Gemeente Roosendaal

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Kroeven.

TOELICHTING


 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Doel

1.3 Ligging plangebied

1.4 Geldende bestemmingsregeling

1.5 Leeswijzer

HOOFDSTUK 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

2.1.2 Nationaal bestuursakkoord water

2.1.3 Waterwet

2.1.4 Structuurvisie Buisleidingen

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

2.2.2 Verordening ruimte

2.2.3 Provinciaal Milieu- en waterplan 2016-2021

2.2.4 Aardkundige Waardenkaart

2.3 Beleid waterschap

2.3.1 Keur waterschap Brabantse Delta

2.3.2 Waterbeheerplan 2016-2021

2.3.3 De Keur en de Legger

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Roosendaal 2025

2.4.2 Woonagenda Roosendaal 2015

2.4.3 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015 - 2025 'Knooppunt Roosendaal'

2.4.4 Welstandsnota

2.4.5 Beleidsnota 'Spelen in Roosendaal'

HOOFDSTUK 3 Beschrijving plangebied

3.1 Historische analyse van het gebied

3.1.1 Inleiding

3.1.2 Kroeven

3.2 Ruimtelijke analyse van het gebied

3.2.1 Stedenbouwkundige analyse

3.2.2 Verkeer en infrastructuur

3.2.3 Groen, water en ecologie

3.2.4 Sociale veiligheid

3.3 Functionele analyse van het gebied

3.3.1 Functionele hoofdstructuur

3.3.2 Wonen

3.3.3 Detailhandel

3.3.4 Commerciële dienstverlening

3.3.5 Horeca

3.3.6 Maatschappelijke voorzieningen

3.3.7 Bedrijven

3.3.8 Sport

3.3.9 Recreatie

HOOFDSTUK 4 Onderzoeken

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

4.1.1 Toetsingskader

4.1.2 Situatie ter plaatse

4.1.3 Conclusie

4.2 Geur veehouderij

4.2.1 Toetsingskader

4.2.2 Situatie ter plaatse

4.2.3 Conclusie

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Toetsingskader

4.3.2 Situatie ter plaatse

4.3.3 Conclusie

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Toetsingskader

4.4.2 Situatie ter plaatse

4.4.3 Verantwoording groepsrisico

4.4.4 Conclusie

4.5 Geluid

4.5.1 Toetsingskader

4.5.2 Situatie ter plaatse

4.5.3 Conclusie

4.6 Bodem

4.6.1 Toetsingskader

4.6.2 Situatie ter plaatse

4.6.3 Conclusie

4.7 M.e.r.- beoordeling

4.7.1 Toetsingskader

4.7.2 Situatie ter plaatse

4.7.3 Conclusie

4.8 Archeologie

4.8.1 Geomorfologie, landschap

4.8.2 Historie

4.8.3 Archeologische waarden

4.9 Water

4.9.1 Aanleiding

4.9.2 Proces

4.9.3 Beleid

4.9.4 Toekomstige situatie

4.9.5 Randvoorwaarden naar aanleiding van waterparagraaf

HOOFDSTUK 5 VISIE OP HET PLANGEBIED

5.1 Algemeen

5.2 Verkeer en infrastructuur

5.3 Groen

HOOFDSTUK 6 Juridische aspecten

6.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)

6.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling

6.2.1 Uitgangspunten en doelstellingen

6.2.2 Opbouw regels

6.2.3 Flexibiliteitsregels

6.3 Regeling bestemmingen

6.3.1 Wonen

6.4 Regeling overige bestemmingen

6.4.1 Bedrijf - 2

6.4.2 Detailhandel

6.4.3 Gemengd

6.4.4 Groen

6.4.5 Maatschappelijk

6.4.6 Sport

6.4.7 Verkeer

6.4.8 Waarde - Archeologie 2

6.4.9 Water

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

8.2 Inspraak

8.3 Zienswijzen

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Voor het overgrote deel van het plangebied is het bestemmingsplan 'Kroeven' uit 2009 geldend. Daarnaast geldt voor een kleine strook aan de zuidzijde van het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Roosendaal en Nispen reparatieplan' uit 2007. Het bestemmingsplan 'Kroeven' is inmiddels tien jaar oud. Om die reden is voorliggend nieuw actualiserend bestemmingsplan opgesteld.

 

Het bestemmingsplan Kroeven is vastgesteld op 28 mei 2009 door de gemeenteraad en op 7 september 2009 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant goedgekeurd.

Het bestemmingsplan Buitengebied Roosendaal en Nispen reparatieplan is vastgesteld op 29 juni 2006 door de gemeenteraad en op 13 februari 2007 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant goedgekeurd.

 

1.2 Doel

Doel van het bestemmingsplan Kroeven is het bieden van een actuele juridische regeling voor woonwijk Kroeven. Omdat het bestemmingsplan vrijwel alleen bestaand bebouwd gebied omvat, legt de regeling vooral de bestaande situatie en bouwrechten vast. Nieuwe grootschalige ontwikkelingen zijn in dit bestemmingsplan niet voorzien.

 

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Kroeven is gelegen ten zuiden van Rijksweg A58 en is oostelijk begrensd door de Antwerpseweg en de wijk Langdonk. Westelijk wordt de grens bepaald door de Molenbeek en de spoorbaan Roosendaal-Antwerpen. Zuidelijk wordt het plangebied begrensd door de Willem Dreesweg.

 

 

 [image]

Ligging plangebied

 

 

1.4 Geldende bestemmingsregeling

In het plangebied gelden op dit moment twee bestemmingsplannen. Deze zijn met verschillende kleuren weergegeven in onderstaande figuur. Het gaat om de volgende plannen:

 

  1. Kroeven;

2. Buitengebied Roosendaal en Nispen reparatieplan.

 

 [image]

Locatie geldende bestemmingsplannen

 

De geldende bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn conform de huidige standaarden overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

 

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst, waarbinnen de planvorming plaatsvindt.

Met name het planologisch beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en noodzakelijke onderzoeken. Hoofdstuk 5 bevat een beschrijving van het plan, waarbij met name de planologische aspecten en de visie ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied aan de orde komen. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving, waarin de juridische aspecten van het bestemmingsplan worden beschreven. In hoofdstuk 7 wordt kort ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 8 is plaats ingeruimd voor korte toelichting op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan.

 

HOOFDSTUK 2 Beleidskader

 

2.1 Rijksbeleid

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Inleiding

Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten : PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

 

Samenhangende visie

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en selectieve rijksbetrokkenheid.

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven.

 

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudige regelgeving.

 [image]

Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

 

Ontwikkelingen en ambities 2040

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

 

Concurrentiekracht

De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

 

 

Bereikbaarheid

De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door en goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

 

Leefbaarheid en veiligheid

De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut. Op het gebied van leefbaarheid en veiligheid is de ambitie dat Nederland in 2040 zijn inwoners een veilige en gezonde leefomgeving biedt met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als landelijk gebied.

 

Rijksdoelen en nationale belangen

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Binnen het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland past het voornemen om de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 naar Nederland te halen.

 

Toezicht

Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Het onderhavige bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en draagt bij aan een

aantrekkelijk vestigingsklimaat voor zowel bedrijvigheid als woondoeleinden. Gelet op de toegestane bestemmingen binnen dit bestaande bebouwd gebied en de bijbehorende bouwmogelijkheden is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het onderhavige plan is daarmee in lijn met het rijksbeleid.

 

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte levert geen belemmeringen op voor het voorliggende bestemmingsplan. Het is van belang dat de woonomgeving van de wijk leefbaar, veilig en bereikbaar blijft.

 

2.1.2 Nationaal bestuursakkoord water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekend. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.

  • Toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, met als eerste insteek het vasthouden van water.

  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.

  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (bui die eens in de 100 jaar voorkomt).

 

Voor glastuinbouw geldt een norm van T=50 (bui die eens in de 50 jaar voorkomt). En voor akkerbouw en grasland geldt respectievelijk T=25 en T=10.

 

In het kader van het NBW dient in de toekomst ondermeer de wateropgave (zowel in het stedelijk als ook in het landelijk gebied) te worden uitgewerkt. Hierbij zijn de genoemde werknormen, de kans dat voor een bepaald grondgebruik het peil van het oppervlaktewater het maaiveldniveau mag overschrijden, maatgevend. Ten behoeve van deze wateropgave kan in de toekomst ruimte voor waterberging benodigd zijn binnen de bestemmingsplangrenzen. Op basis van de thans beschikbare informatie is echter hiervoor nog geen ruimtelijke reservering voorzien. In voorkomende gevallen kan de gemeente deze mogelijke functieveranderingen (bijvoorbeeld dubbelbestemming) door middel van een nieuw bestemmingsplan of een projectbesluit wijzigen. De watertoets zal dan worden doorlopen, het betreffende 'plangebied' zal worden besproken in het waterpanel en er zal een waterparagraaf worden opgesteld. Op deze wijze is het aspect water ook in de toekomst op een zorgvuldige wijze ingebed in het bestemmingsplan.

