direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Realisatie Zonnepark Zierikzee
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Bij de gemeente Schouwen-Duiveland is het verzoek binnengekomen aan de zuidelijke rand van het bedrijventerrein Zierikzee een tijdelijke zonneweide met zonnepanelen te mogen realiseren.

Op grond van de geldende bestemmingsplannen 'Bedrijventerreinen Zierikzee 2014' en 'Buitengebied Schouwen-Duiveland' is het realiseren van het planvoornemen niet mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders heeft d.d. 4 april 2017 besloten een positieve grondhouding aan te willen nemen ten aanzien van het planvoornemen en daaraan medewerking te willen verlenen. Wel dient aan een aantal door de gemeente geformuleerde uitgangspunten en randvoorwaarden te worden voldaan.

Eén van de voorwaarden is dat voor het project ondermeer een ruimtelijke onderbouwing in het kader van de omgevingsvergunning moet worden aangeleverd, waarin de afwijking ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen beargumenteerd wordt. De onderhavige ruimtelijke onderbouwing voorziet in de benodigde beargumentering en is opgesteld conform de RSRO2012 en de eisen die de gemeente Schouwen-Duiveland stelt aan een zogenaamde Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO).

1.2 Ligging en plangrenzen

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0001.png"

Ligging besluitgebied op topografische ondergrond (bron: www.opentopo.nl)

Het besluitgebied (plangebied) voor onderhavig planvoornemen ligt ten zuiden van de kern Zierikzee, op de rand van het bedrijventerrein Zierikzee en het buitengebied. Het perceel waarop het besluitgebied is gelegen staat kadastraal bekend als gemeente Zierikzee, sectie N, nummer 247.

Het besluitgebied wordt aan de noordzijde begrensd door de bedrijfspercelen aan de Industrieweg en in het westen door de Lange Slikweg. In het oosten en zuiden grenst het perceel aan landbouwgrond.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Zierikzee 2014'

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0002.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zierikzee 2014'

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Zierikzee 2014', vastgesteld d.d. 26 juni 2014. Volgens dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven.

Naast de bestemming 'Agrarisch' heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waarde - Archeologie - 7'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Tevens heeft het perceel de volgende aanduidingen:

  • 'geluidzonde - industrie', voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige gebouwen als gevolg van industrielawaai;
  • 'wetgevingzone - wijzigingsgebied - 1', voor de mogelijkheid om de gronden te kunnen wijzigen van de agrarische bestemming in de bestemming 'Bedrijventerrein - 2';
  • wetgevingzone - wijzigingsgebied – 2', voor de mogelijkheid om de gronden te kunnen wijzigen van de agrarische bestemming in de bestemming 'Groen – Landschappelijk';
  • 'vrijwaringszone - zichtlijnen', ter bescherming van de zichtlijn op de binnenstad van Zierikzee.

Verder is de maximale hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde van belang voor het realiseren van zonnepanelen. Deze bedraagt 2 meter.

1.3.2 Goede Ruimtelijke Onderbouwing (GRO)

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft besloten om onder voorwaarden evenwel medewerking te verlenen aan het planvoornemen. Hiervoor dient in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning te worden aangevraagd (procedure ex artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo). De toestemming voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan is één van de onderdelen van de omgevingsvergunning waaraan invulling moet worden gegeven. Ten behoeve hiervan is de onderhavige GRO opgesteld, ter verantwoording van de nieuwe voorgestane ruimtelijke, planologische en stedenbouwkundige situatie.

De voorwaarden en eisen die de gemeente Schouwen-Duiveland stelt aan de GRO, zijn vervat in een quickscan van april 2017. In deze GRO wordt beargumenteerd dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bevat in ieder geval de volgende elementen:

  • toetsing aan beleidskaders van Rijk, provincie en gemeente (bestaand en in ontwikkeling);
  • toetsing aan wettelijke kaders;
  • beschrijving van de omgeving en de relatie met de omgeving;
  • beschrijving van het project (incl. motivering en verhouding met het geldende bestemmingsplan);
  • integrale stedenbouwkundige, ruimtelijke en functionele motivering en afweging;
  • toetsing aan relevante milieuaspecten;
  • waterparagraaf;
  • beschrijving overige aspecten (zoals archeologie, parkeren, kabels en leidingen, civielrechtelijke aspecten etc.);
  • financieel-economische uitvoerbaarheid;
  • maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het besluitgebied relevante nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Schouwen-Duiveland.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.


De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.


De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.


Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.


Het beoogde zonnepark raakt geen van de onderwerpen in de SVIR. Het ruimtelijke Rijksbeleid verzet zich zodoende niet tegen de ontwikkeling van het zonnepark op deze locatie.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 2.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.


De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.


In het Barro worden zowel aan de locatie als aan de ontwikkeling van dit project geen regels gesteld. Het ruimtelijke Rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling van het zonnepark op deze locatie.

2.2.3 Energieakkoord

In het Energieakkoord (2013) is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het energieakkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken op de korte- en middellange termijn. Hiervoor zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • een besparing van energieverbruik met gemiddeld 1,5%;
  • 100 PetaJoule energiebesparing per 2020;
  • een toename van het aandeel duurzame energie naar 14% van het totale jaarverbruik in Nederland in 2020 met een doorgroei naar 16% in 2023;
  • het creëren van ten minste 15.000 voltijdsbanen binnen de duurzame energiesector.

 

Deze doelen zijn verder uitgewerkt in verschillende pijlers. Voor de ontwikkeling van het zonnepark zijn vooral pijler 2 ‘Opschalen hernieuwbare energieopwekking' en pijler 3 ‘Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)’ van belang. In het energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ (PetaJoule) energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn alle vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon.

 

Momenteel bedraagt het aandeel zonne-energie minder dan 1% van de totale energievraag. Het toekomstige zonnepark levert daarom een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het rijk om te komen tot een aandeel van 16% van duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023. Het project past zodoende in het energiebeleid van het Rijk zoals dat is neergelegd in het Energieakkoord.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

In het Omgevingsplan Zeeland (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 28 september 2012 en deels herzien op 11 maart 2016) is het provinciale beleid voor Ruimte, Milieu, Water en Natuur opgenomen. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de Provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.

In de herziening van het omgevingsplan stelt de provincie dat Zeeland een uitstekende locatie is voor het opwekken van zonne-energie. Het gaat daarbij vooral om het plaatsen van zonnepanelen door bedrijven en burgers voor eigen gebruik. Productie van zonne-energie op grotere schaal, waar dit initiatief onder valt, is een relatief nieuwe ontwikkeling.

Op basis van de huidige provinciale regelgeving is het dan ook niet mogelijk om vergunning te verlenen voor dit plan. Omdat de provincie echter wel positief staat tegenover het plaatsen van zonnepanelen, is momenteel een herziening van het Omgevingsplan in voorbereiding. Hierdoor kan dit plan, als voldaan wordt aan de voorwaarden, uitgevoerd worden.

