Gemeente Roosendaal

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Heerma van Vossstraat 2.

Regels


 



Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 het plan

het bestemmingsplan 'Heerma van Vossstraat 2' met identificatienummer NL.IMRO.1674.2106HEERMAVANVOSS2-0601 van de gemeente Roosendaal;

 

1.2 aan huis gebonden beroep

de uitoefening van een (vrij) beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig ontwerp-technisch, consumentenverzorgend (met uitzondering van erotisch gerichte dienstverlening) of hiermee gelijk te stellen terrein, met behoud van de woonfunctie en de ruimtelijke uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

1.3 aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.6 afhankelijke woonruimte (m.b.t. mantelzorg)

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

 

1.7 andere geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

 

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

 

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.10 bebouwingspercentage

het percentage van een bouwperceel of gedeelte daarvan, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

 

1.11 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)

  1. bouwwerken, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  2. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft gekregen;

 

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.13 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

 

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

 

1.16 bijzondere woonvormen

met het wonen enigszins vergelijkbare huisvesting, zoals al dan niet zelfstandige woonruimten voor andere groepen dan een gezin of daarmee vergelijkbare vorm van een vast samenlevingsverband, zoals gezinsvervangende woningen en woonverblijven die mede afhankelijk zijn van binnen het complex aangeboden voorzieningen, waaronder in ieder geval een hospice wordt verstaan, alsmede bejaardentehuizen en verzorgingstehuizen;

 

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.19 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

 

1.20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.21 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

 

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.23 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.25 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);

 

1.26 dove gevel

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 -zoals die geldt op het moment van vaststelling van het plan- bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) onderscheidenlijk 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;

 

1.27 garages en bergingen

een gebouw bedoeld voor de stalling van vervoermiddelen en voor de berging van niet voor handel en distributie bestemde goederen;

 

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.29 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer

de gemiddelde geluidsbelasting over de dag-, avond- en nachtperiode  ( Lden) uitdrukt in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

 

1.30 gevel

zijde van een gebouw;

 

1.31 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder;

 

1.32 maaiveld

bovenkant van een terrein dat een bouwwerk omgeeft;

 

1.33 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

 

1.34 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.35 pand

 

1.36 peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: - de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: - de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. indien in of op het water wordt gebouwd: - het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

 

1.37 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte zoals bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte;

 

1.38 stedenbouwkundig beeld

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, natuurlijke waarde en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

 

1.39 stedenbouwkundige waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's en de ter plaatse door de infrastructuur, natuurlijke waarde en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

 

1.40 voorgevel

naar de openbare weg gekeerde zijde van een gebouw;

 

1.41 voorkeursgrenswaarde

ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel als bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder zoals deze geldt ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

 

1.42 wonen

het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid, zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen;

 

1.43 woning/wooneenheid

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht;

 

1.44 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 de afstand tot (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelscheiding van het bouwperceel;

 

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.3 de breedte van bouwpercelen

tussen de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens;

 

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.8 toepassing van maten

de in deze regels omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, afvoerpijpen van hemelwater, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke naar aard en omvang ondergeschikte bouwonderdelen.

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

 

 

Artikel 3 Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

(voor)tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

 

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

 

  1. aangebouwde bijbehorende bouwwerken;

  2. overige andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen;

  3. uitwendige energiebesparende gevelvoorzieningen van de bij de tuin behorende hoofdbebouwing.

 

3.2.2 Aangebouwde bijbehorende bouwwerken

 

Voor het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

 

  1. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 1 m te bedragen;

  2. aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de voorgevel mogen tot op maximaal 1,5 m voor de gevel van het hoofdgebouw worden opgericht, met een breedte tot maximaal 75% van de oorspronkelijke breedte van de voorgevel en met een maximale breedte van 3,5 m;

  3. de afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 1 m te bedragen;

  4. de diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel mag maximaal 3 m bedragen, waarbij een afstand van minimaal 3 m vanaf de voorgevel moet worden aangehouden;

  5. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen;

  6. onverminderd hetgeen bepaald is in a tot en met d mag maximaal 50% van de tuin worden bebouwd.

 

3.2.3 Overige andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels:

 

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen mag ten hoogste bedragen:

  1. erfafscheidingen 1 m;

  2. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen 2 m.

