Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Vlintweg naast 31
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1681.00BP0066WP03-VG01
1 Inleidende regels
  
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan Buitengebied Vlintweg naast 31 met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0066WP03-VG01 van de gemeente Borger-Odoorn;
 
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aan woning gebonden beroep of bedrijf:
het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief of kunstzinnig gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning of bijbehorend bouwwerk, waarbij de woonfunctie centraal staat.
 
Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aardkundige waarden:
landvormen en aardlagen met een informatiewaarde (over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied), een belevingswaarde (omdat zij identiteit en variatie aan het landschap geven) en een ecologische waarde (als aiotische basis van de biodiversiteit);
 
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, inclusief een productiegebonden paardenhouderij;
 
1.8 agrarisch bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
 
1.9 agrarisch loonwerkbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening;
 
1.10 agrarische hobbyactiviteit:
het houden van dieren op een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activteitenbesluit niet van toepassing is;
 
1.11 akkerbouw:
de vorm van grondgebonden agrarisch bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met de grootschalige teelt van veldgewassen op of in de open grond;
 
1.12 archeologisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
 
1.13 archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
 
1.14 archeologische verwachtingswaarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend op basis van de kans op het voorkomen van archeologische resten, ook wel archeologische verwachting genoemd. De archeologische verwachting zegt iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Hoe groter de dichtheid aan archeologische resten, hoe groter de (verwachte) archeologische waarde van een bepaalde landschappelijke eenheid. Met de termen hoge, middelhoge en lage verwachting wordt dit tot uitdrukking gebracht;
 
1.15 archeologische waarden:
waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden. Bij toetsing aan de archeologische waarde zal telkens de Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Borger-Odoorn toetsingskader zijn;
 
1.16 bebouwde oppervlakte:
de som van de oppervlakte van alle gebouwen op een bouwperceel;
 
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.18 bed & breakfastvoorziening:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt met maximaal 6 kamers en maximaal 10 personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en die geen zelfstandige eenheid mag zijn of kan verworden tot een zelfstandige eenheid;
 
1.19 bedrijf:
een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
 
1.20 bedrijfsbebouwing:
één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de uitoefening van een bedrijf, waaronder niet wordt begrepen een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
 
1.21 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
 
1.22 bestaande:
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
 
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.24 bestemmingsplan Buitengebied:
het bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0030-VG01 van de gemeente Borger-Odoorn;
 
1.25 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.26 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
1.27 biovergisting (co-vergisting)
het vergisten van dierlijke mest en andere organische (afval)stromen waardoor biogas wordt opgewekt, dat daarna wordt verwerkt tot groen gas of groene stroom;
 
1.28 bos:
vlakvormig element met bosbeplanting van minimaal 1 ha;
 
1.29 bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, landschap, milieu en recreatie;
 
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; 
 
1.31 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.33 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.36 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie en een plaatsgebonden karakter, hiertoe worden gerekend chalets, trekkershutten, stacaravans en dergelijke;
 
1.37 chalet:
een demontabel bouwwerk, ten behoeve van recreatief verblijf, bestaande uit hout of kunststof en zonder vaste verankering in de grond;
 
1.38 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- of tuingronden (waaronder de houtteelt), met uitzondering van bos;
 
1.39 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;
 
1.40 delfstof:
uit de aardkorst gewonnen nuttige stof waaronder fossiele brandstof, zout, zand, grind en klei;
 
1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.42 dienstverlening:
inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van commerciële en niet commerciële diensten;
 
1.43 erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;
 
1.44 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.45 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van (pension)stalruimte voor paarden; maneges zijn hierin niet begrepen;
 
1.46 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
1.47 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;
 
1.48 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.49 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, hieronder niet begrepen discotheken en dancings;
 
1.50 houtteelt:
het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;
 
1.51 intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en die gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;
 
1.52 kampeerplaats:
een afgeschermd terrein van circa 100 m2, waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
 
1.53 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
1.54 kleinschalig kampeerterrein:
een verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen chalets, trekkershutten en stacaravans;
 
1.55 karakteristieke gebouwen:
gebouwen die behoren tot het cultureel erfgoed vanwege hun cultuurhistorische waarde, architectonische en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid of zeldzaamheid;
 
1.56 landschappelijk inpassingsplan
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;
 
1.57 landschappelijke waarden:
de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard, zoals beschreven in het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'
 
1.58 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf bieden aan een recreant of tijdelijke werknemer, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;
 
1.59 manege:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, gericht op het bieden van gelegenheid voor het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze activiteiten;
 
1.60 mestbassin:
een voorziening, niet zijnde een opslagtank of verpakking, die bestemd en geschikt is voor het bewaren van drijfmest;
 
1.61 mestsilo:
een opslagplaats voor dierlijke mest, niet zijnde mestbassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;
 