Het plan past niet in het huidige omgevingsplan. Door middel van een wijziging hiervan kan het plan toch doorgang vinden. Hiermee past de ontwikkeling in het provinciaal beleid.

2.3.2 Verordening Ruimte provincie Zeeland

Om de ruimtelijke provinciale belangen adequaat te kunnen waarborgen, hebben Provinciale Staten van de provincie Zeeland een verordening ruimte op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgesteld. De verordening geeft onder andere algemene regels over de plaatsing van nieuwe windturbines en over een eventuele compensatieverplichting wanneer de ecologische hoofdstructuur (nu Natuurnetwerk Zeeland) wordt aangetast. Gemeenten nemen bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit de algemene regels uit de verordening in acht.

 

Ten aanzien van de locatie geldt op basis van de artikelen 2.5 en 2.17 van de verordening een beschermende regeling van landschappelijke waarden. De regeling van artikel 2.17 houdt in dat in de toelichting van een ruimtelijk plan (waaronder ook een ruimtelijke onderbouwing voor een omgevingsvergunning moet worden verstaan) inzicht wordt gegeven in de landschappelijke waarden van de gronden of elementen die zijn aangewezen. In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op het landschap en de inpassing van het zonnepark in het landschap.

2.3.3 Waterschap Scheldestromen

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is ontstaan uit het samenvoegen van acht oude waterwetten. De waterwet kent één watervergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. In de Keur heeft het waterschap regels opgenomen die gericht zijn op het veilig stellen van de water aan- en afvoer en de bescherming tegen wateroverlast.

Een watervergunning is vereist indien sprake is van een versnelde afvoer, dus wanneer het water afgevoerd wordt naar de sloot in plaats van dat het infiltreert in de bodem. Tevens is een watervergunning nodig wanneer de onderhoudsstrook gebruikt wordt voor andere doeleinden en hierdoor niet toegankelijk is voor het waterschap Scheldestromen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Strategische visie 'Het tij van de toekomst'

De Strategische visie Schouwen-Duiveland 2011-2040 'Tij van de Toekomst' is op 3 oktober 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Er wordt een beeld geschetst van de toekomst, waarbij met name het binnen de gemeente volop aanwezige water een rol speelt. De sterke en zwakke kanten van de gemeente worden toegelicht, evenals de aanwezige kansen en bedreigingen.

In de visie staat de volgende ambitie centraal: 'In 2040 kent vakantie-eiland Schouwen-Duiveland een toonaangevende watereconomie die de duurzame verbinding vormt tussen wonen, werken, zorgen en genieten'. De drie strategische doelen 'werken', 'wonen' en 'verblijven' zijn in de visie verder uitgewerkt. Deze ontwikkeling valt onder het doel 'werken'.

Specifiek voor energie is opgenomen dat de gemeente ruimte geeft aan ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie om uiteindelijk in 2040 zelfvoorzienend te zijn.

Het initiatief valt onder ontwikkelingen in duurzame energie en levert een bijdrage aan de doelstelling om in 2040 energieneutraal te zijn. Hiermee is de ontwikkeling gewenst.

2.4.2 Programma Zierikzee 2013 - 2018

Het programma Zierikzee bevat een heldere visie op de toekomst van Zierikzee. De stad moet het kloppend hart van Schouwen-Duiveland blijven. Met dit programma wordt gewerkt aan de uitvoering van de visie.

 

De ontwikkeling is nieuw voor de gemeente en het programma geeft dan ook geen handvatten voor de mogelijkheid tot opwekken van zonne-energie. Echter, omdat de bestemming 'Bedrijventerrein' op het perceel van toepassing blijft en er dus op termijn bedrijven zich hier kunnen vestigen, doet deze ontwikkeling geen afbreuk aan de ambities en doelen die in het programma zijn gesteld.

Doordat het gaat om een nieuwe ontwikkeling wordt deze in het programma niet gestimuleerd of uitgesloten. Gelet op het feit dat het bestemmingsplan gehandhaafd blijft en hier op termijn het bedrijventerrein gerealiseerd kan worden, is deze ontwikkeling geen belemmering voor het Programma Zierikzee.

2.4.3 Milieubeleidsplan

Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is vastgelegd in het milieubeleidsplan. Het beleid wordt besproken en vastgelegd middels een aantal modules die elk een apart milieuthema behandelen. Hierna worden de belangrijkste aandachtspunten uit de diverse modules genoemd.

Module Geluid en Stilte (2008)

  • rust en stilte: streven naar zo min mogelijk gebiedsvreemde geluiden;
  • woonklimaat: streven naar behoud van een prettig woonklimaat, zowel binnen als buiten;
  • evenementen: evenementen mogen geen overlast veroorzaken;
  • verkeer: nieuwe wegen moeten op voldoende afstand van bestaande woningen gelegd worden, om overlast te voorkomen;
  • bij nieuwe ontwikkelingen is het uitgangspunt om nieuwe probleemsituaties te voorkomen.

Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar de effecten van wegen op woningen. Uitgangspunt is dat alle nieuwbouwwoningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

Mochten er woningen gebouwd worden die een hogere geluidwaarde hebben, dan dient dit goed gemotiveerd te worden.

 

Module Licht en Duisternis (2009)

Anders dan in andere delen van Nederland kun je op Schouwen-Duiveland nog echte duisternis ervaren. Niet verlichten, slim, gericht en bewust verlichten zorgen er niet alleen voor dat onze duisternis behouden blijft, ze besparen vaak ook energie. Er mag slechts verlicht worden indien dit echt nodig is. Het duisternisbeleid richt zich o.a. op de volgende sectoren:

  • openbare verlichting: de gemeente gaat zelf na hoe de bovengenoemde uitgangspunten op haar eigen verlichting kunnen worden toegepast;
  • terreinverlichting (sport): duurzaamheid, slimme en gerichte terreinverlichting;
  • veldverlichting: duurzaam en goed gericht zodat er zo weinig mogelijk licht verstrooid.

 

Module Energie en Klimaat (2009)

De gemeente Schouwen-Duiveland streeft naar een ruimtelijke inrichting waarmee rekening wordt gehouden met de klimaatverandering. Dit kan in de praktijk worden gebracht door verduurzaming en zuinig omgaan met energie. Het energiebeleid richt zich o.a. op de volgende sectoren:

  • gebouwen: hanteren van een 10% strengere EPC norm en het energiezuinig ontwerpen van gebouwen.
  • verkeer en vervoer: stimuleren van gebruik van het openbaar vervoer en de fiets;
  • duurzame energie: kansen onderzoeken om energieneutraal te worden. Gebruikmaken van deze kansen zoals warmtekoude opslag;

 

Module Luchtkwaliteit (2008)

De luchtkwaliteit op Schouwen-Duiveland is, zeker vergeleken met andere gebieden in Nederland, goed. Die bijzondere positie moet behouden blijven. Waar mogelijk moet er naar gestreefd worden om de luchtkwaliteit zelfs nog te verbeteren. Het verminderen van autoverkeer kan daarbij helpen; autoverkeer is een belangrijke vervuilingsbron.

