Plan: | Steursweg 2 en Brabersweg 6, Burgh-Haamstede |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1676.00275BphBH126844-VA01 |
De wens bestaat om 2 recreatiewoningen ter plaatste van de minicamping aan de Brabersweg 6 te Burgh-Haamstede te verplaatsen naar de minicamping op het perceel Steursweg 2 te Burgh-Haamstede. Op de minicamping aan de Steursweg 2 is reeds een 1 recreatiewoning gelegen, evenals 5 permanente standplaatsen voor kampeermiddelen (stacaravans) en 20 niet-permanente standplaatsen voor kampeermiddelen Het aantal recreatiewoningen aan de Steursweg 2 neemt zodoende toe van 1 naar 3. Op de minicamping aan de Brabersweg 6 zijn momenteel naast de 2 recreatiewoningen 5 permanente standplaatsen voor kampeermiddelen en 10 niet-permanente standplaatsen voor kampeermiddelen gelegen. De recreatiewoningen aan de Brabersweg 6 komen door de beoogde verplaatsing te vervallen. Per saldo neemt daarmee het aantal recreatiewoningen niet toe. Dit geldt eveneens voor het aantal (niet)-permanente standplaatsen voor kampeermiddelen. Daarnaast zal de minicamping aan de Steursweg 2 door de toevoeging van de 2 recreatiewoningen een nieuwe indeling krijgen. De bestaande agrarische bebouwing en bedrijfswoning blijven gehandhaafd. De recreatiewoningen aan de Brabersweg 6, die hun functie verliezen, worden gebruikt als berging ten behoeve van het daar gevestigde agrarische bedrijf. Voor het overige blijft de situatie op deze locatie ongewijzigd.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 26 maart 2009) staat de beoogde ontwikkeling niet toe. Daarnaast is het verplaatsen van de 2 recreatiewoningen niet mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid en een bijbehorende wijzigingsprocedure. Om de ontwikkeling op het perceel aan de Steursweg 2 toch mogelijk te maken en de recreatiewoningen op het perceel Brabersweg 6 weg te bestemmen is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Bij deze bestemmingsplanherziening dient aangetoond te worden dat de locatie geschikt is voor het beoogde planvoornemen. Voorliggende toelichting voorziet in een nadere onderbouwing c.q. verantwoording van het planvoornemen.
Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten een positieve grondhouding aan te willen nemen ten aanzien van het planvoornemen en daaraan medewerking te willen verlenen. Wel dient aan een aantal door de gemeente geformuleerde uitgangspunten en randvoorwaarden te worden voldaan.
Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, moet het bestemmingplan gewijzigd worden. Het doel van dit bestemmingsplan is om een planologisch kader vast te stellen waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.
Het plangebied gelegen op het adres Steursweg 2, ten zuidoosten van de kern Burgh-Haamstede, is kadastraal bekend als gemeente Westenschouwen, sectie F, nummer 2010. Het plangebied beslaat slechts een klein deel van het kadastrale perceel dat 218.178 m² (circa 22 hectare) groot is. Op de afbeelding hieronder is de begrenzing (blauwe contouren) van het plangebied globaal aangegeven op de kadastrale kaart.
![]() |
Uitsnede kadastrale kaart Steursweg 2 (bron: planviewer.nl) |
Het plangebied gelegen op het adres Brabersweg 6, ten zuidoosten van de kern Burgh-Haamstede is kadastraal bekend als gemeente Westerschouwen, sectie F, nummer 1669. Het plangebied beslaat slechts een klein deel van het kadastrale perceel dat 41.840 m² groot is. Op de afbeelding hieronder is de begrenzing (blauwe contour) van het plangebied globaal aangegeven op de kadastrale kaart.
![]() |
Uitsnede kadastrale kaart Brabersweg 6 (bron: planviewer.nl) |
Vooraf wordt opgemerkt dat de enige reden dat de locatie Brabersweg 6 in voorliggend bestemmingsplan wordt meegenomen, erin is gelegen dat het gebruik van de twee bestaande recreatiewoningen ter plaatse als zodanig moeten worden wegbestemd om de 2 recreatiewoningen op de locatie Steursweg 2 mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet dus niet in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse van Brabersweg 6.
Op het plangebied (beide locaties) is het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 26 maart 2009) van toepassing. Binnen dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch' met de aanduidingen 'minicamping' (mic) en 'nieuwe economische drager' (NED).
De aanduiding (mic) geeft aan dat hier een minicamping is toegestaan. Deze minicamping is opgenomen in bijlage 9 'Overzicht minicampings' bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In deze bijlage is voor de minicamping aan de Steursweg 2 aangegeven dat 10 niet-permanente standplaatsen zijn toegestaan. Op basis van een gedoogbeschikking die in het verleden (na vaststelling van het geldende bestemmingsplan) is verleend zijn ter plaatse van de minicamping aan de Steursweg thans in totaal echter 20 niet-permanente standplaatsen en 5 permanente standplaatsen voor kampeermiddelen toegestaan. Deze worden met voorliggend bestemmingsplan planologisch-juridisch geregeld. Er dient dan wel aan het vereveningsprincipe te worden voldaan. Dit is nader behandeld in paragraaf 2.4.2.
Voor de minicamping gelegen aan de Brabersweg 6 is in bijlage 9 van de regels van het geldende bestemmingsplan bepaald dat ter plaatse 5 permanente standplaatsen en 10 niet-permanente standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan.
De aanduiding (NED) geeft aan dat hier een 'Nieuwe Economische Drager' is toegestaan. In bijlage 10 bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' is een 'Overzicht Nieuwe Economische Dragers' opgenomen. Voor de locatie Steursweg 2 staat hier benoemd dat er één 'recreatieappartement' met een oppervlakte van 55 m² toegestaan is. Voor de locatie Brabersweg 6 geldt dat er twee 'recreatieappartementen' met een gezamenlijke oppervlakte van 110 m² toegestaan zijn.
Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan, omdat de twee recreatiewoningen niet toegestaan zijn op de locatie Steursweg 2, gezien er al 1 recreatiewoning aanwezig is. Omdat de 2 recreatiewoningen die zijn toegestaan op de minicamping aan de Brabersweg 6 worden verplaatst naar de minicamping aan de Steursweg 2 blijft per saldo het aantal recreatiewoningen gelijk.
![]() |
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' locatie Steursweg 2 |
![]() |
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' locatie Brabersweg 6 |
Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied het "Parapluplan Parkeernomen Schouwen-Duiveland" dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland op 27 september 2018. Dit parapluplan regelt planologisch-juridisch dat bij nieuwe ontwikkelingen (bouwen, gebruik) in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien en wordt voldaan aan de gestelde parkeernormen bij de beoogde functies. De regels ten aanzien van parkeren uit het parapluplan worden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het uiteindelijke planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 6 en 7 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied, de bestaande situatie en de nieuwe situatie (het planvoornemen) voor het plangebied (beide locaties).
Ruimtelijke structuur
De locaties Steursweg en Brabersweg zijn gelegen in de polder in het buitengebied aan de doorgaande weg die Burgh-Haamstede met de Oosterschelde verbindt. De kern Burgh-Haamstede is op circa 1,5 km ten noorden van het plangebied gelegen. Ten zuiden van het plangebied ligt natuurgebied Koudekerksche Inlaag en de Bootsinlaag, met daaraan grenzend de Oosterschelde. Verder bestaat de omgeving uit een open polderlandschap.
![]() |
Ligging plangebied nabij Oosterschelde op het eiland Schouwen-Duiveland |
Functionele structuur
De functiestructuur langs landelijke wegen bestaat over het algemeen uit agrarische gronden. Hierop zijn agrarische bedrijven, voormalige agrarische bedrijven en woningen gelegen. In de omgeving van het onderhavige plangebied is ook sprake van een dergelijke functiemenging. Ten zuiden van het plangebied is een natuurgebied gelegen. Verder wordt de omgeving afgewisseld door met name recreatief grondgebruik. Zo ligt ten zuiden van het plangebied aan de Oosterschelde de jachthaven van Burghsluis, welke beheerd wordt door Watersport Vereniging Burghsluis.
Stedenbouwkundige opzet
De Steursweg en Brabersweg zijn landwegen waar op ruime afstand (voormalige) boerderijen langs zijn gelegen. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen met losse bijgebouwen zoals schuren. De woning aan de Steursweg 2 is een woning met één laag en een kap. De woning aan de overzijde van de weg (Steursweg 3) is eveneens uitgevoerd in één bouwlaag met een kap. Dit geldt ook voor de aanwezige schuur. De agrarische bebouwing aan de voorzijde van de minicamping bestaat uit meerdere schuren/loodsen en bestaan uit 1 bouwlaag met kap die een maximale hoogte van 10 meter hebben. De woning aan de Brabersweg 6 is eveneens een woning met één laag met een kap. De woning is op de hoek gelegen. Aan de zijde van de Brabersweg is de bedrijfsbebouwing in het verlengde van de woning gelegen. Achter deze bedrijfsbebouwing is de minicamping gesitueerd.
Op het perceel aan de Steursweg 2 te Burgh-Haamstede is een minicamping gelegen. Deze minicamping bevindt zich achter de bestaande agrarische bebouwing en het woonhuis. De voorkant van de camping ligt op circa 110 meter afstand van de Steursweg welke een snelheidsregime van 60 km/h kent. De nieuwe recreatiewoningen liggen op circa 180 meter van de Steursweg. Via de Steursweg rijdt men het voorste perceel op waar de agrarische bebouwing is gelegen. Omdat er maar één toegangsweg is rijden de recreanten langs de bebouwing naar de achterkant waar de minicamping is gelegen.
![]() |
Ligging plangebied locatie Steursweg 2 ten noorden van de Oosterschelde en ten zuidoosten van de kern Burgh-Haamstede |
De locatie Steursweg 2 bestaat uit een volledig ingericht (agrarisch) perceel dat als het ware een enclave vormt in het landschap. De locatie is deels ingericht met streekeigen beplanting inclusief een beplantingsstrook van minimaal 10 meter breedte rondom. Door de begroeiing op het perceel en de afstand tot de weg, is de minicamping nauwelijks waarneembaar vanaf de openbare weg.
![]() |
Luchtfoto perceel met globale begrenzing plangebied locatie Steursweg 2 (rood) |
De minicamping bestaat in de huidige situatie uit 1 recreatiewoning, 5 permanente standplaatsen (stacaravans) en 20 niet-permanente standplaatsen. Rond de minicamping is een windsingel gesitueerd. Tevens bevindt zich op de minicamping een sanitair gebouw ter beschikking voor de campinggasten. Dit sanitair gebouw bevindt zich ter hoogte van standplaats 16 (noordkant open veldje), zoals weergegeven op navolgende situatieschets.
![]() |
Situatietekening bestaande situatie en indeling minicamping |
Het planvoornemen voorziet in de verplaatsing van 2 recreatiewoningen van de minicamping aan de Brabersweg 6 naar de minicamping aan de Steursweg 2 in het buitengebied ten zuiden van Burgh-Haamstede. De recreatiewoningen zijn gepland op het achterste gedeelte van de minicamping. Hiertoe dient een stuk grond, dat in eigendom is van de beheerder van de camping maar nu nog als agrarisch land in gebruik is, betrokken te worden bij de minicamping. Hiermee ontstaat er voldoende ruimte voor de recreatiewoningen met bijbehorend grasveld.
![]() |
Situatietekening nieuwe situatie en indeling minicamping |
Omdat op basis van het bestemmingsplan enkel 5 permanente en 10 niet-permanente standplaatsen zijn toegestaan vindt er naast het toevoegen van 2 recreatiewoningen ook een uitbreiding van het aantal standplaatsen plaats. De minicamping wordt planologisch uitgebreid met 10 niet-permanente standplaatsen. Hiermee worden in totaal 20 niet-permanente, 5 permanente en 3 recreatiewoningen mogelijk gemaakt. Door de toevoeging van deze niet-permanente standplaatsen en de 2 recreatiewoningen wordt ook de indeling van de minicamping deels gewijzigd. De locatie van de permanente standplaatsen met stacaravans blijft ongewijzigd evenals de reeds bestaande recreatiewoning. Aan de westzijde wordt de camping uitgebreid waardoor meer ruimte ontstaat voor de niet-permanente standplaatsen. Dit geeft ook meer ruimte aan de bestaande permanente standplaatsen die iets ruimer opgezet worden.
Als recreatiewoningen kunnen natuurlodges en/of chalets geplaatst worden. De lodges en/of chalets onderscheiden zich door hun vorm en materialisering. De architectuur kent een sterke nadruk op het gebruik van natuurlijk materialen zoals hout. Dit sluit ook aan bij de polderbeleving. Hierna is een impressie opgenomen van de beoogde vormgeving van de recreatiewoningen. De recreatiewoningen worden tevens landschappelijk ingepast.
