Gemeente Roosendaal

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Jac Vosstraat.

TOELICHTING


 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Doel

1.3 Ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsregeling

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant', Visie op de Brabantse leefomgeving

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening - Partiele herziening 2014

2.2.3 Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie 2019)

2.2.4 Concept Interim Omgevingsverordening

2.3 Beleid waterschap

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Roosendaal 2025

2.4.2 Woonagenda Roosendaal 2021-2025

2.4.3 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015 - 2025 'Knooppunt Roosendaal'

HOOFDSTUK 3 Beschrijving plangebied

HOOFDSTUK 4 Onderzoeken

4.1 Bedrijven en milieuzonering

4.2 Geur veehouderij

4.3 Luchtkwaliteit

4.4 Stikstofdepositie

4.5 Geluid

4.6 Externe veiligheid

4.7 Bodem

4.8 Archeologie

4.9 MER

4.10 Water

HOOFDSTUK 5 Visie op het plangebied

HOOFDSTUK 6 Juridische aspecten

6.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)

6.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling

6.2.1 Uitgangspunten en doelstellingen

6.2.2 Opbouw regels

6.2.3 Flexibiliteitsregels

6.3 Bestemming Wonen - 1

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Procedure

8.1 Inspraak en overleg

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Woningcorporatie Stichting Alwel Wonen heeft het planvoornemen op de locatie Jacobus Vosstraat/Frans Broosstraat 26 (gestapelde) woningen te realiseren. Hiervoor heeft Alwel een stedenbouwkundig plan en een verkavelingsplan opgesteld.

 

De locatie valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Westrand'. In dit bestemmingsplan werd al voorzien in een woningbouwontwikkeling op deze locatie. Omdat op het moment van vaststelling van het plan Westrand de kringloopwinkel nog in functie was, werd de wenselijk gedachte woningbouw mogelijk gemaakt in de vorm van een (binnenplanse) wijzigingsbevoegdheid.

Deze wijzigingsbevoegdheid voorzag in de mogelijkheid om de bedrijfsbestemming te wijzigen in een Gemengd-2 bestemming onder de navolgende voorwaarden:

 

  1. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend aan de Jac. Vosstraat en Frans Broosstraat worden gebouwd en dienen daarop geöriënteerd te zijn;

  2. de afstand van de voorgevelrooilijn van de hoofdgebouwen tot de Jac. Vosstraat en de Frans Broosstraat dient tenminste 4 m. te bedragen;

  3. bebouwing mag zowel grondgebonden als gestapeld worden opgericht;

  4. er geldt een bebouwingspercentage van maximaal 60 %;

  5. de diepte van de hoofdgebouwen mag maximaal 12 m. bedragen;

  6. de bouwhoogte mag maximaal 10 m. bedragen;

  7. er mogen niet meer dan 17 woningen worden gerealiseerd, tenzij het zorgwoningen betreft waarvoor geen maximum aantal geldt;

  8. er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein in relatie tot de functie te worden gerealiseerd; daarbij gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan;

  9. uit een uit te voeren quick scan dient te worden aangetoond dat er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn om deze wijziging toe te passen;

  10. uit een uit te voeren watertoets dient te blijken dat er geen nadelige effecten voortvloeien voor de waterhuishouding;

  11. uit onderzoek dient te worden aangetoond dat er geen aantasting plaatsvindt van de aanwezige archeologische waarden.

 

Het door Alwel ontwikkelde plan past echter niet binnen de voorwaarden van de in het bestemmingsplan Westrand opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Omdat het nieuwe woningbouwplan wel beantwoordt aan het criterium 'een goede ruimtelijke ordening' is ervoor gekozen om voor de locatie een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

 

1.2 Doel

 

Doel van dit bestemmingsplan is om op de locatie Jacobus Vosstraat een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.

 

1.3 Ligging plangebied

 

Het plangebied is gesitueerd in de woonwijk Westrand en wordt omringd door de Jacobus Vosstraat en de Frans Broosstraat en de Ettingstraat.

 

 

[image] 

Ligging en begrenzing plangebied

 

 

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Voor het perceel geldt het bestemmingsplan Westrand, dat is vastgeste;ld door de gemeenteraad bij besluit van 26 juni 2013..

 

 

[image] 

Bestemmingsplan Westrand, vastgesteld in 2013

 

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst waarbinnen de planvorming plaatsvindt - voor zover relevant. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de onderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van het plan. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 7 wordt kort ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 8 is plaats ingeruimd voor een korte toelichting over de procedure.

 

HOOFDSTUK 2 Beleidskader

 

2.1 Rijksbeleid

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Toetsingskader

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;

  • de bereikbaarheid verbeteren;

  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

 

Beoordeling

De structuurvisie benoemt uitsluitend rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, heeft het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

 

Conclusie

De ladder voor duurzame verstedelijking dient doorlopen te worden bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit is het enige onderdeel dat relevant is voor voorliggende locatieontwikkeling en wordt in de volgende paragraaf beschreven.

 

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Toetsingskader

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 juli 2017 is het besluit ruimtelijke ordening geactualiseerd. In de nieuwe 'ladder' is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient het bestemmingsplan te voorzien in een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Art 1.1.1 van het Bro beschrijft een stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Om te bepalen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dient te worden beoordeeld of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte.

 

Beoordeling en conclusie

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Op de locatie aan de Jacobus Vosstraat was op basis van het bestemmingsplan Westrand al een woningbouwontwikkeling mogelijk, die opgenomen was in de woningbouwprogrammering.

Omdat op basis van het vigerende bestemmingsplan de realisatie van woningen (na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid) al tot de mogelijkheden behoorde, wordt de ontwikkeling die in nu in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere verantwoording in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is voor dit plan niet nodig.

 

 

 

2.2 Provinciaal beleid

 

2.2.1 Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant', Visie op de Brabantse leefomgeving

Toetsingskader

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. De wet regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

 

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening - Partiele herziening 2014

Toetsingskader

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 (hierna: de structuurvisie) vastgesteld. Deze structuurvisie is opgebouwd uit twee onderdelen. In onderdeel A wordt de kern van de visie verwoord op ruimtelijke ontwikkelingen van Noord-Brabant. Het landschap en de wijze waarop dit moet worden versterkt, staan in dit onderdeel voorop. Deel B beschrijft de wijze waarop de provincie de visie uitwerkt in vier robuuste ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

 

Beoordeling

Het plangebied ligt volledig in de stedelijke structuur, meer in het bijzonder het deel daarvan dat is aangeduid als stedelijk concentratiegebied. In deze gebieden wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen.

Dit plan dat voorziet in een woningbouwontwikkeling op een braakliggend terrein in een woonwijk is in overeenstemming met het bepaalde in de structuurvisie.

 

Conclusie

De ontwikkeling past binnen het beleid van structuurvisie. In de Verordening ruimte is dit beleid verder uitgewerkt in bindende regels die in acht genomen moeten worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

 

2.2.3 Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie 2019)

Toetsingskader

Provinciale Staten hebben in juli 2015 de Verordening ruimte 2014 geheel opnieuw vastgesteld. De laatste wijziging van de Verordening is in januari 2019. In de tussentijd is tevens de naam gewijzigd in 'Verordening ruimte Noord-Brabant' (hierna: de verordening). De verordening is één van de instrumenten die de provincie kan inzetten om de doelen uit de Structuurvisie RO (SVRO) te realiseren. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan of bij het verlenen van een omgevingsvergunning de regels uit deze verordening toepassen.

De verordening onderscheidt vier structuren (gekoppeld aan de Structuurvisie RO) die Brabant dekkend zijn. Ieder ruimtelijk oppervlak in Brabant valt onder één van deze structuren en kan niet onder meerdere structuren tegelijk vallen. Per structuur is uitgewerkt welke functies, onder welke voorwaarden, ontwikkeld kunnen worden. Aanvullend zijn er 25 aanduidingen in de verordening opgenomen. Deze aanduidingen kunnen over één of meerdere structuren heen liggen.

 

Beoordeling

Het plangebied ligt volledig binnen de structuur 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het beleid van de provincie is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.

Hoofdregel van het beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in beginsel vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Conclusie 

Het plan is in overeenstemming met de regels die in de verordening zijn gesteld.

 

2.2.4 Concept Interim Omgevingsverordening

Toetsingskader

Op 10 september 2019 hebben Gedeputeerde Staten het concept van de Interim omgevingsverordening vastgesteld en aangeboden aan Provinciale Staten. De besluitvorming over de Interim omgevingsverordening heeft op 25 oktober 2019 plaatsgevonden.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In principe zijn de huidige regels gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau.