 

Module Bodem (2010)

Iedere bodem heeft zijn kwaliteiten. Hier liggen kansen en knelpunten. Door in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen deze in beeld te brengen, zijn knelpunten vroegtijdig in beeld en kunnen kansen optimaal benut worden, waardoor er optimaal recht wordt gedaan aan de aanwezige bodemkwaliteiten. Hierdoor worden ook toekomstige beheerskosten beter in beeld gebracht en kunnen ze deel uitmaken van de afwegingen die leiden tot het definitieve plan.

Bij de invulling van het besluitgebied zal met bovenstaande modules rekening moeten worden gehouden (zie hoofdstuk 4).

Hoofdstuk 3 Projectprofiel

3.1 Beschrijving planvoornemen

Het Zonnepark wordt gerealiseerd op de zuidelijke rand van het bedrijventerrein van Zierikzee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto besluitgebied en directe omgeving

Het perceel zal worden gebruikt voor het opwekken van duurzame energie. Het gaat om zo'n 12,8 hectare, die vol gelegd wordt met zonnepanelen. In totaal kan er maximaal 15 MWh energie opgewekt worden. In navolgende figuur is het beleggingsplan voor het perceel opgenomen. In het midden van het perceel is ruimte gereserveerd voor een transformatorhuisje en eventueel een kantine.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0004.png"

Beleggingsplan

De zonnepanelen worden op een hoogte van maximaal 2,275 meter boven de grond aangebracht. Op deze manier hoeven er geen paden aangelegd te worden, omdat onder de constructie door gereden kan worden. In navolgende figuur is een impressie van een dergelijke constructie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0005.png" Impressie van de constructie

De tekeningen met maatvoering van het beleggingsplan en de zij-aanzichten zijn te vinden in Bijlage 1 en Bijlage 2.

Zonnepanelen

De toegepaste zonnepanelen hebben een zwarte kleur met een zwart gekleurde rand. Deze panelen met een zwart gekleurde rand worden voor deze locatie speciaal gefabriceerd, zodat er geen opvallende aluminium kleurige randen worden toegepast wat een contrasterend effect heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0006.jpg"

Zonnepaneel (zwart met aluminium gekleurde rand)

Er wordt gebruik gemaakt van het type JAM6(R) van fabrikant JA Solar. Deze panelen zijn van het type monokristallijn, welke een hoger rendement hebben dan de polykristallijn (blauwe cel, die in Nederland het meest gebruikt worden). Tevens zijn deze panelen ook anti-reflecterend, zodat er een minder spiegelend effect ontstaat en er minder vemogensverlies is. Meer informatie over deze panelen is te vinden in de productsheet te vinden in Bijlage 3

3.2 Uitgangspunten en randvoorwaarden

De volgende (stedenbouwkundige) uitgangspunten dan wel randvoorwaarden liggen ten grondslag aan het plan voor het Zonnepark:

  • Vanwege het hoogteverschil is het perceel vanaf de Zeelandbrug goed zichtbaar. Bij het ontwerpen van de landschappelijke inpassing moet daar voldoende rekening mee worden gehouden. Idealiter bestaat de landschappelijke inpassing aan de zuidzijde van het perceel uit een grondwal van circa 5 meter hoogte, met daarop of daarachter boomvormers en een stevige en gevarieerde streekeigen onderbeplanting op de grondwal. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om een kale dijk als landschappelijke inpassing te realiseren. De boomvormers hoeven niet al het zicht op de zonnepanelen weg te nemen, maar toch zeker wel een zeer aanzienlijk deel. Voorkomen moet worden dat een groot spiegelend dakvlak het beeld gaat domineren. Vanwege de omvang van de locatie is dat immers aannemelijk.
  • Aan de westzijde grenst het perceel aan de Lange Slikweg. Deze route wordt vooral gebruikt door bestemmings- en recreatief verkeer. Landschappelijke inpassing aan deze zijde van het perceel is eveneens noodzakelijk. Hierbij gaat het echter vooral om het zicht vanaf maaiveldniveau, waardoor een dichte heggenbeplanting, zoals bijvoorbeeld van meidoorn, hier prima kan volstaan om het zicht op de dominantie van de stellages te camoufleren. De bebouwingsvrije ruimte van 15 meter uit de weggrens kan gebruikt worden om deze landschappelijke inpassing te realiseren (onder voorwaarde dat het Waterschap hier toestemming voor verleend).
  • Uit een landschaps- en beplantingsplan moet blijken dat de beoogde landschappelijke inpassing realistisch en uitvoerbaar is. Ons uitgangspunt is dat er binnen enkele jaren wel al sprake moet kunnen zijn van een adequate landschappelijke inpassing, maar dat na maximaal 10 jaar het volledige eindbeeld gerealiseerd moet zijn.
  • Om diefstal van zonnepanelen te voorkomen moet het terrein omheind worden met een hekwerk. Dit hekwerk dient aan de zuid- en westzijde binnen of in de landschappelijke inpassing te worden gerealiseerd, zodat ook dit zo veel mogelijk aan het zicht wordt ontnomen vanuit het buitengebied.
  • Aan de westzijde (Lange Slikweg) moet minimaal 15 meter vanuit de grens van de weg onbebouwd blijven.
  • Aan de oostzijde (Industrieweg) moet minimaal 4 meter vanuit de grens van de weg onbebouwd blijven.
  • De landschappelijke inpassing moet aan de zuidzijde van het perceel een minimale breedte hebben van 20 meter, over de gehele zuidelijke zijde van het perceel.
  • Omwille van de bescherming van het zicht op het stadssilhouet geldt voor deze locatie een maximale bouw- en beplantingshoogtes van 9,5 meter.
  • Vanuit het parkeerbeleid zijn er geen normen voor zonneparken. Wel dienen de benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd te worden op eigen terrein.
  • Opslag van bouwmaterialen en een bouwkeet moeten plaatsvinden op eigen terrein.


In de volgende paragrafen wordt nader beschreven hoe deze uitgangspunten en randvoorwaarden in het planvoornemen in ruimtelijk en functioneel opzicht zijn doorvertaald.

3.3 Historische ontwikkeling

Zierikzee is de centrumplaats voor Schouwen-Duiveland. De geschiedenis van deze stad is lang en boeiend. Vermoedelijk is Zierikzee in de 10e eeuw ontstaan. Omstreeks 1200 kreeg de plaats stadsrechten. De eerste bevestiging daarvan vond in 1248 plaats. De 14e en 15e eeuw is de onbetwiste bloeiperiode. Zierikzee behoorde toen tot de belangrijkste steden van Holland en Zeeland. Koopvaardij, visserij, zouthandel, lakennijverheid en landbouw zorgden ervoor dat de stad groeide en bloeide. Veel van die middeleeuwse welvaart is nog terug te vinden. Vooral de talrijke monumenten geven de stad allure. De plattegrond van de binnenstad is sinds de Middeleeuwen nauwelijks gewijzigd. Vanaf de jaren '50 van de vorige eeuw is de stad langzaam uitgebreid buiten de grachten. Zo ook in zuidelijke richting, waar het bedrijventerrein ontwikkeld is.

