direct naar inhoud van Regels
Plan: Beers NB, CPO-2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1684.01BPcpo2-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Beers NB, CPO-2' met identificatienummer NL.IMRO.1684.01BPcpo2-VA01 van de gemeente Cuijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteiten - niet zijnde milieuvergunningplichtig ingevolge de Wet Milieubeheer - in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend;

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een beroep op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, huidverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning en/of een bijbehorend aangebouwd bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtererf

het deel van het bouwperceel bij een hoofdgebouw dat wordt begrensd door:

  • a. de (denkbeeldig verlengde) oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • b. de (denkbeeldig verlengde) oorspronkelijke zijgevels van het hoofdgebouw;
  • c. de achtererfgrens;

1.9 achtergevel

de van de openbare weg afgekeerde meest evenwijdig daaraan liggende gevel van een hoofdgebouw, of de van de openbare weg afgekeerde meest evenwijdig daaraan liggende grens van het bebouwingsvlak waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gebouwd;

1.10 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van het huishouden uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 architectonische waarde

de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van een bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 bestaande situatie
  • T.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • T.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.27 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 erf

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van het gebouw;

 

1.30 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.31 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geluidbelasting vanwege een industrieterrein

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.34 geluidgevoelige functies

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.35 geluidgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet Geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.36 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van een vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.37 hogere grenswaarde

een maximale waarden voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.38 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.39 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert;

1.40 kap

een dak met een helling van minimaal 15°;

1.41 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of ten hoogste 0,50 meter boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.42 kwetsbaar object

een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (27 mei 2004), te onderscheiden in:

  • a. kwetsbaar object:
    • 1. woningen, niet zijnde een beperkt kwetsbaar object onder b;
    • 2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag,van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
      • ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
      • scholen;
      • gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
      • gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object en complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
      • kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  • b. beperkt kwetsbaar object:
    • 1. woningen, zijnde:
      • verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
      • dienst- en bedrijfswoningen van derden;
      • kantoorgebouwen, voor zover geen kwetsbaar object onder a;
      • hotels en restaurants, voor zover geen kwetsbaar object onder a;
      • winkels, voor zover geen kwetsbaar object onder a;
      • sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
      • sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover geen kwetsbaar object onder a;
      • bedrijfsgebouwen, voor zover geen kwetsbaar object onder a;
      • objecten die met de onder a tot en met g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
      • objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.43 landschappelijke waarden

het geheel van waarden in verband met bijzonder landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.44 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.45 milieusituatie

het rekening houden met milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking;

1.46 monumenten

alle rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken;

1.47 natuurwaarden

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied;

1.48 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 0,50 m boven peil is gelegen;

1.49 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.50 overkapping

een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een dak;

1.51 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.52 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 raamprostitutiebedrijf

een prostitutiebedrijf, waarbij prostituees of prostitués zich aanbieden door zich opvallend voor een raam aan het openbaar gebied te vertonen;

1.54 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.55 sociale veiligheid

het instandhouden c.q. tot stand brengen van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.56 straat- en bebouwingsbeeld

het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, waarbij gelet wordt op de volgende aspecten:

  • a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • b. een goede hoogte/breedte verhouding tussen de bebouwing onderling;
  • c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.57 stedenbouwkundig beeld

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa’s, de gevelindeling en de dakvormen;

1.58 straatmeubilair

verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri’s en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen;

1.59 tuinmeubilair

de op een erf en/of in een tuin opgerichte sierobjecten zoals tuinkabouters, gazonverlichting en stenen tuinmeubelen;

1.60 twee-aaneengebouwde woningen

twee hoofdgebouwen die aan elkaar zijn gebouwd en geen interne verbindingen hebben;

1.61 uitbouw

een gebouw dat ter vergroting van een bestaande ruimte van het hoofdgebouw is gebouwd, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.62 verkeersveiligheid

het instandhouden c.q. tot stand brengen van een goede verkeersveilige situatie;