De beleidsneutrale omzetting betekent niet dat er helemaal geen wijzigingen ten opzichte van de huidige verordeningen zijn verwerkt. De wijzigingen zijn in de toelichting van de verordening toegelicht en zijn schematisch weergegeven in het Nu-Straks overzicht, dat als bijlage in de toelichting is opgenomen.

Op hoofdlijnen gaat het om:

  • een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder bijlagen;

  • aanpassingen waardoor de regels beter passen in het systeem van de omgevingswet, bijvoorbeeld voor de grondwaterbeschermingsgebieden;

  • aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

 

Beoordeling

In de Interim omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'stedelijk gebied'. Dit betreft dus geen verandering ten opzichte van hetgeen bepaald is in de Verordening ruimte.

 

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels die in de Interim omgevingsverordening zijn gesteld.

 

2.3 Beleid waterschap

Het plangebied behoort tot het beheergebied van het waterschap Brabantse Delta. Dit waterschap zorgt voor veilige dijken en kades, zuivert rioolwater, verbetert en bewaakt de kwaliteit van het oppervlaktewater en regelt de hoogte van het water in Midden- en West-Brabant. Bij de uitvoering van deze taken werkt het waterschap samen met inwoners, agrariërs, bedrijven, de gemeenten en anderen. Hierbij houdt het rekening met de belangen van de samenleving en bereid het zich voor op toekomstige ontwikkelingen.

 

Keur Waterschap Brabantse Delta 2015

De keur van het waterschap is een verordening met wettelijke voorschriften die gelden voor alle oppervlaktewaterlichamen en keringen, op het gebied van waterkwantiteit en –kwaliteit, die in beheer zijn bij het waterschap. De keur is een aanvulling op de Waterwet met verschillende gebods- en verbodsbepalingen. Bij het beoordelen van vergunningaanvragen hanteert het waterschap beleidsregels, waaronder de Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater (2016). Hierin staat aangegeven in welke situaties een watervergunning kan worden verleend, waarop een aanvraag wordt getoetst en welke voorwaarden aan de watervergunning worden verbonden.

 

Zo zijn er regels met betrekking tot:

  • handelingen in waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones;

  • handelingen in rivieren, beken en sloten en de daarbij behorende onderhoudsstrook;

  • waterstaatkundige werken als gemalen, sluizen, stuwen et cetera;

  • de scheepvaart;

  • uitbreidingen met een toename van > 500 m2 verhard oppervlak.

 

Op planniveau is het van belang om rekening te houden met eventuele compensatie voor de uitbreiding van verhard oppervlak. Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  1. Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;

  2. De toename van verhard oppervlak maximaal 500 m2 is, of;

  3. De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak.

  4. De toename van verhard oppervlak groter dan 500 m2 tot en met 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale compensatie conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m3 ) = toename verhard oppervlak (in m2 ) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)

 

De voorziening voldoet aan de volgende eisen:

  1. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);

  2. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van minimaal 4 cm te hebben;

  3. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

 

Waterbeheerplan 2016-2021 

In het Waterbeheerplan staan doelen en maatregelen voor de periode van 2016 tot en met 2021. Ook beschrijft het waterschap hoe ze inspeelt op de veranderende omstandigheden, zoals het klimaat. In vijf jaar tijd kan er veel veranderen. Daarom controleert het waterschap tijdens de planperiode regelmatig of doelen en maatregelen nog steeds goed gekozen zijn of dat aanpassing nodig is. Het Waterbeheerplan geeft de basis voor dit continue proces van plannen.

 

Het plan is opgezet vanuit de maatschappelijke toegevoegde waarde van het waterbeheer. Bij de beschrijving van de doelen van het waterbeheer komen de volgende invalshoeken aan bod:

  • Risico's beheersen: Het werk van het waterschap is gericht op het beheersen van risico's voor de mensen, de bedrijven en het (water)milieu en zo de kwaliteit van leven te behouden en waar nodig te verbeteren voor de huidige en toekomstige generaties. Deze invalshoek gaat - 24 - uit van de huidige gebruiksfuncties en van de gemaakte afspraken over acceptabele risico's (vastgelegd in wet- en regelgeving of in convenanten).

  • Duurzame ontwikkeling: Het waterbeheer is ook gericht op het ondersteunen van een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. Het gaat dan om het gebruik van de openbare ruimte en economische en natuurontwikkelingen. Werken aan een robuust beheer van het watersysteem en de afvalwaterketen is van toegevoegde waarde voor al deze ontwikkelingen.

  • Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend: Er zijn diverse maatschappelijke ontwikkelingen die om verantwoorde keuzes vragen. Dit plan geeft aan welke rol het waterschap kiest in verschillende maatschappelijke thema's, zoals energie en de ontwikkelingen in de gezondheidszorg. Ook wil het waterschap de maatschappelijke betrokkenheid vergroten.

  • Effectief en efficiënt: Het waterschap streeft naar een goede kwaliteit van het werk tegen zo laag mogelijke kosten en een minimale kwetsbaarheid. Samenwerking met diverse partnerorganisaties en het stimuleren van initiatieven van burgers en ondernemers zijn daarbij van groot belang.

 

De langetermijnstrategie uit het voorgaande beheerplan wordt voortgezet voor de verschillende thema's, zoals waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding. Daarnaast geven diverse ontwikkelingen aanleiding tot nieuwe accenten, waaronder het Deltaprogramma.

 

Nieuwe accenten in het plan zijn:

  • de versterking van de primaire en regionale keringen (de dijken langs de Rijkswateren en langs de regionale rivieren);

  • inzet op waterbewustwording van watergebruikers: het waterschap wil investeren in het vergroten van inzicht in eigen handelingsperspectief;

  • helder zijn over de beperkingen en mogelijkheden die er vanuit het watersysteem zijn voor de gebruiksfuncties;

  • een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van optimaliseren peilbeheer en inrichtingsmaatregelen);

  • dynamisch waterbeheer: flexibel beheer op basis van actuele informatie over de situatie in het gebied en de regionale verschillen daarin.

 

Anders dan het vorige waterbeheerplan beschrijft dit plan niet alleen het beheer van het watersysteem, maar ook het beheer van de zuiveringen en de bijbehorende transportstelsels. De algemene term 'waterbeheer' kan daarbij dus breed worden opgevat. Via het uitvoeren en opstellen van een watertoets worden de diverse beleidskaders gewaarborgd. Ook voor het onderliggende plan is een watertoets uitgevoerd.

 

Toetsing

Op basis van het bestemmingsplan Westrand is het mogelijk het perceel binnen het bouwvlak volledig te bebouwen en buiten het bouwvlak voor 20%. Daarbij komt dat de gronden gelegen vóó'r de inmiddels gesloopte bedrijfsbebouwing al grotendeels verhard waren.

Het woningbouwplan voorziet eveneens in bebouwing binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Er wordt geen fundamentele wijziging aangebracht in de maximale hoeveelheid verhard oppervlak van het perceel ten opzichte van de oorspronkelijke situatie met de bedrijfsbebouwing. Integendeel, het totale verharde oppervlak zal afbnemen. Het plan heeft dan ook geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse. Voor een nadere beschrijving zie paragraaf 4.10 van deze toelichting.

 

2.4 Gemeentelijk beleid

 

2.4.1 Structuurvisie Roosendaal 2025

 

In de Structuurvisie Roosendaal 2025 wordt aangegeven dat Roosendaal in 2025 een stad van mensen, van wonen en van (net)werken zal zijn. Om dit te bereiken, zal Roosendaal de komende jaren moeten inspelen op trends als ontgroening, vergrijzing, globalisering, individualisering, informatisering, veranderingen in mobiliteit en bereikbaarheid en decentralisatie van overheidstaken én hier duurzame antwoorden op moeten dichten.

 

Roosendaal kiest bij deze veranderingen voor ‘behoud en versterken van de kwaliteit van stad en dorpen’ door vernieuwing en transformatie. De identiteit van Roosendaal en de ontwikkeling naar een netwerksamenleving zijn hierbij leidende principes.

 

De Structuurvisie 2025 van de gemeente Roosendaal is in meerdere opzichten een trendbreuk met het verleden. In de eerste plaats is de structuurvisie sinds de Wet ruimtelijke ordening 2008 een wettelijke verplichting. Roosendaal moet een structuurvisie hebben die aangeeft wat het ruimtelijk beleid is en op welke wijze het ruimtelijk beleid zal worden uitgevoerd.