1.62 monovergisting:
het kleinschalig vergisten van uitsluitend dierlijke meststoffen tot een hoeveelheid van maximaal 25.000 m3 per jaar;
 
1.63 Natura 2000-gebied:
een natuurgebied dat onderdeel uitmaakt van het Europese netwerk van natuurgebieden ‘Natura 2000’;
 
1.64 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
 
1.65 nevenactiviteiten:
activiteiten die ruimtelijk in aard en omvang ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie ter plekke;
 
1.66 ondergeschikte horeca:
horeca die ondergeschikt en in hoofdzaak ten dienste staat van en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken;
 
1.67 normaal onderhoud:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden;
 
1.68 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en dat met een of twee wanden is omgeven; hieronder wordt in elk geval een carport verstaan;
 
1.69 peil:
  1. peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. peil ander bouwwerk:de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
 
1.70 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
 
1.71 plattelandswoning:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf; de bedrijfswoning blijft juridisch-planologisch deel uitmaken van het agrarisch bedrijf (zie Wet Plattelandswoningen);
 
1.72 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.73 sierteelt:
de teelt van siergewassen, zoals bloemen en struiken, in de volle grond (open teelt);
 
1.74 stacaravan:
een caravan, die als een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dient te worden aangemerkt;
 
1.75 stalvloeroppervlakte:
de gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden op de wijze van een intensieve veehouderij, alsmede de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden; 
 
1.76 stikstofdepositie:
het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte; de depositie wordt uitgedrukt in mol per hectare per jaar (mol/ha/jaar);
 
1.77 trekkershut:
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid, maar zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;
 
1.78 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
 
1.79 voorgevel:
de naar de weg, het voetpad of andere openbare ontsluiting toegekeerde gevel van een gebouw, met dien verstande dat slechts één gevel als zodanig kan worden aangemerkt;
 
1.80 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.81 vrijkomende agrarische bebouwing:
bebouwing op een bestaand agrarisch bouwperceel dat door (gedeeltelijke) beëindiging van het agrarisch bedrijf vrijkomt voor invulling met een niet-agrarische functie, dan wel gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een voormalige overeenkomstige bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn geweest, maar inmiddels een niet-agrarische functie hebben;
 
1.82 woning:
een complex van ruimten in een gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één persoon of meerdere personen of een gezin;
 
1.83 zorgboerderij:
een voorziening waar mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terechtkunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.6 perceelgrensafstand:
de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen, voor zover deze minder dan 0,5 m buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' uitsluitend grondgebonden (melk)veehouderijbedrijven zijn toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw' uitsluitend akkerbouwbedrijven zijn toegestaan;
  2. de uitoefening van een niet grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. de uitoefening van een neventak intensieve veehouderij bij een grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - neventak intensieve veehouderij’;
  4. agrarische cultuurgrond;
  5. het kleinschalig vergisten van dierlijke mest (monovergisting);
  6. bestaande (vergunde) mestbassins buiten de bouwvlakken;
  7. bestaande houtteelt, bosbouw en opgaande boom- en fruitteelt;
  8. een agrarisch loonwerkbedrijf als ondergeschikt bedrijfsonderdeel;
en tevens voor:
  1. het behoud en het herstel van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  2. een agrarisch loonwerkbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  3. een boomkwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt';
  4. een drafbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'drafbaan';
  5. een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  6. het telen van struiken, ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt';
  7. een mestsilo, ter plaatse van de aanduiding 'silo';
  8. een demonstratieterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - demonstratieterrein';
  9. een karpervijver, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - karpervijver';
  10. een kweekinstituut, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kweekinstituut';
  11. een paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak/paardenhouderij';
  12. sleufsilo's, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sleufsilo';
  13. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
  14. een ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  15. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  16. bestaande (vergunde) bed & breakfastvoorzieningen, kleinschalige kampeerterreinen en recreatieappartementen;
met de daarbij behorende:
  1. openbare nutsvoorzieningen;
  2. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. aa. verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, paden en parkeervoorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. de agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van bestaande schuilstallen;
  2. de stalvloeroppervlakte ten behoeve van een neventak intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - neventak intensieve veehouderij' bedraagt ten hoogste de bestaande staloppervlakte;
  3. de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd ten behoeve van het daar gevestigde agrarische bedrijf;
  4. bij het bouwen van nieuwe gebouwen en overkappingen met een inhoud van meer dan 500 m3 dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrichtingsschets en een beplantingsplan, met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'; het gebruik van de nieuwe bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfinrichting en de beplanting is uitgevoerd en in stand gehouden conform de erfinrichtingsschets en het beplantingsplan;
  5. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 5,5 m en 14 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
  6. de agrarische bedrijfsgebouwen bestaan uit één bouwlaag;
  7. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m;
  8. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag in afwijking van het vorenstaande de uitwendige hoofdvorm van het gebouw, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakvorm, niet worden gewijzigd.
 
