direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Recreatieterreinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00007BpArg-vast

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en voorzieningen;

en tevens voor:

  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - plattelandswinkel': een plattelandswinkel met een oppervlak van ten hoogste 150 m2;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, natuurvriendelijke oevers, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met in achtneming van het volgende:

3.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen worden gebouwd in het bouwvlak;
  • b. indien gebouwen en overkappingen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 3 m;
  • c. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, mits voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
  • e. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogten;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 750 m3;
  • g. bij toepassing van hellende dakvlakken mag de dakhelling maximaal 55° bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hooimijt' mag uitsluitend een hooimijt worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter.

3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij een bedrijfswoning mogen binnen het bouwvlak aan- uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de totale bebouwde oppervlakte van het zij- en achtererf, overkappingen en onoverdekte zwembaden meegerekend, mag maximaal 60 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,3 m en de bouwhoogte maximaal 6 m bedragen;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 3 m achter (het verlengde van) de gevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. wateropslagruimten en één mestopslagruimte ten behoeve van het bedrijf mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  • c. de oppervlakte, inhoud, goot- en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde bedragen ten hoogste de volgende maten:

bouwwerk, geen gebouw zijnde   inhoud   goothoogte   bouwhoogte  
vlaggenmasten   niet geregeld   niet geregeld   10 m  
wateropslagruimten   niet geregeld   niet geregeld   6 m  
mestopslagruimten   2.500 m³   5 m   7 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde   niet geregeld   niet geregeld   1 m  

3.2.5 Zwembaden

bij bedrijfswoningen mogen, binnen het bouwvlak onoverdekte zwembaden worden gebouwd, mits:

  • a. het zwembad minimaal 3 m achter (het verlengde van) de gevellijn van de woning is gelegen;
  • b. de oppervlakte van het zwembad maximaal 15% van het zij- en achtererf bedraagt met een maximum van 100 m²;
  • c. de afstand tot de perceelsgrenzen minimaal 1 m bedraagt;
  • d. de betreffende grond op basis van het bestemmingsplan ten dienste staat van de woning.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Eisen

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  • c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3.2 Voorwaarden

Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 1 m, met in achtneming van het volgende:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 10 m;
  • b. de omgevingsvergunning is noodzakelijk in verband met de aard en omvang van de agrarische bedrijfsvoering.

3.4.2 (Vervangende) nieuwbouw NED

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het nieuw bouwen of vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED waarbij de oppervlakte van het gebouw ten hoogste de in Bijlage 2 genoemde omvang bedraagt;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid in lid 3.7.3;
  • c. afwijking voor nieuwbouw wordt slechts verleend indien:
    • 1. sprake is van een kwalitatieve verbetering van de inrichting van het erf;
    • 2. het oppervlak van de bestaande bebouwing met ten hoogste 20% wordt vergroot, waarbij de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlak ten hoogste 250 m2 bedraagt;
  • d. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing van het erf die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 m;
  • e. afwijking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

3.4.3 Grotere bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder f voor een bedrijfswoning met een inhoud van ten hoogste 1.350 m³, mits het bouwperceel waartoe de betreffende bedrijfswoning hoort een oppervlakte heeft van ten minste 2 ha.

3.4.4 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1, 3.4.2 en 3.4.3 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig geschaad worden.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag van goederen anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten het bouwvlak;
  • b. het huisvesten van seizoensarbeiders;
  • c. het gebruik van paardenbakken;
  • d. fruitteelt ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter van percelen bestemd voor het wonen of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie;
  • e. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of een waterbassin;
  • f. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen;
  • g. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • h. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte;
  • i. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf;
  • j. het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of een vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg;
  • k. detailhandel, anders dan een plattelandswinkel als bedoeld in lid 3.1 of het verkopen van boerderij- of streekproducten met een oppervlak van ten hoogste 150 m² per bouwvlak.

3.5.2 Niet strijdig gebruik

3.5.2.1 Beroep- en bedrijfsmatig gebruik

Het beroepsmatig of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • c. ten hoogste 25 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van de omgeving;
  • f. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende is aangetoond dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte nabijgelegen woningen;
  • g. geen detailhandel is toegestaan tenzij het een webwinkel betreft;
  • h. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • i. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.