1.63 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde, meest evenwijdig daaraan liggende gevel van een hoofdgebouw, of de naar de openbare weg gekeerde, meest evenwijdige daaraan liggende grens van het bebouwingsvlak waarbinnen het hoofdgebouw mag worden gebouwd;

1.64 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.65 voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of wegverkeer met inbegrip van (ondergrondse voorzieningen ten behoeve van het verzamelen van afval;

1.66 vrijstaande woning

een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.67 water

gronden ten behoeve van waterberging, waterhuishouding en waterlopen, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.68 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;

1.69 weg

weg als bedoeld in de wegenverkeerswetgeving;

1.70 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

 

1.71 wet /wettelijke regelingen

Indien en voorzoer in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwwerpplan, tenzij anders is bepaald;

1.72 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.73 woonsituatie

het instandhouden c.q. garanderen van een goede woonsituatie alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy;

1.74 zijerf

als zijerf wordt gerekend het gebied tussen het verlengde van de oorspronkelijke voorgevel, het verlengde van de zijgevel en de achtererfgrens;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 afstand tot de weg

de afstand tot de bebouwing en de as van de weg;

2.3 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.4 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van een bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.5 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aanhuis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

2.6 bouwdiepte van een hoofdgebouw

de langste afstand gemeten tussen de voorgevel en de achtergevel van het hoofdgebouw;

2.7 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.8 breedte van een bouwperceel

De afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen ter plaatse van de voorste perceelgrens;

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 peil

voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

2.11 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de diepte van de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. plantsoenen en groenstroken;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. paden en verkeersvoorzieningen voor langzaam verkeer;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt de bepaling dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 3,00 meter mag bedragen, met uitzondering van:

  • a. verlichtingsarmaturen, waarvan de hoogte niet meer dan 10,00 meter mag bedragen;
  • b. een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' met een maximum bouwhoogte van 40 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van:

  • a. de stedenbouwkundige waarden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik ten behoeve van parkeervoorzieningen;
  • b. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
  • c. het gebruik van de grond voor opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verhardingen;
  • b. woonstraten;
  • c. doorgaande voet- en rijwielpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt de bepaling dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer dan 6,00 meter mag bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van:

  • a. de stedenbouwkundige waarden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
  • b. het gebruik van de grond voor opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

4.4.1 Parkeren

Binnen de bestemming ‘Verkeer' dient ruimte voor minimaal 10 parkeerplaatsen (langsparkeren) blijvend beschikbaar te zijn ten behoeve van woningen als bedoeld in de bestemming 'Woongebied'.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.1 mits passend binnen het geldende parkeerbeleid, de "Parkeernota Cuijk, 2016-2023". Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wijzigt, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

Artikel 5 Wonen - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;

met de daarbijbehorende:

  • b. bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. tuinen;
  • f. erven;
  • g. verhardingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Het bouwen van een hoofdgebouw is niet toegestaan.

5.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 60 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en het zijerf voor niet meer dan 50% mag zijn bebouwd;
    • 2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m² de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m² onverlet het bepaalde onder 1;
    • 3. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 45 m² mag bedragen; indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m² mag de norm van 45 m² worden verhoogd overeenkomstig de onder 2 genoemde vermeerdering tot een maximum van 75 m² onverlet het bepaalde onder 1;
  • b. de bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3,00 meter achter de oorspronkelijke voorgevel van de woning te worden gesitueerd, met uitzondering van erkers;
  • c. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijgebouwen op een perceel dient minimaal 3,00 meter te zijn;
  • d. de goothoogte van een niet-vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,25 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een niet-vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte nooit meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • f. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,00 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.

5.2.4 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is alleen toegestaan als onderbouw onder hoofd- en bijgebouwen. De diepte mag niet meer bedragen dan 4,00 meter onder peil.