3.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd, dan wel niet meer dan het aantal bedrijfswoningen dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden', met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ waar geen bedrijfswoning is toegestaan;
  3. bebouwing die is verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
  4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn.
 
3.2.3 Overige gebouwen
Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' mogen gebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 200 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m.
       
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. alle bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van perceelafscheidingen, de waterhuishouding en de geleiding of beveiliging van het verkeer;
  2. de bouwhoogte binnen het bouwvlak bedraagt:
    1. van torensilo's ten hoogste 12 m;
    2. van sleufsilo's ten hoogste 3 m;
    3. van perceel- en erfafscheidingen ten hoogste 1 m indien zij voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning of het verlengde hiervan worden opgericht en in overige gevallen ten hoogste 2 m;
    4. van overige bouwwerken ten hoogste 8 m;
  3. de bouwhoogte buiten het bouwvlak bedraagt:
    1. van perceelafscheidingen ten hoogste 1 m;
    2. van overige bouwwerken ten hoogste 3 m.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • natuur en landschap,
worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 3.1, sub f, voor het bouwen van een mestbassin buiten het bouwvlak, mits:
    1. de inhoud niet meer dan 2.500 m3 bedraagt;
    2. de hoogte van een mestbassin ten hoogste 5 m, inclusief afdekking, zal bedragen;
    3. er wordt voldaan aan de afstandseisen zoals genoemd in het Activiteitenbesluit;
    4. er maximaal twee mestbassins met elk een inhoud van niet meer dan 2.500 m3 bij elkaar staan, deze moeten dan aan één zijde van de weg worden gesitueerd; dit wordt beschouwd als één opslaglocatie;
    5. het mestbassin alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf op wiens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
    6. objectief wordt aangetoond dat de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is of noodzakelijk is om aantoonbare structurele verkeersoverlast te voorkomen, dan wel te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;
    7. een opstelplaats voor lossen en laden wordt aangelegd;
    8. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van het mestbassin, met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'; het gebruik van de mestopslag is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
    9. geen mestbassins worden gebouwd ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1' en 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 2', ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid' en ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied natuur';
  2. lid 3.2.1, sub b, voor de vergroting van de stalvloeroppervlakte van een bestaande neventak intensieve veehouderij, mits:
    1. de neventak op basis van de SO-benadering ondergeschikt blijft aan de grondgebonden hoofdactiviteit;
  3. lid 3.2.1, sub e, voor het bouwen van boog- of serrestallen, mits:
    1. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
    2. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
    3. is aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare lichthinder voor de omgeving;
  4. lid 3.2.2, sub b, voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning, mits:
    1. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
    2. de noodzaak is aangetoond met behulp van een bedrijfsontwikkelingsplan;
    3. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak, in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen, wordt gesitueerd;
    4. er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
    5. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    6. de bouwregels van lid 3.2.2 van toepassing zijn;
  5. lid 3.2.1 sub a en c, voor het bouwen van een voorzieningengebouw voor kleinschalig kamperen, zoals bedoeld in lid 3.5.2, met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  6. lid 3.2.4 sub a, voor voor het bouwen van een sleufsilo buiten het bouwvlak, mits:
    1. de bouwhoogte van sleufsilo's ten hoogste 3 m bedraagt;
    2. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de sleufsilo, met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'; het gebruik van de mestsilo is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Toegestaan gebruik
Ondergeschikte nevenactiviteiten
Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor ondergeschikte nevenactiviteiten, zoals genoemd in de bij deze regels behorende 'Lijst nevenactiviteiten bij recht bij agrarische bedrijven' is toegestaan, mits:
  1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  2. de activiteiten geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven niet onevenredig worden aangetast;
  4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  5. er geen opslag en/of stalling van goederen en materiaal plaatsvindt buiten de bedrijfsgebouwen.
   
3.4.2 Strijdig gebruik
Bewoning bedrijfsgebouwen, verblijfsrecreatie en reclamedoeleinden
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van bestaande (vergunde) bed & breakfastvoorzieningen, kleinschalige kampeerterreinen en recreatieappartementen;
  3. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden, anders dan voor het op de gronden gevestigde agrarisch bedrijf;
 
Toename stikstofdepositie
  1. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit, ten opzichte van de bestaande situatie, leidt tot een toename van de stikstofdepositie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden.
  2. Het bepaalde onder a geldt niet voor het gebruik, waarbij het aantal stuks vee op gronden en in bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en deze toename van de veestapel, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het Programma Aanpak Stikstof als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in artikel 2.12 van het Besluit natuurbescherming.
 
Houtteelt, bosbouw, boom- en sierteelt
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. nieuwe boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  2. houtteelt en bosbouw, met uitzondering van bestaand productiebos.
 