![]() |
Impressie beoogde recreatiewoningen |
Qua maat, schaal, verschijningsvorm en positionering van de recreatiewoning op het perceel wordt aangesloten bij de bestaande situatie in de directe omgeving van het plangebied. In de beoogde recreatiewoning kunnen 6 personen verblijven. De bebouwde oppervlakte (excl. overstek) bedraagt 55 m² en de totale inhoud bedraagt 257 m³.
![]() |
Impressie indeling beoogde recreatiewoningen (begane grond) |
![]() |
Impressie indeling beoogde recreatiewoningen (1e verdieping) |
Omdat met het plan niet alleen sprake is van een verplaatsing van 2 recreatiewoningen, maar ook van een uitbreiding van de minicamping in de vorm van de toevoeging van 10 niet-permanente standplaatsen, dient deze uitbreiding te voldoen aan de wijzigingvoorwaarden zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan (artikel 3.7.8.).
3.7.8. Wijziging vergroten aantal standplaatsen minicamping
Burgemeester en wethouders kunnen het aantal standplaatsen op een minicamping vergroten door het aantal niet-permanente standplaatsen zoals genoemd in bijlage 9 te wijzigen, met in achtneming van het volgende:
Het bestaande aantal van 15 wordt uitgebreid met 10 niet permanente standplaatsen.
Het betreft 10 niet-permanente standplaatsen.
De uitbreiding vindt, behoudens een kleine uitbreiding aan de westzijde, plaats op de bestaande minicamping.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt het realiseren van een landschappelijke inpassing middels een voorwaardelijke verplichting geborgd.
Op het perceel is een (dienst)woning aanwezig (Steursweg 2) welke wordt bewoond door de exploitant.
De uitbreiding is aansluitend op de bestaande minicamping en is aansluitend aan het agrarisch bouwvlak gesitueerd, uitgezonderd ter plaatse van de nieuwe recreatiewoningen die zich binnen het bouwvlak bevinden.
De wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden met het planvoornemen niet negatief beïnvloed.
Op de minicamping worden 28 parkeerplaatsen aangelegd, 1 bij elke standplaats. Daarnaast worden nog 14 parkeerplaatsen centraal bij de ingang van de minicamping gerealiseerd, waarmee het totaal aan parkeerplaatsen op 42 komt.
De afstand tussen de minicamping en de meest nabijgelegen woning van derden bedraagt ca. 80 meter.
De afstand tussen de minicamping en de meest nabijgelegen met de bestemming Natuur of de bestemming Water met de aanduiding 'deltawater' bedraagt ca. 270 meter.
De Steursweg is niet specifiek aangeduid in artikel 28.6.1 in de kolom minicampings en derhalve dient aangesloten te worden bij nummer 50: 'Alle overige 60 km/h-wegen' waarvoor een afstand geldt van 14 meter. De afstand van de nieuwe standplaatsen tot de as van de weg per wegvak bedraagt ca. 110 meter en is derhalve ruim voldoende.
De gronden rondom de minicamping zijn in eigendom van de initiatiefnemer en behouden de geldende bestemming. De naastgelegen percelen liggen op een dusdanig ruime afstand dat de geringe uitbreiding niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden leidt.
Met het planvoornemen is sprake van een geringe (planologische) uitbreiding van de minicamping waarbij de gehele minicamping en een groot deel van de bestaande agrarische bebouwing landschappelijk wordt ingepast. Met de landschappelijke inpassing wordt de minicamping en een deel van de agrarische bebouwing uit het zicht genomen. Tevens worden op de locatie Brabersweg 6 twee recreatiewoningen planologisch wegbestemd, waarmee verspreiding van de recreatiewoningen wordt voorkomen. Daarnaast heeft initiatiefnemer voor minimaal € 8000,- geinvesteerd in de restauratie van (authentieke luiken van) de cultuurhistorisch waardevolle boerderij aan de Steursweg 2.
Tussen initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland wordt een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere deze zaken zijn geregeld.
Geconcludeerd kan worden dat het planvoornemen voldoet aan deze wijzigingsvoorwaarden. Daarnaast wordt in de Kadernota Kamperen overeenkomstig het Omgevingsplan onder voorwaarden uitbreiding van minicampings tot maximaal 25 niet-permanente standplaatsen mogelijk gemaakt. Daarbij worden dezelfde voorwaarden gehanteerd als voor de vestiging van nieuwe minicampings met 15 eenheden. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden:
Op het terrein is reeds een riolering aanwezig die aangesloten is op het gemeentelijke rioleringsstelsel aan de Steursweg. Indien deze voorziening uitgebreid dienen te worden is daarvoor voldoende ruimte op het eigen terrein. Tevens ligt de bestaande minicamping op tenminste 80 meter afstand tot bestaande woningen van derden. Met de uitbreiding wordt deze afstand niet verkleind. Derhalve is er met het planvoornemen geen sprake van een toename van de geluidsbelasting op woningen van derden.
Met voorliggend planvoornemen worden 10 extra standplaatsen mogelijk gemaakt. Hierdoor zou er voor minimaal € 5000,- geinvesteerd moeten worden. Voor voorliggende ontwikkeling is voldaan aan de verevening door voor minimaal € 8000,- te investeren in de omgevingskwaliteit door de cultuurhistorisch waardevolle boerderij aan de Steursweg 2 deels op te knappen (herstel van 8 authentieke raamluiken).
Op het perceel aan de Brabersweg 6 te Burgh-Haamstede is een minicamping gelegen, met 5 permanente standplaatsen voor kampeermiddelen en 10 niet-permanente standplaatsen voor kampeermiddelen. Op het perceel zijn twee recreatiewoningen gelegen. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.3 van deze toelichting, wordt deze locatie uitsluitend bij het plangebied betrokken omdat het gebruik van de twee recreatiewoningen als recreatiewoning wordt wegbestemd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet dus niet in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse van Brabersweg 6. Het feitelijk gebruik van de twee bestaande recreatiewoningen wordt gestaakt en zal gestaakt worden gehouden. De huidige bebouwing verliest zijn functie en zal gebruikt worden als berging.
![]() |
Ligging plangebied locatie Brabersweg 6 ten noorden van de Oosterschelde en ten zuidoosten van de kern Burgh-Haamstede |
![]() |
Luchtfoto perceel met globale begrenzing plangebied locatie Brabersweg 6 (rood) en de bestaande recreatieappartementen aangeduid (blauw omkaderd) |
De stedenbouwkundige opzet van het plan past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur in de directe omgeving van Steursweg 2. Er worden twee recreatiewoningen op de bestaande minicamping aan de Steursweg 2 gerealiseerd bestaande uit één laag met kap op geringe afstand van de bestaande woning. De bestaande minicamping wordt door de toevoeging van twee recreatiewoningen en de herindeling van bestaande standplaatsen iets uitgebreid in westelijke richting.
Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het, als een logisch onderdeel, deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Afspraken over de realisatie van de landschappelijke inpassing worden door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd.
Met het planvoornemen verandert de inrichting van het gehele perceel minimaal. De locatie is reeds volledig ingericht met streekeigen beplanting inclusief een beplantingsstrook van minimaal 10 meter breedte rondom. Omdat deze strook niet overal even dicht begroeid is, zal deze begroeiing aangevuld worden met streekeigen beplanting waarmee de locatie geheel volledig landschappelijk wordt ingepast. De herinirichting en geringe uitbreiding van de minicamping is tezamen met een beplantingslijst voor de landschappelijke inpassing opgenomen als Bijlage 1.
Naast het reeds aanwezige groen worden de campingplaatsen omzoomd met groen. De toegangsweg op het perceel wordt begeleid met een rij bomen aan de noordzijde van de inrit. Het campinggedeelte, de agrarische bebouwing en de bedrijfswoning worden van elkaar gescheiden door brede beplantingsstroken. De permanente standplaatsen worden gepositioneerd aan de rand van het grote bedrijfsgebouw. De twee nieuwe recreatiewoningen komen in de noordwestelijke hoek van de minicamping en worden als het ware opgenomen in het groen (singel beplanting) en worden daarmee bijna volledig uit het zicht onttrokken.
De locatie Steursweg 2 bestaat momenteel uit de streekeigen beplantingen rondom de minicamping, omgeven door grasland. De huidige beplanting heeft het karakter van windsingels, met aan de binnenzijde wintergroene hagen rond de kampeerplaatsen. Een deel van de bestaande singelbeplanting is opgenomen in het landschapsplan. Ook vanwege de benodigde beschutting tegen de (zee)wind en het voorkomen van een volkomen boomloze startsituatie is het handhaven van beplanting prettig. In het landschapsplan wordt hier zo mogelijk rekening mee gehouden. Door de beoogde landschappelijke inpassing wordt de minicamping ruimtelijke ingepast in zijn omgeving.
Tevens wordt in het voorliggende bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen, omdat in het geldende bestemmingsplan voor de locatie Steursweg 2 geen bouwvlak is opgenomen, maar enkel een bouwstede middels de aanduiding '*'. In de bouwregels onder de bestemming 'Agrarisch' mag de oppervlakte van een bouwstede ten hoogste 1 ha bedragen. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan deze oppervlakte vergroot worden naar 2 ha. Op het perceel is in totaal 2 ha. vergund. Het ingetekende bouwvlak heeft daarom een oppervlakte van 2 ha. Dit bouwvlak is zo gepositioneerd dat de huidige agrarische bebouwing, de bedrijfswoning en de recreatiewoningen allen binnen het bouwvlak liggen. Daarnaast wordt het bouwvlak aan de noordzijde, ten noorden van de loods vooraan op het perceel, uitgebreid ten behoeve van het oprichten van een eventuele 3e loods. Er is na de realisatie van de 2 recreatiewoningen nog ruim voldoende bebouwingsruimte over ten behoeve van de bouw van nieuwe gebouwen. Indien een 3e loods wordt gerealiseerd, dient de landschappelijke inpassing die binnen het bouwvlak gerealiseerd is omgelegd te worden en conform een door de gemeente goed te keuren landschapsplan om het bouwvlak gerealiseerd te worden en aldus in stand te worden gehouden.
![]() |
Inrichtingstekening met rondom de singelbeplanting waarmee de minicamping landschappelijk wordt ingepast en tevens fungeert als fysieke begrenzing. |
De locatie Brabersweg 6 blijft ongewijzigd. De bestaande twee recreatiewoningen verliezen hun functie en zullen gebruikt worden als berging ten behoeve van het agrarische bedrijf.
![]() |
Vooraanzicht recreatieappartementen aan de Brabersweg 6 die inmiddels in gebruik zijn als berging |
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van verkeer en parkeren gekeken naar verschillende beleids- en toetsingskaders, namelijk:
Op basis van de CROW en de ASVV, publicatie CROW 381, geldt dat met het planvoornemen (verplaatsing van de recreatiewoningen) per saldo geen verkeerstoename is. Er worden daarom in relatie tot de verkeersaantrekkende werking geen belemmeringen verwacht. De twee recreatiewoningen staan in de huidige situatie op de minicamping aan de Brabersweg 6. Deze minicamping ligt op een steenworp afstand van de minicamping aan de Steursweg 2. De route tussen deze minicamping en de afslag van de N57 ter hoogte van de Steursweg ligt langs de camping aan de Steursweg 2. Dit betekent dat door de verplaatsing van de recreatiewoningen er geen extra verkeersbewegingen en daarmee belemmeringen zijn ter hoogte van de Steursweg 2 en de directe omgeving. Het aantal verkeersbewegingen ter hoogte van Brabersweg 6 zal door het planvoornemen zelfs afnemen omdat de functie van de recreatiewoningen komt te vervallen. Een eventuele toevoeging van verkeer op het bestaande wegennet wordt gevormd door normale verkeersintensiteiten behorende bij kleinschalige recreatieve functies. De capaciteit van het bestaande wegennet komt hiermee geenszins onder druk te staan.
De minicamping aan de Steursweg 2 heeft reeds een bestaande inrit. Deze inrit wordt gebruikt ten behoeve van de agrarische bebouwing. Met het planvoornemen worden geen nieuwe inritten gerealiseerd, maar de voorzieningen worden juist gebundeld via dezelfde bestaande inrit. Ten behoeve van de minicamping wordt reeds gebruik gemaakt van deze inrit naar het terrein. Vanuit de inrit zijn de campingplaatsen bereikbaar via een rijbaan die langs de meest noordelijk gelegen agrarische bebouwing loopt. Deze rijbaan loopt tot de centrale parkeerplaatsen op het terrein. Hier is een keermogelijkheid. Met deze gecombineerde inrit en rijbaan ontstaat een uitstekende aansluiting van het perceel op het omliggende wegennet en wordt de toe te voegen verharding op het perceel beperkt tot het noodzakelijke.
De verkeerssituatie voor de minicamping aan de Brabersweg 6 blijft ongewijzigd.