5.3 Nadere eisen
5.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van:

  • a. de stedenbouwkundige waarden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 5.2.2 onder a en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 75 m² voor zover de gezamenlijke oppervlakte van het zij- en achtererf niet groter is dan 120 m², mits een onbebouwde en onoverdekte aaneengesloten ruimte van ten minste 25 m² overblijft;
  • b. van het bepaalde in lid 5.2.3 onder a en 5.2.3 onder b, en toestaan dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 meter mits:
    • 1. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de verkeersveiligheid alsmede de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  • c. voor het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van de grond voor opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden bedrijfs- of andere activiteit niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep;
  • e. het gebruik van de op de grond gerealiseerde bijgebouwen voor detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie bij een omgevingsvergunning afwijkenvan het bepaalde in lid 5.5 onder a en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
  • b. bewoning van een (vrijstaand) bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van de onafhankelijke deskundige instantie;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m² ;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw. Afwijking is slechts mogelijk indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 meter;

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van het bepaalde in lid 5.6.1 in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

5.6.2 Aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten

Het bevoegd gezag kan afwijken van van het bepaalde in lid 5.5 onder d ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft een bedrijfsactiviteit in de milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten behorend bij deze regels, en/of een activiteit die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is hieraan, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of Bevi-inrichtingen betreft;
  • b. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen en tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten;
  • c. degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • d. de (bedrijfs)activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de (bedrijfs)activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet Milieubeheer zijn;
  • f. er mag geen (detail)handel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit;
  • g. het geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft dat tengevolge daarvan extra verkeersvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen;

met de daarbijbehorende:

  • b. bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. tuinen;
  • f. erven;
  • g. verhardingen;
  • h. parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke-bouwaanduiding 1' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. Het totaal aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij aanvullend geldt dat:
      • maximaal 10 hoofdgebouwen van het type 'vrijstaand' mogen worden gebouwd;
      • maximaal 6 hoofdgebouwen van het type 'twee-aaneengebouwd' mogen worden gebouwd;
    • 2. Op het bouwperceel aan de noord- en het bouwperceel aan de zuidzijde van de te bebouwen strook mag alleen een hoofdgebouw van het type 'vrijstaand' worden gebouwd.
    • 3. Voor de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw geldt dat:
      • bij een dak met hellende dakvlakken de daknok een bouwhoogte van maximaal 11 meter mag hebben en een maximale goothoogte van 7 meter is toegestaan;
      • bij een plat dak de maximale bouwhoogte 7 meter mag zijn, met uitzondering van een opbouw met een bouwhoogte van maximaal 11 meter die geen groter oppervlak mag hebben dan 2/3 deel van de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw gelegen lager dan 7 meter.
    • 4. De voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen in of maximaal 3 meter achter de gevellijn zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
    • 5. De breedte van een bouwperceel met een vrijstaand hoofdgebouw moet minimaal 15 meter bedragen.
    • 6. De breedte van een bouwperceel met een twee-aaneengebouwd hoofdgebouw moet minimaal 10 meter bedragen.
    • 7. De afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen.
    • 8. De afstand van een twee-aaneengebouwd hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen, met uitzondering van de zijdelingse perceelgrens waar de hoofdgebouwen tegen elkaar zijn gebouwd.
    • 9. De afstand van een hoofdgebouw tot de achterste bouwperceelgrens moet minimaal 8 meter bedragen.
    • 10. De bouwdiepte van een vrijstaand hoofdgebouw maximaal 15 meter mag bedragen, mits voldaan wordt aan lid 7.
    • 11. De bouwdiepte van een twee-aaneengebouwd hoofdgebouw maximaal 12 meter mag bedragen, mits voldaan wordt aan lid 8.