 

Indien sprake is van nieuw verhard oppervlak, wordt op basis van de werknormen in het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' voor het stedelijk gebied T=100 geëist. Het is het meest voor de handliggend (vaak eenvoudig mogelijk door toestaan van peilstijging tot aan het maaiveld) dat deze wordt meegenomen in de aan te leggen infiltratie / retentievoorziening. Het is echter toegestaan om deze retentie te realiseren in groenstroken en op straat, indien er geen afwenteling plaatsvindt op andere gebieden en geen wateroverlast optreedt in woningen en bedrijven. Dit laatste is vaak alleen mogelijk als er sprake is van een nieuwe ontwikkeling.

De NBW en de Waterwet en de toepassing en uitvoering van het aspect water zijn verder uitgewerkt in paragraaf 4.9 Water.

 

2.1.3 Waterwet

Inleiding

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland worden vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen worden opgenomen in één vergunning. Met de Waterwet hebben het rijk, waterschappen, provincies en gemeenten  moderne wetgeving in handen om integraal waterbeheer te realiseren, om te zorgen voor waterveiligheid en om watervervuiling, wateroverlast en watertekorten tegen te gaan.

Ook verplicht de Waterwet waterschappen en gemeenten om hun taken en bevoegdheden onderling af te stemmen, in het bijzonder voor de riolering en de zuivering van afvalwater.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Verder kunnen waterbeheerders via waterakkoorden afspraken maken met andere overheden over het te voeren waterbeheer. Dit akkoord is vormvrij en kan over alle onderwerpen van waterbeheer gaan. Ook biedt de wet de mogelijkheid om tot bestuurlijke afspraken te komen tussen een waterschap en een gemeente. Deze laatste mogelijkheid is procedureel eenvoudiger.

Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wm bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren).

De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

Organisatie waterbeheer

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als de beheerder van de rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatsten zijn daarnaast ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding. De Waterwet regelt daarnaast ook de onderlinge toezichtverhoudingen van de verschillende betrokken overheden. Provincies houden toezicht op waterschappen en gemeenten en waar nodig kan de provincie gebruik maken van instructies of aanwijzingen. Een provincie of het rijk kan met besluiten of handelingen optreden in plaats van een waterschap of een gemeente. In situaties waarin bovenregionale belangen of internationale verplichtingen spelen, kan de minister van Verkeer en Waterstaat de toezichtinstrumenten benutten.

 

Waterwet in Europees verband

Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen rijkswateren en niet-rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden een keer per zes jaar herzien.

De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komnde periode zullen uitvoeren.

 

Het beleid ten aanzien van water levert geen belemmeringen op voor het voorliggende plan.

 

2.1.4 Structuurvisie Buisleidingen

De Structuurvisie moet het vervoer van gevaarlijke stoffen op (inter)nationaal niveau door buisleidingen faciliteren, met een zo beperkt mogelijke aanspraak op de ruimte. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur vastgelegd van ruimtelijke reserveringen (buisleidingstroken) voor vervoer van gevaarlijke stoffen in Nederland. Relevante buisleidingen die effect kunnen hebben op het plangebied zijn onderzocht in paragraaf 4.4 Kabels, leidingen en straalpaden. Daar is ook getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

2.2 Provinciaal beleid

 

2.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO)

Inleiding

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant.

Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld.

 

Door allerlei ontwikkelingen en wensen gaat de provincie meer dan voorheen duurzaam en zorgvuldig om met de ruimte. De autonome ontwikkelingen in het landelijk gebied (agrarische bedrijven die stoppen versus schaalvergroting en intensivering) vragen om ontwikkelingsruimte in het landelijk gebied. De provincie wil daar meer dan voorheen ruimte aan bieden, maar wel met aandacht voor een versterking van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van Brabant.

In het licht van deze opgaven is het vigerende ruimtelijke beleid bekeken. De conclusie is dat een groot deel van het provinciale ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden zijn het principe van concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, het verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden en het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen.

 

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen uit de SVRO te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Van een aantal onderwerpen verplicht het Rijk de provincie ze uit te werken in de provinciale verordening. Dit is in de ontwerp AMvB Ruimte opgenomen. Daarnaast wordt ook een aantal provinciale ruimtelijke belangen die voortkomen uit het vastgestelde Provinciaal Waterplan. Paragraaf 2.2.2 gaat verder in op de Verordening ruimte. Het provinicaal Waterplan wordt getoetst in paragraaf 4.9 Water.

 

Toetsing

In figuur 2.2 is de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening te zien. Het plangebied is aangegeven. Hierbinnen gelden de volgende structuren:

  • 'Stedelijk concentratiegebied': hierbinnen wordt de groei van de verstedelijking opgevangen;

  • 'Gemengd landelijk gebied': binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt;

  • 'Waterbergingsgebied': binnen de waterbergingsgebieden kunnen functies als landbouw, natuur en recreatie zich binnen grenzen ontwikkelen;

  • 'Hoofdweg': streven naar verbetering van de internationale en regionale bereikbaarheid van steden.

 

In het voorliggend actualiserende bestemmingsplan zijn geen specifieke ontwikkelingen opgenomen. Hierdoor blijven de structuren behouden en past voorliggend actualiserend bestemmingsplan binnen de kaders van de SVRO.

 

 [image]

Structurenkaart Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014

 

2.2.2 Verordening ruimte

De Verordening ruimte 2014 Noord-Brabant bevat in hoofdzaak algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Daarnaast regelt de Verordening ruimte de organisatie van het regionaal ruimtelijk overleg waarin afspraken over woningbouw, bedrijventerreinen en kantorenlocaties worden gemaakt.

 

Ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Ook wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

 

Stedelijke ontwikkeling en regionaal ruimtelijk overleg

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat het leeuwendeel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering niet tot de mogelijkheden behoren, en dan in de zogenaamde zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling (zie figuur 2.3). Verder regelt de Verordening ruimte dat woningbouw (artikel 3.5) en aanleg van bedrijventerreinen (artikel 3.6 tot en met 3.8) onderdeel worden van bindende afspraken in de vier regionale ruimtelijke overleggen.

 

 [image]

Fragment Verordening Ruimte "Integrale plankaart met structuren en aanduidingen

 

Zoals te zien in figuur 2.3 valt het plangebied binnen het 'Bestaand stedelijk gebied'. Hierbinnen is de gemeente vrij om, binnen de grenzen van andere wetgeving, te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Aan de zuidkant ligt een aanduiding grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast loop door het plangebied een ecologische verbindingszone, gedeeltelijk met de aanduiding behoud en herstel watersystemen. Aangezien voorliggend bestemmingsplan een actualisatie betreft en hierdoor geen specifieke nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, past deze binnen de kaders van de Verordening Ruimte.

 

Woningbouw

De Verordening ruimte bevat specifiek regels voor nieuwbouw van woningen (zie artikel 4.3). De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij de ontwikkeling van woningbouwlocaties en de opstelling van gemeentelijke ruimtelijke plannen daarvoor rekening houden met afspraken zoals die zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijke overleg. Doordat er geen sprake is van specifieke woningbouwontwikkeling in de voorliggende actualisatie, kan toetsing aan de afspraken van het regionaal ruimtelijk overleg buiten beschouwing gelaten worden. Hiermee past voorliggend plan binnen de kaders van het regionaal ruimtelijk overleg.

 

Ecologische hoofdstructuur

Het kerngebied natuur en water bestaat uit de ecologische hoofdstructuur met inbegrip van de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Dit kerngebied omvat de bestaande natuurgebieden, waaronder de Natura 2000-gebieden, en de gebieden die nog omgevormd moeten worden naar natuur en nu nog vaak in agrarisch gebruik zijn. In de Verordening ruimte zijn al deze gebieden begrensd. Ter bescherming van de aanwezige waarden is bepaald dat deze strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Zolang inrichting en beheer van natuur nog niet zeker zijn, worden bestaande rechten echter gerespecteerd. Indien sprake is van aantasting van de aanwezige waarden door activiteiten in of buiten de ecologische hoofdstructuur geldt een compensatie plicht. Voor ecologische verbindingszones en de attentiegebieden gelden afwijkende regels.

 

Water

De Verordening ruimte bevat regels voor:

  • regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden waterberging. Hierbij is het doel te zorgen voor behoud van het waterbergend vermogen, onder andere door beperkingen t.a.v. bebouwing en ophoging van gronden;

  • beschermingszones voor grondwaterwinningen voor de openbare drinkwatervoorziening (waterwingebied, 25- en 100-jaarszone en boringvrije zone). Hierbij is het doel te zorgen voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater, onder andere door beperkingen aan stedelijke en agrarische ontwikkelingen;

  • zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen. Hierbij is het doel te zorgen voor voldoende ruimte voor watersysteemherstel, onder andere door beperkingen t.a.v. bebouwing, oppervlakteverhardingen en ophoging van gronden;

  • hoogwaterbescherming. Hierbij is het doel te zorgen voor bescherming van de primaire waterkering en tegengaan van activiteiten in de bodem rondom de aansluiting primaire waterkering die kunnen leiden tot het ondermijnen van de waterkerende functie. In het winterbed en de lange-termijnreservering winterbed is het doel te zorgen voor behoud van het stroomvoerend en bergend vermogen van de rivier, onder andere door beperkingen t.a.v. bebouwing.

