenswaardige invloed op deze natuur.

Qua soortenbescherming valt op te merken dat in onderhavige situatie een bestaande schuur wordt gesloopt en een nieuwe woning wordt gerealiseerd. Er worden geen houtopstanden verwijderd of waterpartijen gedempt. Ten aanzien van het slopen van de schuur geldt dat deze ongeschikt is als verblijf voor beschermde diersoorten. De schuur is enige jaren geleden volledig gerenoveerd en werd tot op heden intensief gebruikt als berging. Er is geen spouw aanwezig. Daklijsten zijn dichtgemaakt (zie fotomateriaal). Ook is de schuur aan de binnenzijde volledig afgetimmerd en geïsoleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0014.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.1684.03BPEverdinew17-VA01_0015.jpg"  
Afbeelding schuur met dichtgemaakte daklijst   Afbeelding binnenzijde schuur  

Bij de sloop van de schuur zal worden voldaan aan de algemene zorgplicht. Het bestemmingsplan is, gezien de hiervoor beschreven aspecten, uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

5.2.4 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

De bestaande woning Everdineweerd 17 is door de gemeente Cuijk aangewezen als een karakteristiek pand. Het pand zal gehandhaafd blijven. De nieuw te bouwen woning wordt ingepast in het bebouwingslint. Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

Ter plaatse van de bebouwingsstrook langs de Everdineweerd geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Voor ingrepen dieper dan 0,5 meter en groter dan 50 m2 is een archeologisch rapport nodig. Naar verwachting zal de nieuwe vrijstaande woning en het bouwvlak deze maten overschrijden. Daarom is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat uit de landschappelijke ligging op een laat-pleistoceen/vroeg-holoceen terras volgt dat het plangebied vanaf het Mesolithicum geschikt is geweest voor jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum voor landbouwers. Voor jagers-verzamelaars uit het Paleolithicum is de omgeving van het plangebied niet geschikt geweest vanwege de destijds grote rivieractiviteit. De archeologische verwachting is laag voor resten uit het Paleolithicum, middelhoog voor resten uit het Mesolithicum en hoog voor resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

Het onderzoeksbureau adviseert om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek.

Dit onderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd als bijlage 5. Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat het gehele plangebied diep verstoord is tot een diepte van 220 cm tot 280 cm onder het huidige maaiveld. Volgens de opdrachtgever is het maaiveld binnen het plangebied een aantal jaren geleden met een meter verlaagd. Aanwijzingen hiervoor bleken in het veld uit boringen 1 tot en met 4 en doordat het perceel een stuk lager ligt dan de weg en de locatie van de woning.

Door de zware bodemverstoring worden er binnen de nieuwbouwlocatie geen archeologische waarden meer verwacht. Het advies is om ten behoeve van de nieuwbouw de locatie wat betreft archeologie vrij te geven.

Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

5.3 Economische aspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

In onderhavig plan hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden, aangezien de kosten van het plan anderszins verzekerd zijn. Er is sprake van een particulier initiatief, waarbij een nieuwe woning wordt gerealiseerd. De kosten van de realisatie hiervan, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst wordt ook de eventuele planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan. Het initiatief wordt daarmee voldoende financieel haalbaar geacht.

5.4 Handhaafbaarheid

De gemeente Cuijk heeft haar beleid ten aanzien van toezicht en controle op regelgeving vastgelegd in het 'Integraal Handhavingsbeleidsplan 2011-2014'. Het handhavingsbeleid moet leiden tot gemeentebrede, gestructureerde en integrale handhaving. Het betreft een beleidscyclus, waarbij de monitoring van de uitvoering van de handhaving kan leiden tot bijstelling van het beleid. Het beleidsplan initieert een lerende organisatie, waarbij de kwaliteit van de handhaving toeneemt en de uitvoering van de handhaving steeds efficiënter wordt.

Bij handhaving wordt onderscheid gemaakt tussen preventieve en repressieve handhaving. Onder preventieve handhaving wordt in eerste instantie verstaan: het houden van toezicht. Daarnaast is ook goede informatievoorziening en gerichte voorlichting aan de burger van belang. De kwaliteit van verleende vergunningen staat voorop. Daarnaast dient ook aandacht besteed te worden aan de actualiteit en de handhaafbaarheid van verordeningen, vergunningen en bestemmingsplannen. Indien wordt afgeweken van geldende regelgeving en er dus sprake is van illegale activiteit(en) zal repressieve handhaving worden toegepast. Dit kan bestuursrechtelijk, strafrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.

In het geldende handhavingsbeleidsplan zijn, op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, voor alle gemeentelijke handhavingstaken met betrekking tot de fysieke leefomgeving prioriteiten gesteld. In het handhavingsbeleidsplan wordt nader ingegaan op de verschillende vormen van handhaving (nalevingsstrategie, preventiestrategie). Er zijn ook beleidsregels ten aanzien van gedogen opgenomen in het plan. Dit bestemmingsplan biedt juridisch-planologische kaders waaraan kan worden getoetst.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

6.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

6.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen waarbij de woonfunctie wordt neergelegd; er is een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen ter bescherming van de cultuurhistorisch waardevolle woning; onderdeel van de woonbestemming is ook de aanduiding dat er geen bijgebouwen zijn toegestaan op het achterterrein alsook dat er geen woonfuncties zijn toegestaan op het terrein tussen de nieuw te bouwen woning en de woning Everdineweerd 25; dit laatste vanwege de aanwezigheid van de hindercontour van het agrarisch bedrijf Everdineweerd 27.
  • Waarde - Archeologie 3 (dubbelbestemming) en Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming), waarin de bescherming van het archeologisch bodemarchief wordt geregeld.

Verder zijn de gebiedsaanduidingen Geluidzone - industrie, Vrijwaringszone - dijk en Vrijwaringszone – radar opgenomen op de verbeelding.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het concept van dit bestemmingsplan besproken met de provincie. De provincie heeft aangegeven dat er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. Tevens is het plan toegezonden aan het Waterschap Aa en Maas. Het waterschap heeft enkele opmerkingen gemaakt, die in dit bestemmingsplan zijn verwerkt.

7.3 Verslag inspraak

In de periode van 26 augustus tot en met 22 september 2015 heeft het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

7.4 Verslag zienswijzen

In de periode van 27 januari 2016 tot en met 8 maart 2016 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend door het Waterschap Aa en Maas, ingekomen op 18 februari 2016. De zienswijze is tijdig ingediend en ontvankelijk. Het verzoek is om bij de vaststelling van het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' en de bijbehorende regels van artikel 6 te laten vervallen. De te vervallen dubbelbestemming komt namelijk exact overeen met de aanduiding 'vrijwaringszone-dijk', waardoor in het ontwerp een dubbeling van regels is ontstaan. Gezien de lopende, gemeentelijke doelstelling van deregulering wordt aan het verzoek van het waterschap tegemoet gekomen.