 

Het historische stadssilhouet is vanuit de wijde omtrek duidelijk herkenbaar. Het wordt gevormd door een ensemble van hoge monumentale gebouwen in de binnenstad, die uittorenen boven de rest van de stad. Zo ziet iedere voorbijganger in één oogopslag dat hier sprake is van een cultuurhistorisch waardevolle historische binnenstad. De gemeente is zuinig op dit vrije zicht op dit stadssilhouet.

 

Een belangrijke zichtlijn op het stadssilhouet loopt over het besluitgebied. Vanaf de Zeelandbrug en de Weg naar de Val, is er sprake van een duidelijke zichtlijn. Dit is één van de vier aanlandingspunten van Schouwen-Duiveland, waardoor een vrij en ongestoord zicht hier erg belangrijk is.

3.4 Ruimtelijke structuur

3.4.1 Bebouwing

Er is momenteel geen bebouwing op het perceel. Het perceel van 12,8 hectare zal nagenoeg volledig worden gebruikt voor het plaatsen van zonnepanelen. In de nieuwe situatie zal er dus zo'n 110.000 m² dakoppervlak zijn. Tevens zal rondom een hek gerealiseerd worden.

3.4.2 Buitenruimte

Het perceel wordt momenteel nog gebruikt voor het verbouwen van gewassen. Dit is dan ook kenmerkend voor de buitenruimte. Aan de perceelsgrens in het noorden, oosten en westen bevindt zich een sloot van het Waterschap. In de hoek in het noordwesten bevindt zich wat groen, dat eigendom is van de gemeente Schouwen-Duiveland.

3.4.3 Landschap en stedenbouwkunde

Ten noorden van het besluitgebied ligt een bedrijventerrein. Ten oosten grenst het perceel aan een nog grotendeels uitgeefbaar deel van het bedrijventerrein. De zuidzijde hiervan wordt begrensd door een grondwal (baggerdepot) en is gereserveerd voor realisatie van landschappelijke inpassing in een later stadium. De projectlocatie zelf is gereserveerd voor latere uitbreiding van het bedrijventerrein, waarbij aan de zuidzijde eveneens een zone is gereserveerd voor landschappelijke inpassing.

 

Omwille van de bescherming van het zicht op het stadssilhouet gelden voor deze locatie maximale bouw- en beplantingshoogtes van 9,5 meter. Tot die hoogte blijft het zicht op het stadssilhouet onbelemmerd. Wanneer gebouwen of bomen hoger worden dan 9,5 meter, dan verstoren deze het vrije zicht, hetgeen voorkomen moet worden.

 

Omdat de route over de Zeelandbrug één van de vier aanlandingspunten van Schouwen-Duiveland is, is het zeer belangrijk om hier een kwalitatief hoogwaardig visitekaartje af te geven van het eiland. Mede om die reden is er voor gekozen om de uitbreiding van het bedrijventerrein toe te staan, onder voorwaarde dat er een stevige landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd aan de zuidzijde. Dit uitgangspunt geldt ook voor de te realiseren zonneweide op deze locatie. Vanwege de keuze voor een oost-west opstelling op een hoogte van 2 of 2,5 meter, oogt het complex na realisatie als een kassencomplex. Dat past niet bij een hoogwaardig visitekaartje. Landschappelijke inpassing van de zonneweide is dan ook erg belangrijk. De landschappelijke inpassing zal aan de zuidzijde een minimale breedte hebben van 20 meter, over de gehele zuidelijke zijde van het perceel. Mogelijk kan grond uit het naastgelegen baggerdepot worden gebruikt om hier een grondwal op te werpen. Eventuele maatregelen voor afwatering mogen niet ten koste gaan van deze 20 meter zone voor landschappelijke inpassing.

 

Bij het ontwerpen van de landschappelijke inpassing zal voldoende rekening worden gehouden met de aanwezige hoogteverschillen in het landschap. Komende vanaf de Zeelandbrug daalt men van een hoogte van circa 12 meter +NAP op de brug naar circa 8 meter +NAP bij De Val. De projectlocatie ligt weliswaar op behoorlijke afstand, maar ook ongeveer op NAPniveau. De projectlocatie ligt dus behoorlijk veel lager dan de belangrijkste zichtpunten. Bij het ontwerpen van de landschappelijke inpassing is daar voldoende rekening mee gehouden. Er wordt aan de zuidzijde van het perceel een grondwal met een hoogte van 5 meter gerealiseerd, waarmee wordt voorkomen dat een groot spiegelend dakvlak het beeld gaat domineren. Vanwege de omvang van de locatie is dat immers aannemelijk. In paragraaf 3.5 is de landschappelijke inpassing van de projectlocatie nader uitgewerkt.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0007.png"

Zicht op de locatie vanaf de Zeelandbrug


Aan de westzijde grenst het perceel aan de Lange Slikweg. Deze route wordt vooral gebruikt door bestemmings- en recreatief verkeer. Landschappelijke inpassing aan deze zijde van het perceel is eveneens noodzakelijk. Hierbij gaat het echter vooral om het zicht vanaf maaiveldniveau, waardoor een dichte heggenbeplanting, zoals bijvoorbeeld van meidoorn, hier prima kan volstaan om het zicht op de dominantie van de stellages te camoufleren.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0008.png"

Zicht op de projectlocatie vanaf Lange Slikweg

 

Aan de noord- en oostzijde grenst de projectlocatie aan bestaand, respectievelijk nog uitgeefbaar bedrijventerrein met voornamelijk een productiefunctie. Bovendien is de locatie zelf gereserveerd om op langere termijn te kunnen worden ingezet als uitbreiding van het bedrijventerrein. Voor deze zijden zijn derhalve geen maatregelen ten aanzien van landschappelijke inpassing nodig.

 

Om diefstal van zonnepanelen te voorkomen moet het terrein omheind worden met een hekwerk met een hoogte van 1,8 meter. Dit hekwerk dient aan de zuid- en westzijde binnen of in de landschappelijke inpassing te worden gerealiseerd, zodat ook dit zo veel mogelijk aan het zicht wordt ontnomen vanuit het buitengebied. Dit hekwerk (1,8 meter) zal bovenop voorzien worden van puntdraden en zal zwartgecoat zijn.

3.4.4 Bebouwingsvrije randen perceel

Omdat het perceel nog agrarisch in gebruik is, biedt het bestemmingsplan nog geen aanknopingspunten voor het totale bebouwbare oppervlak en de benodigde bebouwingsvrije ruimte aan de randen van het perceel. Daarom wordt aangesloten bij de bestemmingsregeling voor het reeds uitgeefbare deel van het bedrijventerrein. Dat betekent dat aan de westzijde (Lange Slikweg) minimaal 15 meter onbebouwd blijft uit de grens van de weg. Aan de oostzijde (Industrieweg) is dat minimaal 4 meter onbebouwd blijft uit de grens van de weg. Voor de landschappelijke inpassing aan de zuidzijde van het perceel wordt minimaal 20 meter gehanteerd. Bovendien stelt het Waterschap eisen aan bebouwings- en obstakelvrije zones langs de sloten aan de west- en noordzijde van het perceel.