 

Cultuurhistorie

De provincie koestert haar ruimtelijk erfgoed, zoals landgoederen, heidevelden, oude klooster- en fabriekscomplexen, vestigingswerken, monumentale bomen en bodemvondsten. Ze ziet dit erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen in de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).

 

Nieuw op de CHW is het 'provinciaal' belang. Dit belang bestaat uit 21 cultuurhistorische en 16 archeologische landschappen. In de cultuurhistorische landschappen selecteerde de provincie de meest waardevolle gebieden, de 'cultuurhistorische vlakken'. Ook zijn circa 160 'complexen van cultuurhistorisch belang' geselecteerd. Dit zijn waardevolle klooster- en fabriekscomplexen en landgoederen in het buitengebied.

 

De CHW geeft verder de meest recente erfgoedinformatie van het rijk, met archeologische en bouwkundige monumenten, met archeologische verwachtingswaarden en met beschermde stads- en dorpsgezichten. Ook geeft de nieuwe CHW alle informatie van de CHW 2006.

 

De kaartlagen 'cultuurhistorische vlakken' en 'complexen van cultuurhistorisch belang' van de CHW zijn ook opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De gemeenten moeten in hun bestemmingsplannen de waarden en kenmerken van de cultuurhistorische vlakken beschermen. Voor de complexen van cultuurhistorisch belang biedt de Verordening ruimte voor herontwikkeling met functies en bouwmogelijkheden die elders in het buitengebied niet zijn toegestaan.

 

Op basis van de CHW ligt het plangebied binnen de Regio West-Brabantse Venen, een gebied van provinciaal belang. Ter plaatse van de meest noordelijke hoek van het plangebied is de Molenbiotoop van de molen aan de Wouwseweg 97 van toepassing. In paragraaf 4.7 wordt echter ook ingegaan op het gemeentelijke archeologiebeleid. Daaruit blijkt dat het gedeelte van het plangebied een trefkans op archeologische waarden kent. In dit bestemmingsplan is in dat kader een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

 

Aangezien onderhavig bestemmingsplan niet voorziet in ontwikkeling maar voornamelijk consoliderend van karakter is, heeft het bestemmingsplan geen gevolgen voor de aanwezige cultuurhistorische waarden. Daar waar nodig worden de aanwezige waarden in dit bestemmingsplan planologisch beschermd.

 

2.2.3 Provinciaal Milieu- en waterplan 2016-2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. In voorliggend conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel is het mogelijk om binnen het bestaand stedelijk gebied maatregelen te treffen voor de optimalisering van de leefomgeving. Dit bestemmingsplan biedt daar de ruimte voor.

 

2.2.4 Aardkundige Waardenkaart

De provincie wil aardkundige waarden behouden vanwege de ecologische en cultuurhistorische betekenis. Vanuit die gedachte heeft de provincie veertig gebieden van provinciale of nationale betekenis voorzien van aanvullende ruimtelijke bescherming.

 

De aardkundig waardevolle gebiedenkaart (augustus 2005) is de concrete uitwerking van de veertig, tot nu toe alleen globaal begrensde, gebieden. Hij bestaat uit een kaartatlas en een toelichting. De provincie geeft op deze manier een impuls aan behoud en ontwikkeling van aardkundige waarden, in én buiten de veertig gebieden. In tegenstelling tot de Cultuurhistorische Waardenkaart is de Aardkundige Waardenkaart geen dynamische kaart die regelmatig wijzigt. Uit de kaart blijkt dat er geen aardkundige waarden zijn in het plangebied (figuur 2.4).

 

 [image]

Fragment aardkundige waardenkaart

 

2.3 Beleid waterschap

 

2.3.1 Keur waterschap Brabantse Delta

In december 2009 zijn de Waterwet en de Keur waterschap Brabantse Delta in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlaktewater, het grondwater en de waterbodem (het watersysteem) en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

De keur van het waterschap is een verordening met wettelijke voorschriften die gelden voor alle oppervlaktewaterlichamen en keringen, op het gebied van waterkwantiteit en –kwaliteit, die in beheer zijn bij het waterschap. De keur is een aanvulling op de Waterwet met verschillende gebods- en verbodsbepalingen. Bij het verlenen van watervergunningen hanteert het waterschap verschillende beleidsregels. Waaronder “toepassing Waterwet en Keur”. Hierin staat aangegeven in welke situaties een watervergunning kan worden verleend, waarop een aanvraag wordt getoetst en welke voorwaarden aan de watervergunning worden verbonden.

Zo zijn er regels met betrekking tot:

  • handelingen in waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones;

  • handelingen in rivieren, beken en sloten en de daarbij behorende onderhoudsstrook;

  • waterstaatkundige werken als gemalen, sluizen, stuwen ect.;

  • de scheepvaart;

  • uitbreidingen met een toename van > 2000 m2 verhard oppervlak.

 

Op planniveau is het van belang om rekening te houden met eventuele compensatie voor de uitbreiding van verhard oppervlak > 2000 m2. De compensatie dient plaats te vinden volgens de voorkeursvolgorde:

  • infiltreren;

  • retentie binnen het plangebied;

  • retentie buiten het plangebied;

  • berging in bestaand watersysteem.

 

Bij de dimensionering van de retentie-/infiltratievoorziening dient rekening te worden gehouden met het frequentiebereik van neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. De retentiebehoefte is het grootst bij T=100 en hierdoor is deze waarde maatgevend voor de planvorming.

Waterkwaliteitaspecten spelen ook een belangrijke rol voor de waterbeheerder. Voor het grootste deel wordt hierin voorzien door landelijke regelgeving in de vorm van AMvB's (Algemene Maatregel van Bestuur). Het beleid van het waterschap blijft beperkt tot enkele specifieke onderdelen. Het waterschap hanteert de meest recente versie van de CIW-nota's. Het waterschap voert eigen beleid op de volgende onderdelen:

  • Grote lozingen die niet onder een AMvB vallen (immissietoets).

  • Kleine lozingen:

  1. hemelwater;

  2. met geringe milieurelevantie;

  3. uit gemengde rioolstelsels.

 

Bij het opstellen van de watertoets wordt ook gekeken of de keur van toepassing is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet echter niet in wijzigingen en heeft derhalve geen invloed op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

 

2.3.2 Waterbeheerplan 2016-2021

Waterschap Brabantse delta werkt 24 uur per dag aan waterveiligheid, droge voeten, voldoende en schoon water. Hoe dat gebeurt, wordt beschreven in het Waterbeheerplan.

 

Het Waterbeheerplan 'Grenzeloos verbindend' beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van water- en zuiveringssysteem voor de periode 2016-2021. Het is een inhoudelijk vernieuwend plan, wat in dialoog met partners is opgesteld. In de uitvoering van ons werk houden wij rekening met de toekomst: klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;

  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte;

  • inzet op bewustwording van watergebruikers zodat hun inzicht groeit over wat ze zelf aan waterbeheer kunnen bijdragen;

  • helderheid over zowel beperkingen als mogelijkheden voor de gebruiksfuncties van het watersysteem;

  • het verbeteren van de waterkwaliteit in een meer integrale, gebiedsgerichte uitvoeringsstrategie (combineren van verbeteren van de waterstanden, onderhouden van sloten en treffen van inrichtingsmaatregelen);

  • afvalstoffen steeds meer inzetten als waardevolle grondstoffen zoals terugwinning van fosfaat en productie van bioplastic uit afvalwater;

  • een duurzame energiewinning.

 

Het waterbeheerplan heeft geen directe gevolgen voor onderhavig actualiserend bestemmingsplan.

 

2.3.3 De Keur en de Legger

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Afgemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

 

De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keursregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

 

De Keur en de Legger hebben geen directe gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.

 

2.4 Gemeentelijk beleid

 

2.4.1 Structuurvisie Roosendaal 2025

In de Structuurvisie Roosendaal 2025 wordt aangegeven dat Roosendaal in 2025 een stad van mensen, van wonen en van (net)werken zal zijn. Om dit te bereiken, zal Roosendaal de komende jaren moeten inspelen op trends als ontgroening, vergrijzing, globalisering, individualisering, informatisering, veranderingen in mobiliteit en bereikbaarheid en decentralisatie van overheidstaken én hier duurzame antwoorden op moeten dichten.

 

Roosendaal kiest bij deze veranderingen voor ‘behoud en versterken van de kwaliteit van stad en dorpen’ door vernieuwing en transformatie. De identiteit van Roosendaal en de ontwikkeling naar een netwerksamenleving zijn hierbij leidende principes.