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen Erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen Erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
    
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Biovergisting
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 sub e voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in combinatie met de biovergisting ((co)vergisting) van mest, mits:
  1. het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; de co-vergiste mest wordt in hoofdzaak gebruikt op de gronden die tot het bedrijf behoren of wordt naar derden afgevoerd; of:
  2. het bedrijf in hoofdzaak aangevoerde mest verwerkt, geproduceerd door derden en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; de co-vergiste mest wordt in hoofdzaak gebruikt op de tot het bedrijf behorende gronden;
  3. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
  5. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, waarbij er minimaal een afstand van 50 meter van de vergistingsinstallatie tot geurgevoelige objecten moet worden aangehouden, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de biovergisting niet wordt gecombineerd met andere nevenactiviteiten binnen het agrarisch bedrijf waarbij personen binnen de risicocontour van de biogasopslag verblijven (zoals kinderopvang, zorgboerderij, verblijfsrecreatie);
  7. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de biovergistingsinstallatie, met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'. Het gebruik van de biovergistingsinstallatie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
                    
3.5.2 Kleinschalig kampeerterrein
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.2 onder Bewoning bedrijfsgebouwen, verblijfsrecreatie en reclamedoeleinden sub b voor het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen.
Voor de situering, inrichting en het gebruik zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
  1. het perceel waarop het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd, heeft een oppervlakte van minimaal 5.000 m2;
  2. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein bedraagt niet meer dan 5.000 m2;
  3. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot andere woningen en/of andere geluidgevoelige bebouwing bedraagt minimaal 50 m;
  4. de onderlinge afstand tussen kleinschalige kampeerterreinen en de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot andere kampeerterreinen bedraagt minimaal 500 m;
  5. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende eigenaar/beheerder;
  6. de aanvraag voor een omgevingsvergunning gaat gepaard met een voorstel tot landschappelijke inpassing van het kleinschalig kampeerterrein, met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'; indien het kampeerterrein binnen het bouwperceel is gesitueerd volstaat een erfinrichtingsschets met beplantingsplan; indien het kampeerterrein buiten het bouwperceel ligt moet een landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld; het gebruik van het terrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform de erfinrichtingsschets respectievelijk het landschappelijk inpassingsplan;
  7. het gebruik van het kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november; buiten deze periode mogen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
  8. chalets, trekkershutten en stacaravans zijn niet toegestaan;
  9. sanitaire voorzieningen en andere voorzieningen, zoals een kantine, mogen uitsluitend binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen, zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m toegestaan, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bedrijven hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
  10. ter plaatse van de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1' zijn geen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen toegestaan.
            
3.5.3 Omzetten bedrijfswoning naar plattelandswoning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van de (tweede) bedrijfswoning voor wonen, anders dan ten behoeve van het agrarische bedrijf waarvan de woning deel uitmaakte, mits:
  • het aantal woningen binnen het bouwvlak niet toeneemt;
  • omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
 
Na het toestaan van de afwijking blijft de bestemming 'Agrarisch' en zijn de bouwregels van lid 3.2.2 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het bouwvlak en met dien verstande dat de bouw van een nieuwe bedrijfswoning ten behoeve van het agrarisch bedrijf niet is toegestaan.
 
3.5.4 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijven
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan, na bedrijfsbeëindiging, van de volgende functies in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen:
  1. wonen, met inachtneming van het bepaalde in Artikel 29 ‘Wonen’ of Artikel 30 ‘Wonen - Voormalige boerderij’ van het bestemmingsplan Buitengebied, met dien verstande dat twee inpandige woningen met ondergeschikte bedrijvigheid zijn toegestaan, mits:
    1. ernaar wordt gestreefd dat landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
    2. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  2. sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, een zorgboerderij, dan wel naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen functies, met inachtneming van het bepaalde in Artikel 17 ‘Maatschappelijk’ van het bestemmingsplan Buitengebied, mits:
    1. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    2. ernaar wordt gestreefd dat landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
    3. de woonfunctie van de vrijkomende agrarische bebouwing gehandhaafd blijft;
    4. de uitoefening van de nieuwe functie hoofdzakelijk inpandig plaatsvindt;
    5. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
  3. bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009), dan wel wat betreft leefklimaat vergelijkbare bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in Artikel 8 ‘Bedrijf – 2’ van het bestemmingsplan Buitengebied, mits:
    1. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    2. ernaar wordt gestreefd dat landschappelijk verstorende bebouwing wordt afgebroken;
    3. de woonfunctie van de vrijkomende agrarische bebouwing gehandhaafd blijft;
    4. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;
    5. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
 
Daarnaast gelden de volgende afwegingscriteria:
 
  • Karakteristiek: Naarmate een boerderij met een eigen bouwstijl en een duidelijke relatie tussen vorm, functie en situatie meer kenmerkend is voor het veenkoloniale landschap of een bepaalde tijd, is het minder aanvaardbaar als door verbouw of ander gebruik afbreuk wordt gedaan aan typische kenmerken.
  • Verkeer: De functiewijziging dient geen nadelige invloed te hebben op de omgeving, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar de aspecten stof, geur en geluid. Hierbij is de milieuwetgeving toetsingskader.
  • Externe veiligheid: De functiewijziging mag geen strijd opleveren met het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
  • Landschap: Om een negatieve uitstraling op de omgeving te voorkomen, dient het onbebouwde erf niet te worden gebruikt voor opslag van goederen en materialen en/of voor het stallen van voertuigen en/of machines.
 