  • b. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. Het totaal aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
    • 2. Uitsluitend de bouwtypen 'vrijstaand' en 'twee-aaneengebouwd' zijn toegestaan.
    • 3. De bouwhoogte van het hoofdgebouw maximaal 11 meter mag bedragen.
    • 4. De voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen in of maximaal 3 meter achter de gevellijn zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
    • 5. De breedte van een bouwperceel met een vrijstaand hoofdgebouw moet minimaal 13 meter bedragen.
    • 6. De breedte van een bouwperceel met een twee-aaneengebouwd hoofdgebouw moet minimaal 9 meter bedragen.
    • 7. De afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse- en achterste bouwperceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen.
    • 8. De afstand van een twee-aaneengebouwd hoofdgebouw tot de zijdelingse- en achterste bouwperceelgrens moet minimaal 3 meter bedragen, met uitzondering van de zijdelingse perceelgrens waar de hoofdgebouwen tegen elkaar zijn gebouwd.
    • 9. De bouwdiepte van een hoofdgebouw maximaal 12 meter mag bedragen, mits voldaan wordt aan lid 7 en lid 8.

6.2.2 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’ mogen geen bijgebouwen gebouwd worden.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 60 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en het zijerf voor niet meer dan 50% mag zijn bebouwd;
    • 2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m² de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m² onverlet het bepaalde onder 1;
    • 3. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw niet meer dan 45 m² mag bedragen; indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m² mag de norm van 45 m² worden verhoogd overeenkomstig de onder 2 genoemde vermeerdering tot een maximum van 75 m² onverlet het bepaalde onder 1.
  • c. De bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3,00 meter achter de oorspronkelijke voorgevel van de woning te worden gesitueerd, met uitzondering van erkers;
  • d. De onderlinge afstand tussen vrijstaande bijgebouwen op een perceel dient minimaal 3,00 meter te zijn;
  • e. De goothoogte van een niet-vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,25 meter bedragen;
  • f. De bouwhoogte van een niet-vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte nooit meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • g. De goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • h. De bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5,00 meter bedragen;
  • i. De bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • j. Vrijstaande bijgebouwen en bijgebouwen binnen 8 meter van de achterste perceelsgrens mogen niet worden voorzien van een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte.

6.2.3 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende bepalingen:

  • a. Erkers mogen opgericht worden voor de oorspronkelijke voorgevel van de woning.
  • b. De bouwhoogte bedraagt minimaal de kozijnhoogte van de entreepui en maximaal de bovenkant van de verdiepingsvloer.
  • c. De breedte van de erker bedraagt maximaal 60% van de oorspronkelijke voorgevel.
  • d. De diepte bedraagt maximaal 1/3 van de breedte van de erker, met een maximum van 1 m.
  • e. De erker blijft minimaal 0,50 m onder de goothoogte van het hoofdgebouw.
  • f. De afstand tussen de erker en de openbare weg bedraagt minimaal 2 m.

6.2.4 Entreepartijen

Voor het bouwen van entreepartijen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Entreepartijen mogen opgericht worden voor de oorspronkelijke voorgevel van de woning.
  • b. De breedte van de entreepartij bedraagt maximaal 60% van de oorspronkelijke voorgevel.
  • c. De diepte bedraagt maximaal 1,5 meter.
  • d. De afstand tussen de erker en de openbare weg bedraagt minimaal 2 m.

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel mag niet meer dan 1,00 meter bedragen.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel mag niet meer dan 2,00 meter bedragen.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.

6.2.6 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is alleen toegestaan als onderbouw onder hoofd- en bijgebouwen. De diepte mag niet meer bedragen dan 4,00 meter onder peil.