 

De Structuurvisie 2025 van de gemeente Roosendaal is in meerdere opzichten een trendbreuk met het verleden. In de eerste plaats is de structuurvisie sinds de Wet ruimtelijke ordening 2008 een wettelijke verplichting. Roosendaal moet een structuurvisie hebben die aangeeft wat het ruimtelijk beleid is en op welke wijze het ruimtelijk beleid zal worden uitgevoerd.

Ten tweede is deze structuurvisie opgesteld in een tijd van economische crisis. Die heeft ertoe geleid dat de haalbaarheid en de betaalbaarheid van de ruimtelijke ordening centrale begrippen in het ruimtelijk beleid zijn geworden. De vanzelfsprekendheid dat er vraag is naar gronden voor woningen, winkels en kantoren, is er niet meer. Roosendaal heeft te maken met een overschot aan bijvoorbeeld kantoor- en winkelruimte.

 

Tot slot is er maatschappelijk een fundamenteel ander idee ontstaan over het functioneren van de gemeente. De gemeente is niet langer de dominante partij in maatschappelijke ontwikkelingen, maar onderdeel van een netwerkmaatschappij waarin de gemeente een rol op zich neemt. Op het gebied van ruimtelijke ordening wil de gemeente een uitnodigende partij voor maatschappelijke partners zijn. Het antwoord van Roosendaal op al deze ontwikkelingen worden in deze structuurvisie in twee beleidsuitgangspunten geformuleerd:

  • Een duurzame ontwikkeling van een compact, compleet en verbonden Roosendaal;

  • Een haalbare en betaalbare lokale ruimtelijke ontwikkeling.

 

De duurzame ontwikkeling van een compacte, complete en verbonden stad leidt tot fundamentele keuzes:

  • Bouwen binnen de stedelijke contouren van de stad om zo bestaande infrastructuren optimaal te benutten;

  • Zuinig/duurzaam ruimtegebruik, waarbij efficiënt gebruik en hergebruik van bestaande ruimte en bebouwing het uitgangspunt is;

  • Gebruik maken van de kwaliteit van de locatie;

  • Leefbaarheid van wijken en dorpen waarborgen door behoud en versterking van collectieve openbare ruimte, het behouden van de groen-blauwe structuren en het wegnemen van infrastructurele barrières;

  • De kwaliteit van de locatie is mede bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden of initiatieven;

  • De identiteit van stad en dorpen versterken door het handhaven en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische basisstructuren in het buitengebied en de bebouwde omgeving;

  • Groen/blauwe hoofdstructuren in het stedelijk gebied behouden als verbinding met het buitengebied;

  • Het sturen van nieuwbouw op basis van strategisch voorraadbeheer;

  • (regionaal) Ruimte creëren voor speerpunten/topsectoren van economisch beleid;

  • Het aanbod van sociaal-maatschappelijke en detailhandelsvoorzieningen in wijken en dorpen behouden, waar mogelijk door concentratie en bundeling van voorzieningen;

  • Het optimaliseren van infrastructurele verbindingen en het beter benutten van de multimodale

ontsluitingsmogelijkheden (weg, water, spoor, buis) van Roosendaal;

  • Benutten van de strategische ligging van Roosendaal en West-Brabant in de Vlaams Nederlandse Delta;

  • Bij ruimtelijke ingrepen de mogelijkheden voor energietransitie en bodemenergie optimaliseren;

  • Bijdragen aan sociale veiligheid door integratie van dit beleidsveld in het ruimtelijk ontwerp van gebouwen en openbare ruimte.

 

 [image]

Uitsnede Structuurvisie Roosendaal

 

De haalbare en betaalbare lokale ruimtelijke ontwikkeling wordt ondersteund door de volgende

keuzes:

  • niet meer programma in ontwikkeling nemen dan dat de markt kan opnemen;

  • economische druk op de markt genereren door voorzichtig te programmeren;

  • eerst bestaande programma’s benutten en pas daarna aan nieuwe beginnen. Nieuwe ontwikkelingen van kantoren en winkels voorlopig bevriezen;

  • flexibel en kleinschalig programmeren en faseren;

  • intensiveren en beter benutten van de bestaande voorraad van stedelijke functies (woningen, bedrijventerreinen, kantoren, maatschappelijk vastgoed);

  • toepassen van de SER/ duurzaamheidsladder bij ruimtelijke ontwikkelingen.

  • uitnodigen, samenwerken en regisseren in plaats van voorschrijven. Verruim de mogelijkheden van bestemmingsplannen (plan vooruit).

 

De ruimtelijke keuzes en uitgangspunten zijn in deze structuurvisie vertaald naar de verschillende onderdelen van de ruimtelijke ordening en ondersteund door kaarten met de hoofdstructuren. In de uitvoeringsparagraaf wordt vervolgens aangegeven op welke manier het beleid en de voorgenomen ruimtelijke programma’s kan worden gerealiseerd. Daarbij zijn de bovengenoemde uitgangspunten meegenomen.

 

Toetsing

Het plangebied valt binnen één thema van de structuurvisie, namelijk 'wonen'. Hieronder is per thema de relevantie voor het plangebied uitgewerkt.

 

Wonen:

De gemeente blijft zich inzetten om haar burgers een passende woning en woonomgeving te bieden en om burgers binnen de wijken en dorpen mogelijkheden voor een wooncarrière te bieden. Voor het wonen zet de gemeente in op strategisch voorraadbeheer: het op langere termijn in overeenstemming brengen van de wensen van de woonconsument met de woningvoorraad. De bestaande voorraad is de basis. De mate waarin de bestaande woningvoorraad aangepast kan worden aan veranderende woonwensen is een belangrijke factor.

 

Uitgangspunten:

  • Bij een teruglopend woningbouwprogramma wordt in eerste instantie geïnvesteerd in een bijdrage aan de kwaliteit van de stad, waarbij gestreefd wordt naar 100% binnenstedelijke ontwikkeling;

  • In samenwerking met de partners wordt de particuliere woningvoorraad 'verleid' tot woningaanpassingen om deze levensloopgeschikt te maken en energiegebruik te verlagen.

 

In voorliggend bestemmingsplan worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ook wordt er niet specifiek ingezet op strategisch voorraadbeheer (niet extra dan dat momenteel al gedaan wordt). Mocht in de toekomst alsnog sprake zijn van woningbouwontwikkeling of herstructurering, dan zullen de uitgangspunten in acht worden genomen.

 

2.4.2 Woonagenda Roosendaal 2015

Decennia lang heeft de rol van de gemeente zich beperkt tot het faciliteren met bestemmingsplannen en dergelijke en het aanbieden van bouwgrond. Woningcorporaties zorgden voor sociale huurwoningen, ouderen gingen naar het bejaardenhuis en marktpartijen zorgden voor voldoende aanbod van woningen in de particuliere sector. Dit algemene beeld van een beperkte rol van de gemeente en een sterk aanbodgerichte woningmarkt gericht op groei is de afgelopen paar jaar fundamenteel gewijzigd. Daar waar een forse economische groei vele problemen kan helpen oplossen zal dat niet het geval zijn voor de gevolgen van krimp en vergrijzing. De meeste gemeenten zullen terechtkomen in een situatie die in het teken zal staan van transformaties binnen de bestaande woningvoorraad en weinig nieuwbouw meer.

 

Op 22 april 2015 is de “Woonagenda 2015” vastgesteld door de gemeenteraad. De Woonagenda richt zich op 4 hoofdpunten:

 

  • het stimuleren van de lokale woningmarkt;

  • anticiperen op demografische veranderingen;

  • verbinden van beleid om Roosendaal een goed woon-, werk- en leefklimaat te bieden;

  • verbinden van partijen in een participatieve aanpak.

 

De Woonagenda 2015 is beleidsmatig het vertrekpunt voor de woningbouw-programmering; deze is flexibel en vraaggericht. De bestaande voorraad en het huidige leegstaande vastgoed spelen meer dan voorheen een rol in het bepalen van de woningbouwprogrammering.

De belangrijkste beleidspunten uit de woonagenda 2015 staan hieronder vermeld:

  1. we ondernemen actie tegen het “probleem” van de betaalbaarheid van woningen (Woonconvenant 2016)

  2. we staan tijdelijk een toename van de goedkope voorraad toe

  3. we geven extra aandacht aan de zwakste doelgroepen

  4. we stimuleren een snellere doorloop in projecten

  5. focus op de Binnenstad

  6. vitale wijken en dorpen

  7. de kracht van de dorpen is het excellent woonmilieu

  8. Roosendaal Zorgstad verbindt  wonen en zorg

  9. we maken  duurzaam gebruik van de bestaande woningvoorraad en leegstaand vastgoed

  10. we zetten samen met lokale marktpartijen een consortium op om programma’s voor energie, levensloopgeschiktheid en wonen met zorg aan te kunnen bieden

  11. empower de lokale economie

 

In alle marktsegmenten wordt tot 2030 nog een vraag naar nieuwbouwwoningen verwacht. De gemeente is als regisseur van woningbouw aan zet voor kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen.