3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk te slopen.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarom geen onevenredige afbreuk/aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
     
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Uitbreiding agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf tot ten hoogste een bouwvlak van 2 hectare, mits:
  1. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  2. de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  3. dit, voor zover het een intensieve veehouderij betreft, samengaat met winst voor het milieu en het dierenwelzijn;
  4. er geen sprake is van omschakeling van een grondgebonden bedrijf met neventak intensieve veehouderij naar een intensieve veehouderij;
  5. met de vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
  6. er een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn' en dat de aanleg en instandhouding hiervan in het wijzigingsplan wordt geborgd; wat betreft de vóór de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan vastgestelde wijzigingsplannen blijven de voor deze wijzigingsplannen opgestelde landschappelijke inpassingsplannen van kracht;
  7. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven.
                          
3.7.2 Uitbreiding van agrarische bedrijven die buiten plangebied liggen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf in de gemeente Borger-Odoorn, dat buiten het plangebied van dit bestemmingsplan Buitengebied ligt en waarvan het bouwvlak aan de achterzijde grenst aan het plangebied van dit bestemmingsplan Buitengebied, tot een bouwvlak van maximaal 2 hectare, mits:
  1. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  2. de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  3. dit, voor zover het een intensieve veehouderij betreft, samengaat met winst voor het milieu en het dierenwelzijn;
  4. er geen sprake is van omschakeling van een grondgebonden bedrijf met neventak intensieve veehouderij naar een intensieve veehouderij;
  5. de uitbreiding achter en aansluitend aan het bestaande bouwvlak wordt gerealiseerd;
  6. met de vormgeving van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
  7. er een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn' en dat de aanleg en instandhouding hiervan in het wijzigingsplan wordt geborgd;
  8. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
  9. voor het overige blijven de regels van de agrarische bestemming in respectievelijk het bestemmingsplan Nieuw Buinen - Buinerveen, 1e Exloërmond, Valthermond en Odoornerveen van toepassing.
                       
3.7.3 Ruimte voor ruimte-regeling
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in een woonbestemming in het kader van de Ruimte-voor-ruimte-regeling, mits:
  1. de regeling alleen wordt toegepast voor (voormalige) agrarische bedrijfbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
  2. op het betreffende voormalige bouwperceel ten minste 750 m2 (voor één compensatiewoning) en 2.000 m2 (voor twee compensatiewoningen) aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde karakteristieke gebouwen, wordt gesloopt; het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen is mogelijk is om te komen tot de sloopnorm van 750 m2; saldering geeft slechts recht op de bouw van één compensatiewoning;
  3. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. de ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woning direct achter of naast het voormalige boerderijpand moet worden gebouwd, met dien verstande dat de compensatiewoning niet worden gebouwd op gronden die in de provinciale omgevingsvisie zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland en niet op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid' en 'Waarde - Beekdal;
  5. er middels een beeldkwaliteitsplan sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  6. er een landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn' en dat de aanleg en instandhouding hiervan in het wijzigingsplan wordt geborgd;
  7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  8. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  9. de nieuwe woning op deze locatie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten.
 
Indien op het perceel voormalige agrarische bebouwing behouden blijft, voor dit deel van het perceel de voormalige boerderij bestemd als 'Wonen - Voormalige boerderij' waarvoor de regels van Artikel 30 Wonen - Voormalige boerderij van toepassing zijn. De aanduidingen 'grondgebonden veehouderij', 'akkerbouw', 'intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch - neventak intensieve veehouderij' worden verwijderd;
 