Door de gemeente Schouwen-Duiveland zijn parkeernormen gesteld waarbij zo veel als mogelijk aansluiting is gezocht bij de parkeernormen zoals die gesteld zijn in de publicaties van het CROW (publicatie 381) en de ASVV. Het buitengebied van de gemeente Schouwen-Duiveland is volgens de gebiedstypologie van het ASVV ‘niet stedelijk’; de locatie is gelegen in de categorie ‘buitengebied’. Op basis hiervan geldt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen voor een minicamping in 1,1 tot 1,3 per standplaats is. In voorliggend planvoornemen is sprake van de toevoeging van twee recreatiewoningen waardoor het aantal extra benodigde parkeerplaatsen 2,2 tot 2,6 bedraagt. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Vanwege de minicamping is reeds een ruime parkeerplaats centraal op het perceel aanwezig. Parkeren ten behoeve van de (niet) permanente standplaatsen en de recreatiewoningen vindt plaats op de centrale gezamenlijke parkeerplaats. Het perceel heeft een dermate ruime omvang dat hierop voldoende gelegenheid bestaat voor de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen. Parkeren voor de bewoners vindt plaats op eigen terrein bij de woning zelf. Deze situatie blijft ongewijzigd.
Voor de locatie aan de Brabersweg 6 neemt de parkeerbehoefte af door het wegvallen van de 2 recreatiewoningen.
Het planvoornemen voorziet niet in concrete parkeerplaatsen op de locatie Steursweg 2, maar omdat er voldoende parkeergelegenheid op eigen grond is, zal dit geen belemmering vormen voor het planvoornemen en de directe omgeving.
De twee recreatiewoningen aan de Steursweg 2 worden gerealiseerd aansluitend aan de bestaande standplaatsen. Omdat de twee recreatiewoningen aansluitend aan de minicamping en aan de achterzijde van agrarische bebouwingen worden gerealiseerd, vindt er ruimtelijk nauwelijks verandering voor de privacy en bezonning plaats. Aan het plangebied grenzen geen andere woningen of overige bebouwing. De woningen het dichtst bij het plangebied gelegen zijn de woning vooraan op het perceel aan de Steursweg 2 op 170 meter en de woning Brabersweg 1 op 210 meter.
Gezien het feit dat het hier om een landelijk gebied gaat, er geen woningen grenzen aan het plangebied en de toekomstige situatie vergelijkbaar is met andere situaties in deze omgeving vindt geen verslechtering van de privacy van omwonenden plaats. Ten aanzien van het aspect privacy wordt voldoende afstand aangehouden tot de omliggende woningen.
Door de ongewijzigde situatie aan de Brabersweg 6 is de privacy en bezonning hier niet in het geding.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waar binnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Schouwen-Duiveland.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en transporteurs die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft daarbij drie hoofddoelen geformuleerd:
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Het rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een plan om ter plaatse van het plangebied twee recreatiewoningen te realiseren die geamoveerd worden aan de Brabersweg 6. De recreatiewoningen aan de Brabersweg 6 betreffen in werkelijkheid 1-laags appartementen. Door de bouw van 2 recreatiewoningen in 2 bouwlagen (begane grond en verdieping) wordt de diversiteit aan nachtverblijven en recreatieve voorzieningen in de omgeving van Burgh-Haamstede behouden. Doordat er geen toevoeging van standplaatsen plaatsvindt door de verplaatsing, verandert de beoogde ruimtelijke situatie niet. De ontsluitingsstructuur blijft ongewijzigd. De ruimtelijke herontwikkeling van het plangebied wordt afgestemd op de omgeving door de landschappelijke inpassing van de locatie Steursweg 2. Er zijn hierbij geen Rijksbelangen in het geding gezien het ondergeschikte karakter van het aangepaste planologisch-juridisch regime in relatie tot de omgeving. De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht, dan wel de mogelijkheid aan provincies, om bij provinciale verordening regels te stellen.
Met het planvoornemen worden twee recreatiewoningen verplaatst. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied en de bijbehorende regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Ten opzichte van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 is voor het overgrote deel geen nieuw beleid gevormd. In het Omgevingsplan is de onderscheid gemaakt in de taakverdeling tussen Rijk, provincie, waterschap en gemeenten. In de verdeling, gebaseerd op de beginselen van de Wet ruimtelijke ordening en het meest recente Rijksbeleid, beperkt de provincie zich tot de kerntaken. De Provincie schept de kaders, gemeenten maken met elkaar afspraken over hoe deze kaders regionaal kunnen worden ingevuld.
Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen. De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis.
In het Omgevingsplan komt naar voren dat Zeeland als 'Land in Zee' een onderscheidende karakteristiek heeft binnen Nederland. Zeeland is door de schaal, lage bevolkingsdichtheid en (eilanden)structuur in geografisch en bestuurlijk opzicht anders dan andere gebieden. De bijzondere positie en potentie van Zeeland, kenmerken en onderscheiden de landelijke karakteristiek, geven een sterk concurrerend en aantrekkelijk vestigingsklimaat op het gebied van wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor een blijvend krachtig Zeeland zijn in de toekomst economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig.
De kern van het omgevingsplan wordt gevormd door vier integrale strategische toekomstgerichte opgaven die nationaal en provinciaal centraal staan:
De vier integrale opgaven zijn allesomvattend voor de toekomst van Zeeland. Het voordeel van een integrale beschrijving is dat de samenhang tussen de diverse sectorale beleidsthema’s wordt versterkt. De ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan passen binnen de opgave 'Duurzame en concurrerende economie'.
Hierbij is een wereldwijde en belangrijke maatschappelijke opgave de verduurzaming van wonen, recreatie en bedrijvigheid. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe de Zeeuwse (energie)productie, consumptie én levenswijze toekomstbestendig gemaakt kan worden zodat people, planet én profit in waarde toenemen. Dat is een grote uitdaging; voor Zeeuwse burgers, Zeeuwse bedrijven én Zeeuwse overheden.
Binnen deze opgave wordt onderscheid gemaakt in verschillende thema's. Voor de ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan is het thema 'Vrijetijdseconomie' van toepassing. Dit thema is weer onderverdeeld in gebieden waarbij per gebied een gebiedsgerichte aanpak wordt gehanteerd. Op basis van 'kaart 2 Vrijetijdseconomie' van het Omgevingsplan Zeeland 2018, is te herleiden dat het plangebied is gelegen in de 'Kustzone'.
![]() |
Uitsnede Omgevingsplan Zeeland 2018, kaart 2 Vrijtetijdseconomie met ligging plangebied (rode stip) |
Kustzone
Met de uitgangspunten van de Zeeuwse Kustvisie wordt de Zeeuwse Kwaliteitskust beschermd, versterkt en waar nodig hersteld. Er wordt ingezet op kwaliteit en niet op kwantiteit. Hierbij horen de volgende samenhangende uitgangspunten:
organisatie;
Om de beoogde Zeeuwse Kwaliteitskust dichterbij te brengen wordt in de Kustvisie ingezet op een tweezijdige ontwikkelingsstrategie:
Deze ontwikkelingsstrategieën zijn gekoppeld aan gebieden. Het plangebied behoort tot het verblijfsrecreatief gebied.
Verblijfsrecreatief gebied
Tussen de natuurgebieden, badplaatsen en het open agrarische landschap liggen veel recreatiebedrijven. Deze bedrijven vormen samen met de badplaatsen het hart van de economische motor aan de Zeeuwse Kwaliteitskust. Zeeland heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot de kwaliteitskust van de toekomst en biedt een pakket aan mogelijkheden voor verschillende vormen van kustrecreatie en bijbehorende accommodaties; van strandplezier tot natuurrecreatie en cultuurtoerisme. De verblijfsrecreatieve sector richt zich daarom op onderscheidende kwaliteit, differentiatie en versterking van de identiteit van Zeeland.
Op dit moment zijn de meeste verblijfsrecreatieve bedrijven bedrijfseconomisch gezond. Uit onderzoek blijkt echter dat dertig procent van de bedrijven aan de Zeeuwse kust in 2020 niet meer vitaal is en dat vooral het aanbod aan nieuwe recreatiewoningen harder toeneemt dan de toenemende vraag. De verwachting is dat hierdoor in 2020 rond de 1400 recreatiewoningen het contact met de markt zullen verliezen. Nieuwe verblijfsrecreatieve ontwikkelingen hebben daarnaast niet altijd een vanzelfsprekende onderscheidende kwaliteit of zijn typisch Zeeuws herkenbaar.
Om de potentie van Zeeland te benutten, wordt ingezet op het stimuleren van herstructurering, kwaliteitsverbetering, innovatie, differentiatie en regionaal onderscheidend vermogen in de recreatiesector. Door het benoemen van minimale kwaliteitseisen en het verbeteren van handhaving worden bedrijven aan de ondergrens gestimuleerd te investeren of hun bedrijf te beëindigen. Om ondernemers te stimuleren tot innovatie, differentiatie en het maken van een kwaliteitsslag is het aanjaagprogramma innovatie opgezet.
Nieuwvestiging van alle vormen van recreatie is toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is nieuwvestiging mogelijk in de aandachtsgebieden, onder de voorwaarde van het oplossen van een verblijfsrecreatief knelpunt in de kustzone en de ontwikkeling in samenhang met de omgeving.
Uitbreiding in eenheden en/of oppervlakte van de bestaande verblijfrecreatiebedrijven binnen en buiten het bestaand stedelijk gebied is mogelijk indien deze voldoet aan de hoofdlijnen van het ‘ontwikkelkader’ van de kustvisie. Samengevat betekent dit dat de uitbreiding integraal onderdeel uitmaakt van de omgeving (landschap en samenleving). De percentages zoals opgenomen in het ontwikkelkader voor de kustzone, gelden niet voor overig Zeeland.
De kampeermarkt wordt sinds 2014 gekenmerkt door een stabilisatie in de vraag. Het aanbod van kampeerplaatsen in Zeeland is groot, maar ook divers. Er zijn topbedrijven met een hoog kwaliteitsniveau, maar ook bedrijven aan de onderkant van de markt. Om vraag en aanbod ook in de toekomst met elkaar in balans te brengen is het niet wenselijk dat het aanbod aan kampeerplaatsen in Zeeland verder toeneemt. Gemeenten zijn echter vrij om binnen deze kaders hun eigen beleid te formuleren voor onder andere winterkamperen, permanente standplaatsen en privé sanitair.
Nieuwe economische dragers
Het vestigen van vaste standplaatsen valt onder verblijfsrecreatieve voorzieningen. De Provincie Zeeland wil de toeristisch-recreatieve potenties van Zeeland optimaal benutten. Daarom is gekeken naar het marktperspectief voor de meest ruimtevragende verblijfsrecreatieve sectoren, standplaatsen vallen daaronder. In het Omgevingsplan staat aangegeven welke ontwikkelingen waar ontwikkeld kunnen worden. Het plangebied is aangewezen als 'overig Zeeland', waarin in het landelijk gebied de vestiging van permanente verblijfsrecreatieve als nieuwe economische dragers kunnen worden gezien. Nieuwe economische dragers leveren een bijdrage aan behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied.
In het Omgevingsplan wordt geconstateerd dat de komende decennia naar schatting ongeveer 40% van de agrarische ondernemers zijn agrarische activiteiten beëindigd. Herbestemming of sanering van de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen is noodzakelijk om verpaupering te voorkomen. Nieuwe economische dragers (NED’s) leveren een bijdrage aan behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied. De Provincie streeft naar voldoende ruimte voor nieuwe en uitbreiding van bestaande niet-agrarische en semi-agrarische activiteiten in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat deze activiteiten qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking passen in het landelijk gebied.
Bovendien wil de Provincie verstening van het landelijk gebied tegengaan. Een nieuwe activiteit dient daarom een bijdrage te leveren aan de herbestemming van vrijkomende (agrarische) bebouwing. Wat in het landelijk gebied wordt gerealiseerd wordt echter niet in de kern of op een bedrijventerrein gerealiseerd. Dit vraagt om afstemming van de ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied en de mogelijkheden in of aansluitend aan de kernen. Een nieuwe economische drager kan alleen worden gerealiseerd bij bebouwing op bestaande bouwvlakken en bij bestaande woonfuncties in het landelijk gebied. Verder is het volume van de bestaande bebouwing maatgevend voor de maximale omvang van de activiteit. Nieuw gebruik van onbebouwde gronden is daarbij niet wenselijk (géén buitenopslag, stalling etc.) De capaciteit van het bestaande wegennet is bovendien bepalend om een verkeersaantrekkende werking tegen te gaan.
Als het gaat om het herbestemmen van bestaande bebouwing bepaalt de gemeente op basis van de in de paragraaf Nieuwe economische dragers in het landelijk gebied geformuleerde voorwaarden welke activiteiten kunnen worden toegestaan. Om dat mogelijk te maken neemt de desbetreffende gemeente een lijst met toegestane activiteiten op in haar bestemmingsplan buitengebied. In bijlage 5.4 van het Omgevingsplan is bij Recreatie: verblijfsrecreatie (Kampeerboerderij, Appartementen(verhuur), Hotelaccommodatie, Logies met ontbijt) geen nieuwvestiging toegestaan. Omdat deze lijst niet uitputtend is, is door de gemeente Schouwen-Duiveland in het bestemmingsplan 'Buitengebied' een specifiekere lijst opgenomen.