 

2.4.3 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015 - 2025 'Knooppunt Roosendaal'

Algemeen

Het gemeentelijke verkeer- en vervoersbeleid is het beleids- en toetsingskader voor de gewenste ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer in de gemeente Roosendaal tot 2025. Het geeft de kaders waarbinnen verkeersprojecten worden gedefinieerd en geprioriteerd en verkeersbeleid in de dagelijkse praktijk wordt uitgevoerd.

 

In 2025 is het verkeer en vervoer in de gemeente Roosendaal schoner, stiller, zuiniger en slimmer. Onze positie in het landelijke netwerk is sterker en robuuster. Voor onze inwoners, ondernemers en bezoekers zijn wij optimaal bereikbaar, waarbij wordt ingezet op een breed palet aan vervoerswijzen. Multimodaal is een sleutelbegrip en een voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van Roosendaal.

 

De inhoudelijke hoofddoelstelling van het GVVP is:

 

‘Het bevorderen van een goede en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor sociaaleconomische activiteiten, waarbij alle vormen van verkeershinder zoveel mogelijk worden beperkt’.

 

Deze algemene hoofddoelstelling wordt aangescherpt door drie kaders:

  1. verduurzaming;

  2. innovatie;

  3. regionale netwerk versterking.

 

Deze drie kaders geven sturing aan de wijze waarop de hoofddoelstelling wordt ingevuld. Hieronder een korte toelichting op de beleidskoers.

 

Ad. A: Verduurzaming

Lopen en fietsen zijn de meest schone en stille manieren om te verplaatsen. Het lokale leefklimaat en de bereikbaarheid verbetert door hier meer op in te zetten. Deze focus op duurzame mobiliteit wordt concreet vertaald door hier prioriteit aan te geven bij opgaven en ontwikkelingen in de stad en dorpen. Daarnaast is het wenselijk dat het gemotoriseerde verkeer schoner, stiller en zuiniger wordt. Door het elektrisch rijden beter te faciliteren kan de verduurzaming lokaal worden versterkt.

 

Ad. B: Innovatie

Door toepassing van nieuwe slimme (‘smart’) technieken kunnen verkeersproblemen in de toekomst worden voorkomen. Het weggennet wordt beter en efficiënter benut waardoor fysieke en kostbare maatregelen niet noodzakelijk (meer) zijn. Deze ict-technieken worden zowel bij voertuigen als in de infrastructuur toegepast. Auto’s gaan meer en meer ‘communiceren’, zowel onderling als met hun omgeving. Deze slimme mobiliteitsoplossingen zorgen voor beter doorstroming van het verkeer, voor toename van de verkeersveiligheid (afname ongevallen) en voor verbetering van het leefmilieu.

 

Ad. C: Regionale versterking

De positie van Roosendaal in het (boven)regionale en landelijke netwerk moet worden versterkt door het ontwikkelen en verbinden van economische toplocaties, hoog stedelijke zones en multimodale knooppunten en het verbeteren van de fysieke en/of functionele verbindingen met andere stedelijke regio’s. Het gaat hierbij over de afstemming binnen de thema’s als ruimte, verstedelijking, werken, natuur en verkeer en vervoer. Dit is goed voor de werkgelegenheid en het woonklimaat. Bedrijven vestigen zich immers op plekken die goed ontsloten zijn en daar waar veel potentiële arbeidsplaatsen binnen bereik liggen. En, mensen wonen graag op een plek waar werkgelegenheid en goede voorzieningen binnen acceptabele afstand en tijd bereikbaar is. Knooppunten in het netwerk, zoals bijvoorbeeld het stationsgebied en multimodale overslagpunten aan water en spoor (logistiek) hebben in het netwerk een belangrijke positie.

 

Het is voorwaardelijk is dat de bovenstaande hoofddoelstellingen leiden tot eem BTB-proof Roosendaal. Dat wil zeggen een Bereikbaar, Toegankelijk en Bruikbaar Roosendaal voor alle verkeersdeelnemers van de openbare ruimte zoals fietsers, rolstoelrijders, scootmobiels, doven, slechtzienden of mensen met een andere lichamelijke beperking.

 

Bovenstaande doelstellingen, beleidskaders, procestappen en participatietraject hebben geleid tot de formulering van 18 concrete hoofdopgaven. Deze hoofdopgaven zijn benoemd in het GVVP 2015 – 2025. De relevante opgaven voor het plangebied ‘Kroeven’ worden behandeld in paragraaf 5.

 

2.4.4 Welstandsnota

Volgens de wet moet een bouwplan voldoen aan redelijke eisen van welstand, tenzij de gemeente van oordeel is dat in afwijking hiervan de vergunning toch moet worden verleend. Deze redelijke eisen van welstand betreffen het bouwwerk op zichzelf en in zijn omgeving.

 

De welstandsnota (2013) bevat meerdere beoordelingskaders om een bouwplan te toetsen. Het bouwplan wordt getoetst door de welstandscommissie. De welstandscriteria die zijn opgenomen in nota bestaan uit; algemeen, aanvullend beleid grote projecten en excessen. Algemeen is bijvoorbeeld het beoordelen van de relatie tussen bouwwerk en omgeving. Voor grote projecten kunnen er specifieke welstandscriteria worden opgesteld. Van een exces is sprake als een bouwwerk sterk afwijkt en afbreuk doet aan de omgeving

 

Voor zowel objecten als gebieden zijn er welstandscriteria opgesteld. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de welstandsniveau's 'Soepel' en 'Gewoon' van toepassing. Bouwplannen in het welstandsgebied 'gewoon' doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten vanwege hun beperkte invloed op de openbare ruimte veelal soepeler beoordeeld kunnen worden. Aan de noordzijde van het plangebied geldt het welstandsniveau 'Gewoon'. De rest van het plangebied valt in het welstandsniveau 'Soepel'. In dergelijke gebieden wordt ruimte geboden voor vernieuwing en experimenten. De lichte toetsing beperkt zich tot de voorkanten van gebouwen en bouwwerken.

 

 [image]

 

Uitsnede niveaukaart Welstandsnota

 

2.4.5 Beleidsnota 'Spelen in Roosendaal'

De gemeente Roosendaal geeft ieder jaar veel geld uit aan speelvoorzieningen, reserveert hiervoor ruimte in het openbaar gebied en heeft personeel voor beleid en beheer ervan. In de nota “Spelen in Roosendaal” heeft de gemeente haar beleid voor speelvoorzieningen geformuleerd. Het beleid is met name van toepassing op de stad Roosendaal. De dorpskernen, waaronder Moerstraten, kunnen vanwege hun specifieke situatie niet op dezelfde manier benaderd worden als de wijken wanneer het gaat om het speelvoorzieningenniveau.

Uitvoering van de beleidsnota speelvoorzieningen staat garant voor voldoende aanbod van speelvoorzieningen voor kinderen en jeugd tot 19 jaar op een blijvend kwalitatief hoogwaardig niveau, waarbij rekening gehouden wordt met een evenwichtige spreiding van speelvoorzieningen over de stad en de dorpen en waarbij ingespeeld kan worden op de vraag zoals die bestaat bij de bewoners.

 

Het streven is ter aanvulling van de bestaande traditionele speelvoorzieningen kinderen meer te motiveren om te spelen en lekker te bewegen in het groen, in een 'natuurlijke' omgeving, frisse lucht inademen en zich te ontspannen.

Door kinderen al spelend, naast de noodzakelijk traditionele speelvoorzieningen, te  laten kennismaken met de meer 'natuurlijke' omgeving (door het thema groen te verbinden met spelen) worden gezondheid, bewegen, jeugd, milieu en sociale cohesie verbeterd en versterkt. Op deze manier verwerven kinderen meer inzicht, begrip en binding met de natuur. Hierdoor ontstaat een situatie waarbij kinderen zich al spelend op een educatieve manier beter ontwikkelen tot volwaardige burgers met inzicht en begrip voor de waarde van de natuur. Dit heeft mogelijk weer tot gevolg dat ze in de toekomst meer betrokken zullen zijn bij de ontwikkeling van een duurzame meer leefbare buurt.

 

Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om voorzieningen te realiseren die aansluiten bij het streven naar speelvoorzieningen in het groen. Daar waar mogelijk en relevant biedt het bestemmingsplan hier ook ruimte voor.