In paragraaf 3.5 wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van het zonnepark.

3.5 Landschappelijke inpassing

3.5.1 Inleiding

De ontwikkeling van het zonnepark vindt plaats op een zichtlocatie langs een van de belangrijkste entrees van het eiland en beïnvloedt het zicht op de historische binnenstad. Landschappelijke inpassing is op deze locatie een vereiste. Door Buro Ruimte & Groen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld welke in deze paragraaf kort wordt aangehaald en te vinden is in Bijlage 4.

De ruimtelijke verschijningsvorm van het zonnepanelenveld wordt vooral bepaald door de zonnepanelen met een maximale hoogte van 2,275. Deze moeten deels ingepast worden in een (landelijk) gebied met een redelijke mate van openheid en zicht vanaf de (Zeelandbrug)weg. De inpassing beperkt zich tot de landschappelijke zijde van het besluitgebied: de zuid- en westzijde. Aan de noord en oostzijde grenst het gebied direct aan bestaand en te ontwikkelen bedrijfsterrein. Hier is een groene inpassing minder noodzakelijk.

In navolgende afbeelding is een bovenaanzicht van het inpassingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0009.jpg"

Overzichtstekening inpassingsplan

3.5.2 Inpassing zuidzijde

Voor de landschappelijke inpassing wordt aan de zuidzijde van het perceel een strook van minimaal 20 meter gereserveerd. Dit kan eventueel groter worden indien dit nodig is voor een betere landschappelijke inpassing. De inpassingsmaatregelen bestaan uit het aanbrengen van een dijk/grondwal met de volgende kenmerken:

  • grondlichaam met een minimale hoogte van 5 meter;
  • deze hoogte is na zetting en inklinken van de grond. Bij het aanleggen van de dijk wordt rekening gehouden met dit verval;
  • de totale breedte van de wal is 20 meter (incl. 1 meter bovenbreedte);
  • de taluds van het grondlichaam zijn minimaal 1:2;
  • de grondwal is aan de zuidzijde onbeplant (grasvegetatie);
  • aan de noord(plan)zijde is de grondwal ingeplant en begroeid met bosplantsoen (struikvormende soorten).


afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0010.jpg"

Landschappelijke inpassing zuidzijde


Vanuit het oogpunt van landschappelijke inpassing is het aanbrengen van beplanting op of voor de wal wenselijk. De massaliteit van het grondlichaam wordt er enigszins mee gebroken zodat er een wat zachtere overgang ontstaat. Ook zou beplanting het zicht op de rest van het bedrijventerrein enigszins onttrekken en bijdragen aan de stabiliteit van de dijk. In overleg met de bewoners is uiteindelijk gekozen voor om alleen de noordzijde te laten begroeien.

Met het aanbrengen van een grondwal van 5 meter hoog is er direct een goede afscherming aanwezig vanaf het moment van aanleg. De aanplant aan de binnenzijde zal na ca 5-10 jaar de eindgrootte bereiken. De struweelvormende soorten die uiteindelijk overblijven (blijvers) hebben een eindhoogte van ca 4 tot 5m. De totale hoogte van de inpassing (wal+beplanting) is dan op termijn ca 8-10 meter ten opzichte van maaiveld. Het benodigde hekwerk (1,8 meter + puntdraden, zwart) wordt aan de binnenzijde van de landschappelijke inpassing aangebracht, dus uit het zicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0011.jpg"

Visualisatie inpassingsmaatregel zuidzijde: hoge grondwal (5 meter hoog, 20 meter breed) met beplanting aan de noordzijde van het talud (zonneparkzijde)

3.5.3 Inpassing westzijde

Landschappelijke inpassing aan de westzijde van het perceel is eveneens noodzakelijk. Hierbij gaat het echter vooral om het zicht vanaf maaiveldniveau, waardoor een dichte heggenbeplanting hier prima kan volstaan om het zicht op de dominantie van de stellages te camoufleren. De bebouwingsvrije ruimte van 15 meter uit de weggrens (Lange Slikweg) wordt gebruikt om deze landschappelijke inpassing te realiseren. Naast de sloot wordt een onderhoudsstrook van 5m aangehouden, daarnaast wordt over een breedte van 5m een singelbeplanting van met name struikvormende soorten aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0012.jpg"

Landschappelijke inpassing westzijde

Door het toevoegen van een aantal snelgroeiende soorten in deze beplantingsstrook is een iets snellere sluiting van de beplanting mogelijk. Uitgangspunt is een blijver-wijkersysteem waarbij de wijkers na ca 8 tot 10 jaar verwijderd moeten worden.
Dit beplantingselement wordt in minimaal 5 rijen beplanting aangebracht (plantverband 1x1m). Zo ontstaat snel een gesloten beeld. De singel kan uitgroeien tot een hoogte van ca 5m (na verwijdering wijkers) en zorgt voor de benodigde afscherming.

3.5.4 Inpassing noord- en oostzijde

Aan de noord en oostzijde grenst het gebied direct aan bestaand en te ontwikkelen bedrijfsterrein. Hier is een groene inpassing minder noodzakelijk. Aan de noordzijde kan de bestaande inpassingsstrook achter de bedrijven en het gemeentelijke bosje voor afscherming zorgen. Aan de oostzijde kan de te ontwikkelen groenzone ter plaatse van het gronddepot en langs de weg/sloot (gemeentelijk groen) een zekere afscherming en inpassing geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0013.jpg"

Landschappelijke inpassing noord- en oostzijde

3.5.5 Conclusie

Met het aanbrengen van de inpassing ontstaat niet alleen een afscherming van het zonnepanelenpark, bijkomend voordeel is dat het achterliggende bedrijfsterrein wat op dit moment goed zichtbaar is vanuit de omgeving, ook beter ingepast wordt. Wanneer straks de plaats van het huidige gronddepot ook ingericht wordt als groene strook (inpassing te ontwikkelen bedrijfsterrein) ontstaat aan de zuidzijde van Zierikzee één aaneengesloten groene inpassingszone. Een uitgebreide conclusie is te vinden in de rapportage van het landschappelijke inpassingsplan te vinden in Bijlage 4.

3.6 Functionele structuur

De voornaamste functie in de omgeving van het besluitgebied is 'werken'. Hierin kan onderscheid gemaakt worden tussen werken op het bedrijventerrein en werken op het land (agrarisch). De percelen ten noorden, oosten en westen van het besluitgebied zijn bestemd als bedrijventerrein. Ten zuiden van het besluitgebied worden de gronden gebruikt voor agrarische doeleinden.

Naast werken zijn er enkele (dienst)woningen rond het besluitgebied. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op zo'n 150 meter van het perceel.