 

3.2.4 Uitwendige energiebesparende gevelvoorzieningen

 

Aan de voorgevel van het aan de tuin grenzend pand mogen uitwendige energiebesparende gevelvoorzieningen met een dikte van maximaal 0,30 m worden aangebracht, met dien verstande dat deze voorzieningen niet zijn toegestaan bij panden die zijn aangemerkt als rijks- of gemeentelijk monument.

 

 

Artikel 4 Wonen - 3

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Wonen-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. vrijstaande grondgebonden woningen;

  2. voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;

  3. aan-huis-gebonden-beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.

 

met dien verstande dat:

 

  1. de realisering van de bestemming en het als zodanig gebruiken van de als 'Wonen -3' aangewezen gronden alleen is toegestaan indien voldaan wordt aan het hogere waardenbeleid van de gemeente Roosendaal, zoals deze van kracht is op het moment dat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

 

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd c.q. gerealiseerd:

 

  1. hoofdgebouwen;

  2. bijbehorende bouwwerken;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  4. parkeerplaatsen.

 

4.2.2 Hoofdgebouwen

 

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

  1. hoofdgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan;

  2. de diepte van een bouwvlak voor het hoofdgebouw is ten hoogste 12 m., tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;

  3. de afstand van het hoofdgebouw tot elke zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;

  4. de goot- en / of bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste bedragen:

  1. goothoogte: zie aangegeven goothoogte;

  2. bouwhoogte: zie aangegeven bouwhoogte en anders 4 m hoger dan de toegestane goothoogte.

  1. de woningen dienen te zijn voorzien van een dove gevel, tenzij:

  1. de woningen voldoen aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde, of;

  2. de woningen en andere geluidgevoelige gebouwen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

 

4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

 

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

 

  1. bijbehorende bouwwerken zijn ter plaatse van het als zodanig aangegeven bouwvlak en buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak toegestaan, tenzij anders is aangegeven;

  2. op de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak mag het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50% van deze gronden bedragen, met een maximum van:

 

  1. bij bouwpercelen kleiner dan 200 m2 : 30 m2;

  2. bij bouwpercelen van 200 m2 tot 500 m2 : 45 m2;

  3. bij bouwpercelen van 500 m2 tot 1.000 m2 : 60 m2;

  4. bij bouwpercelen van 1.000 m2 of groter : 75 m2;

 

met dien verstande dat:

 

  1. bijbehorende bouwwerken, met uitzondering van de percelen waar de bestemming 'Wonen-3' voor de voorgevel is gelegd, dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  2. indien de bijbehorende bouwwerken niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m te bedragen;

  3. de goot- en/ of bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste bedragen:

  1. bijbehorende bouwwerken opgericht voor de voorgevel: bouwhoogte maximaal 3 m;

  2. goothoogte 3 m;

  3. bouwhoogte 5 m tenzij anders is aangegeven.

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

 

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:

  1. erfafscheidingen 2 m;

  2. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

 

4.2.5 Parkeerplaatsen

 

Voor wat betreft het parkeren gelden de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in de Nota parkeernormen, zoals deze van kracht is op het moment dat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, met dien verstande dat de parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.

 

4.3 Nadere eisen

 

4.3.1 Situering en goot- en bouwhoogte bijbehorende bouwwerken

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen met dien verstande dat:

 

  1. daardoor de gebruikswaarde van de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak niet onevenredig wordt geschaad;

  2. de goot- of bouwhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;

  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 4.2.3 onder b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 

4.4.1 Omvang van de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

 

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 onder a en 4.2.3 onder b:

 

  1. teneinde de maximumdiepte van hoofdgebouwen te verruimen met ten hoogste 2 m;

  2. teneinde de maximum gezamenlijk te bebouwen oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak te verhogen met ten hoogste 10m2;

 

met dien verstande dat:

 

  1. het bebouwingspercentage van 50% van de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak niet wordt overschreden;

  2. daardoor de gebruikswaarde van de gronden buiten het als zodanig aangegeven bouwvlak niet onevenredig wordt geschaad;

  3. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

4.4.2 Parkeernormen

 

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 mits of onder de voorwaarden dat:

 

  1. de parkeerdruk in het openbaar gebied niet onevenredig toeneemt;

  2. het voldoen aan de normen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

of

  1. op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1 Aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten

 