Met het planvoornemen worden nieuwe verblijfsrecreatieve functies gerealiseerd bij bestaande (agrarische) bebouwing aan de Steursweg 2. Het betreft een verplaatsing van de recreatiewoningen van de Brabersweg 6. Per saldo blijft het aantal recreatiewoningen gelijk. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat dit geen grote toename van de verkeersaantrekkende werking heeft en daarmee past binnen de capaciteit van het bestaande wegennet. De twee recreatiewoningen vallen onder verblijfsrecreatieve voorzieningen. Nieuwvestiging van deze functies past niet binnen de bijlage behorende bij Nieuwe economische dragers van het Omgevingsplan. Echter omdat het in onderhavige situatie niet om nieuwvestiging maar om uitbreiding van de bestaande minicamping en de verplaatsing van twee recreatiewoningen gaat, is geen strijdigheid met het geformuleerde beleid.
Met voorliggend planvoornemen wordt het aantal niet-permanenten standplaatsen uitgebreid, tevens de inrichting van de camping minimaal gewijzid en worden twee recreatiewoningen verplaatst. Het betreft in dit geval een verplaatsing van de recreatiewoningen van de Brabersweg 6 naar de Steursweg 2. Per saldo blijft het aantal recreatiewoningen hierdoor gelijk. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig kleinschalig van aard dat dit geen grote toename van de verkeersaantrekkende werking heeft en daarmee past binnen de capaciteit van het bestaande wegennet.
De minicamping is grotendeels al landschappelijk ingepast. Met het planvoornemen wordt deze landschappelijke inpassing en dan met name de 10 meter brede singel beplanting versterkt en aangevuld waar nodig. De landschappelijke inpassing zal voornamelijk bestaan uit streekeigen beplanting en zal zoveel als mogelijk opgaan in het landschap.
De minicamping wordt verder niet aangemerkt als een verblijfsrecreatieterrein. Tevens gaat het in in onderhavige situatie niet om nieuwvestiging, maar om uitbreiding van de minicamping en verplaatsing van twee recreatiewoningen, waardoor er geen strijdigheid is met het geformuleerde beleid. Het planvoornemen past qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking binnen het Omgevingsplan.
Op 21 september 2018 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland, gelijktijdig met het Omgevingsplan Zeeland 2018, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld. In de omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie. Aan deze regels dienen bestemmingsplannen te voldoen.
Bij de vaststelling van het Omgevingsplan is besloten dat slechts een select aantal provinciale belangen (onderdelen uit het Omgevingsplan) worden geregeld in de verordening. Het betreft een aantal concreet geformuleerde provinciale beleidsdoelen waarvoor, met het oog op het gewicht dat vanuit het provinciaal belang daaraan wordt toegekend en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, regeling bij verordening noodzakelijk wordt geacht (en niet de inzet van lichtere instrumenten). Tevens wordt beoogd ten aanzien van de in de verordening geregelde onderwerpen een bepaalde mate van rechtszekerheid te bieden. Bij het 'vertalen' van de beleidsdoelen uit het Omgevingsplan in de verordening is getracht zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' te werken; in de verordening staan derhalve geen onderwerpen die niet ook in het Omgevingsplan staan.
Met voorliggend planvoornemen worden twee recreatiewoningen verplaatst en tevens de inrichting van de camping minimaal gewijzigd, waarbij het geheel landschappelijk wordt ingepast op de locatie Steursweg 2. Aangezien met voorliggend bestemmingsplan geen extra verblijfsrecreatie wordt toegevoegd, zijn de overige regels uit de Verordening ruimte niet van toepassing.
De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. In de strategische visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. In de visie zijn de drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' uitgewerkt. Hierna zijn de strategische doelen met bijbehorende ambities voor 2040 beschreven.
Werken
Wonen
Verblijven
![]() |
Toeristische hoofdstructuur binnen Schouwen-Duiveland. De onderhavige ontwikkeling is gelegen binnen agrarisch landschap en nabij een toeristische hotspot |
Ten aanzien van het strategisch doel ‘Verblijven’ is de strategie van de gemeente gestoeld op het besef dat inwoners wonen op een ‘vakantie-eiland’. Eén van de keuzen binnen dit strategische doel is dat er zorgvuldig omgegaan wordt met uitbreiding en nieuwvestiging van activiteiten in het landschap, waarbij ingezet wordt op een hoge ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Daarbij is bij het toepassen van de strategie van belang dat nieuwe ontwikkelingen met zorg voor het landschap worden ontworpen.
Het vakantie-eiland Schouwen-Duiveland heeft een duidelijk herkenbare Toeristische Hoofdstructuur (THS). De basis vormt een heldere gebiedsindeling.
Uit de gebiedsindeling blijkt dat voor nagenoeg alle gebieden water een grote rol speelt. Water heeft het eiland en de samenleving gevormd. Het water is de bron van en de drijfveer achter economische ontwikkelingen en kansen. De watereconomie staat niet op zichzelf, maar is duurzaam verbonden met andere functies. De strategie die is gekozen om tot het in de visie geschetste beeld te komen richt zich dan ook met name op ontwikkeling van watergerelateerde kwaliteiten. Ook de aanwezigheid van voldoende nachtverblijven is daarbij van belang voor de toeristische economie.
Met voorliggend planvoornemen worden twee recreatiewoningen verplaatst en tevens de inrichting van de camping minimaal gewijzigd, waarbij het geheel landschappelijk wordt ingepast op de locatie Steursweg 2. Het planvoornemen draagt bij aan een verbeterde kwaliteit van het lokale aanbod van nachtverblijven en recreatieve voorzieningen voor een breed scala aan doelgroepen. Uit de Strategische visie blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied waar natuur(beleving), visserij en (onder)watersport op en rond de Oosterschelde als herkenbaar worden aangemerkt. Kamperen (tijdelijk en permanent) in een natuurlijke omgeving past binnen een betere natuurbeleving. Het planvoornemen draagt hierdoor bij aan een verruiming van de recreatieve natuurbeleving.
Daarmee past het planvoornemen binnen de toekomstdoelen die de gemeente Schouwen-Duiveland zich heeft gesteld.
Het landschappelijk raamwerk “Buitengebied in beweging” is vastgesteld op 27 september 2007. Het doel van dit raamwerk is om de ruimtelijke kwaliteit te versterken en tegelijkertijd ruimte te bieden voor economische impulsen. Gestuurd wordt op beweging en dynamiek in het buitengebied, gericht op het ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit en de economische vitaliteit.
Het bestaande landschap is een belangrijk vertrekpunt bij het bepalen van de ontwikkelruimte voor het buitengebied. Om optimaal recht te doen aan dit uitgangspunt is het Landschappelijk Raamwerk als zelfstandig toetsingskader opgesteld. Het doel van het landschappelijk raamwerk is het vastleggen van het specifieke karakter van het landschap en van de landschappelijke ontwikkelruimte. Daarbij is uitsluitend gekeken naar de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het landschap ("met oogkleppen op"), zonder daarbij te letten op de aard van mogelijke ontwikkelingen (zoals de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of vestiging van een nieuw landgoed).
In het Landschappelijk Raamwerk wordt geconcludeerd dat het landschap van Schouwen-Duiveland karakteristiek is en in het algemeen hoog wordt gewaardeerd. Daarnaast wordt geconcludeerd dat het landschap een "robuust" karakter heeft. Daarmee wordt bedoeld dat het de nodige ruimtelijke ontwikkelingen kan opvangen, zonder dat de algemene kenmerken van het gebied (de omgevingskwaliteiten) daardoor onevenredig worden aangetast. Met behoud van het karakter op hoofdlijnen biedt het landschap de nodige ontwikkelruimte voor de gebruiksfuncties van het buitengebied. In het Landschappelijk Raamwerk worden de Schouwen-Duivelandse omgevingskwaliteiten op gemeentelijk niveau benoemd. Op basis van deze omgevingskwaliteiten wordt voorts de landschappelijke ontwikkelruimte bepaald.
Voor het plangebied (locatie Steursweg 2) is de 'ontwikkelruimte erven' van belang. In het polderlandschap zijn de erven beeldbepalend. De ontwikkeling en instandhouding van hoog-waardige groene erven is van groot belang voor het landschapsbeeld. In het polderlandschap zijn de erven beeldbepalend. De ontwikkeling en instandhouding van een hoogwaardig ruimtelijk beeld is wenselijk. In beginsel wordt voor alle erven een hoogwaardig groen beeld nagestreefd. Afhankelijk van de locatie van de erven kan qua vormgeving worden gekozen voor een moderne of meer historische inrichting.
Met voorliggend planvoornemen wordt de verplaatsing van 2 recreatiewoningen en de uitbreiding van de minicamping aan de Steursweg 2 planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. De nieuwe situatie van de minicamping worden landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met een geleding van het erf en afscherming van de gebouwen en de standplaatsen, met name naar het buitengebied toe. Het landschappelijk in passen van de nieuwe situatie aan de Steursweg betreft maatwerk, waarbij de kenmerken van het bestaande erf en de (directe) omgeving worden meegenomen en zal er tevens een gevarieerd beplantingsbeeld worden nagestreefd, zodat een hoogwaardig ruimtelijk beeld gewaarborgd wordt.
Van landschappelijk inpassing op de locatie Brabersweg 6 is geen sprake omdat hier de situatie verder ongewijzigd blijft.
Op 28 november 2018 is een ontwerp van de omgevingsvisie Landelijk gebied Schouwen-Duiveland ter inzage gelegd. De omgevingsvisie is de opvolger van het Landschappelijk raamwerk 'Buitengebied in beweging' uit 2007. De omgevingsvisie is enerzijds opgesteld omdat de gemeente over actueel beleid wilt beschikken om in te spelen op initiatieven uit de samenleving, om initiatieven aan te zwengelen en voor de eigen werkzaamheden en anderzijds door de komst van de Omgevingswet. De omgevingsvisie, een van de onderdelen van de Omgevingswet, is een nieuwe planvorm die de oude planvorm, de structuurvisie, gaat vervangen. De Omgevingswet is nog niet van kracht. Deze visie is opgesteld ‘in de geest van de Omgevingswet’, maar zal formeel als een structuurvisie conform de Wro worden vastgesteld.”
De omgevingsvisie landelijk gebied is de handleiding voor concrete initiatieven in het landelijk gebied van Schouwen-Duiveland. De gemeente heeft samen met actieve partijen, inwoners en ondernemers bedacht wat ze belangrijk vinden. Dit is vervolgens vertaald in gebiedsdoelen en zijn er voorstellen hoe de verschillende partijen dat met elkaar willen bereiken. De hoofddoelstelling van de omgevingsvisie luidt: 'Versterk het goud, versnel de vernieuwing.'
Deze hoofdoelstelling is uitgewerkt in 9 thema's welke de basis vormen van het beleid voor het landelijk gebied. De 9 thema's bestaan uit:
Het plangebied waar de visie voor het landelijk gebied over gaat is het deel van het eiland ten oosten van de lijn Recreatieverdeelweg-Kraaijensteijnweg met uitzondering van de daarin gelegen stadjes, dorpen en recreatieterreinen. De visie gaat daarnaast ook over de Grevelingen en de Oosterschelde.
De inzagetermijn van het ontwerp Omgevingsvisie landelijk gebied is verlopen, echter is de visie nog niet vastgesteld en daarmee nog geen geldend beleid. Zodoende heeft enkel toetsing plaatsgevonden aan het geldende beleid waarop in paragraaf 3.3.2 is ingegaan.
De gemeenteraad van Schouwen-Duiveland heeft op 25 oktober 2018 de ‘Agenda Toerisme 2018-2026’ vastgesteld, inclusief bijbehorend uitvoeringsprogramma en regelgeving document. De Agenda Toerisme 2018- 2026 geeft de ambities voor Schouwen-Duiveland als toeristisch recreatieve bestemming voor de toekomst weer. De agenda bevat strategische keuzes voor de toekomst, doelstellingen en uitvoeringsthema’s aan de hand waarvan per thema beleidskeuzes worden gemaakt.
De uitvoeringsthema’s van de Agenda Toerisme zijn:
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is met name het thema ‘Voortdurend vernieuwen’ van belang.
Het voortdurend vernieuwen van de Groen Blauwe Oase in de toekomst
In de Groen Blauwe Oase Schouwen-Duiveland wordt ingezet op het behouden en versterken van belangrijke omgevingskwaliteiten voor de gasten en het stimuleren van meer bijzondere en gedifferentieerde vormen van verblijfsrecreatie in een natuurlijke omgeving. Kwaliteit is leidend. In brede zin is er terughoudendheid met nieuwvestiging van verblijfsrecreatie.