Ten tweede is deze structuurvisie opgesteld in een tijd van economische crisis. Die heeft ertoe geleid dat de haalbaarheid en de betaalbaarheid van de ruimtelijke ordening centrale begrippen in het ruimtelijk beleid zijn geworden. De vanzelfsprekendheid dat er vraag is naar gronden voor woningen, winkels en kantoren, is er niet meer. In 2012 heeft Roosendaal te maken met een overschot aan bijvoorbeeld kantoor- en winkelruimte.

 

Strategische keuzes voor het toekomstig ruimtegebruik worden onder andere beïnvloed door demografische ontwikkelingen van ontgroening en vergrijzing. Ook die ontwikkelingen leiden ertoe dat Roosendaal niet in de eerste plaats aan méér woningen en méér bedrijventerreinen moet denken, maar aan omvormingen, herstructurering en transformatie.

 

Tot slot is er maatschappelijk een fundamenteel ander idee ontstaan over het functioneren van de gemeente. De gemeente is niet langer de dominante partij in maatschappelijke ontwikkelingen, maar onderdeel van een netwerkmaatschappij waarin de gemeente een rol op zich neemt. Op het gebied van ruimtelijke ordening wil de gemeente een uitnodigende partij voor maatschappelijke partners zijn.

 

Het antwoord van Roosendaal op al deze ontwikkelingen formuleren we in deze structuurvisie op twee beleidsuitgangspunten:

  • Een duurzame ontwikkeling van een compact, compleet en verbonden Roosendaal;

  • Een haalbare en betaalbare locale ruimtelijke ontwikkeling.

 

De duurzame ontwikkeling van een compacte, complete en verbonden stad leidt tot fundamentele keuzes:

  • Bouwen binnen de stedelijke contouren van de stad om zo bestaande infrastructuren optimaal te benutten;

  • Zuinig/duurzaam ruimtegebruik, waarbij efficiënt gebruik en hergebruik van bestaande ruimte en bebouwing het uitgangspunt is;

  • Gebruik maken van de kwaliteit van de locatie;

  • Leefbaarheid van wijken en dorpen waarborgen door behoud en versterking van collectieve openbare ruimte, het behouden van de groen-blauwe structuren en het wegnemen van infrastructurele barrières i.c. het uitplaatsen van de A58 en het goederenvervoer per spoor naar buiten het stedelijk gebied;

  • De kwaliteit van de locatie is mede bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden of initiatieven;

  • De identiteit van stad en dorpen versterken door het handhaven en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische basisstructuren in het buitengebied en de bebouwde omgeving;

  • Groen/blauwe hoofdstructuren in het stedelijk gebied behouden als verbinding met het buitengebied;

  • Het sturen van nieuwbouw op basis van strategisch voorraadbeheer;

  • (regionaal) Ruimte creëren voor speerpunten/topsectoren van economisch beleid;

  • Het aanbod van sociaal-maatschappelijke en detailhandelsvoorzieningen in wijken en dorpen behouden, waar mogelijk door concentratie en bundeling van voorzieningen;

  • Het optimaliseren van infrastructurele verbindingen en het beter benutten van de multimodale ontsluitingsmogelijkheden (weg, water, spoor, buis) van Roosendaal;

  • Benutten van de strategische ligging van Roosendaal en West-Brabant in de Vlaams Nederlandse Delta;

  • Bij ruimtelijke ingrepen de mogelijkheden voor energietransitie en bodemenergie optimaliseren;

  • Bijdragen aan sociale veiligheid door integratie van dit beleidsveld in het ruimtelijk ontwerp van gebouwen en openbare ruimte.

 

 

 [image]

Afbeelding Integratiekaart Structuurvisie Roosendaal 2025

 

 

 

 

 

De haalbare en betaalbare locale ruimtelijke ontwikkeling wordt ondersteund door de volgende keuzes:

  • niet meer programma in ontwikkeling nemen dan dat de markt kan opnemen;

  • economische druk op de markt genereren door voorzichtig te programmeren;

  • eerst bestaande programma’s benutten en pas daarna aan nieuwe beginnen. Nieuwe ontwikkelingen van kantoren en winkels voorlopig bevriezen;

  • flexibel en kleinschalig programmeren en faseren;

  • intensiveren en beter benutten van de bestaande voorraad van stedelijke functies (woningen, bedrijventerreinen, kantoren, maatschappelijk vastgoed);

  • toepassen van de SER/ duurzaamheidsladder bij ruimtelijke ontwikkelingen.

  • uitnodigen, samenwerken en regisseren in plaats van voorschrijven. Verruim de mogelijkheden van bestemmingsplannen (plan vooruit).

 

De ruimtelijke keuzes en uitgangspunten zijn in deze structuurvisie vertaald naar de verschillende onderdelen van de ruimtelijke ordening en ondersteund door kaarten met de hoofdstructuren.

In de uitvoeringsparagraaf wordt vervolgens aangegeven op welke manier het beleid en de voorgenomen ruimtelijke programma’s kan worden gerealiseerd. Daarbij zijn de bovengenoemde uitgangspunten meegenomen.

 

2.4.2 Woonagenda Roosendaal 2021-2025

 

In de Woonagenda 2021-2025 wordt de ingezette koers vanuit de woonagenda 2015 voortgezet.

 

Tegelijkertijd is duidelijk dat de gemeente door de huidige trends en ontwikkelingen op de woningmarkt, voor andere opgaven staat. In 2015 was het door de economische recessie een uitdaging om de woningbouw weer op gang te brengen en waren de doelstellingen in de woonagenda vooral daarop gericht. Sinds 2015 zijn er in Roosendaal ruim 1200 woningen opgeleverd in de vorm van diverse projecten van hoge kwalitatieve waarde. Stedelijke transformatie staat hoog in het vaandel. Er staan ook de komende jaren diverse (grote) projecten op stapel. Anno nu heeft de woningmarkt te maken met nieuwe, belangrijke opgaven. Deze ontwikkelingen zijn niet echt “Roosendaals” maar vragen wel om een lokale oplossing, vaak in nauwe samenwerking met betrokken partners.

 

Volgens de provinciale prognoses is er in Noord-Brabant tot 2050 een enorme groei van het aantal één- en tweepersoonshuishoudens te verwachten. De groei van kleine huishoudens is het gevolg van het toenemend aantal oudere alleenstaanden en de individualisering van de samenleving.

Tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat het voor starters lastig is om hun intrede te doen op de woningmarkt.

 

Het gemeentelijk beleid is erop gericht Roosendaalse inwoners in elke levensfase de mogelijkheid te geven, te kunnen verhuizen naar een type woning, passend bij hun woonwens en bestedingsmogelijkheden. De gemeente kan hier samen met andere partijen een bijdrage aan leveren, door goed te overwegen welke nieuwbouwplannen welke verhuisbewegingen op gang brengen en dus vraag en aanbod uiteindelijk beter op elkaar aan te laten sluiten.

 

Geconstateerd moet worden dat de leefbaarheid van enkele wijken en buurten op dit moment onder druk staat en dat er een forse duurzaamheidsopgave ligt. Zoals in de vorige woonagenda is aangegeven gaat het om een continu proces van verbetering van het woon- en leefklimaat en zijn concrete resultaten hiervan afhankelijk van een brede integrale aanpak.

 

Roosendaal staat de komende jaren voor een aantal nieuwe uitdagingen. In de woonagenda komen onderwerpen aan bod, die te maken hebben met Roosendaal als woongemeente. De gemeente houdt ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en speelt hier, waar nodig en mogelijk, al vroeg op in. Een voorbeeld hiervan is een mogelijke extra woningbouwopgave naar aanleiding van de landelijke versnellingsopgave, overloop vanuit de Randstad en veranderingen op de woningmarkt als gevolg van de coronacrisis.

 

 

 

2.4.3 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015 - 2025 'Knooppunt Roosendaal'

Algemeen

Het gemeentelijke verkeer- en vervoersbeleid is het beleids- en toetsingskader voor de gewenste ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer in de gemeente Roosendaal tot 2025. Het geeft de kaders waarbinnen verkeersprojecten worden gedefinieerd en geprioriteerd en verkeersbeleid in de dagelijkse praktijk wordt uitgevoerd.