Gebruik van ruimten in de woning ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  1. de woning inclusief bijbehorende bouwwerken, die voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten nodig is, behoudt in overwegende mate de woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en maximaal 50 m² van de bijbehorende bouwwerken mag worden aangewend voor de uitoefening van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;

  2. het gebruik ten behoeve van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten levert geen hinder voor het woonmilieu op en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt, waarbij in ieder geval geen gebruik mag plaatsvinden dat nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken en als zodanig is opgenomen in Bijlage 1, behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dit van kracht is op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van dit bestemmingsplan;

  3. de aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten hebben geen publieksgericht karakter;

  4. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer en/of leidt niet tot een onaanvaardbare parkeerdruk;

  5. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.

 

4.5.2 Bijzondere woonvorm

 

Het is niet toegestaan om gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor bijzondere woonvormen.

 

4.5.3 Bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en afhankelijke woonruimte

 

Het is niet toegestaan de bijbehorende bouwwerken te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte tenzij het mantelzorg betreft.

 

4.5.4 Woning/wooneenheid

 

Het is niet toegestaan om de woning/wooneenheid te gebruiken op een wijze die strijdig is met de in artikel 1 opgenomen omschrijving.

 

4.6 Afwijken van de specifieke gebruiksregels

 

4.6.1 Bijzondere woonvorm

 

Burgemeester en wethouders kunnen, voor wat betreft de woonfunctie, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.2 en behoeve van bijzondere woonvormen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

 

  1. er dient sprake te zijn van een woonvorm die verwantschap heeft met bewoning door een gezin of een vorm van een vast samenlevingsverband, met dien verstande dat de samenstelling van personen mag wisselen;

  2. bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij aangetoond dient te worden dat de betreffende woonvorm geen beperking tot gevolg heeft voor het woongenot van aangrenzende woonpercelen;

  3. er dient te worden voorzien in een adequate ontsluiting en afwikkeling van autoverkeer en toereikende parkeergelegenheid voor personeel en bezoekers;

  4. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden.

 

4.6.2 Woning/wooneenheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.4 ten behoeve van de huisvesting buiten het verband van een huishouding tot maximaal tien personen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 

  1. de woning/wooneenheid is groter dan 200m2;

  2. er kunnen voor het extra aantal te huisvesten personen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd; daarbij geldt een parkeernorm van één parkeerplaats per 2 personen;

  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het algemeen belang dat gediend is met handhaving van de woonregelgeving.

 

 

Artikel 5 Leiding

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor aanleg en instandhouding van een gastransportleiding en zuurstofleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding -gas', alsmede voor een beschermingszone van 4 m aan weerszijden van het hart van de leiding, een en ander met de bijbehorende voorzieningen.

 

5.2 Voorrangsregeling

 

Voor zover de dubbelbestemming Leiding in dit plan samenvalt met een of meer andere (dubbel)bestemmingen worden bij toepassing van de dubbelbestemming in dit plan ook de regels in acht genomen die bij deze andere (dubbel-) bestemmingen horen. Indien strijdigheid ontstaat tussen het belang van de veiligheid en het beheer van de gastransportleiding als bedoeld in artikel 5.1 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de dubbelbestemming Leiding.

 

5.3 Bouwregels

 

5.3.1 Algemeen

 

Binnen deze dubbelbestemming zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnd, niet toegestaan, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding zoals markeringspalen 2 m mag bedragen.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Algemeen

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3.1 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits:

 

  1. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten;

  2. een omgevingsvergunning pas verleend wordt indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder van geen bezwaar is gebleken;

  3. dit bestemmingsplan voor het overige de oprichting van een bouwwerk toelaat.

 

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de in dit artikel 5.1 onder a en b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a. het aanbrengen van (half-)verhardingen;

b. het vergraven, ophogen, diepwoelen of diepploegen van de bodem;

c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen, alsmede het rooien van bomen;

d. het verwijderen van beplanting;

e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van

voorwerpen;

f. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk tot een maximale

diepte van 30 cm;

g. het graven van sloten en het leggen van (drainage)leidingen.

 

5.5.2 Uitgezonderde werkzaamheden

Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

 

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;

  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  3. welke het normale beheer en onderhoud van de leidingen betreffen.

