Inhoudsopgave
Artikel 4 Recreatie - Centrale voorzieningen
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 8 Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, landgoed Hunzebergen met identificatienummer NL.IMRO.1681.00BP0044-VG01 gemeente Borger-Odoorn;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aan een woning gebonden beroep of bedrijf:
het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig of daaraan verwant gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning, waarbij de woonfunctie centraal staat. Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus, makelaardij en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder een aan een woning gebonden beroep of bedrijf;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bestaande:
-
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
-
het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.11 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.13 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.14 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.15 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.16 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.17 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.20 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in elk geval een carport is verstaan;
1.21 peil:
-
peil gebouw: de hoogte van de afgewerkte vloer ter plaatse van de hoofdtoegang;
-
peil ander bouwwerk:de hoogte ter plaatse van het gemiddelde afgewerkte terrein;
1.22 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.23 recreatiewoning:
een woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.24 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.25 verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
1.26 voorgevel:
de naar de weg, het voetpad of andere openbare ontsluiting toegekeerde gevel van een gebouw, met dien verstande dat slechts één gevel als zodanig kan worden aangemerkt;
1.27 woning:
een complex van ruimten in een gebouw, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één persoon of meerdere personen of een gezin.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 perceelgrensafstand:
de afstand van de perceelgrens tot het zijgevelvlak van een gebouw, daaronder niet begrepen bouwonderdelen, voor zover deze minder dan 50 cm buiten het zijgevelvlak uitsteken en mits bedoeld onderdeel geen grotere lengte verkrijgt dan een derde van de lengte van de zijgevel van het hoofdgebouw, gemeten daar waar de afstand het kleinst is.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en toegangsportalen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de buitenzijde van de gevel niet meer dan 1,5 m bedraagt.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden wolfseinden niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen;
-
water(berging);
en tevens voor:
-
het behoud vanuit cultuurhistorisch oogpunt van het tracé van een voormalige spoorbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - voormalige spoorweg';
-
fiets- en wandelpaden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen en geen overkappingen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste 1,2 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
-
het aanleggen van recreatieve voorzieningen, met uitzondering van paden en voorzieningen gerelateerd aan de voormalige spoorbaan;
-
het bouwen van gebouwen en overkappingen.
Artikel 4 Recreatie - Centrale voorzieningen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Centrale voorzieningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
centrale recreatieve voorzieningen, waaronder kinderboerderij met schuilstal en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
-
het behoud vanuit cultuurhistorisch oogpunt van het tracé van een voormalige spoorbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - voormalige spoorweg';
-
groenvoorzieningen;
-
sport- en spelvoorzieningen;
-
verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
-
ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
-
parkeervoorzieningen;
-
water(berging).
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gezamenlijk bebouwde oppervlakte van alle gebouwen bedraagt ten hoogste 75 m2;
-
de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 en 5,5 m;
-
de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 35°;
-
de afstand van de voorgevel van de gebouwen georiënteerd op de Valtherweg tot de bestemmingsgrens bedraagt ten minste 10 m.
4.2.2 Bouwwerk, geen gebouw zijnde
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van de perceel- en erfafscheiding bedraagt ten hoogste 1,2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.
Artikel 5 Recreatie - Verblijfsrecreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
recreatiewoningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
sanitaire voorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
water(berging);
-
voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Recreatiewoningen
-
Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal recreatiewoningen bedraagt niet meer dan 50;
-
het bouwperceel heeft een oppervlakte van minimaal 400 m2;
-
indien het bouwperceel kleiner is dan 1.200 m2 bedraagt de oppervlakte van een recreatiewoning, met inbegrip van bijbehorende bouwwerken, ten hoogste 100 m2 en de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen minimaal 10 m;
-
indien het bouwperceel een oppervlakte heeft van minimaal 1.200 m2 bedraagt de oppervlakte van een recreatiewoning, met inbegrip van bijbehorende bouwwerken, ten hoogste 200 m2 en de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen minimaal 15 m;
-
de recreatiewoningen worden uitsluitend vrijstaand gebouwd;
-
vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegstaan;
-
de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 9 m;
-
de dakhelling bedraagt ten minste 20°.