 

In 2025 is het verkeer en vervoer in de gemeente Roosendaal schoner, stiller, zuiniger en slimmer. Onze positie in het landelijke netwerk is sterker en robuuster. Voor onze inwoners, ondernemers en bezoekers zijn wij optimaal bereikbaar, waarbij wordt ingezet op een breed palet aan vervoerswijzen. Multimodaal is een sleutelbegrip en een voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van Roosendaal.

 

De inhoudelijke hoofddoelstelling van het GVVP is:

 

‘Het bevorderen van een goede en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor sociaaleconomische activiteiten, waarbij alle vormen van verkeershinder zoveel mogelijk worden beperkt’.

 

Deze algemene hoofddoelstelling wordt aangescherpt door drie kaders:

  1. verduurzaming;

  2. innovatie;

  3. regionale netwerk versterking.

 

Deze drie kaders geven sturing aan de wijze waarop de hoofddoelstelling wordt ingevuld. Hieronder een korte toelichting op de beleidskoers.

 

Ad. A: Verduurzaming

Lopen en fietsen zijn de meest schone en stille manieren om te verplaatsen. Het lokale leefklimaat en de bereikbaarheid verbetert door hier meer op in te zetten. Deze focus op duurzame mobiliteit wordt concreet vertaald door hier prioriteit aan te geven bij opgaven en ontwikkelingen in de stad en dorpen. Daarnaast is het wenselijk dat het gemotoriseerde verkeer schoner, stiller en zuiniger wordt. Door het elektrisch rijden beter te faciliteren kan de verduurzaming lokaal worden versterkt.

 

Ad. B: Innovatie

Door toepassing van nieuwe slimme (‘smart’) technieken kunnen verkeersproblemen in de toekomst worden voorkomen. Het weggennet wordt beter en efficiënter benut waardoor fysieke en kostbare maatregelen niet noodzakelijk (meer) zijn. Deze ict-technieken worden zowel bij voertuigen als in de infrastructuur toegepast. Auto’s gaan meer en meer ‘communiceren’, zowel onderling als met hun omgeving. Deze slimme mobiliteitsoplossingen zorgen voor beter doorstroming van het verkeer, voor toename van de verkeersveiligheid (afname ongevallen) en voor verbetering van het leefmilieu.

 

Ad. C: Regionale versterking

De positie van Roosendaal in het (boven)regionale en landelijke netwerk moet worden versterkt door het ontwikkelen en verbinden van economische toplocaties, hoog stedelijke zones en multimodale knooppunten en het verbeteren van de fysieke en/of functionele verbindingen met andere stedelijke regio’s. Het gaat hierbij over de afstemming binnen de thema’s als ruimte, verstedelijking, werken, natuur en verkeer en vervoer. Dit is goed voor de werkgelegenheid en het woonklimaat. Bedrijven vestigen zich immers op plekken die goed ontsloten zijn en daar waar veel potentiële arbeidsplaatsen binnen bereik liggen. En, mensen wonen graag op een plek waar werkgelegenheid en goede voorzieningen binnen acceptabele afstand en tijd bereikbaar is. Knooppunten in het netwerk, zoals bijvoorbeeld het stationsgebied en multimodale overslagpunten aan water en spoor (logistiek) hebben in het netwerk een belangrijke positie.

 

Het is voorwaardelijk is dat de bovenstaande hoofddoelstellingen leiden tot eem BTB-proof Roosendaal. Dat wil zeggen een Bereikbaar, Toegankelijk en Bruikbaar Roosendaal voor alle verkeersdeelnemers van de openbare ruimte zoals fietsers, rolstoelrijders, scootmobiels, doven, slechtzienden of mensen met een andere lichamelijke beperking.

 

Bovenstaande doelstellingen, beleidskaders, procestappen en participatietraject hebben geleid tot de formulering van 18 concrete hoofdopgaven. Deze hoofdopgaven zijn benoemd in het GVVP 2015 – 2025.

 

HOOFDSTUK 3 Beschrijving plangebied

 

De planlocatie maakt onderdeel uit van de naoorlogse wederopbouwwijk 'Westrand'. De Westrand is tot stand gekomen in diverse uitbreidingsplannen in de periode 1954-1962. De locatie is gelegen in het het uitbreidingsplan 'Centrum West', dat in 1958 door de raad werd vastgesteld.

 

De Ettingstraat, overgaand in de Perenboomstraat zijn oude wegen die al voor de bouw van de Westrand aanwezig waren.

 

[image] 

Situatie circa 1948

 

 

 

 

[image] 

Eind jaren vijftig: uitbreidingsplan Centrum west

 

Op de locatie werd een garagebedrijf gebouwd, later werd het een autoservicebedrijf. Toen dit bedrijf verplaatst werd naar een meer geëigende locatie aan de rand van een bedrijventerrein, werd het leegkomende pand in gebruik genomen als kringloopwinkel. Na beëindiging van deze functie werd de bebouwing gesloopt in afwachting van een invulling die meer passend is te beschouwen.

 

 

 [image]

Luchtfoto plangebied anno 1979

 

 

 

 [image]

Kwikfitvestiging Jacobus Vosstraat

 

 

 

Het terrein ligt midden in een woongebied en wordt aan twee zijden begrensd door straten met woningen: de Jacobus Vosstraat en de Frans Broosstraat. Aan de oostzijde grenst het terrein aan de achterzijde van de Ettingstraat. De locatie ligt weliswaar dicht bij uitvalswegen, maar is slechts via één smalle toegang te bereiken met de auto. De Frans Broosstraat en de Ettingstraat zijn beide straten met eenrichtingsverkeer, de Jacobus Vosstraat heeft met tweerichtingsverkeer. Aan de zuidzijde van het plangebied is het mogelijk het gebied met de fiets en lopend te verlaten.

 

 

[image] 

Zicht op ontwikkellocatie en de omgeving, bezien vanuit het zuiden

 

De bestaande bebouwing rondom het perceel is wisselend van karakter.

Op de kruising van de Frans Broosstraat en de Jacobus Vosstraat, daar waar de locatie met de auto bereikbaar is vanuit de stad, staat een drielaags kantoorgebouw, met een parkeerterrein aan de straat. Dit kantoorgebouw is geörienteerd op de Jan Vermeerlaan.

 

[image] 

Kantoorgebouw, bezien vanuit de ontwikkellocatie

 

 

Aan de Frans Broosstraat (eenrichtingsverkeer naar Ettingstraat) staan rijwoningen. Deze zijn begin jaren zestig gebouwd, twee lagen met een lage kap. De woningen hebben een voortuin. Dit geeft enige vergroening aan de straat. Parkeren kan op straat in een aangegeven parkeerstrook.

 

[image] 

Woningen Frans Broosstraat

 

 

Aan de Jacobus Vosstraat staat een rij drive-in woningen uit het begin van de jaren zeventig met een oprit en parkeerplaats. De tuinen en de voordeuren zijn gesitueerd aan de zijde van de Burgemeester Freijterslaan. Dit betekent dat de achterzijden van de betreffende woningen aan de Jacobus Vosstraat gericht zijn. Dit zorgt op straatniveau in de Jacobus Vosstraat voor een gesloten en steenachtig straatbeeld. de gevelinvulling van de woningen bestaat uit gevelbrede puien als dichte gevelelementen. De woningen zijn individueel door bewoners aangepakt. Dat zorgt voor een diversiteit aan kleuren in de gevels.

 

[image] 

Achterzijde drive-in woningen, Jacobus Vosstraat

 

 

De Ettingstraat is een oudere straat in het plangebied. Deze straat was er al voordat de planmatige woonwijk Westrand tot ontwikkeling werd gebracht. De zijde aangrenzend aan het perceel bestaat uit individueel gebouwde woningen, zeer divers in uitstraling. De woningen hebben geen voortuin, wel een achtertuin. De toegang vindt aan de straat plaats. Aan de overzijde staat een rij woningen, één laag met kap, uit de jaren vijftig. Deze woningen hebben wel een voortuin. Ook is er een drielaags appartementengebouw gerealiseerd, met bedrijfsruimte in de plint en appartementen op de verdiepingen.

Aan de kruising van de Ettingstraat en de Jacobus Vosstraat ligt een parkeerterrein en openbaar groen. Vanuit deze hoek is de wijk vanuit het centrum gemakkelijk toegankelijk met de fiets en te voet.

  

De overwegende bouwhoogte is 2 tot 3 bouwlagen. Parkeren gebeurt op eigen terrein en op straat, in de vorm van langsparkeren. Aan de zuidzijde is er een parkeerterrein voor 30 auto’s.