3.7 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van verkeer en parkeren gekeken naar verschillende beleids- en toetsingskaders, namelijk:

  • CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Het CROW is een nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. stichting die zich bezighoudt met kennisvergaring en kennisverspreiding voor mensen, organisaties, partijen en overheden die zich bezighouden met de openbare ruimte.
  • ASVV; de ASVV is een door het CROW uitgebracht boek met aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom. Het bevat aanbevelingen op alle mogelijke terreinen betreffende wegenbinnen de bebouwde kom vanaf planvoorbereiding tot en met onderhoud, zoals dwarsprofielen, parkeervoorzieningen, verkeerdrempels, etc.
  • Publicatie CROW 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012). Deze publicatie geeft tijdig inzicht in de verwachte hoeveelheid gemotoriseerd verkeer en het benodigde aantal parkeerplaatsen zodat deze tijdig kunnen worden meegenomen in het ruimtelijk-ordeningsproces. Op deze wijze kan tevens een zorgvuldige afweging worden gemaakt.
  • IVVP (Integraal verkeers- en vervoersplan 2008): gemeentelijk beleid ten opzichte van verkeers- en vervoersontwikkelingen;
  • Op lokale situaties gerichte verkeersplannen (zoals bijvoorbeeld Verkeersplan Binnenstad Zierikzee).

 

Hoewel de CROW en de ASVV, publicatie CROW 317 geen aanbevelingen voor zonneparken kennen, mag aangenomen worden dat de ontwikkeling nauwelijks tot extra verkeersbewegingen zal leiden. Evenmin zal een noemenswaardige extra parkeerbehoefte gegenereerd worden. Er worden dan ook geen parkeerplaatsen gerealiseerd, een eventuele parkeerbehoefte (t.b.v. onderhoud) wordt onder het gevormde “afdak” van de panelen afgewikkeld. Ook betreft het gebied industrieterrein waar doorgaans veel ruimte beschikbaar is.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Milieu en duurzaamheid

4.1 Algemeen

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen.


Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen. Het milieubeleid van de gemeente Schouwen-Duiveland is derhalve vastgelegd in het milieubeleidsplan (zie paragraaf 2.4.3). Het beleid is besproken en vastgelegd middels een aantal modules die elk een apart milieuthema behandelen. Deze milieuthema's komen in dit hoofdstuk aan bod, samen met de overige relevante sectorale aspecten.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Algemeen

Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Voor de hele gemeente zijn de archeologische (verwachtings)waarden vastgelegd in het 'Facetbestemmingsplan Archeologie' en op de daarbij behorende archeologische beleidskaart. Het archeologiebeleid is inmiddels ook in diverse bestemmingsplannen verwerkt, waaronder het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Zierikzee 2014'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0016.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart

4.2.2 Toetsing

Binnen het besluitgebied liggen twee gebieden van archeologische waarden, namelijk de onderzoeksgebieden A/waarde 6 (groen) en B/waarde 7 (paars). Voor onderzoeksgebied A betekent dit dat indien de oppervlakte meer dan 2500 m2 bedraagt en graafwerkzaamheden dieper gaan dan 50 centimeter een archeologisch onderzoek nodig is. Voor onderzoeksgebied B geldt een oppervlakte van groter dan 5.000 m².

Gelet op het feit dat het perceel niet zal worden afgegraven en gezien de constructie waarop de zonnepanelen komen te staan, hoeft geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Binnen het besluitgebied bevinden zich geen rijksmonumenten of gebouwen die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

4.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de mogelijk aanwezige archeologische resten in de ondergrond. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg.

Als gevolg van het planvoornemen worden ook geen cultuurhistorisch waardevolle elementen geschaad.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden. Daarbij dient, op basis van de gemeentelijke Module Bodem (2010) aandacht te worden besteed aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle locaties waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsboring.

 

Duurzaam bodemgebruik

Realiseren duurzaam bodemgebruik door rekening te houden met de lokale bodemkwaliteiten. De bodem biedt zowel kansen als belemmeringen. Door deze eigenschappen af te stemmen met de (ruimtelijke) ontwikkeling kan duurzaam bodemgebruik worden gerealiseerd. Thema's die hier worden meegenomen zijn o.a. zettingsgevoeligheid, bodemsoort, kabels en leidingen, grondwater en het gebruik van bodemenergie.

 

Niet gesprongen explosieven

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (conventionele explosieven) kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over een inventarisatie van niet gesprongen explosieven op een signaleringskaart, opgesteld door historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Wanneer er ontwikkelingen plaatsvinden in een aandachtsgebied kan een toetsing op niet gesprongen explosieven worden uitgevoerd.

 

Aardkundige waarden

Ten aanzien van de aardkundige waarden richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landsschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

4.3.2 Toetsing

Het plaatsen van zonneparken kan effect hebben op de bodem doordat de panelen de bodem afschermen. Uit ervaring in overige landen (VS, Duitsland, UK) blijkt dat er geen tot weinig negatieve effecten zijn te verwachten. De ontwikkeling vindt niet in een verdacht gebied plaats met betrekking tot NGE's, onderzoek hierna is niet nodig. Indien er een landschappelijke inpassing plaatsvindt door middel van een aarde wal kan eventueel gebruik worden gemaakt van een grootschalige bodemtoepassing volgens het Besluit bodemkwaliteit.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de bodeminformatie die door de gemeente is aangereikt en het historisch gebruik van de locatie, is sprake van een onverdachte locatie en is er geen noodzaak tot het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling.

4.4 Licht en duisternis

4.4.1 Algemeen

De gemeentelijke Module Licht en Duisternis (2009) schrijft voor dat aandacht dient te worden besteed aan kunstmatige verlichting, teneinde te voorkomen dat negatieve effecten van lichthinder optreden. Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

4.4.2 Toetsing

De locatie ligt aan de rand van de bebouwing en heeft dus veel uitstraling naar buiten. Door een goede landschappelijke inpassing kan de directe zichtlijn van buiten op de locatie worden weggenomen. Omdat de locatie echter ook goed zichtbaar zal zijn vanaf de Zeelandbrug zal er toch voor gezorgd moeten worden dat deze donkere locatie donker blijft. Eventuele verlichting ter plaatse zal dus dynamisch zijn, naar beneden gericht en enkel die locatie verlichten die verlicht moet worden. Dit geldt voor zowel verlichting in het veld als onder het zonnepanelendak.

4.4.3 Conclusie

Indien er buitenverlichting of onder de panelen verlichting wordt geplaatst, zal uit een lichtplan moeten blijken dat de lichtuitstraling zoveel mogelijk wordt beperkt, zeker ten opzichte van het Natura2000 gebied maar zeker ook van donkere landelijke gebieden.

In het planvoornemen wordt geen (buiten)verlichting gerealiseerd, derhalve zal geen sprake zijn van lichtuitstraling.

4.5 Water

4.5.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.


Teneinde de omgang met het water bij het planvoornemen te beschrijven, is de watertoetstabel opgesteld. In de watertoetstabel zijn voor de diverse relevante waterthema's de waterdoelstellingen van het waterschap weergegeven, met daarbij de uitwerking van deze doelstellingen voor de onderhavige locatie. Het Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat hebben aan de hand van de watertoetstabel een advies gegeven.