Voor de nieuwe woonbestemming zijn na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 29 ‘Wonen’ van het bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing.
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
en tevens voor:
  1. een dierenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension';
  2. een horecabedrijf van categorie I, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  3. de bestaande (vergunde) aan huis gebonden beroepen en bedrijven;
  4. bestaande (vergunde) bed & breakfastvoorzieningen, kleinschalige kampeerterreinen en recreatieappartementen;
  5. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven en parkeervoorzieningen.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgend regels:
  1. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 1;
  2. de woningen worden vrijstaand gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'twee aaneen' de woningen twee aaneen mogen worden gebouwd;
    2. 'aaneengebouwd' de woningen als rijenwoningen mogen worden gebouwd;
  3. de maximale bouwdiepte van de woningen bedraagt 15 m, dan wel de bestaande bouwdiepte indien deze meer bedraagt;
  4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn.
  5. de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 35°;
  6. de afstand van de zijgevels van de woningen, niet zijnde de aangebouwde zijgevels of geschakelde zijden van de woningen, tot de zijdelingse grens van het bouwperceel bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afwijkende maat;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag in afwijking van het vorenstaande de uitwendige hoofdvorm van het gebouw, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakvorm, niet worden gewijzigd;
  8. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouw toegestaan' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel bedraagt niet meer dan 150 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd;
  2. ingeval zowel een goot- als bouwhoogte wordt toegepast, bedragen de hoogtematen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, mits wat betreft de bouwhoogte een verschil van 25% ten opzichte van het hoofdgebouw in acht wordt genomen. Bij het toepassen van uitsluitend een bouwhoogte bedraagt de hoogtemaat ten hoogste 3 m;
  3. de bijbehorende bouwwerken worden ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van het hoofdgebouw gebouwd;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouw toegestaan' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van een perceel- en erfafscheiding bedraagt ten hoogste 1 m indien zij voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan wordt opgericht en in overige gevallen 2 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • natuur en landschap,
worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2.1, sub e, voor een platte afdekking tot maximaal 25% van de oppervlakte van een hoofdgebouw;
  2. lid 4.2.2 sub a, voor de uitbreiding van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 250 m2 voor een agrarische hobbyactiviteit, met dien verstande dat:
    1. er sprake is van eigendom van gronden ter grootte van minimaal 20.000 m2 (agrarische) cultuurgrond), direct aansluitend aan het bouwperceel;
    2. deze afwijkingsmogelijkheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van stalruimte voor dieren en/of de opslag van materieel dat gebruikt wordt voor het onderhoud van de eigen gronden.
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. lid 4.2.2 sub d, voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel van een woning of het verlengde ervan;
  4. lid 4.2.2, voor het bouwen van een voorzieningengebouw voor kleinschalig kamperen, zoals bedoeld in lid 4.5.2, met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
 
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van bestaande (vergunde) bed & breakfastvoorzieningen, kleinschalige kampeerterreinen en recreatieappartementen.
 
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen Erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als Bijlage 1 van de regels opgenomen Erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Beroep of bedrijf aan huis
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 voor een aan een woning gebonden beroep of bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 100 m². Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
  1. de woonfunctie van de woning dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
  2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan, waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zouden zijn;
  3. detailhandel is uitsluitend aanvaardbaar, voor zover dit in rechtstreekse relatie staat tot het aan de woning gebonden beroep of bedrijf;
  4. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
 
4.5.2 Kleinschalig kampeerterrein
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4 sub b voor het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen.
Voor de situering, inrichting en het gebruik zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
  1. het perceel waarop het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd, heeft een oppervlakte van minimaal 5.000 m2;
  2. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein bedraagt niet meer dan 5.000 m2;
  3. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot andere woningen en/of andere geluidgevoelige bebouwing bedraagt minimaal 50 m;
  4. de onderlinge afstand tussen kleinschalige kampeerterreinen en de afstand van een kleinschalig kampeerterrein tot andere kampeerterreinen bedraagt minimaal 500 m;
  5. het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende eigenaar/beheerder;
  6. de aanvraag voor een omgevingsvergunning gaat gepaard met een voorstel tot landschappelijke inpassing van het kleinschalig kampeerterrein met inachtneming van het 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'; indien het kampeerterrein binnen het bouwperceel is gesitueerd, volstaat een erfinrichtingsschets met beplantingsplan; indien het kampeerterrein buiten het bouwperceel ligt, moet een landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld; het gebruik van het terrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform de erfinrichtingsschets respectievelijk het landschappelijk inpassingsplan;
  7. het gebruik van het kleinschalig kampeerterrein is uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november; buiten deze periode mogen geen kampeermiddelen op het terrein aanwezig zijn;
  8. chalets, trekkershutten en stacaravans zijn niet toegestaan;
  9. sanitaire voorzieningen en andere voorzieningen, zoals een kantine, mogen uitsluitend binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen, zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m toegestaan, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende bedrijven hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
  10. ter plaatse van de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1' zijn geen nieuwe kleinschalige kampeerterreinen toegestaan.
 
4.5.3 Voormalige agrarische gebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 29.1 voor het toestaan van de volgende functies in oorspronkelijk agrarische gebouwen, die zijn bestemd voor 'Wonen':
  1. splitsing in twee inpandige woningen met ondergeschikte bedrijvigheid;
  2. sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, een zorgboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
  3. bedrijven behorende tot de milieu categorieën 1 en 2 van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009), dan wel wat betreft leefklimaat vergelijkbare bedrijven, mits:
    1. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
    2. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
    3. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;
    4. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
 
Daarnaast gelden de volgende afwegingscriteria:
  • Karakteristiek:
Naarmate een boerderij met een eigen bouwstijl en een duidelijke relatie tussen vorm, functie en situatie meer kenmerkend is voor het veenkoloniale landschap of een bepaalde tijd, is het minder aanvaardbaar als door verbouw of ander gebruik afbreuk wordt gedaan aan typische kenmerken. 
  • Verkeer:
De functiewijziging dient geen nadelige invloed te hebben op de omgeving, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar de aspecten stof, geur en geluid. Hierbij is de milieuwetgeving toetsingskader. 
  • Landschap:
Om een negatieve uitstraling op de omgeving te voorkomen, dient het onbebouwde erf niet te worden gebruikt voor opslag van goederen en materialen en/of voor het stallen van voertuigen en/of machines.
 