Maatwerk is het sleutelwoord. Innovatie en kwaliteitsverbetering wordt gestimuleerd, evenals de energietransitie en circulaire ontwikkelingen. Om de kwaliteit van verblijfsrecreatieterreinen te behouden is er terughoudendheid met tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten.
Opgave
De opgave is om mee te bewegen met de markt en om permanent te investeren in vernieuwing en kwaliteit.
Keuzes
Met betrekking tot het thema voortdurend vernieuwen in relatie tot het onderhavige plan zijn met name de volgende beleidskeuzes relevant:
De ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan bij (de beleidskeuzes uit) de Agenda Toerisme. Er is geen sprake van nieuwvestiging of een regulier recreatieterrein, maar van kwaliteitsverbetering door herinrichting van een bestaand verblijfsrecreatief bedrijf naar (niet-)permanente standplaatsen voor stacaravans en recreatiewoningen. Dit faciliteert jaarrond bezoekers. Door het nemen van diverse duurzaamheidsmaatregelen wordt ingespeeld op de energietransitie. De kwaliteitsverbetering vindt plaats op de bestaande minicamping en blijft binnen de eenheden van het bedrijf (per saldo blijft het aantal recreatiewoningen gelijk) en voldoet aan het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatief Gebied. Bovendien maakt het bestemmingsplan alleen het aantal verblijfsrecreatieve eenheden mogelijk dat na herinrichting zal worden geëxploiteerd.
In de Keuzenotitie van de gemeente uit 2008 'De kracht van kiezen' wordt een uitvoeringsprogramma gepresenteerd voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Er is een SWOT-analyse (Strenghts, Weaknesses, Opportunities and Threats) gemaakt, op basis waarvan 7 strategische keuzen worden gemaakt. Om te komen van een SWOT-analyse tot strategische keuzen heeft de gemeente de vraag gesteld hoe de sterke kanten en de kansen kunnen helpen om de zwakke kanten te versterken en de bedreigingen af te wenden. Deze confrontatie ligt aan de basis van de strategische keuzen.
Met gebruikmaking van de sterke kanten en de kansen en het zo goed mogelijk positioneren van de zwakke kanten en bedreigingen zijn de volgende zeven strategische keuzen geformuleerd:
Met betrekking tot het planvoornemen zijn met name de strategische keuzen 1 en 4 van belang. Het realiseren, uitbreiden en beter efficiënter inrichten van een minicamping draagt bij aan het behoud van een aantrekkelijke vakantiebestemming van de gemeente. Daarbij wordt invulling gegeven aan de vraag naar dergelijke overnachtingsmogelijkheden vanuit de recreatieve markt.
In 2012 heeft de provincie Zeeland het Omgevingsplan 2012-2018 en de Verordening Ruimte vastgesteld. In deze documenten geeft de provincie op diverse beleidsvelden, waaronder recreatie, meer beleidsruimte aan onze gemeente. In maart 2013 heeft de raad invulling gegeven aan deze beleidsruimte door:
In de Nota Kamperen 2013 zijn deze bovengenoemde beleidskeuzes verwerkt. Bij een verzoek tot uitbreiding of omvorming van een bestaand kampeerterrein, gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
Bij een verzoek tot de plaatsing van kampeerhuisjes gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
Met voorliggend planvoornemen worden twee recreatiewoningen verplaatst en tevens de inrichting van de minicamping minimaal gewijzigd aan de Steursweg 2. In de nieuwe opzet is sprake van 28 standplaatsen onderverdeeld in 8 permanente standplaatsen bestaande uit 3 recreatiewoningen en 5 stacaravans, en 20 niet-permanente standplaatsen. Daarmee wordt slechts een beperkt deel van het totale plangebied verhard. Vijf permanente verblijven van 10 x 5 is slechts 250 m². Dit is minder dan 0,5 % van 16.990 m² de oppervlakte van het totale terrein. De standplaatsen zelf zijn minimaal 150 m² groot. Tot slot worden de standplaatsen landschappelijk ingepast, zie hiervoor de inrichtingstekening in Hoofdstuk 2.
Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid. Met het toevoegen van 2 permanente standplaatsen (recreatiewoningen) neemt de parkeerbehoefte toe met 2,4 op de locatie Steursweg 2 en tegelijkertijd af op de locatie Brabersweg 6. In paragraaf 2.7.3 is de parkeerbehoefte nader onderbouwd. Parkeren vindt plaats bij de standplaats en daarnaast op de centrale parkeerplaats. Het planvoornemen sluit aan bij het gestelde in de kampeernota.
Het geldende bestemmingsplan binnen het plangebied is het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, zoals vastgesteld in maart 2009. De achterliggende gedachte van het bestemmingsplan is dat door de ondernemerszin te faciliteren en te stimuleren en bij het buitengebied passende ontwikkelingen mogelijk te maken, het buitengebied zich economisch meer kan ontwikkelen. Binnen het plan worden mogelijkheden geboden voor het realiseren van nieuwe economische dragers in vrijkomende agrarische bebouwing; daarvoor worden de volgende criteria gehanteerd: kleinschaligheid, in bestaande bebouwing, erf goed landschappelijk ingepast, voldoen aan de milieunormen van de Wet milieuhinder, geen onevenredige schadelijke gevolgen voor natuur en landschap, geen belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven, geen onevenredige toename automobiliteit en er dient ruimtelijke kwaliteitswinst te worden geboekt volgens provinciale normen.
Binnen het geldende bestemmingsplan is een NED-regeling opgenomen, deze richt zich op agrarische bouwstedes en bouwvlakken, voormalige agrarische bedrijven en monumentale of karakteristieke bebouwing. Aan dit bestemmingsplan is een positieve lijst NED's toegevoegd. Deze lijst geeft aan welke functies zijn toegestaan. Hierop staan onder andere, recreatieappartementen.
Het planvoornemen sluit aan bij de NED-regeling van de provincie, zie paragraaf 3.2.1. Ook past deze binnen de functielijst van de NED-regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De locatie aan de Steursweg 2 komt in deze lijst voor, waarbij 1 recreatieappartement is toegestaan. Daarnaast is ook de locatie aan de Brabersweg 6 opgenomen in deze lijst, waarbij 2 recreatieappartementen zijn toegestaan.
Met voorliggend planvoornemen worden de twee recreatiewoningen van de locatie Brabersweg 6 verplaatst naar de locatie Steursweg 2. Het totaal aantal recreatiewoningen op de minicamping aan de Steursweg 2 komt daarmee op 3, maar blijft per saldo gelijk. Het aantal standplaatsen van de minicamping aan de Steursweg 2 neemt hierdoor toe (met 2 eenheden). Echter door de saldering met het aantal standplaatsen op de minicamping aan de Brabersweg 6 blijft het aantal standplaatsen over beide locaties gezien gelijk. De locatie is gelegen in een gebied met veel voormalige agrarische bedrijven. Deze richten zich steeds meer op toeristische functies. Diversiteit in recreatieve functies is hierbij gewenst, waarbij de nadruk op de verblijfsrecreatie ligt. Met het planvoornemen wordt diversiteit aan het aanbod recreatieve functies in de regio toegevoegd.
De gemeente werkt haar lokale milieubeleid uit in een milieubeleidsplan. Dit plan beschrijft welke milieudoelen binnen welke periode moeten worden bereikt, en op welke manier. Het vakgebied milieu omvat diverse onderwerpen. Door het grote aantal verschillende onderwerpen bestaat het risico dat het activiteitenpakket onoverzichtelijk wordt. Om die reden is ervoor gekozen het nieuwe milieubeleidsplan per milieuonderwerp te beschrijven. Elk onderwerp wordt modulair behandeld, en bij elk onderwerp is aandacht voor visie, doelstellingen en uitvoering. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten uit de diverse modules genoemd.
Module Geluid en Stilte (2008)
Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar de effecten van wegen op woningen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouwwoningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Mochten er woningen gebouwd worden die een hogere geluidwaarde hebben, dan dient dit goed gemotiveerd te worden.
Module Licht en Duisternis (2009)
Anders dan in andere delen van Nederland kun je op Schouwen-Duiveland nog echte duisternis ervaren. Niet verlichten, slim, gericht en bewust verlichten zorgen er niet alleen voor dat onze duisternis behouden blijft, ze besparen vaak ook energie. Er mag slechts verlicht worden indien dit echt nodig is. Het duisternisbeleid richt zich o.a. op de volgende sectoren:
Module Energie en Klimaat (2009)
De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar een ruimtelijke inrichting waarmee rekening wordt gehouden met de klimaatverandering. Dit kan in de praktijk worden gebracht door verduurzaming en zuinig omgaan met energie. Het energiebeleid richt zich o.a. op de volgende sectoren:
Module Luchtkwaliteit (2008)
De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen; autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron.
Module Bodem (2010)
Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden, waardoor er optimaal recht wordt gedaan aan de aanwezige bodemkwaliteiten. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.
Bij de invulling van het plangebied zal met bovenstaande modules rekening moeten worden gehouden. Waar relevant wordt in het hoofdstuk 'Milieu en duurzaamheidskader' nader ingegaan op en wordt het planvoornemen getoetst aan het gemeentelijke beleid van de diverse milieu-aspecten.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.
Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is derhalve vastgelegd in het milieubeleidsplan (zie paragraaf 3.3.8). Het beleid is besproken en vastgelegd middels een aantal modules die elk een apart milieuthema behandelen. Deze milieuthema's komen in dit hoofdstuk aan bod, samen met de overige relevante sectorale aspecten.
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WaMZ) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. Zo verplicht de WaMZ om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij afwijking daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Binnen het kader van de Erfgoedwet (juli 2016), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, is men verplicht bij ontwikkelingen voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is vastgelegd in de ‘Beleidsplan Archeologie’ (2008), alsmede de daarbij behorende archeologische beleidskaart. Met dit beleidsplan en bijbehorende kaart heeft de gemeente een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar archeologische waarden kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.
In het gemeentelijke Beleidsplan Archeologie is voor het gehele eiland vastgelegd welke archeologische verwachtingswaarden er zijn. Hieraan zijn beleidsadviezen gekoppeld die als basis dienen voor de voorwaarden bij op te stellen bestemmingsplannen. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen, van archeologische monumenten tot gebieden waar geen enkele archeologische verwachtingswaarde is. Voor ieder gebiedstype gelden eigen uitgangspunten, randvoorwaarden en drempelwaarden.
![]() |
Uitsnede Beleidskaart Schouwen-Duiveland (rood omcirkeld de ligging van het plangebied) |
In het plangebied komt het volgende gebiedstype voor:
Overeenkomstig het gemeentelijke beleid, dat is samengevat in de volgende tabel, is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie - 6' opgenomen. Hiermee is het belang van de aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied beschermd.
![]() |
Tabel met schematische verdeling archeologische waarden uit de Beleidskaart Archeologie en beschermende planologische regeling |
Het gehele plangebied is op de beleidskaart aangeduid als onderzoeksgebied A (Waarde archeologie - 6). Voor gronden die liggen in onderzoeksgebied A betekent dit dat indien de oppervlakte meer dan 2500 m² bedraagt én graafwerkzaamheden dieper gaan dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek nodig is.
Met het bouwen van de 2 recreatiewoningen zullen in het plangebied (locatie Steursweg 2) bodemingrepen plaats gaan vinden. Echter gezien de maximale oppervlakte van 55 m² per woning conform het NED-beleid betreffen de totale bodemingrepen maximaal 110 m². Ter plaatse van de locatie Brabersweg vinden geen bodemingrepen plaats. Middels voorliggend bestemmingsplan worden de bebouwingmogelijkheden vastgelegd, waarmee de grenswaarden niet worden overschreden en is nader onderzoek niet benodigd.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast.
Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
Als uitwerking van het aspect cultuurhistorie heeft de gemeente Schouwen-Duiveland op 25 oktober 2012 de nota 'Integraal erfgoedbeleid 2012-2018: De schatkamer van Schouwen-Duiveland' vastgesteld. Het adagium dat het erfgoedbeleid kenmerkt is ‘behouden, beleven, benutten’. In de nota wordt aangehaald dat, in het kader van de wettelijke plicht, in Schouwen-Duiveland het aspect cultuurhistorie actief wordt opgenomen in bestemmingsplannen. De nota beschrijft het totale erfgoedbeleid op hoofdlijnen. Vanuit deze visie wordt een actieplan uitgevoerd dat er zorg voor draagt dat cultuurhistorische waarden in de gemeente inzichtelijk worden gemaakt.