4.5.2 Watertoetstabel

Er is aan de hand van de criteria uit de Handreiking watertoets van het Waterschap Scheldestromen nagegaan of het voorliggende plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.

Thema en water(schaps)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkering
Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte.  
Het besluitgebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering en heeft daarom geen negatief effect op de waterveiligheid.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater 
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
In de huidige situatie bestaat het besluitgebied uit landbouwgrond. Bij de beoogde ontwikkeling worden zonnepanelen geplaatst op een constructie. Het regenwater dat op de panelen valt, stroomt af richting de bodem waar het infiltreert. Het waterschap verwacht geen problemen indien er voldoende afstand tot de sloot wordt gehouden en er niet direct op de sloot water wordt afgevoerd (versnelde afvoer). Doordat deze ontwikkeling relatief nieuw is, wordt de mogelijke impact nog onderzocht door het waterschap. Indien blijkt dat deze ontwikkeling gevolgen heeft voor de waterhuishouding zullen maatregelen nodig zijn. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een aarden wal van 20-30 cm rondom het perceel, waardoor het water niet direct op de sloot wordt afgevoerd, maar infiltreert in de bodem. Ook een vorm van waterberging is een optie. Het is op dit moment niet zeker of dit noodzakelijk is. De initiatiefnemer wordt op de hoogte gebracht van de uitkomsten van het onderzoek van het waterschap.  
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het zonnepark wordt niet aangesloten op het rioleringsstelsel. De ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de belasting van het rioleringssysteem. Het hemelwater stroomt direct af richting de bodem waar dit water infiltreert. Het oppervlak van de zonnepanelen zal niet verontreinigd zijn. Door het afstromende regenwater vindt dan ook geen verontreiniging van bodem en water plaats.  
Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden.  
Het zonnepark is niet van invloed op de grondwaterkwantiteit. Het regenwater dat op de zonnepanelen valt, stroomt af richting de bodem waar het water infiltreert. De grondwaterkwantiteit zal hierdoor niet veranderen.  
Grondwaterkwaliteit 
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De grondwaterkwaliteit wordt door de ontwikkeling van het zonnepark niet negatief beïnvloed.  
Oppervlaktewaterkwaliteit 
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van het oppervlakte- en grondwater worden duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.  
Volksgezondheid 
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Voor de beoogde ontwikkeling van het zonnepark wordt het projectgebied niet opgehoogd of verlaagd.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De ontwikkeling van het zonnepark heeft geen invloed op natte natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Aan de noordzijde van het besluitgebied ligt primair leggerwater, aan de oost-, west- en zuidzijde liggen secundaire leggerwateren. Rondom de wateren ligt een beschermingszone van 7 meter. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen. De beoogde zonnepanelen worden buiten de beschermingszones geplaatst waardoor onderhoud aan de watergangen mogelijk blijft.  
Andere belangen waterbeheer  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Van een verkeersaantrekkende werking van het zonnepark is geen sprake en parkeergelegenheid voor onderhoudspersoneel wordt op eigen terrein gerealiseerd.  
4.5.3 Wateradvies

Het Waterschap Scheldestromen heeft d.d. 8 mei 2017 bij brief laten weten akkoord te zijn met de watertoetstabel, zoals hiervoor opgenomen, en verder geen opmerkingen te hebben.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt het toetsingskader op het vlak van ecologie beschreven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

De regelgeving voor de flora en fauna is sinds 1 januari 2017 gebundeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming regelt zowel de soortenbescherming als gebiedsbescherming.

 

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is verankerd in de Wet Natuurbescherming en de regelgeving rondom de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet Natuurbescherming dan wel de EHS de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het kader van de Wet Natuurbescherming zijn binnen de gemeente de volgende Natura 2000-gebieden aangewezen: Voordelta, Oosterschelde, Grevelingen en Kop van Schouwen. Daarnaast loopt nog steeds een aanwijzingsprocedure voor het Krammer Volkerak.

Per Natura 2000-gebied worden in een aanwijzingsbesluit de instandhoudingdoelstelling voor bepaalde soorten of habitattypes bepaald en worden beheerplannen opgesteld. In een dergelijk beheerplan staat onder meer aangegeven voor welke nieuwe activiteiten geen vergunning nodig is. Ook activiteiten buiten de natuurgebieden kunnen effect hebben op de

instandhoudingsdoelstellingen. Vandaar dat hier vooraf onderzoek naar moet worden verricht. Als er wel effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen dan zal voor de activiteit een vergunning Wet Natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie of Ministerie EZ).

In de gebieden die vallen onder de EHS (Natuurnetwerk Zeeland) kunnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet zonder meer bestemmingsplanmatig mogelijk worden gemaakt als sprake is van negatieve effecten op de gebiedsafhankelijke kenmerken en waarden van de EHS.

 

Soortbescherming

De soortenbescherming bestaat uit drie beschermingsregimes. Twee volgen er uit Europese wetgeving. Volgens de wet zijn de soorten uit de Vogelrichtlijn (VRL) beschermd (artikelen 3.13.4 Wnb) en de soorten die genoemd worden in de Habitatrichtlijn (HRL) (artikelen 3.5-3.9. Wnb) Daarnaast is er ook nog een nationale lijst met beschermde soorten (3.10 Wnb). Deze soorten staan vermeld in de bijlage van de wet. Voor alle bestemmingsplannen geldt dat onderzoek moet worden uitgevoerd naar mogelijke beschermde soorten die in het besluitgebied voorkomen.

 

Stikstofdepositie 

Om de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden terug te dringen heeft het ministerie van I&M samen met o.a. het ministerie van EL&I het PAS ontwikkeld. PAS staat voor Programmatische Aanpak Stikstof. In het PAS worden maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie terug te brengen en hiermee de biodiversiteit in de Natura2000 gebieden te beschermen. Als een bestemmingsplan een mogelijke toename van de stikstofemissie toestaat, moet in het plan gemotiveerd worden hoe de depositie eruit ziet en hoe zich dat verhoudt tot de kritische depositiewaarde en de achtergrondwaarde.

4.6.2 Toetsing

Het Natura 2000 gebied de Oosterschelde ligt op slechts 600 meter afstand. De EHS (Natuurnetwerk Zeeland) ligt op 250 meter afstand van de locatie waar het Zonnepark zou moeten komen. Het gebied is nu in gebruik voor landbouwdoeleinden. Het gebied kan wel gebruikt worden door ganzen e.d. maar heeft geen hoge natuurwaarden omdat het geheel gecultiveerd is. Het gebruiken van het beoogde perceel voor zonnepark, zorgt ervoor dat het niet meer gebruikt kan worden voor vogels. In de directe omgeving liggen nog voldoende agrarische percelen, waardoor er geen significante effecten worden verwacht. Het gebied sluit aan op een industrieterrein. Het is dus geen stiltegebied. De realisatie van het zonnepark zal wat geluid tot gevolg hebben, dit is echter maar tijdelijk en ook niet dusdanig dat er veel verstoring plaatsvindt.