 

5.5.3 Toelaatbaarheid

  1. De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen veiligheidsrisico's ontstaan en de leidingen niet worden aangetast;

  2. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in 5.5.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van middelhoge archeologische waarden.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken, met een grotere oppervlakte dan 50 m2 en een grotere diepte dan 0,5 meter beneden maaiveld, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

6.2.2 Omgevingsvergunning voor bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2.1 mits aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;

  3. er worden technische maatregelen getroffen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  4. er wordt archeologisch onderzoek door middel van opgraving uitgevoerd;

  5. de bouw van het bouwwerk wordt begeleid door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

6.2.3 Voorwaarden voor afwijking

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de in 18.2.2 genoemde vergunning voorwaarden te verbinden wordt een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg om advies gevraagd.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Verbod

Het is op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  2. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

  4. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

  5. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

  6. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

  7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  8. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;

  9. het aanbrengen van verhardingen.

 

 

6.3.2 Uitgezonderde werkzaamheden

Het in 18.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;

  3. tot een oppervlakte kleiner dan 50 m2 en een diepte minder dan 0,5 m beneden maaiveld;

  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

6.3.3 Toelaatbaarheid

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in zijn slechts toelaatbaar indien en voorzover door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat of kan ontstaan.

 

6.3.4 Opgraving

Indien het om zwaarwegende redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de regel verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden.

 

6.3.5 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.3.1 wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen bij een archeologische deskundige.

 

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' van de verbeelding te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de procedureregels zoals opgenomen in artikel 28 in acht te worden genomen.

 

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 7 Antidubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 8 Algemene bouwregels

 

8.1 Bestaande afstanden en andere maten

 

8.1.1 Maximaal toelaatbaar

 

Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/ of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

8.1.2 Minimaal toelaatbaar

 

In die gevallen dat afstand tot, en hoogte, inhoud, aantallen en / of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

8.1.3 Heroprichting

 

In het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.1.1 en 8.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

 

De aangegeven bouwgrenzen/voorgevellijn mogen/mag uitsluitend worden overschreden door:

 

  1. tot gebouwen behorende stoepen, trappen- c.q. lifthuizen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, veranda's mits de overschrijding niet meer dan 2,5 m bedraagt;

 

 

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 

9.1 Gebruik van gronden en bouwwerken

 

9.1.1 Strijdigheid artikelen

 

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in de artikelen aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Afwijking bouwen

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en tenzij daardoor belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:

 

  1. ten aanzien van de plaats van de bebouwingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;

  2. van de in de artikelen genoemde maten resp. percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;

  3. van enige bestemming van gronden uitsluitend ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, telefooncellen en wachthuisjes, met dien verstande, dat de inhoud per op te richten bouwwerk niet meer dan 50 m³ zal bedragen en de goothoogte ervan niet meer dan 3 m zal bedragen.

 

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

Artikel 12 Algemene procedureregels

 

12.1 Procedure wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen voornemens zijn gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid voor zover naar dit artikel wordt verwezen.

 

12.2 Procedure uitwerkingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen voornemens zijn gebruik te maken van de uitwerkingsbevoegdheid voor zover naar dit artikel wordt verwezen.

 

12.3 Procedureregels

 

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn gebruik te maken van een wijziging of uitwerking als bedoeld in 12.1 en 12.2 gelden hiervoor de volgende procedureregels.

 

12.3.1 Termijn en terinzagelegging

 

Het ontwerpbesluit, houdende een wijziging of uitwerking als bedoeld in bovenstaande artikelen, ligt gedurende zes weken bij de gebruikelijke gemeentelijke informatiepunten voor belanghebbenden ter inzage.

 

12.3.2 Wijze bekendmaking

 

Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren op de gebruikelijke wijze bekend.

 

 

 

12.3.3 Zienswijzen

 

De bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 13 Overgangsregels

 

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

 

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

13.2 Omgevingsvergunning

 

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1 met maximaal 10 %.

 

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

 

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

13.4 Overgangsrecht gebruik

 

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

13.5 Strijdig gebruik

 

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

13.6 Verboden gebruik

 

Indien het gebruik, bedoeld in het 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

 

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

13.8 Hardheidsclausule

 

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

 

 

Artikel 14 Slotregels

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan 'Heerma van Vossstraat 2' met identificatienummer NL.IMRO.1674.2106HEERMAVANVOSS2-0601 van de gemeente Roosendaal.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ........

 

De griffier, De voorzitter,