4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ geheel of gedeeltelijk te slopen.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarom geen onevenredige afbreuk/aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische waarden, voor zover de gronden betreft met een archeologische waarde, een hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeologische waarde.
 
5.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
5.2.1 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de in lid 5.1 genoemde gronden, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.2.2 Afwegingskader
  1. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 5.2.1 genoegzaam blijkt dat de schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  2. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
 
5.2.3 Voorwaarden
  1. Voor zover de in lid 5.2.2 genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  2. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
5.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht
De leden 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bodemingreep die niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld in een terrein;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  4. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 5.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  6. het diepploegen, mengwoelen of afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, het egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, en het aanleggen of rooien van bos en boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  7. de aanleg van drainage, waarbij tevens de waterhuishoudkundige noodzaak dient te worden aangetoond.
 
5.3.2 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
5.3.3 Afwegingskader
  1. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 5.3.2 genoegzaam blijkt dat de schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  2. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provincie om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
 
5.3.4 Voorwaarden
  1. Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de in lid 5.3.2, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een gecertificeerd archeologisch bureau dat werkt conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  2. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
 
5.3.5 Uitzonderingen vergunningplicht c.q. onderzoeksplicht
Het in lid 5.3.1 tot en met lid 5.3.4 is niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:
  1. normaal onderhoud;
  2. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning;
  3. werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen wordt uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor.
 
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
Artikel 6 Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke, en cultuurhistorische waarden van de Hondsrug, alsmede de bescherming van de aardkundige waarden.
 
De waarden en kenmerken van het landschap zijn:
  • hoger gelegen rug met vergezichten naar lager gelegen Hunzedal en Veenkoloniën;
  • aanwezigheid van microreliëf (bollende essen en steilranden);
  • snoer van esdorpen die met een stervormig wegenpatroon aan elkaar verbonden zijn; oude doogaande weg over de Hondsrug (van Gasselte naar Odoorn) rijgt dorpen aan elkaar;
  • ruimtelijke samenhang van es en esdorp, wat zich uit in het wegenverloop, de ligging en opzet van dorpen en in beplantingselementen als esrandbosjes en houtsingels die esdorp en es verbinden;
  • besloten karakter met laanbeplanting, esrandbeplantingen, houtsingels en bosstroken op perceelsgrenzen;
  • zandpaden en klinkerwegen;
  • onregelmatige opzet van erven en verkaveling.
 
De waarden en kenmerken van de erven zijn:
  • veel oude erven met historische boerderijen in een onregelmatige opzet;
  • duidelijk verschil tussen het voorerf waar wordt gewoond en het achtererf waar de schuren en bijgebouwen staan;
  • afwisseling van bebouwing en beplanting waardoor een rafelig silhouet ontstaat;
  • erfbeplanting die doorloopt in het landschap;
  • rond het voorerf vaak een beukenhaag, op het achtererf boomgroepen en houtsingels.
 
De waarden van het landschap en de erven zijn beschreven in de bijlage 'Kwaliteitsdocument buitengebied Borger-Odoorn'.
 
6.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
 
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. het egaliseren of afvlakken van natuurlijk reliëf;
  2. het ophogen van de bodem;
  3. het diepploegen, mengwoelen of afgraven, dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en het ontginnen
  4. het afvoeren van keien groter dan 50 cm doorsnede;
  5. het kappen en rooien van waardevolle esrandbeplantingen, houtsingels en -wallen, bosstroken en laanbeplanting;
  6. het verharden van zandpaden;
  7. het vervangen van klinkerwegen door andersoortige bestrating (zoals asfalt of beton).
 
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in lid 6.1 genoemde waarden, worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 6.2, sub e, indien de noodzaak kan worden aangetoond en compensatie plaatsvindt;
  2. lid 6.2, sub f, indien dit nodig is ter voorkoming van onevenredige hinder voor het landbouwverkeer;
  3. lid 6.2, sub g, indien dit nodig is voor een veilige verkeersafwikkeling.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken en geen werkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
    1. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen van gronden;
    2. het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden, erfbeplanting
    3. uitgezonderd;
    4. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    5. het aanleggen van lijnvormige beplantingen;
    6. het dempen, graven en verleggen van sloten;
    7. het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek);
    8. het inplanten van de gronden ten behoeve van boom- en fruitteelt.
  2. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op:
    1. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen.
    2. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  3. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in lid 6.1 omschreven waarden.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.
 
Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;
  2. het gebruik van verblijfsrecreatieve voorzieningen voor permanente bewoning;
  3. het gebruik van (een deel van) de (agrarische) (bedrijfs)woning voor een bed & breakfastvoorziening, met uitzondering van bed & breakfastvoorzieningen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  4. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als recreatieappartement, met uitzondering van recreatieappartementen die met een omgevingsvergunning zijn vergund;
  5. het gebruik van gronden voor kleinschalig kampeerterrein, met uitzondering van de kleinschalige kampeerterreinen die met een omgevingsvergunning zijn vergund.
 
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval niet gerekend:
  1. het gebruik van gronden, waarop krachtens de bestemmingsregels gebouwen mogen worden gebouwd, ten behoeve van grondgebonden actieve zonnesystemen, zoals zonnepanelen en zonneboilers.
  
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Vrijwaringszone - laagvliegroute
9.8.1 aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - laagvliegroute' zijn aangewezen voor een militaire laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen.
 
9.8.2 bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - laagvliegroute' de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 40 m.
 
9.8.3 specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
  1. het gebruik van het luchtruim ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - laagvliegroute' voor het vliegen met een drone of ander onbemand luchtvaartuig, voor zover dit een hoogte van 40 m overstijgt.
 
9.8.4 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'Vrijwaringszone - laagvliegroute' wordt verwijderd, mits de betreffende activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.
 
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Maatvoering
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
  2. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
  3. het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.
 
10.2 Bed & breakfastvoorziening
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat in de woning of (agrarische) bedrijfswoning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken logies worden verstrekt in de vorm van een bed and breakfast. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
  1. gebruik dient te worden gemaakt van de hoofdentree en andere voorzieningen van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
  2. de bed and breakfastvoorziening mag door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet functioneren als een zelfstandige eenheid;
  3. de omvang van het verstrekken van logies dient ten opzichte van de huidige bestaande functie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning van ondergeschikte betekenis te zijn tot maximaal 50% van het vloeroppervlak van de woning of bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 75 m²;
  4. de bed and breakfastvoorziening biedt ruimte aan maximaal zes personen in maximaal twee slaapkamers;
  5. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
  6. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  7. er mag geen extra inrit worden gemaakt als gevolg van de realisatie van een bed and breakfastvoorziening;
  8. een bed and breakfastvoorziening is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
  9. de initiatiefnemer van de bed and breakfastvoorziening dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
 
10.3 Recreatieappartementen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat een recreatieappartement wordt gerealiseerd in een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
  1. de oppervlakte van het recreatieappartement bedraagt niet meer dan 50 m2;
  2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;
  3. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  4. er mag geen extra inrit worden gemaakt voor het recreatieappartement;
  5. een recreatieappartement is uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie van de woning of (agrarische) bedrijfswoning;
  6. de initiatiefnemer van het recreatieappartement dient zelf de hoofdbewoner van de woning of bedrijfswoning te zijn.
 
10.4 Gereguleerde overnachtingsplaats voor campers
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor de realisatie van een gereguleerde overnachtingsplaats voor campers.
 
Voor de situering, inrichting en het gebruik zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
  1. de overnachtingsplaats mag uitsluitend worden gebruikt voor campers;
  2. het totaal aantal camperplaatsen in de gemeente mag niet meer dan 50 bedragen;
  3. er worden voorzieningen aangelegd voor drinkwater, afval(water) en elektriciteit;
  4. de bouw van nieuwe gebouwen voor voorzieningen is niet toegestaan;
  5. de afstand van de overnachtingsplaats tot woningen van derden en/of andere geluidgevoelige bebouwing bedraagt minimaal 50 m;
  6. de overnachtingsplaats is zodanig gesitueerd dat er sprake is van een goede sociale veiligheid, zoals nabijheid van en zichtbaarheid vanaf bebouwing en wegen;
  7. er wordt voorzien in een goede openbare verlichting;
  8. het gebruik van de overnachtingsplaats is gedurende het hele jaar toegestaan;
  9. de aanvraag voor een omgevingsvergunning gaat gepaard met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de gereguleerde overnachtingsplaats; het gebruik van het terrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
 
10.5 Voorwaarden
De in lid 10.1 tot en met 10.4 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gevoelige objecten en/of bedrijven;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. natuur en landschap.
 
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting die als zodanig is bestemd en aangeduid.
 
11.2 Afstemming Wet natuurbescherming
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat vrijstelling, dan wel ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is verkregen.
 
11.3 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat, indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
4 Overgangs- en slotregels
    
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan. 
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. 
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening of het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening of het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van deze beheersverordening of dit bestemmingsplan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als Regels van het wijzigingsplan Buitengebied, Vlintweg naast 31 Valthe.