 

Groen

De omgeving van de ontwikkellocatie is erg steenachtig. Dat geldt vooral voor de Jacobus Vosstraat waar de woningen een eigen parkeerplaats op eigen terrein aan de straat hebben. In de Frans Broosstraat hebben de woningen een eigen voortuin, hetgeen zoprgdraagt voor een vriendelijker straatbeeld. Er zijn twee plekken met openbaar groen, tegenover elkaar op de kop aan de zuidzijde van het terrein. Het openbaar groen aan de Burgemeester Freijterslaan is wel zichtbaar vanaf het terrein, over het parkeerterrein van het kantoorgebouw heen.

 

Verkeer en parkeren

De locatie ligt dicht bij uitvalswegen. De locatie is echter slechts met één smalle toegang te bereiken met de auto. De Frans Broosstraat en de Ettingstraat zijn beide ingericht met eenrichtingsverkeer, de Jaciobus Vosstraat met tweerichtingsverkeer. Aan de zuidzijde is het wel mogelijk de buurt met de fiets en lopend te verlaten. Tegenover de ontwikkellocatie ligt de inrit naar het parkeerterrein van het kantoorgebouw.

 

In de Frans Broosstraat en de Ettingstraat wordt op straat geparkeerd met een parkeervergunning (sector 3) door middel van langsparkeren aan één zijde van de weg. Aan de zuidzijde ligt een parkeergebied met circa 30 parkeerplaatsen. De woningen aan de Jacobus Vosstraat en het kantoor parkeren op eigen terrein . Het braaklihggende terrein wordt nu veelvukldig gebruikt voor (grtis) parkeren.

 

 

  [image]

Huidige situatie

HOOFDSTUK 4 Onderzoeken

 

4.1 Bedrijven en milieuzonering

 

Toetsingskader

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).

Richtafstanden

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.

 

Tabel: Milieucategorieën en richtafstanden

Milieucategorie

Richtafstanden tot omgevingstype

‘rustige woonwijk’* in meters

1

10

2

30

3.1

50

3.2

100

4.1

200

4.2

300

5.1

500

5.2

700

5.3

1000

6

1500

* indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3.).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

  • Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

 

  • Het omgevingstype gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

 

Wijze van meten

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

 

Situatie ter plaatse

Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.

 

Het plangebied wordt gekenmerkt als een gemengd gebied. Het gebied is gelegen in de directe invloedsfeer van hoofdinfrastructuur. De Burgemeester Freijterslaan, die op circa 60 meter afstand van het plangebied ligt, betreft een gebiedsontsluitingsweg met een relatief hoge verkeersintensiteit van circa 16.000 – 18.000 motorvoertuigen per etmaal. Om die reden is het aanvaardbaar om uit te gaan van gemengd gebied en de richtafstanden met één stap te reduceren.

 

In de omgeving het plangebied komen enkele inrichtingen en voorzieningen voor. Het gaat om de volgende percelen:

  • Jan van Eijkplein 2;

  • Burgemeester Freijterslaan 39-41a;

  • Burgemeester Freijterslaan 45;

  • Ettingstraat 3;

  • Diverse adressen aan de Ettingstraat.

 

Jan van Eijkplein 2

Deze gronden hebben de bestemming ‘Kantoor’ en maken in de vigerende situatie juridisch-planologisch uitsluitend kantoren mogelijk. Kantoren behoren tot milieucategorie 1. Hiervoor geldt een gereduceerde richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. De feitelijke afstand tussen het bestemmingsvlak en de nieuwe woningen bedraagt circa 15 meter. Er wordt voldaan aan richtafstand.

Burgemeester Freijterslaan 39-41a

Op deze gronden vigeert de bestemming ‘Maatschappelijk’. Deze bestemming maakt functies mogelijk tot maximaal milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Omdat de werkelijk afstand tot het plangebied circa 80 meter betreft, wordt voldaan aan de richtafstand.

 

Burgemeester Freijterslaan 45

Aan de Burgemeester Freijterslaan 45 zijn gronden gelegen met de bestemming ‘Bedrijf – 3’. Op deze gronden wordt milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt, middels een aanduiding. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Omdat de werkelijke afstand circa 125 meter betreft, wordt voldaan aan deze afstand.

 

Ettingstraat 2 – 10

Op deze gronden met de bestemming ‘Gemengd – 5’ worden diverse functies toegelaten die behoren tot milieucategorie 1 en 2. Hiervoor geldt een gereduceerde richtafstand van maximaal 10 meter. Omdat de werkelijke afstand circa 35 meter bedraagt, wordt voldaan aan de richtafstanden.

 

Ettingstraat 3

Aan de Ettingstraat 3 is een kleinschalig bedrijfsperceel gelegen met bestemming ‘Bedrijf – 2’. Op deze gronden wordt maximaal milieucategorie 2 mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De werkelijke afstand tot de woningbouw bedraagt circa 10 meter. Omdat het een kleinschalig volledig bebouwd bedrijfsperceel betreft, met direct aangrenzend woningen in de huidige situatie, kan gesteld worden dat het bedrijf niet beperkt wordt in de bedrijfsvoering. Reeds bestaande woningen zijn bepalend voor de milieuruimte van dit bedrijfsperceel. Omdat de achtergevel een blinde muur betreft, wordt ook niet verwacht dat er relevante geluidsemissie uitgaat van dit perceel wat het woon- en leefklimaat onevenredig beïnvloedt.

 

Ettingstraat 18

Aan de Ettingstraat 18 zijn gronden gelegen met bestemming ‘Bedrijf – 2’. Op deze gronden wordt maximaal milieucategorie 2 mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De werkelijke afstand tot de woningbouw bedraagt minimaal 35 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

 

 

 

 

Conclusie

Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.

 

4.2 Geur veehouderij

 

Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.

 

Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen). Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

 

De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid.

 

Gemeentelijk geurbeleid

De gemeente Roosendaal heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld. Dat betekent dat de geurnormen en –afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn. Het plangebied is conform de wet gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Ter plaatse geldt dan een geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht en een afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden.

 

Situatie ter plaatse

Met het bestemmingsplan worden woningen gerealiseerd. Woningen zijn geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij.

 

Belang omliggende veehouderijen

In het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Heirweg 2A op circa 1.750 meter van het plangebied. Gelet op de afstand in relatie tot de geuremissie kan gesteld worden dat ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht. Agrarische bedrijven worden bovendien niet beperkt in hun bedrijfsvoering, mede omdat andere geurgevoelige objecten op kortere afstand zijn gelegen.

 

Woon- en leefklimaat

In de volgende afbeelding (bron: Atlas Leefomgeving) is de GES score (gezondsheidseffectscreening-score) voor geur in beeld gebracht. Het plangebied heeft een GES score 1 (goed). Hieruit blijkt dat 0-5% van de mensen die gevraagd wordt in een enquête aangeeft dat zij soms of vaak last hebben van geurhinder. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het plangebied als goed te kwalificeren is.

 

 

 

 

 [image]

 

GES-score geur (Atlas Leefomgeving)

 

Conclusie

Het aspect geur veehouderij vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

4.3 Luchtkwaliteit

 

Toetsingskader

Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:

  • de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;

  • het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;

  • de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;

  • de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;

  • de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;

  • het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.

 

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:

  • als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);

  • als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);

  • als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);

  • als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of

  • het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).

 

Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:

  • voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;

  • voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;

  • voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.

 

In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

 

Situatie ter plaatse

Met het bestemmingsplan worden 26 appartementen mogelijk gemaakt. Woningen vallen rechtstreeks onder de categorieën die genoemd zijn in de Regeling ‘Niet in betekenende mate’. Een nieuwbouwplan met 1.500 woningen met één ontsluitingsweg draagt niet in betekenende mate bij. Om die reden zullen 26 appartementen ook niet in betekenende bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee geen nadere onderzoeksplicht.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

 

De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

4.4 Stikstofdepositie

 

Toetsingskader

Natura 2000-gebieden zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden in Nederland zijn gevoelig voor stikstofdepositie en overbelast door een teveel aan stikstof. Het is verboden zonder vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning) projecten te realiseren die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

 

In 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door: 

•             emissie van stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) te verminderen (bronmaatregelen), en

•             (herstel)maatregelen in de Natura 2000-gebieden. 

  

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan dat het PAS niet als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten. De passende beoordeling van het PAS bevat niet de vereiste motivering om depositieruimte uit te geven voor toestemmingsbesluiten en om activiteiten toe te staan zonder toestemmingsbesluit.