HOOFDSTUK 3 Beschrijving plangebied

 

3.1 Historische analyse van het gebied

 

3.1.1 Inleiding

 

De kern Roosendaal is ontstaan als agrarische nederzetting op een zandige rug temidden van vochtige gebieden. De driehoekige structuur van de Markt wijst op het oorspronkelijke agrarische karakter (de driehoekige dorpspleinen werden gebruikt om het vee van de omliggende boerderijen te verzamelen alvorens het naar de gezamenlijke weidegronden te drijven). Nog in de middeleeuwen ontwikkelde zich in deze agrarische nederzetting een belangrijke handelsfunctie, die vooral ontstond rondom de overslag van en handel in turf. Deze turf werd gewonnen in de zuidelijker gelegen hoogveengebieden en werd via zogenaamde moervaarten naar overslagpunten gevaren. Een van die overslagpunten (turfhoofden) was gelegen in Roosendaal, ter hoogte van de latere haven. Belangrijk voor de ontwikkeling van Roosendaal was bovendien de ligging aan de middeleeuwse wegverbinding Bergen op Zoom - Breda.

 

Een groot deel van de streek rond Roosendaal werd pas vanaf de elfde eeuw intensiever bewoond. Deze late start in de bewoningsgeschiedenis wordt verklaard door de aanwezigheid van natte, uitgestrekte veengebieden en moerassen in de regio. In de vroege Middeleeuwen werden alleen de hooggelegen en droge gronden kleinschalig bewoond. Na 1200 kwam de ontginning en bewoning van het gebied echter snel op gang als gevolg van de veenafgraving ten behoeve van de turfwinning. Deze ontginningsactiviteiten en een betere afwatering leiden tot openlegging van het gebied. In de late Middeleeuwen raakten ook de beekdalgronden en broekgronden bewoond.

 

Bewoners van Kalsdonk, Hulsdonk en Langdonk vroegen in 1266 aan de abt van Tongerlo toestemming om een eigen, dichtbij gelegen kerk te mogen bouwen. Daarop schonken de parochianen van een aantal donken in 1268 een stuk grond aan een kapel op de plaats van "Rosendale" (dal der rozen). Vanuit deze donken werden wegen aangelegd naar de kapel (ter hoogte van de Sint Janskerk). Deze verbindingen, van Langdonk via de Burgerhoutsestraat-Raadhuisstraat, van Kalsdonk via de Kalsdonksestraat-Hoogstraat-Molenstraat en van Hulsdonk via de Kade naar de Markt, bepalen thans nog de vorm van de oude stadskern.

 

Waarschijnlijk woonde de meerderheid van de bevolking tot de vijftiende eeuw nog op de oorspronkelijke donken. In de omgeving begon handel te ontstaan en werd de Markt gerealiseerd. De turfwinning bracht Roosendaal in de vijftiende en zestiende eeuw tot welvaart. Oorlogen, epidemieën en branden veroorzaakten achteruitgang. In 1809 werd het dorp Roosendaal tot stad verheven. Een zeer belangrijke factor in de ontwikkeling van Roosendaal is de aanleg van de spoorlijn Rotterdam-Antwerpen (1852-1872). Verplaatsing van het oorspronkelijke station van het huidige Oranjeplein naar de noordzijde resulteerde in de Brugstraat en verlenging van de Stationsstraat.

 

In 1909 werd er een stratenplan gemaakt voor de grond ten oosten en ten westen van de Brugstraat. In hoog tempo werden deze gronden volgebouwd. Belangrijk was voorts het Uitbreidingsplan uit 1933 (infrastructuur, groensingel, verdichting plekken). Tot 1940 werd voornamelijk de bestaande bebouwing verdicht en uitgroei van lintbebouwing gerealiseerd. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de stad waarbij de omliggende akkerlanden werden volgebouwd. Hierdoor werden de omliggende gehuchten opgenomen binnen de naoorlogse bebouwing. Bovendien werden er grote fabrieksterreinen aangelegd.

 

3.1.2 Kroeven

De wijk Kroeven is de oudste naoorlogse nieuwbouwwijk ten zuiden van Rijksweg A58. Ongeveer 60 jaar geleden was wat nu als de (woon)wijk Kroeven wordt aangeduid nog in gebruik als buitengebied, met verspreid liggende bebouwing en de kern 'Borteldonk'. De televisietoren, opgericht in 1956, stond de eerste jaren nog eenzaam in het landschap. De ruimtelijke structuur van de vooral agrarisch benutte cultuurgrond werd gekenmerkt door gespreide lintbebouwing vanuit het centrum richting Nispen en 'opgesplitst' door de waterlopen Molenbeek en Kletterwater.

 

Het uitbreidingsplan Kroeven vormt één van de zeven planonderdelen van het 'uitbreidingsplan in hoofdzaak', vastgesteld in oktober 1960. Het was de tijd dat de kern Roosendaal meer en meer transformeerde van een vooral agrarische gemeenschap naar een moderne samenleving. In de periode tot 1960 vond de invulling plaats van de vroeg-naoorlogse wijken Kalsdonk, Vrouwenhof, Laan van Vlaanderen/Laan van Wallonië, Keijenburg en Westrand, maar daarna moest 'de stap over de Rondweg' worden gemaakt om te kunnen voorzien in de woningbouwproductie.

 

Net als elders in het naoorlogse Nederland heerste er begin jaren zestig nog steeds grote woningnood; dit in combinatie met een toenemende loonstijging en welvaartsgroei. De Kroeven is de eerste woonwijk ten zuiden van de rondweg. Het plan beslaat een gebied 'dat vanaf de rondweg tot aan de Kruisstraat loopt en dat aan beide zijden begrensd wordt de Watermolenbeek en door de Elderse Turfvaart. Het plan valt uiteen in vijf kleinere wijkplannen en wordt doorsneden door de Nispenseweg die in de toekomst -als er een nieuwe weg naar Nispen-Essen zal zijn aangelegd- de centrale verkeersader wordt door de verbinding met het centrum van de stad'. Dit betekent dat het plan in eerste instantie ook een gedeelte van de latere wijk Langdonk omvat. Uiteindelijk is niet de Nispenseweg, maar de President Kennedylaan de centrale ontsluitingsweg geworden.

 

Het plangebied kende nog wel enige 'belemmeringen' waar bij de uitwerking van het ontwerp van de wijk rekening moest worden gehouden. Zo moest rond de televisietoren, die in 1956 was opgericht in het toen nog agrarische gebied, een gebied vrij van bebouwing blijven en er liep van oost van west een hoogspanningsleiding, waarlangs woningbouw niet mogelijk was. Het betreft de strook ten noorden van de wat nu de Burgemeester Schneiderlaan is. Daarmee is er een scheiding tussen Kroeven-Noord en Kroeven-Zuid, waarbij de gemeente kiest voor een groene oplossing. Ook als jaren later de hoogspanningsmast verdwijnt blijft deze structuur gehandhaafd.

 

 

[image] 

De Kroeven in aanbouw jaren zestig

 

Omdat de wijk te groot is om in één keer te worden ontworpen, kiest de gemeente in eerste instantie ervoor om het uitbreidingsplan in hoofdzaak 'De Kroeven' in vier gedetailleerde plannen uit te werken: Kroeven Noord-West, Kroeven Zuid-West, Kroeven Noord-Oost en Kroeven Zuid-Oost. Omdat als gevolg van de op dat moment nog geprojecteerde Antwerpseweg de gedachte oostelijke gedeelten van de wijk worden opgenomen in de na Kroeven te realiseren woonwijk Langdonk, worden alleen de noordwestelijke en zuidwestelijke kwadranten gedetailleerd uitgewerkt.

 

Het plan "Kroeven Noord-West' (vastgesteld in 1965) voorziet in de aanleg van de President Kennedylaan als de in noord-zuid lopende hoofdweg van de Kroeven en een minder belangrijke oost-westweg, de Kroevenlaan. Aan de Kennedylaan wordt ongeveer ter hoogte van de kruising met de Kroevenlaan in twee fasen het winkelcentrum opgericht (eerste fase 1967 en tweede fase in 1969). Dit winkelcentrum is later herhaalde malen gerenoveerd en aangepast. Ook de inrichting van het openbare gebied rondom het winkelcentrum is aan de zijde van de Kennedylaan ingrijpend aangepast, met name met het oog op aangepast. Tegenover het winkelcentrum is in de periode 1966-1967 de Moeder Godskerk gebouwd naar een ontwerp van de architect Antoon van Kranendonk.

 

 [image]

Zicht op het winkelcentrum aan de President Kennedylaan

vóór de reconstructie van de Kennedylaan

 

 

 

 [image]

Moeder Godskerk

 

 

 

 

De structuur van veel naoorlogse woonwijken en ook van Kroeven bestaat uit het principe 'stempelverkaveling'. Bij stempelverkaveling bestaat een wijk uit een herhalend patroon van kleine ensembles: samenhangende clusters van een aantal losstaande bouwblokken. Deze groepering wordt ook wel het 'stempel' genoemd.

Via seriematige bouw was het mogelijk om in record tempo te bouwen, zogenaamde continue bouw. Vooral in de sociale huursector werd deze bouwmethode veelvuldig toegepast. Niet zozeer de kwaliteit als wel de kwantiteit stond centraal in de bouwopgave. Daar is werk van gemaakt. Met de aanleg van een ruim opgezette, vooral groen ogende woonwijk, met een scala van alle noodzakelijke voorzieningen in de wijk en bovendien in de nabijheid van de stad en het buitengebied.