In de directe nabijheid is wel een bosje (noordwesten). Dit kan gebruikt worden door broedvogels.

Vandaar dat eventuele broedvogels die daar zitten te broeden, niet gestoord mogen worden.

Door de start van de activiteiten niet in het broedseizoen te plannen, kan dit worden voorkomen. Er zijn geen kapactiviteiten gemoeid met de ontwikkeling. Er vindt ook geen sloop van gebouwen plaats. Hierdoor is de kans op verstoring van nesten of dierenverblijven van beschermde dieren nihil.

4.6.3 Conclusie

Het realiseren van een zonnepark ter plaatse heeft geen significante effecten voor de natuur tot gevolg. Wel zal bij de realisatie gezorgd moeten worden dat er geen verstoring van dieren plaatsvindt. Om broedvogels niet te verstoren die in de directe omgeving aanwezig kunnen zijn, wordt aangeraden om buiten het broedseizoen een start te maken met de bouwactiviteiten.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de milieugevoelige functies zoals 'wonen' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering", (Handreiking). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar.

4.7.2 Toetsing

Een zonnepark wordt als zodanig niet benoemd in de Handreiking. De milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn voor een zonneweide, gezien de activiteiten, niet relevant. Daarom is er geen milieuhinderlijke bedrijfsactiviteit in termen van milieuzonering.

4.7.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling.

4.8 Geluid

4.8.1 Wet geluidhinder

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een ruimtelijk plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het uiteindelijke plan.


Op 1 juli 2012 heeft een aanpassing van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Onder de noemer van SWUNG (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) zijn voor de rijksinfrastructuur (hoofd(spoor)wegen) geluidproductieplafonds ingevoerd. Er gelden plafondwaarden die het geluid op vastgestelde referentiepunten langs de weg of het spoor niet mag overschrijden.


Het wettelijk kader voor SWUNG is vastgelegd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder vooralsnog de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Deze onderwerpen zullen onderdeel uitmaken van de volgende stap in de herziening van de geluidregelgeving.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald welke wegen zoneplichtig zijn en welke omvang een zone van de betreffende weg heeft. In principe zijn alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Wel dient in dat geval te worden aangetoond dat sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Industrielawaai 

De geluidsruimte is voor een deel van de bedrijven vastgelegd in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Een groot deel van de bedrijven valt onder een algemene maatregel van bestuur. Hierin zijn o.a. voor geluid voorschriften opgenomen. Deze voorschriften kunnen bepalend zijn voor de benodigde afstand tussen het bedrijf en gevoelige functies in de omgeving.

4.8.2 Toetsing

Wegverkeerslawaai

Een zonnepark is geen gevoelige bestemming op grond van de Wet geluidhinder. Er hoeft derhalve niet aan de Wet geluidhinder te worden getoetst door middel van een onderzoek wegverkeerslawaai.

 

Industrielawaai 

De kortste afstand tot een gevoelige bestemming op grond van het industrielawaai is ruim 180 meter. Gezien het feit dat de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar voor een zonnepark, gezien de activiteiten, niet relevant zijn, zijn hier geen problemen te verwachten.

4.8.3 Conclusie

Er bestaan op grond van het wegverkeerslawaai en industrielawaai geen problemen. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Algemeen

De zogenaamde 'Wet luchtkwaliteit' is in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) opgenomen. In hoofdstuk 5 Wm wordt toetsing van besluiten aan luchtkwaliteitsnormen in beginsel beperkt tot activiteiten die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' beïnvloeden. Uitsluitend ontwikkelingen en besluiten die 'in betekenende mate' van invloed zijn op de kwaliteit van de buitenlucht worden expliciet getoetst.


Bij wetswijziging is verder bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen, waaronder het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen. Het Besluit niet in betekenende mate (verder: Besluit NIBM) voorziet hierin. Voor projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 3% verhogen hoeven geen aanvullende maatregelen getroffen te worden. Het project draagt dan niet in betekende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Dit houdt in dat de ontwikkeling op basis van het besluit luchtkwaliteit niet in betekende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit.


Een criteria om nadere eisen te stellen aan bouwplannen is dat bij 1.500 woningen en 1 ontsluitingsweg het jaarlijks percentage stofdeeltjes omhoog kan gaan. In onderhavig geval is weliswaar geen sprake van woningbouw, echter uitgaande van het 3% criterium mag worden geconcludeerd dat binnen het besluitgebied geen sprake is van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

4.9.2 Toetsing

Uitgegaan van 20 voertuigbewegingen per dag en 3% vrachtverkeer (onderhoud e.d.), is de worst-case benadering gekozen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0017.jpg"  

De ontwikkeling zal NIBM bijdragen.

4.9.3 Conclusie

De ontwikkeling zal NIBM bijdragen. Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Algemeen

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico (PR)) en groepen (groepsrisico (GR)) tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.

4.10.2 Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0018.png"

Uitsnede risicokaart.nl

Uit de risicokaart blijkt dat een deel van het besluitgebied binnen het aandachtsgebied van het groepsrisico van de propaanopslag van GC Clad Parts valt. Een zonnepark is geen gevoelige functie in het kader van externe veiligheid.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Over de wegen in de nabijheid van het besluitgebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Ook liggen er geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het besluitgebied.

4.10.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Andersom zorgt de ontwikkeling niet voor een beperking van Bevi-inrichtingen en transportroutes voor vervoer gevaarlijke stoffen.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken, de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.


Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het be-voegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

4.11.2 Toetsing

In het besluitgebied worden geen activiteiten uitgevoerd en komen geen gevallen voor die in lijst C of D zijn genoemd.

4.11.3 Conclusie

Er kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland zal hiertoe op basis van artikel 6.2.1 Bro een privaatrechtelijke overeenkomst worden gesloten (exploitatieovereenkomst dan wel anterieure overeenkomst inclusief planschadeovereenkomst). Hiermee kunnen de gemeentelijke kosten voor het voeren van de planologische procedure en eventuele planschade worden verhaald. Voor de gemeente Schouwen-Duiveland zelf zijn er aldus geen kosten verbonden aan de realisatie van het Zonnepark.


Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke toetsing en overleg

6.1 Vooroverleg

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de ten behoeve van de realisatie van het zonnepark noodzakelijk omgevingsvergunning. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het geldende bestemmingsplan, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.


Hierna is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven. Gedurende de voorbereidende fase van deze procedure is vooroverleg mogelijk met de diverse diensten van Rijk en provincie en met het Waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00228OvgZZ20170727-VG01_0019.png"

Uitgebreide procedure omgevingsvergunning

6.2 Ter inzage legging

Het planvoornemen betreft de realisatie van het Zonnepark te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland. Het planvoornemen is passend binnen de rijks- en provinciale beleidskaders, alsmede binnen de gemeentelijke visies en het gemeentelijke beleid. Als gevolg van het planvoornemen wordt met de landschappelijke inpassing ter plaatse een ruimtelijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd. Gelet hierop, mag aangenomen worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren bestaan.


De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie voorgaand schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.