![]() |
Cultuurhistorische boerderij (bedrijfswoning) aan de Steursweg 2 |
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het bieden van juridisch-planologische kaders voor het verplaatsen van 2 recreatiewoningen van de Brabersweg 6 naar de Steursweg 2 en het uitbreiden van de minicamping aan de Steursweg 2. In bijlage 6 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is een overzicht van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen opgenomen. Steursweg 2 staat hierop genoemd. Brabersweg 6 komt hierop niet voor. Op de geografische kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zeeland is te zien dat zich binnen het plangebied geen rijksmonumenten of gebouwen die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). De bestaande boerderij aan de Steursweg 2 wordt met het planvoornemen niet aangetast. Er is zelf sprake van een verbetering doordat de boerderij in het kader van verevening deels gerenoveerd wordt. Hierdoor worden als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorisch waardevolle elementen geschaad.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden. Daarbij dient, op basis van de gemeentelijke Module Bodem (2010) aandacht te worden besteed aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Milieuhygiënische bodemkwaliteit
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle locaties waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.
Duurzaam bodemgebruik
Realiseren duurzaam bodemgebruik door rekening te houden met de lokale bodemkwaliteiten. De bodem biedt zowel kansen als belemmeringen. Door deze eigenschappen af te stemmen met de (ruimtelijke) ontwikkeling kan duurzaam bodemgebruik worden gerealiseerd. Thema's die hier worden meegenomen zijn o.a. zettingsgevoeligheid, bodemsoort, kabels en leidingen, grondwater en het gebruik van bodemenergie.
Niet gesprongen explosieven
De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (conventionele explosieven) kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er ontwikkelingen plaatsvinden in een aandachtsgebied kan een toetsing op niet gesprongen explosieven worden uitgevoerd.
Aardkundige waarden
Ten aanzien van de aardkundige waarden richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landsschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Op de locatie hebben mogelijk bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Er zijn in het verleden, voor zover bekend, geen bodemonderzoeken uitgevoerd. In het kader van de nieuwe ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoekter plaatse van het plangebied aan de Steursweg 2 uitgevoerd. Verder is de locatie matig zettingsgevoelig waar sprake is van een sterke zoute kwelvorming. Op de locatie is bodemenergie toepasbaar en is de kans op wateroverlast groot. Tot slot vindt de ontwikkeling niet in een verdacht gebied plaats met betrekking tot NGE's, waardoor onderzoek hiernaar niet benodigd is. Indien er een landschappelijke inpassing plaatsvindt door middel van een aarden wal kan eventueel gebruik worden gemaakt van een grootschalige bodemtoepassing volgens het Besluit bodemkwaliteit.
De aanleiding voor het uitvoeren van de verkennend bodemonderzoek is de nieuwbouw van 2 recreatiewoningen op de locatie Steursweg 2. De locatie Brabersweg 6 blijft ongewijzigd en is dus verder niet onderzocht. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige kwaliteit van de bodem, dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater, en op basis hiervan nagaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de nieuwbouw van twee woningen. Voor een gedeelte van het perceel, waar de 2 recreatiewoningen gebouwd worden, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, te weten (Mitec, rapportnummer 18MIT124.10, d.d. 17 april 2018) bijgevoegd als Bijlage 2. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5740. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens het onderzoeksprotocol NEN 5725. Hierna wordt het onderzoek beschreven en de resultaten en conclusies weergegeven.
Op basis van de verkregen informatie van de gemeente Schouwen-Duiveland als van de opdrachtgever is de hypothese gesteld dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen bodemverontreiniging is te verwachten. De onderzoekslocatie is derhalve aangemerkt als een onverdachte locatie.
Het veldwerk is in april 2018 uitgevoerd. Er zijn bij de uitgevoerde grondboringen zintuigelijk afwijkingen waargenomen. Deze zintuigelijke afwijkingen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
![]() |
Tabel zintuigelijk waargenomen bijzonderheden |
Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat in mengmonster 1 van de bovengrond en mengmonster 2 van de ondergrond voor geen van de onderzochte parameters een overschrijding van de achtergrondwaarde is aangetoond. Verder blijkt dat in het ondiepe grondwater uit peilbuis 3 voor geen van de onderzochte parameters een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond. Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "onverdachte locatie" voor de locatie te worden gehandhaafd.
Op basis van historisch onderzoek, de zintuigelijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en vormen geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw van 2 recreatiewoningen.
Ten aanzien van het perceel dient vermeld te worden dat het onderzoek niet gebruikt kan worden voor grond, welke afkomstig is van de beide onderzoekslocaties en elders toegepast worden, maar wel wanneer deze grond wordt afgevoerd naar een erkend verwerker.
Het aspect bodem vormt gezien de onderzoeksresultaten geen belemmering voor het planvoornemen.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Voor de eerste doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.
Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).
Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bronnen. In onderstaand figuur is een uitsnede weergegeven van de risicokaart. Het plangebied is blauw omcirkeld.
![]() |
Uitsnede Risicokaart IPO |
Het plangebied (locatie Steursweg 2) betreft een perceel met de bestemming 'Agrarisch' met daarop een minicamping waarop reeds een recreatiewoning is gelegen. Met het planvoornemen worden 2 bestaande recreatiewoningen verplaatst en toegevoegd aan de minicamping aan de Steursweg 2. Een vakantiewoning die vrijwel het hele jaar in gebruik is, wordt tevens aan een woning gelijk gesteld en wordt daarom geclassificeerd als kwetsbare object. Op het perceel is een inrichting gevestigd (H. Remijn) Uit de rapportages behorende bij deze inrichting blijkt dat op het terrein opslag van propaan in een bovengrondse tank (3000 liter) plaats vindt. De bijbehorende risicoafstand PR 10-6 van deze tank bedraagt 9 meter. In paragraaf 3.4.1 van het Activiteitenbesluit en de -regeling zijn eisen opgenomen over de opslag van propaan in tanks. Deze paragraaf is van toepassing op propaanopslag als:
Voor propaantanks met een inhoud groter dan 13 m² is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het uitgangspunt. Omdat de inhoud van de tank niet groter is dan 13 m³ dient aan de veiligheidafstandentabel van het Activiteitenbesluit getoetst te worden. Voor propaantanks kleiner dan 5 m³ geldt (afhankelijk of de tank meer of minder dan 5 keer per jaar wordt bijgevuld) een afstand van minimaal 20 meter. Als bij het (beperkt)kwetsbare object zelf een propaan of propeen tank aanwezig is, is de afstand minimaal de helft van de afstand in de tabel. Gezien de ligging van de propaantank op het terrein en de afstand tot de recreatiewoningen (circa 50 meter) vormt deze propaantank geen belemmering voor het planvoornemen.
In de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen BEVI-inrichtingen gelegen. Op ruime afstand van het plangebied bevinden zich risicovolle inrichtingen (W. den Boer, Meeldijk 20, circa 800 meter en De President B.V., Luchtenburgseweg 1, circa 1500 meter) op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). De twee inrichtingen hebben beide een bovengrondse propaantank met een inhoud van 8000 liter. Het plangebied ligt buiten de invloedsgebieden van deze inrichtingen.
De locatie Brabersweg blijft ongewijzigd. Derhalve is het aspect externe veiligheid voor deze locatie niet aan de orde.
De rijksweg N57 is aangewezen als transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt op circa 1200 meter van de N57 (Kraaijensteinweg) en dus buiten het invloedsgebied. Uit de inventarisatie blijkt dat het plaatsgebonden risico ten allen tijde lager is dan de grenswaarde 10-6/jaar. Tevens is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Omdat het plangebied niet binnen het invloedsgebied ligt van deze weg en van de in de vorige paragraaf genoemde inrichtingen is een (beperkte) verantwoording van groepsrisico niet noodzakelijk.
Met voorliggend planvoornemen worden de bestaande recreatiewoningen aan de Brabersweg 6 verplaatst naar de Steursweg 2. In de nieuwe situatie komen de recreatiewoningen dichter bij de N57 te liggen, echter buiten het invloedsgebied van deze transportroute. Als gevolg hiervan verandert de beoogde ruimtelijke situatie niet. In deze paragraaf zijn de van belang zijnde risicobronnen geïnventariseerd en geanalyseerd. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen beperkingen aan de ontwikkelingen in het plangebied gesteld worden. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van BEVI-inrichtingen en transportroutes voor vervoer gevaarlijke stoffen.
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer¹.
¹ = ‘Leidingen die deel uitmaken van een inrichting’ zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatstgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
² = Onder zgn. ‘leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen, die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven, en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Steursweg en Brabersweg zijn wel de reguliere leidingen/kabels voor gas, water, elektra, telefonie/internet en het rioolsysteem gelegen.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. Dit wordt geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.
Stikstofdepositie
Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EZ het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Hierdoor wordt weer wat ruimte gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen met een extra stikstofafgifte. Deze ruimte is echter beperkt en daarom zal bij nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden of er nog voldoende ruimte is waardoor de ontwikkeling gerealiseerd kan worden, of dat de stikstofafgifte te groot is en het plan op die wijze niet uitgevoerd kan worden.
Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de nog beschikbare ruimte voor stikstoftoename.
Gebiedsbescherming
Er ligt op circa 250 meter ten zuiden van het plangebied (locatie Steursweg 2) een Natura 2000 gebied (Oosterschelde) en het Natuurnetwerk Zeeland. Tussen het natuurgebied en de minicamping ligt een weiland/akker waar verder geen bomen en/of hoge begroeing aanwezig is. De camping is rondom voorzien van een landschappelijke inpassing waardoor de minicamping nauwelijks te zien is vanuit de omgeving. Deze landschappelijke inpassing wordt op basis van het inpassingsplan versterkt. Daarnaast liggen de recreatiewoningen buiten de invloedsfeer van de NNZ (100 meter). Het planvoornemen heeft daarmee geen effect op de natuurwaarden van het NNZ.
Soortenbescherming
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als ruim minicamping met veel versnipperd groen. Een groot deel van het plangebied bestaat uit grasland. Tevens bevinden zich met name aan de westzijde en het midden van het perceel verschillende bossages en daarmee bestaat de mogelijkheid dat er beschermde flora en fauna binnen het plangebied bevinden. Met het planvoornemen dienen enkele bomen gekapt te worden en zal geïnventariseerd moeten worden of er beschermde diersoorten aanwezig zijn op het perceel. De bossages aan de westzijde zijn onderdeel van de landschappelijke inpassing en omdat deze strook niet overal even dicht begroeid is, zal deze begroeiing aangevuld worden met streekeigen beplanting waarmee de locatie geheel volledig landschappelijk wordt ingepast. De huidige beplanting heeft het karakter van windsingels, met aan de binnenzijde wintergroene hagen rond de kampeerplaatsen.
Tevens bevinden zich met name aan de zuidzijde en het midden van het perceel meerdere bossages en daarmee is er de mogelijkheid dat er beschermde flora en fauna binnen het plangebied bevinden. Met het planvoornemen dienen enkele bomen gekapt te worden en zal geïnventariseerd moeten worden of er beschermde diersoorten aanwexzig zijn op het perceel. Tevens is er door de sloop van de woningen een grotere kans op het verdwijnen van vleermuizenverblijven en de vernietiging van nesten. Derhalve wordt het uitvoeren van een quickscan flora en fauna noodzakelijk geacht.
In dat kader is een QuickScan Flora en Fauna (Ecologisch adviesbureau de Brabantse Wal, rapportnummer 19.04.01, d.d. april 2019) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied te Schouwen-Duiveland. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3.
De QuickScan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie beschermde planten- en diersoorten aanwezig, of te verwachten zijn die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Tevens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op gebieden en houtopstanden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Een QuickScan flora en fauna is een toets van de ecologische potenties van de onderzoekslocatie en betreft geen volwaardig soort(en) specifiek onderzoek. Er worden in het onderzoek geen inventarisaties uitgevoerd van soorten en soortgroepen. In de quickscan flora en fauna wordt uitsluitsel gegeven over de eventuele noodzaak tot een aanvullend soortonderzoek.
Ten behoeve van het onderzoek is het terrein op 10 april 2019 onderzocht en zijn enkele op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aangetroffen. Op grond van andere bronnen zoals het Natuurloket en verspreidingsatlassen is van een aantal andere soorten geconcludeerd dat ze op of in de omgeving van het terrein kunnen voorkomen.
Het gaat om vogels, wat kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën waaronder de Europees beschermde Rugstreeppad en Levendbarende hagedis.
De plannen kunnen in de aanleg- en gebruiksfase negatieve effecten hebben op beschermde soorten.
De inrichtingswerkzaamheden zijn voor een deel afgerond. Effecten tijdens de gebruiksfase zijn te voorkomen door toekomstige kap- en snoeiwerkzaamheden aan de geplante knotbomen en randbeplantingen buiten het broedseizoen uit te voeren. In de nieuwe situatie blijft het functioneel leefgebied voor de meeste aangetroffen of te verwachten soorten in stand of word zelfs uitgebreid .
Er verdwijnt een (zeer) klein deel van actueel of potentieel leefgebied van de Rugstreeppad maar dat is niet van invloed op de staat van instandhouding van de soort ter plaatse.