 

Kroeven bestaat merendeels uit huurwoningen in rijen. In de aanpalende buurten in het noordwestelijke en in het zuidelijk deel van de wijk grenzen deze huurcomplexen aan koopwoningen. Ook langs westelijke en de zuidelijke randen staan koopwoningen. Begin jaren '70 volgen de oplevering van bejaardenoorden en aanleunwoningen, vooral gelegen in het noordelijk deel van de wijk.

 

 

 

 [image]

Kroeven Noord anno 1964

 

 

[image] 

Roosendaal met woonwijk Kroeven anno 1968

 

Het noordwestelijk deel van het plangebied -de gronden ten westen van de Molenbeek, de woonbuurt De Krogten- maakte oorspronkelijk onderdeel uit van de woonwijk Tolberg en is gerealiseerd in de tachtiger jaren van de vorige eeuw, maar is opgenomen in het bestemmingsplan Kroeven. Dat geldt ook voor het woningbouwcomplex Klein Brabant en het daarachter gesitueerde woongebied, alsmede voor de gronden waar sporthal De Leede was gesitueerd en dat eveneens is ingevuld met woningbouw in de vorm van appartementen en grondgebonden woningen (Kroevenpoort).

 

Van sporthal De Leede....

 [image]

 

 

 

 

 

.......naar woningbouw De Leede

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

Enige jaren later werd ter vervanging van een aantal kleine, niet meer aan de eisen van de huidige tijd beantwoordende woningen voor senioren vervangen door een grootschalig woonzorgcomplex bestaande uit 193 appartementen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2 Ruimtelijke analyse van het gebied

In de volgende paragrafen worden de hoofdstructuren van het plangebied beschreven met aansluitend analyses van de diverse functies, zoals voorzieningen, bedrijven en verkeer.

 

3.2.1 Stedenbouwkundige analyse

Ruimtelijke hoofdstructuur

Het gebied Kroeven heeft stevige begrenzingen die ook als barrière naar aangrenzende gebieden werken: de A58 aan de noordzijde, de Antwerpseweg in het oosten, de Willem Dreesweg aan de zuidkant en de Molenbeek aan de westzijde. De zijtak van de Molenbeek en de spoorlijn vormen vergelijkbare harde grenzen voor het noordwestelijk deel met de woonbuurten Krogten en de Kroevenpoort die tot het plangebied behoren.

 

Stedenbouwkundige kenmerken deelgebieden

Op het volgende kaartje is de structurele opbouw van het plangebied aangegeven.

 

 [image]

Structurele opbouw van de wijk

 

Daarbij worden de volgende elementen onderscheiden.

 

Randen

Alle vier genoemde begrenzingen bestaan uit een weg of watergang ingebed in een stevige groenstrook. Alleen de spoorlijn ligt pal tegen het woongebied. De verkeerssituatie is dominant en bepaalt het karakter van de groenzone. De Molenbeek daarentegen heeft een parkfunctie voor de Kroeven en het aangrenzende Tolberg.

 

Assenkruis

De President Kennedylaan en haaks hierop de Burgemeester Schneiderlaan en het Kletterwater bepalen de hoofdstructuur van de Kroeven. Hieraan is de hoofdontsluiting gekoppeld en zijn de meeste voorzieningen en markante gebouwen gelegen. Door hun plaats en massa vormen zij oriëntatiepunten in het woongebied. De TV-toren springt hier door zijn hoogte en vorm het meest uit.

 [image][image]

 

Radio- T.V.-toren

Anno 2019 en anno 1956

 

 

 

Beide assen verschillen duidelijk van karakter. De President Kennedylaan wordt gedomineerd door de verkeersfunctie en laanbeplanting met veel variatie in de profielopbouw. Bij de Burgemeester Schneiderlaan en het Kletterwater is het water met groen bepalend. De profielbreedte is aanzienlijk.

 

Water en groen

De combinatie van de functies water en groen in lange lijnvormige ruimten zijn kenmerkend voor het gebied. Het vormt een scheiding tussen de woongebieden maar heeft tevens een duidelijke parkfunctie met fiets- en wandelpaden. Het groen langs de randen (A58, Antwerpseweg) vormt vooral een bufferzone tussen de wegen en het woongebied. Binnen de wijk is het groen gerelateerd aan de diverse functies in het assenkruis. De woongebieden zelf hebben over het algemeen weinig gebruiksgroen.

 

Poorten

De ontsluitingsstructuur vanaf doorgaande wegen brengt door zijn vorm en ruimtebeslag (ongelijkvloerse kruisingen) bijzondere ruimtelijke plekken met zich mee. Deze "poorten" markeren de overgangen van sfeer en de aansluiting op de interne hoofdstructuur. Bijzondere bebouwing accentueert dergelijke plekken.

 

 

 

Voorzieningen

Midden in de wijk bij de Kroevenlaan en aan de noordwestzijde langs de Bergrand liggen stroken met veelal maatschappelijke voorzieningen en kantoren. Deze in omvang beperkte strips dragen bij aan de ruimtelijke en functionele verscheidenheid. De overige voorzieningen (scholen, winkels en dergelijke) liggen of langs de hoofdassen of langs de randen van het gebied (Watermolenbeek, Antwerpseweg).

 

Woonbuurten

De woonbuurten worden gekenmerkt door een rechthoekige opzet en een hoge mate van herhaling van woonvormen. Deze stempels beslaan het overgrote deel van het gebied. Stempelverkaveling houdt in een reeks van steeds herhaalde units, die een aantal woningen groeperen rond een in plantsoenvorm aangelegd plan. Langs de randen is sprake van meer gevarieerde woontypologieën zoals vrijstaande, geschakelde en seniorenwoningen. De gebogen vormen in Tolberg Noord wijzen al op meer woonbuurten die in de jaren '80 zijn ontworpen.

 

Deelgebieden

Kroeven bestaat grotendeels uit strak vormgegeven kernen van repeterende stempels met een krans van kleine gevarieerde clusters. Op onderstaande afbeelding zijn deze globaal te onderscheiden deelgebieden weergegeven. De belangrijkste kenmerken hiervan worden hierna beschreven.

 

 [image]

 

Deelgebieden

 

 

 

  1. Noord

De "stempel" bestaat uit een binnen- en buitenblok van rijenwoningen. Centraal ligt een pleintje met parkeren. In de oksels staan garages. De President Kennedylaan en dwars hierop de voorzieningenstrook, doorsnijden dit patroon.

 

  1. Zuid

Hier zijn stempels 505 en 506 gerealiseerd. Deze stempel bestaat uit vier blokken die ieder in een waaiervorm een centraal pleintje omsluiten. In de vierkante blokjes liggen garages. Deze stempels omsluiten de President Kennedylaan en de "groene kamer" bij de verspringing van de laan. In de meest zuidwestelijke oksel is het centrale pleintje vervangen door een strokenverkaveling van korte rijtjes.

 

  1. Rand Molenbeek

De westelijke rand bestaat uit een lange strook van vrijstaande en beperkt geschakelde woningen. Aan de zuidrand liggen de kavels los in het groen, aan de westzijde zijn de woningen aan korte insteekjes gelegen.

 

  1. Hoogbouw

Haaks op de Burgemeester Schneiderlaan staan vier hoge galerijflats die met hun tussenliggende ruimte extra ruimte toevoegen aan het singelprofiel van deze hoofdas. De tussenruimtes zijn half groen en half parkeerruimte. Aan de Staringlaan zijn tussen galerijflats half hoge appartementen gebouwen gerealiseerd.

 

 [image]

 

Bellamyflat, met op achtergrond Da Costaflat in aanbouw, anno 1970

 

  1. Oostrand

Langs de oostrand ligt een variëteit van kleine clusters met een grote diversiteit aan woningtypes. Voor het merendeel zijn het geschakelde woningen. Er komt nauwelijks rijenbouw voor. Het stratenpatroon bestaat hoofdzakelijk uit een eenvoudig circuit. Soms lopen straatjes dood.

 

  1. Noordrand

De beide woonzorgcomplexen op de koppen hebben voornamelijk aanleunwoningen die sterk aan het complex zijn gerelateerd door het specifieke woningtype en de ruimtelijke opzet met woonpaden.

 

  1. Tolberg-noord

In dit deelgebied staan hoofdzakelijk rijenwoningen die bloksgewijs in verschillende clusters zijn gerangschikt. Aan twee circuits zijn autovrije hofjes en zijlobben gekoppeld. Centraal ligt er een groot hof waar beide circuits elkaar raken. Tussen de Bergrand en de Willem Dreesweg staan enkele kantoorgebouwen en maatschappelijke voorzieningen.

 

  1. Cyclaamberg

De wooncluster (Cyclaamberg) staat geheel op zichzelf. Een binnen- en buitenschil in ellipsvorm geven dit gebiedje een bijzonder karakter. In het midden ligt een groen pleintje.