 

Daarom dient voor nieuwe of gewijzigde projecten onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een mogelijk significant effect door depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden. Een project dat meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een overbelast stikstofgevoelig habitattype of leefgebied heeft in potentie een significant effect waarvoor een Wnb-vergunning moet worden aangevraagd.

 

Situatie ter plaatse

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 7,4 kilometer. Het gaat om het Natura-2000 gebied Brabantse Wal.

 

Het plan genereert in twee fases stikstof. In de aanlegfase en in de gebruiksfase.

 

Aanlegfase

In de aanlegfase veroorzaakt het gebruik van mobiele werktuigen, zoals bouwkranen, graafmachines, vrachtwagens en dergelijke stikstof. Het gehanteerde rekenjaar is 2021. Worst-case wordt ervan uitgegaan dat alle bouwwerkzaamheden in 2021 worden uitgevoerd. Wanneer een deel van de bouw plaatsvindt in een ander jaar, is dit alleen maar gunstiger voor de hoogste hoeveelheid emissie in een jaar.

 

Voor de aanlegfase (bouwfase) is rekening gehouden met een geschat verbruik van 22.500 liter brandstof per jaar. Als uitgangspunt wordt aangehouden dat de mobiele werktuigen uit stageklasse IIIA komen, hetgeen reëel wordt geacht gezien economische en technische levensduur van de mobiele werktuigen. Het verbruik van 22.500 liter is als volgt verdeeld:

  • 130-560 kW, bouwjaar 2006, 10.000 liter brandstof. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van 20 liter brandstof per uur, kunnen deze werktuigen worden ingezet voor in totaal 500 uur.

  • 75- 130 kW, bouwjaar 2007, 7.500 liter brandstof. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van 15 liter per uur, kunnen deze werktuigen worden ingezet voor in totaal 500 uur.

  • 37-75 kW, bouwjaar 2008, 5.000 liter brandstof. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van 10 liter per uur, kunnen deze werktuigen worden ingezet voor in totaal 500 uur.

 

Deze mobiele werktuigen zijn ingevoerd als vlakbron. De totale emissie bedraagt ruim 250 kg NOx in het rekenjaar 2021. In werkelijkheid worden mogelijk ook stageklasse IV mobiele werktuigen ingezet, die ook een lager gemiddelde brandstofverbruik kennen.

 

Daarnaast is rekening gehouden met 200 vrachtwagenbewegingen per jaar voor het afleveren en ophalen van materiaal en materieel en 20 motovoertuigbewegingen licht verkeer per etmaal voor het bouwpersoneel. De rijroute is ingevoerd tot de Burgemeester Freijterslaan, daar waar het (vracht)verkeer met zekerheid zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Dit is een worst-case benadering.

 

Uit de berekeningen blijkt dat de aanlegfase een rekenresultaat oplevert dat 0,00 mol/ha/jaar bedraagt voor het rekenjaar 2021. De Aerius-berekening is als bijlage bij deze notitie gevoegd.

 

Gebruiksfase

De gebruiksfase is de fase waarin de woningen worden bewoond. De woningen zullen niet worden aangesloten op het gasnetwerk, waardoor de emissie van stikstof uitsluitend veroorzaakt wordt door de verkeersaantrekkende werking.

 

Worst-case is uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal, in totaal dus 26 x 8 = 208 motorvoertuigbewegingen. De berekening is uitgevoerd voor het rekenjaar 2021. De rijroute is tot de Burgemeester Freijterslaan ingevoerd, omdat de personenauto’s daar op zullen gaan in het heersende verkeersbeeld. De totale emissie NOx als gevolg van deze verkeersaantrekkende werking bedraagt circa 8 kg NOx per jaar. Daarmee is duidelijk dat de aanlegfase de maatgevende fase is.

 

Uit de berekeningen blijkt dat de gebruiksfase een rekenresultaat oplevert dat 0,00 mol/ha/jaar bedraagt.

 

Conclusie en voorwaarden

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar, bij de genoemde uitgangspunten. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van deze uitgangspunten in het onderzoek blijkt dat er geen Wnb-vergunning nodig is voor het aspect stikstof.

 

Op dit moment is nog geen aannemer in beeld en kunnen de exacte werkzaamheden nog lastig worden overzien. Indien ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen de ureninzet wezenlijk anders wordt ingeschat, wordt aanbevolen om een actualisatie te verrichten van de Aerius-berekening.

 

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

4.5 Geluid

 

Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

 

Situatie ter plaatse

Met de ontwikkeling worden woningen gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder.

 

Wegverkeer

Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Burgemeester Freijterslaan, de Jan Vermeerlaan en de Hulsdonksestraat. Alle overige omliggende wegen kennen een snelheidsregime van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel een afweging gemaakt te worden in hoeverre de geluidsituatie van 30 kilometerwegen aanvaarbaar is. Daarom dient ook het akoestisch klimaat vanwege de direct aan de nieuwbouwlocatie gelegen 30 kilometerwegen te worden onderzocht. Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Voor een beschrijving van de uitgangspunten en resultaten wordt verwezen naar het onderzoek, dat is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. In het onderstaande worden de conclusies benoemd.

 

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten aanzien van enkele nieuwe woningen sprake is van overschrijding van de geluidnormen op basis van de Wgh als gevolg van het wegverkeer op de gezoneerde Burgemeester Freijterslaan. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 51 dB. Een hogere waardenprocedure is hiervoor noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is verder onderzocht in hoeverre de geluidsituatie van de direct aan het plangebied gelegen 30 kilometerwegen aanvaardbaar is. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de milieukwaliteit vanwege de 30 kilometerwegen op de te bouwen appartementen als goed is te beoordelen. De geluidbelastingen van de 30 kilometerwegen worden dan ook aanvaardbaar geacht.

 

Railverkeer

 

Het plangebied is niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoortraject.

 

Gezoneerde industrieterreinen

 

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.

 

Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Een hogere waarden procedure is noodzakelijk.

 

4.6 Externe veiligheid

 

Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.

 

Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.

 

Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

 

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:

  • Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant;

  • Informatie gemeente Roosendaal (RRGS);

  • Regeling Basisnet.

 

In de volgende afbeelding is een deel van de EV-signaleringskaart weergegeven van gemeente Roosendaal. De ligging van het plangebied is hierin weergegeven.

 

[image] 

Risicobronnen en plangebied (bron: EV-signaleringskaart)

 

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Hieruit blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen is gelegen.

 

Transportassen

Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

 

Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.

 

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

 

Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.

 

Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

 

Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.

 

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:

  • De Rijksweg A17 en A58;

  • Het spoortraject Roosendaal - Bergen op Zoom/Essen.

 

Alle transportroutes zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Daarom zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en is het groepsrisico niet beschouwd. Omdat het plangebied wel is gelegen binnen het invloedsgebied van toxische scenario’s, kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording waarbij aandacht wordt besteed aan hulpverlening, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een calamiteit. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico.

 

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

 

Buisleidingen

Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat het plangebied niet gelegen is binnen het invloedsgebied van planologisch relevante leidingen met gevaarlijke stoffen.

 

Verantwoording groepsrisico

Omdat het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van drie transportroutes dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Omdat voor de beschreven risicobronnen een beperkte verantwoordingsplicht volstaat, wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording, zoals opgenomen in de bijlage.

 

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

    1. Verantwoording groepsrisico

 

4.7 Bodem

 

Toetsingskader

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

 

 

 

 

Situatie ter plaatse

Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de grond vervuild is en dat een sanering dient te worden uitgevoerd. Ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan worden de resultaten van dit onderzoek toegevoegd.

 

Conclusie

Voor dit bestemmingsplan wordt een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Ten tijde van het ontwerpbestemmingsplan worden de resultaten van dit onderzoek toegevoegd.

 

4.8 Archeologie

 

Er is een archeologische paragraaf opgesteld in het kader van het bestemmingsplan Westrand uit 2013. Daaruiit is gebleken dat de ontwikkellocatie valt in een gebied dat een middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Behoudens sloop van de bebouwing hebben zich geen andere ontwikkelingen voorgedaan. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de archeologische verwachtingswaarde nu een andere zou zijn.

 

 [image]

Archelogische verwachtingswaarde ter hoogte van ontwikkellocatie:

middelhoog

 

4.9 MER

 

Toetsingskader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.

 

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toets wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r-beoordeling noodzakelijk;

  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrapportage.

 

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • De kenmerken van het project;

  • De plaats van het project;

  • De kenmerken van de potentiële effecten.