5.2.2 Overige voorzieningen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m3.
5.2.3 Bouwwerk, geen gebouw zijnde
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt de bouwhoogte van overige bouwwerken ten hoogste 8 m.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
groen- en speelvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
2 de woning wordt vrijstaand gebouwd;
3. de maximale bouwdiepte van de woning bedraagt 15 m;
4. de goot- en bouwhoogte van de woning bedraagt niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9,5 m;
5. de dakhelling van de woning bedraagt ten minste 35°;
6. de afstand van de zijgevels van de woning, niet zijnde de aangebouwde zijgevels of geschakelde zijden van de woning, tot de zijdelingse grens van het bouwperceel bedraagt ten minste 3 m;
7. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
bijbehorende bouwwerken dienen te voldoen aan:
-
de regels zoals genoemd in lid 6.2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van het hoofdgebouw; of
-
het gestelde onder lid 2 t/m 6;
-
de bijbehorende bouwwerken worden binnen het bouwvlak gebouwd;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan de situeringseisen van de hoofdgebouwen, bedraagt niet meer dan 60 m², exclusief overkappingen, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd;
-
in geval zowel een goot- als bouwhoogte wordt toegepast, bedragen de hoogtematen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, mits wat betreft de bouwhoogte een verschil van 25% ten opzichte van het hoofdgebouw in acht wordt genomen. Bij het toepassen van uitsluitend een bouwhoogte bedraagt de hoogtemaat ten hoogste 3 m;
-
de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 3,5 m, waarvan de bebouwde oppervlakte ten hoogste 35 m2 bedraagt en en welke niet voor de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan mag worden opgericht;
-
de bijbehorende bouwwerken, exclusief overkappingen, dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan te worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m³.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van een perceel- en erfafscheiding bedraagt ten hoogste 1 m indien zij voor de naar de weg en/of de aanduiding 'ontsluiting' gekeerde gevel of het verlengde van het gebouw worden opgericht en in overige gevallen ten hoogste 2 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 8 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gebouwen;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
natuur en landschap;
worden afgeweken van het bepaalde in:
-
lid 6.1 en lid 6.2, sub b, onder 3:
voor een aan een woning gebonden beroep of bedrijf tot een bebouwde oppervlakte van maximaal 75 m². Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
1. de woonfunctie van de woning dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;
2. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan, waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zouden zijn;
3. detailhandel is uitsluitend aanvaardbaar voor zover dit in rechtstreekse relatie staat tot het aan de woning gebonden beroep of bedrijf;
4. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
-
lid 6.2, sub a, onder 5:
voor een platte afdekking tot maximaal 25% van de oppervlakte van een woning;
-
lid 6.2, sub b, onder 3:
voor een vergroting van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning tot een maximum oppervlakte van 75 m², indien een medische indicatie dit noodzakelijk maakt;
-
lid 6.2, sub b, onder 5:
voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken voor de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning;
-
lid 6.2, sub b, onder 6:
voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken tot 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde ervan van een woning.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 voor het toestaan van de de volgende functies in de gebouwen voor maximaal zeven jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, die zijn bestemd voor 'Wonen':
-
entree/receptiegebouw als onderdeel van de bestemming Recreatie - Centrale voorzieningen;
-
informatie/verkoopcentrum ten behoeve van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie.
Daarnaast gelden de volgende afwegingscriteria:
-
Verkeer:
-
Parkeren dient uitsluitend op eigen erf te geschieden;
-
De functiewijziging dient geen nadelige invloed te hebben op de omgeving, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar de aspecten stof, geur en geluid. Hierbij is de milieuwetgeving toetsingskader.
-
Landschap:
Om een negatieve uitstraling op de omgeving te voorkomen, dient het parkeren middels beplanting landschappelijk te worden ingepast.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van archeologische waarden, voor zover het gronden betreft met een hoge verwachtingswaarde.
7.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
7.2.1 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de in lid 7.1 genoemde gronden, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.2.2 Afwegingskader
-
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 7.2.1 genoegzaam blijkt dat de schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
-
In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
7.2.3 Voorwaarden
-
Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de in lid 7.2.2, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
-
de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
-
Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht
De leden 7.2.1, 7.2.2 en 7.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
-
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
-
een bouwwerk dat een oppervlakte beslaat van ten hoogste 1.000 m2;
-
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
-
een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 7.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen van de bodem;
-
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen, vijvers en andere wateren;
-
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
-
het diepploegen, mengwoelen of afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, het egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, en het aanleggen of rooien van bos en boomgaard waarbij stobben worden verwijderd.
7.3.2 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een in lid 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning, legt een (onderzoeks)rapport over, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
7.3.3 Afwegingskader
-
Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 7.3.2 genoegzaam blijkt dat de schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
-
In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
7.3.4 Voorwaarden
-
Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de in lid 7.3.3, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
-
de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
-
Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.3.5 Uitzonderingen vergunningplicht c.q. onderzoeksplicht
Het in lid 7.3.1 tot en met lid 7.3.4 is niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:
-
normaal onderhoud;
-
werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning;
-
werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen wordt uitgevoerd, mits vericht door een daartoe bevoegde instantie;
-
een bodemingreep die een oppervlakte beslaat van ten hoogste 1.000 m2;
-
grondbewerkingen die niet dieper reiken dan 0,3 m beneden maaiveld op gronden met een agrarische bestemming;
-
niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor;
-
het aanbrengen van drainage.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
-
deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 8 Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Landschap en cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden, alsmede de bescherming van de aardkundige kwaliteiten en kenmerken van de Hondsrug.
8.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
-
het egaliseren, afvlakken, afgraven en ophogen van natuurlijk reliëf.
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2indien dit nodig is om de in lid 8.1 genoemde waarden te behouden of te versterken of om aardkundige processen te herstellen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Het is verboden gronden te gebruiken in strijd met de in het plan aan de grond en/of bouwwerken gegeven bestemmingsomschrijving.
Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:
-
het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning;
-
het gebruik van gronden als seksinrichting.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Maatvoering
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
-
de gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen, daaronder niet begrepen de oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en/of uitbouwen;
-
het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat:
-
een geringe verschuiving van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en indelingslijnen met ten hoogste 5 m wordt aangebracht;
-
openbare nutsvoorzieningen en openbare nutsgebouwtjes worden aangelegd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 10 m³ bedraagt;
-
het bepaalde in het plan voor het houden van kortdurende evenementen.
11.2 Voorwaarden
De in lid 10.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gebouwen;
-
de verkeersveiligheid;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
natuur en landschap.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van deze beheersverordening.
12.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van deze beheersverordening.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als ‘Regels van het Buitengebied, landgoed Hunzebergen’.