3.5.2.2 Bed & breakfast

Het aanbieden van bed & breakfast in een woning is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. er aan maximaal vijf personen tegelijkertijd logies mag worden aangeboden;
  • b. de woning bewoond dient te worden door de hoofdbewoner(s);
  • c. het gebouw geschikt moet zijn voor permanente bewoning;
  • d. het gebouw het hoofdgebouw van het bouwperceel moet zijn;
  • e. er geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast mag ontstaan voor de omgeving;
  • f. er slechts terughoudende reclame-uitingen geplaatst mogen worden, neonreclame is niet toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Beroepsmatig en/of bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2.1 onder c voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 50 m², met dien verstande dat:

  • a. het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;
  • b. ten hoogste 50 m2 van de woning en/of de bij deze woning behorende bijgebouwen voor de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • c. het gebruik voor beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan voor de bewoners van de woning;
  • d. het gebruik geen horeca mag betreffen;
  • e. geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;
  • g. de woning blijft voldoen aan het bouwbesluit;
  • h. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging , bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;
  • i. geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;
  • j. geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
  • k. het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting niet is toegestaan.

3.6.2 Gastenverblijf

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, onder h voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. de aanvrager eigenaar en/of bewoner is van het bouwperceel;
  • c. het hoofdgebouw op het bouwperceel permanent wordt bewoond;
  • d. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf is toegestaan;
  • e. het gastenverblijf uitsluitend voor niet-permanente bewoning wordt gebruikt;
  • f. het gastenverblijf uitsluitend niet-commercieel wordt gebruikt;
  • g. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 m moet bedragen;
  • h. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • i. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder);
  • j. op eigen terrein voorzien wordt in parkeerruimte voor minimaal één auto.

3.6.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, onder k voor het inrichten en/of gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor percelen waarop een (bedrijfs)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
  • b. per bouwperceel maximaal 1 aan- of uitbouw of bijgebouw als mantelzorgwoning is toegestaan;
  • c. er sprake is van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;
  • d. de algemene bebouwingsregels voor een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw in acht worden genomen, met dien verstande dat de minimale afstand van het bijgebouw tot de bouwperceelsgrenzen 1 m moet bedragen;
  • e. de omgevingsvergunning niet tot gevolg heeft dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;
  • f. er aangetoond wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijgebouw (veiligheid, milieuhinder).

3.6.4 Afwegingskader

De omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig geschaad worden.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen en het bouwvlak vergroten door de aanduiding bouwvlak te vergroten, met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 2 ha;
  • b. wijziging wordt slechts toegepast voor een volwaardig agrarisch bedrijf en voor een doelmatige bedrijfsvoering; alvorens wijziging toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • c. wijziging wordt slechts toegepast als voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 meter;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;
  • e. wijziging vindt slechts plaats als:
    • 1. voor de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst een beheersplan is opgesteld en goedgekeurd door het bevoegd gezag;
    • 2. als realisatie, beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn verzekerd.

3.7.2 Bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming ter plaatse van het bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - VAB', met in achtneming van het volgende:

  • a. het agrarisch bedrijf is beëindigd;
  • b. het gebruik van een bestaande NED mag worden voortgezet;
  • c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • d. alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige.

3.7.3 Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vestigen van een NED door het opnemen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - NED' op de verbeeldling, met in achtneming van het volgende:

  • a. wijziging kan worden toegepast voor:
    • 1. een NED die voorkomt in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in Bijlage 2;
    • 2. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals vermeld in Bijlage 2;
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 2 genoemde omvang;
  • c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 3.4.2 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen in een bouwvlak;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de arbeidsbehoefte;
    • 2. de ruimtelijke uitstraling;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de afwijking niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
  • e. de wegcapaciteit, wegconstructie en verkeersveiligheid worden niet negatief beïnvloed, alvorens wijziging toe te passen winnen burgemeester en wethouders hieromtrent schriftelijk advies in bij de wegbeheerder;
  • f. wijziging wordt toegepast met inachtneming van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ingevolge de Wet geluidhinder ten aanzien van wegverkeerslawaai;
  • g. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • h. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;
  • i. voorzien wordt in een afschermende landschappelijke inpassing van het erf die bestaat uit een beplantingsstrook met een afschermende struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van gemiddeld 10 m;
  • j. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • k. wijziging wordt niet toegepast alvorens zorg wordt gedragen voor dan wel bijgedragen wordt aan ruimtelijke kwaliteitswinst;
  • l. wijziging wordt niet toegepast alvorens een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.

3.7.4 Afwegingskader

De wijziging als bedoeld in 3.7.1, 3.7.2 en 3.7.3 kan slechts worden toegepast, mits:

  • a. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig geschaad worden.