 

 

Situatie ter plaatse

Met dit bestemmingsplan worden 26 woningen gerealiseerd. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  1. Het plan kan gerekend worden tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). In artikel 1.1.1, lid 1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat het begrip stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De bijbehorende drempelwaarde is 2.000 woningen of meer.

  2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied behoort niet tot een dergelijk gebied.

  3. In de milieuparagraaf zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig plan geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.

 

Hoewel de drempelwaarde niet wordt gehaald, dient toch bepaald te worden of sprake is van relevante milieueffecten. Een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus aan de orde. In het onderstaande wordt hier beknopt op ingegaan.

 

Kenmerken van het project

Het project betreft de realisatie van 26 appartementen. Met het project wordt met name een verkeersaantrekkende werking naar het plangebied gerealiseerd. Voor het overige gelden er geen noemenswaardige milieueffecten naar de omgeving toe. De verkeersaantrekkende werking betreft maximaal 208 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

 

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied en ligt dus in een omgeving waar verstedelijking reeds heeft opgetreden. Het plangebied is reeds bebouwd en voorheen in gebruik als bedrijfsperceel. Het gebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Gebieden, die deel uit maken van Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN) liggen op ruime afstand.

 

De kenmerken van de potentiële effecten

Ten aanzien van de kenmerken van de potentiële effecten kan het volgende worden opgemerkt:

  • De woningen belemmeren omliggende bedrijven en voorzieningen niet (zie hoofdstuk 2);

  • Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (zie hoofdstuk 4);

  • Het plan kent vanuit stikstofdepositie geen significante effecten op Natura 2000-gebieden (hoofdstuk 5);

  • Het plan realiseert een verkeersaantrekkende werking die past binnen de omgeving en waarbij het omliggende weggennet toereikend is;

  • Er zijn geen nadelige effecten op de waterhuishouding in de omgeving;

  • Het plan maakt geen risicobron mogelijk in het kader van externe veiligheid of zorgt niet voor een significante toename van het groepsrisico;

  • Het plan leidt niet tot significante effecten op beschermde flora- en faunasoorten in of in de omgeving van het plangebied;

  • Het plan heeft geen onevenredige effecten op cultuurhistorie of archeologie;

  • Een woning is geen bodembelastende functie voor de bodemkwaliteit.

 

Uit de uitgevoerde onderzoeken en motiveringen blijkt dat het plan geen onevenredige milieueffecten heeft op de omgeving. Een m.e.r-beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.

 

Conclusie

Het plan, dat woningbouw mogelijk maakt, wordt gerekend tot de activiteiten genoemd in de D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan ligt onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving. Er is derhalve geen m.e.r-beoordeling of milieueffectrapportage noodzakelijk.

 

 

4.10 Water

 

Aanleiding

Voor deze woningbouwontwikkeling wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen en is dus “watertoetsplichtig”. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta.

  

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen.

Aspecten waaraan plannen worden getoetst zijn: 

  • inzameling en afvoer van afvalwater;

  • verwerking en/of afvoer van overtollige neerslag;

  • relatie met grondwater en bodemeigenschappen;

  • relatie met de waterhuishouding;

  • risico’s en gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater (KRW);

  

Plannen worden getoetst aan het beleid van de gemeente Roosendaal en van waterschap Brabantse Delta. De uitgangspunten van de gemeente zijn door de raad vastgesteld in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP). De regels ten aanzien van de waterhuishouding zijn vastgelegd in de Keur van het waterschap. Hierin is vastgelegd hoe om gegaan moet worden met retentie, verhard oppervlak en werkzaamheden nabij watergangen.

 

Proces 

 

Sinds het voorjaar van 2003 worden in de gemeente Roosendaal alle nieuwe gemeentelijke ruimtelijke plannen besproken in het “waterpanel Roosendaal”. De werkwijze van het waterpanel is vastgelegd in het “Handboek bij de watertoets bij de Gemeente Roosendaal”. Naast enkele gemeentelijke afdelingen nemen het waterschap en de vaste adviseurs van de Gemeente Roosendaal éénmaal per kwartaal deel aan het overleg. In dit overleg wordt algemene informatie uitgewisseld, complexe projecten doorgesproken, algemene beleidsuitgangspunten doorgenomen en procesafspraken bijgesteld. Op basis van het (gemeentelijk) beleid en aan de hand van opmerkingen en aanvullingen van de waterbeheerder formuleert de gemeente een waterparagraaf bij de RO-procedure. Ook wordt de waterbeheerder bij een bestemmingsplanprocedure (via overleg of e-mail) de mogelijkheid geboden om tijdig zijn overlegreactie te geven op concepten.

Indien de gemeente in de definitieve waterparagraaf afwijkt van het advies van het waterschap, wordt deze afwijking in de waterparagraaf expliciet gemotiveerd.

 

De woningbouwlocatie Jacobus Vosstraat

In het bestemmingsplan Westrand is bij het opstellen van de bij dat bestemmingsplan behorende waterparagraaf al rekening gehouden met de invulling van de ‘inbreidingslocatie’ Kwik-Fit-locatie aan de Ettingstraat. Daarbij is gesteld dat de hoeveelheid verhard oppervlak van deze en ook van de andere ontwikkellocaties in de Westrand niet (noemenswaardig) zal toenemen. Dat is inderdaad het geval bij de invulling van de Kwik-Fit locatie. De bedrijfsgebouwen zijn weliswaar op dit moment gesloopt, maar in de bebouwde toestand maakten met de verharding voor de bebouwing een groot deel van het perceel uit.

Wel dient het plan besproken te worden in het waterpanel, teneinde nadere eisen te kunnen stellen ten aanzien van het zorgvuldig inbedden van het aspect water bij de onderhavige ontwikkeling.

 

Riolering

Er is gemengde riolering aanwezig.

 

Toekomstige ontwikkelingen

Bij toekomstige ontwikkelingen dient de neerslag die afvloeit van “schone” oppervlakken (daken, schone verharding) afzonderlijk ingezameld te worden. Op basis van de verkenning op de afkoppelkansenkaart kan worden geconcludeerd dat de bodem en grondwaterstand in het grootste gedeelte van het plangebied mogelijkheden biedt voor infiltratie van hemelwater. Om daadwerkelijk te kunnen bepalen of infiltratie van hemelwater in de bodem mogelijk is, is een bodemkundig/hydrologisch onderzoek noodzakelijk. Wanneer infiltratie mogelijk is, heeft het de voorkeur in het kader van duurzaam stedelijk waterbeheer om een infiltratievoorziening aan te eggen. De infiltratievoorziening dient zodanig te worden aangelegd dat het hemelwater optimaal kan infiltreren in de bodem. De infiltratievoorziening dient een inhoud te krijgen van circa 780 m3/ha verhard oppervlak, met een overstort op het aanwezige oppervlaktewater of schoonwaterriool.

Indien het verhard oppervlak met meer dan 2000 m2 toeneemt dient een retentievoorziening te worden gerealiseerd. De retentievoorziening dient een inhoud van circa 780 m3/ha verhard oppervlak te krijgen, met gestuurde afvoer op het oppervlaktewater. Bij deze woningbouwontwikkeling is dat niet het geval.

 

Een Watervergunning is nodig voor:

  • Werken in, aan in de nabijheid van oppervlaktewater bijvoorbeeld leggen van kabels, verlagen maaiveld).

  • Het onttrekken en weer lozen van grondwater tijdens de bouwwerkzaamheden.

  • Het lozen van regenwater van verhard dak- en terreinoppervlak > 2.000 m2 direct of via een retentie/infiltratievoorziening in oppervlaktewater.

 

Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen bij toekomstige ontwikkelingen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC te worden toegepast. Dit om verontreiniging van het hemelwater te voorkomen. Eén en ander dient langs privaatrechtelijke weg te worden geregeld.

 

Randvoorwaarden naar aanleiding van de waterparagraaf

  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de neerslag die afvloeit van ‘schone’ oppervlakken afzonderlijk ingezameld te worden.

  • Indien uit bodemonderzoek blijkt dat infiltratie mogelijk is, dient het afzonderlijk ingezameld hemelwater middels een infiltratievoorziening in de bodem te worden geïnfiltreerd.

  • Indien het verhard oppervlak met meer dan 2000 m2 toeneemt dient een retentievoorziening te worden gerealiseerd. De retentievoorziening dient een inhoud van circa 780 m3/ha verhard oppervlak te krijgen, met gestuurde afvoer op het oppervlaktewater.

  • Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC te worden toegepast. Dit om verontreiniging van het hemelwater te voorkomen. Eén en ander dient langs privaatrechtelijke weg te worden geregeld.

 

 

HOOFDSTUK 5 Visie op het plangebied

 

Voor de woningbouwontwikkeling op deze locatie zijn randvoorwaarden opgesteld, die gebaseerd zijn op de volgende uitgangspunten:

  • woonbebouwing geschiedt in twee lagen, georiënteerd op de Jacobus Vosstraat en de Frans Broosstraat;

  • het terrein dat achter de bebouwing resteert, wordt benut ten behoeve van parkeren voor de bewoners van de nieuw op te richten woningen;

  • waar straten samenkomen, kan een hoogteaccent (derde) bouwlaag komen;

  • de woningen op de begane grond worden vanaf de straat ontsloten;

  • er is aan de straatzijde een zone met voortuinen met een breedte van minimaal 2 m.;

  • zowel een kernontsluiting (portieken) als galerijen aan de achterzijde zijn toegestaan;

  • parkeren voor bewoners vindt plaats op eigen terrein;

  • parkeerplaatsen voor bezoekers (0,3 parkeerplaats per woning) worden aangelegd als langsparkeren aan de noordzijde van de Jacobus Vosstraat.

  

De initiatiefnemer wil gestapelde woningen bouwen, totaal 26 met een woonoppervlakte van 50 tot 70 vierkante meter. Het plan voorziet voor de woningen op de begane grond in een smalle voortuin en een ondiepe achtertuin. Ze worden ontsloten vanuit de straat.

De woningen op de verdieping worden ontsloten via een of meerdere trapopgangen (portiekontsluiting of galerijontsluiting) en krijgen de voordeur op de verdieping.

 

Uitgangspunt is het volgende programma:

  • 3-kamerwoningen van 65-70 m2 gebruiksoppervlak. Deze woningen zijn vooral geschikt voor senioren. Deze woningen krijgen een buitenruimte en in beginsel een individuele fietsenberging.

  • 2-kamerwoningen van 49 m2 gebruiksoppervlak. Deze woningen krijgen in beginsel ook een eigen buitenruimte al kan hier in voorkomende gevallen van afgezien worden, mits een collectieve buitenruimte aanwezig is. De fietsenberging is collectief.

Grondgebonden woningen zijn weliswaar mogelijk, maar horen in beginsel niet tot het gewenste programma.

 

Ontsluiting

Verkeerstechnisch ligt het voor de hand om de toegang tot dit terrein voor auto’s via de Jacobus Vosstraat te ontsluiten. Vanwege het eenrichtingsverkeer lijkt de Frans Broosstraat hiervoor minder geschikt.  Dat zou er immers toe leiden dat auto’s bij het wegrijden ook door de Ettingstraat en de hele Jacobus Vosstraat zouden moeten rijden.

 

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen voldoet aan het parkeerbeleid en de normen (aantallen) zoals deze op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen van kracht zijn. Die gaan er op het moment van tervisielegging van het bestemmingsplan van uit dat parkeerplaatsen voor bewoners in ieder geval op eigen terrein worden aangelegd. Afgesproken is dat 7 parkeerplaatsen (vooral bedoeld voor bezoekers) als langsparkeerplaatsen worden aangelegd aan de Jacobus Vosstraat.

  

 

 

 

 

 

[image] 

Structuur (Stek Architecten)

 

[image] 

Maquette (Stek Architecten)

 

[image] 

Maquette (Stek Architecten)

 

 

 

[image] 

Maquette (Stek Architecten)

 [image]

Begane grond situatie (Stek Architecten)

 

HOOFDSTUK 6 Juridische aspecten

 

6.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)

 

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012), die voortvloeit uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld.

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

 

6.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling

 

6.2.1 Uitgangspunten en doelstellingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee is bedekt. Elke bestemming is geometrisch bepaald. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.

 

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

 

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis. Zij zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen of om de duidelijkheid en raadpleegbaarheid te bevorderen. Omdat verklaringen geen juridische betekenis hebben, wordt hierop niet nader ingegaan.

 

Het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat de van kracht zijnde regelingen zodanig worden geactualiseerd dat samenhangende, op actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen afgestemde bestemmingsregelingen ontstaan. Als doelstellingen en uitgangspunten kunnen daarbij worden onderscheiden:

  • Rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger een duidelijk, toegankelijk en op actuele behoeften en eisen afgestemd plan.

  • Makkelijke toepasbaarheid en hanteerbaarheid voor de gemeentelijke diensten; een plan waaraan bouwaanvragen op heldere wijze kunnen worden getoetst met als resultaat een minimale bestuurslast.

  • Duidelijkheid en inzichtelijkheid van hetgeen is toegestaan, dit houdt in dat de bestemmingen met hun bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel als mogelijk is via de verbeelding zichtbaar worden gemaakt.

 

De aandacht richt zich in eerste instantie op de woonfunctie en de aard en de verschijningsvorm van de woonbebouwing in de plangebieden. Bij de opbouw van de regeling wordt uitgegaan van een collectieve doelstelling die van toepassing zal zijn bij alle woningen. Deze doelstelling is om enerzijds een goede regeling voor de uitbreidingsmogelijkheden van de woningen te bieden ten behoeve van een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de bestaande ruimtelijke kwaliteit in het plangebied te handhaven.

 

6.2.2 Opbouw regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

a. De opbouw van de regels is als volgt:

  • Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);

  • De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);

  • Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);

  • Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

 

b. Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving;

  • Bouwregels;

  • Nadere eisen;

  • Specifieke gebruiksregels;

  • Afwijken van de gebruiksregels;

  • Omgevingsvergunning;

  • Wijzigingsbevoegdheid.

 

De specifieke nadere eisenregelingen, bevoegdheden om af te wijken van de regels en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk aanlegvergunningregels zullen zoveel mogelijk per bestemming worden opgenomen.

 

Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.

 

Er wordt derhalve voor de volgorde van de regels een standaardindeling gehanteerd.

 

6.2.3 Flexibiliteitsregels

Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid. Dit flexibiliteitinstrumentarium kent zekere begrenzingen. Het is niet mogelijk om met een omgevingsvergunning een bestemmingswijziging tot stand te brengen.

 

Een nadere eis mag slechts worden gesteld per afzonderlijk geval en geen algemene regel inhouden. Bovendien moet het bestemmingsplan al een regel bevatten omtrent het punt ten aanzien waarvan een nadere eis wordt gesteld.

 

Op basis van het vorenstaande wordt voor het opnemen van flexibiliteitsregels de volgende benadering gehanteerd.

  • Flexibiliteitregels alleen gebruiken als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn, voor de onderbouwing waarvan de toelichting de noodzakelijke bouwstenen bevat.

  • Bij het besluit tot het opnemen van flexibiliteit planschade risico meewegen.

  • Nadere eisen alleen stellen als er als regels zijn opgenomen met betrekking tot hetzelfde onderwerp.

 

6.3 Bestemming Wonen - 1

Binnen deze bestemming zijn aaneengebouwde en gestapelde woningen toegestaan, Daarnaast zijn ter plaatse ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijven toegestaan. Binnen deze bestemming mogen gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd, met in achtneming van de aanduidingen op de verbeelding en aanvullende voorwaarden in de regels.

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om tegelijkertijd met het

bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Deze verplichting geldt niet als de situatie zoals

genoemd in artikel 6.12 lid 2 Wro zich voordoet en het kostenverhaal anders is voorzien.

 

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze

overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de te verhalen kosten en planschade. Hiermee zijn de met

dit bestemmingsplan samenhangende kosten op een andere wijze verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

 


HOOFDSTUK 8 Procedure

 

8.1 Inspraak en overleg

 

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties, waaronder rijks- en provinciale instanties.

 

Overeenkomstig het bepaalde in de Gemeentelijke Inspraakverordening zijn de bevolking en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen betrokken bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

 

Met ingang van 1 maart 2021 heeft het voorontwerpbestemmingsplan op grond van de Inspraakverordening zes weken ter inzage gelegen. Het voorontwerp bestemmingsplan is tevens toegezonden aan diverse overheidsinstanties en andere overlegpartners in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Er zijn drie schriftelijke inspraakreacties ingekomen. Uit het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn reacties ingekomen van de provincie en van Waterschap De Brabantse Delta.

De inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt en van een gemeentelijke reactie voorzien in een Inspraak- en overlegrapport dat onderdeel uitmaakt als bijlage bij dit bestemmingsplan.