6.3 Nadere eisen
6.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van:

  • a. de stedenbouwkundige waarden;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 6.2.2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 75 m² voor zover de gezamenlijke oppervlakte van het zij- en achtererf niet groter is dan 120 m², mits een onbebouwde en onoverdekte aaneengesloten ruimte van ten minste 25 m² overblijft;
  • b. van het bepaalde in lid 6.2.2 onder c en toestaan dat een bijgebouw voor de voorgevel wordt gebouwd, mits:
    • 1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
    • 2. het gebouw geheel binnen de bestemmingsgrens wordt gebouwd;
    • 3. het bijgebouw, door de indeling van het hoofdgebouw niet op het zijerf kan worden gebouwd;
    • 4. de afstand tussen het bijgebouw en de voorste bestemmingsgrens met de bestemming verkeersdoeleinden of verkeers- en verblijfsdoeleinden ten minste 3,00 meter bedraagt;
  • c. van het bepaalde in lid 6.2.5 onder a en 6.2.5 onder b, en toestaan dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot ten hoogste 3,00 meter mits:
    • 1. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de verkeersveiligheid alsmede de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  • d. voor het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
    • 2. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
    • 3. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van de grond voor opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor een aan-huis-verbonden bedrijfs- of andere activiteit niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep;
  • e. het gebruik van de op de grond gerealiseerde bijgebouwen voor detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden.

6.5.2 Parkeren

Voor de ontwikkeling van woningen gelden de volgende parkeernormen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' dient per woning ruimte voor 2 parkeerplaatsen blijvend beschikbaar te zijn op eigen terrein;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' dient per woning ruimte voor 1 parkeerplaats blijvend beschikbaar te zijn op eigen terrein.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1 onder a en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
  • b. bewoning van een (vrijstaand) bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van de onafhankelijke deskundige instantie;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw. Afwijking is slechts mogelijk indien er op het erf en achter de voorgevel van het hoofdgebouw sprake is van reeds aanwezige bijgebouwen die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg. In het geval sprake is van nieuwbouw mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 meter;

Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van het bepaalde in lid 6.6.1 in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

6.6.2 Aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.1 onder d ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en bijgebouwen voor aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. Het betreft een bedrijfsactiviteit in de milieucategorie 1 of 2, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten behorend bij deze regels, en/of een activiteit die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is hieraan, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen, vuurwerkbedrijven en/of Bevi-inrichtingen betreft.
  • b. Maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen en tot ten hoogste 50 m² mag worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten.
  • c. Degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn.
  • d. De (bedrijfs)activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving.
  • e. De (bedrijfs)activiteit mag niet vergunningplichtig ingevolge de Wet Milieubeheer zijn.
  • f. Er mag geen (detail)handel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteit.
  • g. Het geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft dat tengevolge daarvan extra verkeersvoorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn.

6.6.3 Parkeren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.5.2 mits passend binnen het geldende parkeerbeleid, de "Parkeernota Cuijk, 2016-2023". Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wijzigt, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • c. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een speelautomatenhal.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - radarverstoringsgebied' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 65 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  • b. van de regels en toestaan dat de bestemmingsgrenzen of het bestemmingsvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • c. van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer mag bedragen dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
    • 3. de bebouwing landschappelijk inpasbaar is en de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. van de planregels ten behoeve van een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Wet/wettelijke regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp, worden gewijzigd.

11.2 Algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits:

  • a. de overschrijdingen niet meer dan 5.00 meter bedragen;
  • b. het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de stedenbouwkundige waarden;
    • 3. de woonsituatie;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de in de omgeving aanwezige architectonische en cultuurhistorische waarden.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedure bij nadere eisen

Burgemeester en wethouders stellen belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze van in gelegenheid stellen is vormvrij, onder voorwaarde dat in het besluit wordt vastgelegd:

  • a. de wijze van in gelegenheid stellen;
  • b. de samengevatte zienswijze(n) van de belanghebbende(n);
  • c. de afweging van deze zienswijze(n).

Burgemeester en wethouders leggen alleen een nadere eis op, onder voorwaarde dat:

  • d. de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan;
  • e. de nadere eisen alleen worden gesteld in de specifieke situatie dat de regels leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. een goede woonsituatie;
    • 2. de sociale veiligheid;
    • 3. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
    • 6. de verkeersveiligheid;
    • 7. de milieusituatie;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Afweging bij afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag weegt in aanvulling op overig bepaalde voorwaarden in ieder geval af, of bij een omgevingsvergunning met afwijking, of bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, het verlenen van medewerking niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Beers NB, CPO-2'.