Door zorgvuldig te werken en de voorgestelde mitigerende maatregelen uit te voeren wordt in voldoende mate invulling gegeven aan de algemene zorgplicht die er op grond van de Wet natuurbescherming is. Indien er ruimte is om op de uitgebreide camping een poel aan te leggen ontstaat potentieel voortplantingsgebied voor amfibieën.
Stikstofdepositie
Gezien de invulling van het plangebied op basis van het planvoornemen, de afstand van het plangebied ten opzichte van de omliggende Natura 2000-gebieden en de uitspraak van de Raad van State, met betrekking tot het PAS-beoordelingskader, dient er een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. In dit kader is een stikstofdepositite berekening (Aelmans documentnummer M198525.023/TCR, d.d. 14 januari 2020) uitgevoerd, welke is opgenomen als Bijlage 4.
In de stikstofberekening is aangetoond of er sprake is van een overschrijding van de norm voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Er is daarbij gekeken naar zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie worden uitgesloten.
Deze uitkomsten geven derhalve geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Verstoring van algemene broedvogels kan voorkomen worden door te werken buiten het broedseizoen. Verder dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai en industrielawaai door middel van zonering. In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect wordt in paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' nader bekeken.
Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Industrielawaai
In de Wgh wordt verhoudingsgewijs maar een klein gedeelte van het industrielawaai gereguleerd, namelijk alleen voor bedrijven gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving. Daarnaast moet bij de afweging in het kader van het bestemmingsplan ook rekening worden gehouden met geluidsemissies die niet geregeld zijn in het kader van de milieuwetgeving zoals laden en lossen, verkeersaantrekkende werking of menselijk stemgeluid.
Wegverkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.
Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied (< 1 km) bevinden zich geen geluidsgezoneerde bedrijventerreinen in de zin van de Wet Geluidhinder. Er zijn geen andere inrichtingen in de buurt gelegen die in hun ontwikkeling kunnen worden belemmerd of hinder kunnen veroorzaken op het plangebied.
Het aspect industrielawaai vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen en vice versa.
Wegverkeerslawaai
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee recreatiewoningen op een afstand van ten minste 170 meter van de Steursweg 2. De Steursweg 2 ligt in het buitengebied en er geldt een snelheidsregime van 60 km/h. Derhalve heeft de weg een onderzoekszone van 250 meter conform de Wet Geluidhinder en liggen de recreatiewoningen in de onderzoekszone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder, echter worden recreatiewoningen op basis van het gemeentelijke beleid wel gelijkgesteld aan reguliere woningen.
Derhalve is ten behoeve van het planvoornemen de situatie akoestisch beoordeeld middels een berekening waarbij gebruik is gemaakt van de Standaardrekenmethode I, volgens het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (RMG 2012).
De gehanteerde gegevens komen van tellingen van 2016 door Grondmij en zijn samen met de berekening te vinden in Bijlage 5. Voor de berekeningen is er gebruik gemaakt van weekdaggemiddelde, waarbij de verdeling geschat is aan de hand van de bijgeleverde gegevens van de werkdaggemiddelde. Er is uitgegaan van een autonome groei van 2% met prognosejaar 2019 + 10 jaar na realisatie = 2029. Bij de meeste gemeentes wordt een autonome groei tussen de 1% en 2% aangehouden.
Er is gerekend met een vrijeveldsituatie richting de te realiseren recreatiewoningen. In werkelijkheid zijn er ook nog afschermende objecten aanwezig. In de berekening is ‘worst-case’ aangenomen dat deze geluid afschermende werking niet plaats vindt.
Op 4,5 meter hoogte bedraagt de geluidbelasting 38 dB. Dit is ver onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De situatie voldoet ruim aan de Wet geluidhinder.
Geconcludeerd kan worden dat het treffen van maatregelen niet noodzakelijk is en een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
De gemeentelijke Module Licht en Duisternis (2009) schrijft voor dat aandacht dient te worden besteed aan kunstmatige verlichting, teneinde te voorkomen dat negatieve effecten van lichthinder optreden. Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.
De gemeente Schouwen-Duiveland wil haar duisternis zo goed mogelijk borgen zodat deze kwaliteit behouden kan blijven. Ze heeft daarvoor een prioriteringsvolgorde bepaalt die daarbij gehanteerd moet worden:
De locatie waar de 2 recreatiewoningen en de uitbreiding van de minicamping wordt gesitueerd ligt achter de agrarische bebouwing op het perceel aan de Steursweg 2. Het plangebied wordt omringd door agrarische (landbouw) gronden op enige afstand van een natuurgebied (circa 300 meter) en heeft dus veel uitstraling naar buiten. Door een goede landschappelijke inpassing kan de directe zichtlijn van buiten op het plangebied worden weggenomen. De landschappelijke inpassing zal tenminste 10 meter breed zijn en vormt daarmee een 'natuurlijke' afscherming naar de omgeving. Omdat de recreatiewoningen maximaal 5,5 meter hoog mogen zijn zal een gedeelte van de woningen zichtbaar zijn vanuit de omgeving en dient eventuele verlichting ter plaatse dynamisch te zijn, naar beneden gericht en enkel die locatie verlichten die verlicht moet worden. Dit geldt voor zowel verlichting op het perceel van de minicamping als bij de recreatiewoningen. De verlichting zal niet buiten het perceel stralen en daar waar natuurlijke afscherming is, niet in deze natuurlijke afscherming, om natuurwaarden niet te verstoren en de kans op uitstraling buiten het perceel verder te verkleinen.
De locatie Brabersweg 6 blijft ongewijzigd, waardoor het aspect licht hier niet van toepassing is.
Het aspect licht vormt geen belemmering voor het plan.
In hoofdstuk 5 (artikel 5.16), van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. Een bestemmingsplan mag ingevolge deze regelgeving vastgesteld worden indien er sprake is van één van de volgende gevallen:
Met voorliggend planvoornemen worden de bestaande recreatiewoningen aan de Brabersweg 6 verplaatst naar de Steursweg 2 en de minicamping op de locatie Steursweg 2 uitgebreid. De genoemde ontwikkeling veroorzaakt zelf geen relevante directe emissies naar de lucht. De enige effecten op de luchtkwaliteit worden dan ook bepaald door de verkeersaantrekkende werking vanwege de uitbreiding van de camping. Op basis van de maximale verkeersaantrekkende werking is de beperkte uitbreiding aan te duiden als 'niet in betekenende mate'. Het aantal verkeersbewegingen zal ter plaatse maar zeer beperkt toenemen.
Op basis van de toetsingscriteria uit de Wet milieubeheer (Artikel 5.16, lid c) voldoet de ontwikkeling hiermee aan de eisen voor de luchtkwaliteit. De aanwezige achtergrondconcentraties inclusief de toename vanwege de ontwikkeling blijft ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden. Daarmee is ter plaatse van de beschouwde locatie tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
De bedoeling van de Mer regelgeving is om (in een aantal gelimiteerde gevallen) milieu een volwaardige plaats in de besluitvormingsprocessen van een groot aantal wetten, waaronder de Wro, te geven.
De basis voor de regelgeving met betrekking tot de MER wordt gevormd door de Europese richtlijn voor milieueffectrapportage (85/337/EEG) en de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (2001/42/EG). Beide richtlijnen zijn in de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 7) en het Besluit milieueffectrapportage in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
De MER-regelgeving maakt onderscheid tussen plannen en besluiten en geeft hiervoor verschillende procedurele verplichtingen. Uitgangspunt van de MER-regelgeving is dat de procedure van het betreffende plan of besluit, waarbij het milieueffectrapport wordt opgesteld wordt gevolgd.
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid tussen:
Dit betekent dat het bevoegd gezag ook bij deze kleinere activiteiten (die niet aan de drempelwaarden voldoen), na moet gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Als uit de (vormvrije) m.e.r-beoordeling blijkt dat geen MER behoeft te worden opgesteld of uit de MER blijkt dat er als gevolg van het plan geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen, kan het plan worden uitgevoerd.
Binnen het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C en/of D van bijlage I van het Besluit m.e.r.
Er hoeft geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling te worden gedaan danwel een MER te worden opgesteld.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige objecten (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Deze lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.
Voor veehouderijen is het beleid ten aanzien van het specifieke aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) die op 1 januari 2007 in werking is getreden. Bij nieuwe planologische projecten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden gekeken naar de aanvaardbaarheid van deze plannen in verband met omliggende geurbronnen, de zogenaamde omgekeerde werking. In de wet zijn normen bepaald die de maximale geurbelasting op een gevoelig object bepalen. Als de geuremissie van een dier niet bekend is (geen geuremissiefactoren vastgesteld), stelt de wet minimumafstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. Als die geuremissie wel bekend is, dan moet de geurbelasting worden berekend met contouren. De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in geureenheden (OUa of OUa/S). Hiervoor zijn emissiefactoren vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij. De berekende geurbelasting wordt getoetst aan de norm (de maximale belasting die het bedrijf mag veroorzaken). Gemeenten mogen, binnen bepaalde bandbreedten, van deze wettelijke normen afwijken als er een gebiedsvisie is opgesteld en een geurverordening is vastgesteld.
Uit het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Schouwen-Duiveland blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving van het plangebied geen bedrijven gelegen zijn die milieuhinder veroorzaken, zodanig dat deze van invloed is op de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Binnen het plangebied wordt geen vee gehouden en is op basis van de milieuvergunning voor de agrarische bedrijven ook niet mogelijk. Tevens blijkt uit het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Schouwen-Duiveland dat in de omgeving van het plangebied geen veehouderijen gelegen zijn die geurhinder veroorzaken, zodanig dat deze van invloed is op de voorgenomen ontwikkelingen. Hierdoor wordt voldaan aan de minimale afstandseisen uit de Wet Geurhinder en veehouderij. Het aspect geurhinder vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn:
Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase
De gemeente is in principe verantwoordelijk voor de omgang met hemelwater in het stedelijke gebied, maar legt wel meer verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar. Pas wanneer men zich niet redelijkerwijs van het hemelwater kan ontdoen is de gemeente gehouden aan het treffen van maatregelen (Waterwet, art. 9a). De gemeente zal beoordelen wat zij in dit verband redelijkerwijs van de perceeleigenaar mag vragen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gewenste voorkeursvolgorde voor de omgang met hemelwater.
Teneinde de omgang met het water bij het planvoornemen te beschrijven, is de watertoetstabel opgesteld. In de watertoetstabel zijn voor de diverse relevante waterthema's de waterdoelstellingen van het waterschap weergegeven, met daarbij de uitwerking van deze doelstellingen voor de onderhavige locatie. Het Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat hebben aan de hand van de watertoetstabel een advies gegeven.
Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. Hierna wordt per thema ingegaan op de wateraspecten.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering en heeft daarom geen negatief effect op de waterveiligheid. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties |
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. Er vindt nieuwbouw van twee recreatiewoningen plaats, ter plaatse van de bestaande minicamping en verwacht wordt dat een gedeelte van het onbebouwde perceel wordt voorzien van verhardingen t.b.v parkeren. Dit zal bij voorkeur een semi-verharding zijn. De totale hoeveelheid verhard oppervlak neemt daarbij iets toe. Het perceel is echter dermate groot dat er voldoende ruimte is om het water ter plaatse in de bodem te laten infiltreren. Er is ruim voldoende ruimte aanwezig om bergingsvoorzieningen te realiseren mocht dit noodzakelijk blijken. Overlast (inundatie) vanuit oppervlaktewater wordt niet verwacht. Het planvoornemen zal dan ook geen negatieve effecten hebben op dit aspect van de waterhuishouding. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Binnen het plangebied zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder en de gemeente. Het hemelwater wat op verharde oppervlakten neerkomt kan afvloeien naar de onverharde terreindelen en ter plaatse op natuurlijke wijze in de bodem infiltreren. Eventueel kan het hemelwater worden opgevangen en hergebruikt m.n. voor toiletspoeling in het sanitairgebouw. Het afvalwater zal aangesloten worden op het bestaande rioolstelsel/drukriool. Binnen het plangebied zullen de nodige aanpassingen dan wel verlegging van de huidige riolering plaatsvinden ter plaatse van de minicamping (Steursweg 2). |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. |
Het planvoornemen is niet van invloed op de grondwaterkwantiteit. Het regenwater dat op de verharding valt, vloeit af richting de bodem De grondwaterkwantiteit zal hierdoor niet veranderen. Daarnaast zal er geen grondwater worden onttrokken. Er is geen sprake van het onttrekken van grondwater of het specifiek infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen in het plangebied, dus verdroging is hier niet aan de orde. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede rondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Er wordt niet gebouwd in een natuurgebied, (specifiek daarvoor bedoelt) infiltratiegebied en/of gebied voor drinkwatervoorziening. Daarnaast ligt het plangebied niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De grondwaterkwaliteit wordt door de ontwikkeling van het planvoornemen niet negatief beïnvloed. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van het oppervlakte- en grondwater worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. |
Volksgezondheid Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
Er zijn geen risico's voor volksgezondheid bekend. Er zijn geen bestaande watergangen en er is geen sprake van de aanleg van (extra) open water. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Voor de beoogde ontwikkeling van de recreatiewoningen en uitbreiding van de minicamping wordt het projectgebied niet opgehoogd of verlaagd. De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Het plangebied grenst niet direct aan natte natuurgebieden. De bestaande natuurwaarden worden niet aangetast. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
In het plangebied zijn geen waterlopen en andere (secundaire) oppervlaktewateren aanwezig. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder. |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Er is geen sprake van een verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen, omdat er twee recreatiewoningen worden wegbestemd aan de Brabersweg 6 en positief bestemd t.h.v. de minicamping aan de Steursweg 2. Een eventuele toevoeging van verkeer op het bestaande wegennet wordt gevormd door normale verkeersintensiteiten behorende bij kleinschalige recreatieve functies. De capaciteit van het bestaande wegennet komt hiermee geenszins onder druk te staan. Parkeergelegenheid voor de twee recreatiewoningen wordt op eigen terrein gerealiseerd. |
Het Waterschap Scheldestromen heeft per mail d.d. 16 januari 2019 laten weten geen opmerkingen te hebben en akkoord te zijn met de watertoetstabel, zoals hiervoor opgenomen. De reactie van het waterschap is bijgevoegd als Bijlage 6.
Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij gestreefd wordt naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hoge ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en deze in de tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Ook de gemeente Schouwen-Duiveland heeft in haar beleidsdoelstellingen duurzaamheid opgenomen en wenst deze structureel in ontwikkelingsplannen op te nemen.
Bij voorliggend plan kan de duurzaamheid zich uiten in de bouwtechnische uitvoering van (de schil van) de recreatiewoningen door gebruik te maken van natuurlijke duurzame materialen en door een goede isolatie. Een duurzaam gebouw creëren wat tevens een beperkte footprint heeft, begint met het zo goed mogelijk beperken van de energievraag van het gebouw. Daardoor is gekozen voor goede bouwkundige maatregelen met daar bijbehorende isolatiewaarde. De recreatiewoningen hebben een massief houten skelet en een zadeldak met een goede isolatie. Om de CO2 doelstellingen te halen is de productie van duurzame energie belangrijk. Het is daarom belangrijk om de kansen maximaal te benutten. De recreatiewoningen bevatten een hellend dak waarop zonnepanelen (PV-panelen) geïnstalleerd kunnen worden. Omdat nieuwbouw niet meer aangesloten mag worden op het reguliere gasnet, worden de recreatiewoningen aangesloten op het eigen gasnet dat zich op het terrein bevindt. Op deze manier worden de recreatiewoningen verwarmd.
Bij het uitwerken van het planvoornemen wordt rekening worden gehouden met het klimaatbestendig maken van de recreatiewoningen en de inrichting van het perceel door verschillende maatregelen te treffen en de gebouwen en tuinen bestand te maken tegen te warm, te droog en te nat. Met deze maatregelen kan er voor gezorgd worden dat de hitte de woning minder binnendringt.
Het gebouw is voorzien van grote ramen aan voor- als aan achterzijde waardoor veel daglicht toe treed in de leefruimtes. Daglicht en het toepassen van lichte kleuren op wanden en vloeren hebben namelijk een positief effect op het welzijn van de gebruiker. Daarnaast wordt het energieverbruik door toepassing van kunstlicht hiermee zo veel mogelijk beperkt. De recreatiewoningen hebben een dak met overstek waarmee voorkomen wordt dat de zon - als deze hoog aan de hemel staat - naar binnen schijnt of de muren verwarmt. De recreatiewoningen zijn vrijstaand en worden omgeven door een groene inrichting van het terrein, met de verschillende bomen die voor voldoende schaduwrijke plekken zorgen. Het gebruik van een goede zonwering en voldoende schaduwrijke plekken draagt bij aan de klimaatbestendigheid van het gebouw. Met regentonnen, infiltratiekratten, molgoten en met een groene tuin gaat men de verdroging van de bodem tegen én voorkomt men wateroverlast. Wateroverlast in en om het gebouw, maar ook verderop, bij het riool. Ook met een half verharde parkeerplaats geeft men het regenwater meer kans om in de bodem te infiltreren.
Met bovenstaande maatregelen wordt bereikt dat tenminste wordt voldaan aan een Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) die tenminste voldoet aan de huidige norm ten tijde van de bestemmingsplanherziening (0,6). Echter vanaf 1 januari 2021 zijn Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)-eisen de verplichting.
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).
In Nederland worden vanaf 1 januari 2021 de energieprestatie voor bijna energieneutrale gebouwen vastgelegd aan de hand van 3 eisen:
Deze eisen vervangen de EPC, de huidige eis voor nieuwbouw. BENG is gebaseerd op de Trias Energetica, een driestappenstrategie om een energiezuinig ontwerp te maken. De EPC voldoet niet meer. Je kunt bijvoorbeeld een grote glaswand in een gebouw zetten en de EPC-eis halen door deze energieverliezen bij glas te compenseren met zonnepanelen; de huidige nieuwbouweis houdt geen rekening met het energieverlies van de woning door de gebouwvorm.
Er is daardoor bij de huidige eis geen relatie met het energieverbruik per m². De BENG-eisen houden hier wel rekening mee. Er geldt een aparte eis voor de buitenkant van een gebouw, de zogenoemde schil, om de energiebehoefte te limiteren. Dit noemen we BENG 1. Ook moet de energievraag van een gebouw zo veel mogelijk uit hernieuwbare energie bestaan: de BENG 3-eis. En tenslotte moet de resterende energiebehoefte zo efficiënt mogelijk worden opgewekt: BENG 2.
Bij de concrete uitwerking van het ontwerp van de recreatiewoningen zal hiermee zoveel mogelijk rekening worden gehouden. Bij de vergunningaanvraag van de recreatiewoningen zal nader gemotiveerd worden welke specfieke maatregelen worden toegepast.
Het bestemmingsplan 'Steursweg 2, Burgh-Haamstede' is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Besluit omgevingsrecht. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels
De regels zijn conform de SVBP2012 als volgt opgebouwd:
Als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan dient het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld 26 maart 2009). De wijzigingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' komen in paragraaf 5.4 aan de orde.
Begrippen (art. 1):
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP2012.
Wijze van meten (art. 2):
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP2012.
Conform de SVBP2012 wordt de volgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Hierna volgt een korte toelichting op de verschillende onderdelen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bouwregels ter plaatse van het bouwvlak en bouwregels die gelden buiten het bouwvlak. Van de bouwregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor verruiming van de toegestane bouwmogelijkheden (afwijken van de bouwregels).
In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).
Met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een werk of werkzaamheid worden verbonden, ten behoeve van de bescherming van (in casu) natuur- en landschapswaarden en archeologische waarden. De regeling inzake een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk strekt er (in dit geval) toe om archeologische waarden te beschermen.
Het is verboden bouwwerken die zich op gronden met deze dubbelbestemming bevinden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk) te slopen.
In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming.
In paragraaf 5.3 van deze toelichting zijn de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.
In artikel 10.1, de anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 6 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels inzake bestaande maten, overschrijding van de bouwgrenzen en de afstand van geluidsgevoelige objecten tot wegen. In de artikelen 7 ,8 en 9 zijn respectievelijk algemene gebruiksregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels opgenomen. In artikel 10, in het kader van de overige regels, is een regeling inzake parkeren opgenomen.
In de overgangsregels (artikel 11) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de slotregel (artikel 12) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Agrarisch
Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn grondgebonden agrarische bedrijven en bedrijfswoningen toegestaan. Ter plaatse van de betreffende aanduidingen (specifieke vorm van recreatie - minicamping 1' en 'specifieke vorm van recreatie - minicamping 2) zijn bovendien minicampings toegestaan met het een maximum aantal permanente en niet-permanente standplaatsen zoals aangegeven in de bestemmingsomschrijving. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' zijn de gronden bovendien bestemd voor maximaal 3 recreatiewoningen. Voorts zijn de gronden bestemd voor aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie, bij de bestemming behorende voorzieningen en de landschappelijke karakteristiek. In de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen gronden binnen het bouwvlak en gronden buiten het bouwvlak.
Leiding - Riool
Binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool en de daarbij behorende beschermingszone. Op deze gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.
Waarde - Archeologie 6
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' is opgenomen ter bescherming van de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Bouwen is niet toegestaan indien het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper dan 0,50 meter beneden het maaiveld plaatsvinden.
Als uitgangspunt voor dit bestemmingsplan dienen zoals gezegd de regels en verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 26 maart 2009). De wijzigingen ten opzichte van dit plan worden hierna beschreven.
Allereerst zijn de verbeelding en de regels aangepast aan de thans geldende normen en standaarden, waaronder de SVBP2012, de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht.
Verder is de systematiek van het plan aangepast. In het geldende bestemmingsplan is voor beide locaties van het plangebied (Steursweg 2 en Brabersweg 6) een zogenaamde 'bouwstede' opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan is voor beide locaties in plaats van een bouwstede een bouwvlak opgenomen.
Om het realiseren van twee extra recreatiewoningen op de locatie Steursweg 2 mogelijk te maken, is in voorliggend bestemmingsplan ter plaatse de aanduiding 'recreatiewoning' opgenomen. In totaal zijn ter plaatse van deze aanduiding maximaal 3 recreatiewoningen toegestaan (artikel 3.1.1), met een oppervlakte van maximaal 165 55 m2 per recreatiewoning en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter (artikel 3.2.5). Voor het gebruik van de recreatiewoningen op de locatie Steursweg 2 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen: het gebruik van deze recreatiewoningen is uitsluitend toegestaan als het gebruik van de twee bestaande recreatiewoningen op de locatie Brabersweg 6 als recreatiewoningen is gestaakt en gestaakt wordt gehouden (artikel 3.2.4).
In het geldende bestemmingsplan is voor beide minicampings de aanduiding 'minicamping' opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan is, in verband met de SVBP2012, in plaats daarvan voor de minicamping gelegen aan de Steursweg 2 de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping 1' opgenomen. Voor de minicamping gelegen aan de Brabersweg 6 is de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping 2' opgenomen. In de bestemmingsregels is het maximaal toegestane aantal permanente en niet-permanente standplaatsen voor beide minicampings geregeld (artikel 3.1.1). Het totale aantal standplaatsen dat op basis van reeds verleende vergunningen is toegestaan op de minicamping gelegen aan de Steursweg 2 (zie hierover paragraaf 1.4 van deze toelichting), is hierin meegenomen. Voor de locatie Brabersweg 6 is voor het aantal standplaatsen uitgegaan van het aantal zoals toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. Verder zijn in voorliggend bestemmingsplan bouwregels opgenomen voor het bouwen van kampeermiddelen op permanente standplaatsen (artikel 3.2.5). Per permanente standplaats is maximaal één kampeermiddel met bijbehorende voorzieningen, zoals een veranda, toegestaan. De bouwhoogte van een kampeermiddel op een permanente standplaats mag maximaal 3 meter bedragen. De bebouwde oppervlakte ten behoeve van het kampeermiddel met bijbehorende voorzieningen mag per permanente standplaats maximaal 55 m2 bedragen.
Tevens wordt in het voorliggende bestemmingsplan een bouwvlak opgenomen, omdat in het geldende bestemmingsplan voor de locatie Steursweg 2 geen bouwvlak is opgenomen, maar enkel een bouwstede middels de aanduiding '*' zonder duidelijke begrenzing. Het nieuwe bouwvlak heeft een oppervlakte van 2 ha.
De regels voor de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' (artikel 5) zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Diverse initiatieven Buitengebied' van de gemeente Schouwen-Duiveland d.d. 27 februari 2014.
De regeling voor parkeren is overgenomen uit het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluplan Parkeernomen Schouwen-Duiveland' (vastgesteld 27 september 2018).
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse omgevingsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer, tevens eigenaar. Dit wordt geregeld door middel van een anterieure overeenkomst met de gemeente Schouwen-Duiveland. In deze overeenkomst worden de principes op basis waarvan de recreatiewoningen en de uitbreiding van de minicamping gerealiseerd worden en de afwenteling van eventuele planschadeclaims geregeld. Voor de gemeente zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.
Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de ter inzage legging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit paragraaf 7.2 en 7.3 wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.
Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:
Vooroverleg met instanties
Watertoets
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
Beroep bij Raad van State
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.
Een voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voor advies toegezonden aan de vooroverlegpartners van de gemeente Schouwen-Duiveland. Naar aanleiding daarvan zijn er reacties ontvangen van de provincie Zeeland, het waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland. Deze reacties waren positief en hebben derhalve niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de vaststellingsprocedure ex artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 22 juni 2020 tot en met 3 augustus 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van terinzagelegging is eenieder de gelegenheid geboden een zienswijze te geven op het ontwerpbestemmingsplan. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt: er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 24 september 2020.