 

  1. Klein Brabant

Ook hier is sprake van een bijzonder woonmilieu. Achter het appartementencomplex zijn geschakelde woningen radiaalgewijs aan hofjes en straatjes gerangschikt. De kopse kanten van de woningblokken staan dwars op de cirkels van garages en het hoofdcomplex.

 

Kroeven project

In 2005 is het project Kroeven gestart, een grootschalig renovatieproject. Problemen als achterstallig onderhoud, het vergrijzen van de bewoners en een fantasieloze stempelstedenbouw moesten worden opgelost om van de Kroeven weer een aantrekkelijk duurzaam woonmilieu te maken.Het betrof de aanpak van in totaal 224 eengezinswoningen, waarvan in de eerste fase 62 woningen ingrijpend gerenoveerd werden, in de tweede fase 78 woningen gesloopt zijn en 96 woningen nieuw gebouwd, tevens kregen 84 woningen een grondige opknapbeurt. Een groot aantal woningen is hoogwaardig gerenoveerd zodat deze weer veertig jaar mee kunnen en een ander deel wordt in stand gehouden. Doel van het project was het differentiëren van woningtypen en woningaanbod en dat met name de onderhoudsfactor omlaag moest om de verpaupering van deze jaren '60 wijk te doorbreken en voorkomen. De woningen zijn gerenoveerd volgens het principe van het ‘passiefhuis’. Voor de bestaande woningen geeft dit een rendementsverbetering op energiegebruik van maar liefst 86%.

De elementen 'differentiatie woningtype' en 'de onderhoudsfactor omlaag' zijn duidelijk terug te zien in het eerste afgeronde renovatieproject van 62 huurwoningen aan de Potgieterlaan. De eenvormige huizen zijn losgehaald van elkaar door erkers en andere uitbouwen toe te voegen. Verder hebben alle woningen nieuwe kozijnen, ramen en deuren gekregen.

 

In 2010 zijn AlleeWonen en de gemeente Roosendaal begonnen met de herstructurering van Kroeven complexen 505 en 506, het gebied binnen de President Kennedylaan, Pootlaan en De Genestetlaan. De naoorlogse wijk was op verschillende vlakken aan vernieuwing toe. De van oorsprong ‘groene wijk’ werd steeds grijzer. Duurzaamheid was een van de belangrijke uitgangspunten bij deze herinrichting. Voor het waterbeheer en de materiaalkeuze, maar ook met betrekking tot onderhoudsvriendelijke groenaanleg. Dat gold zowel voor de wijkparken, maar bijvoorbeeld ook voor de openbare verlichting.

Een deel van de huizen is gesloopt, appartementen en gezinswoningen zijn gebouwd en veel woningen zijn grondig gerenoveerd en energiezuiniger gemaakt. In het openbaar gebied kwamen nieuwe materialen en nieuw groen, twee groene verkeersluwe gebieden en extra parkeergelegenheid.

Met het project 'Kroeven 505-506' is in 2013 een aanzienlijke verbetering van de wijk Kroeven gerealiseerd.

 

Passiefwoningen

De grootschalige renovatie en nieuwbouw in de wijk is gepleegd op basis van het 'Passief Huis' principe. Behalve duurzaamheid staan bij deze wijkmetamorfose ook een veelzijdig woningaanbod, veiligheid en functionaliteit centraal. Als eerste in Nederland zijn in de wijk Kroeven Passiefwoningen gerealiseerd.

 

 [image]

 

 [image]

 

 

3.2.2 Verkeer en infrastructuur

Interne wegenstructuur Kroeven

De wegenstructuur van de Kroeven kent een duidelijke hiërarchie en verdeelt de wijk in diverse verblijfsgebieden. De President Kennedylaan en de Burgemeester Schneiderlaan vormen de hoofd-assen in noord-zuid en oost-westrichting en zijn geclassificeerd als zogenaamde (gebieds)ontsluitingswegen met een snelheidsregime van 50 km/uur. De stempels worden ontsloten door de buurtstraten waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Deze zijn via intern gelegen pleinen gekoppeld aan de woonstraten. De opbouw van wegen is systematisch en functioneel. Ook in de A-, B-, C-bergen is een duidelijke hiërarchie van wegen. In deze buurt is de hoofdontsluiting noord-zuid gelegen in de vorm van de Bergrand.

 

• De Burgemeester Schneiderlaan is een hoofdontsluitingsweg die functioneert als interwijkverbinding. Er zijn enkele aansluitingen in Kroeven op deze route.

• De President Kennedylaan is een hoofdontsluitingsweg die functioneert om het verkeer uit de wijk te bundelen. Alle zijstraten van de stempels en de daarom heen liggende schil van bebouwing zijn georiënteerd op deze route. Het belang van de route Kennedylaan is in zijn maat en schaal (het wegprofiel) en in relatie tot de bebouwing groot. De Bergrand is een gebiedsontsluitingsweg, met deels een functie als stadsleefgebied. De Bergrand vormt de verkeersontsluiting voor de A-B-C bergen en de verbinding tussen de Laan van Brabant en Willem Dreesweg.

• De overige verblijfsgebieden worden door middel van buurt- en woonstraten ontsloten. De woonstraten sluiten aan op de gesloten bouwblokken c.q. stempels binnen de wijk. De straatprofielen sluiten zoveel mogelijk aan de op landelijke richtlijnen voor weginrichtingen (Duurzaam Veilig).

 

Toegangspoorten

De Kroeven wordt duidelijk fysiek begrensd en kent daardoor een beperkt aantal toegangspunten c.q. poorten tot de wijk. Aan de noordoostzijde van de wijk is de Burgemeester Schneiderlaan de aansluiting met de Antwerpseweg, een zogenaamde stadsradiaal welke de verbinding vormt met de autosnelweg, binnenstad en oostelijk gelegen woonwijken. De Burgemeester Schneiderlaan sluit aan op de verbindingsweg richting het noorden en het zuiden, de Antwerpseweg. Aan de zuidzijde wordt de Kroeven begrensd door de Willem Dreesweg, die eveneens aangesloten is op de Antwerpseweg. De Willem Dreesweg heeft een functie als zuidelijke interwijkverbinding tussen de wijken Tolberg en Langdonk en de Antwerpseweg. Aan de noordwest-zijde vormt de Laan van Brabant de toegangspoort naar de Kroeven. Hier wordt de directe verbinding met de binnenstad en de wijk Tolberg / Weihoek tot stand gebracht.

 

De fysieke begrenzingen worden qua wegenstructuur primair bepaald door de A58 en de Antwerpseweg. Ter hoogte van de Kroevenpoort wordt rekening gehouden met een ruimtereservering voor mogelijke aansluitingen op de A58 om op termijn de ontsluiting van de Kroeven richting rijkswegennet te verbeteren. Een en ander biedt mogelijke kansen op langere termijn om de randen van de weg c.q. de wijk integraal te bezien.

 

Verkeersintensiteit

Op de hoofdwegenstructuur in de wijk Kroeven wordt enkel een autonome groei verwacht van het wegverkeer. Er zijn geen grootschalige bouwontwikkelingen in de wijk van invloed op de intensiteiten. In het GVVP wordt gesproken over een extra ontsluiting van de wijk Tolberg. De ligging, vorm en termijn waarop deze extra ontsluiting gerealiseerd wordt is anno 2018 nog niet bekend. Bij realisatie van een eventuele onsluiting Tolberg zal er ook een verschuiving plaatsvinden van de verkeersstromen in en door de wijk Kroeven.

 

Openbaar vervoer

In de wijk Kroeven liggen twee buslijnen. Buslijn 2 gaat vanuit het centrum via de Bergrand richting de wijk Tolberg. Buslijn 3 gaat via het centrum via de President Kennedylaan en Burgemeester Schneiderlaan richting de wijk Langdonk. De halten in de wijk Kroeven zijn toegankelijk ingericht voor mindervaliden.

 

Zowel ouderenhuisvesting als de centrumvoorziening liggen aan of in de onmiddellijke nabijheid van het lijnennet.

 

Fiets

Voor langzaam verkeer zijn er diverse fietsverbindingen gerealiseerd. De twee belangrijkste routes liggen gekoppeld langs de beide wijkontsluitingswegen (President Kennedylaan en Burgemeester Schneiderlaan) als primaire hoofdontsluitingen voor fietsverkeer. Daarnaast is er nog een aantal korte routefragmenten binnen de wijk, die met name aan de oostzijde zijn gelegen. Dit zijn veelal fietsverbindingen die binnen de wijk aansluiting geven op de bestaande woonstraten. Hier wordt dus de fiets gemengd met het overige verkeer op de rijbaan. Aan de westzijde van de wijk is een doorlopende noordzuid-route aangelegd, hoofdzakelijk langs de Molenbeek. Vanaf de Willem Dreesweg voert het eerste deel van deze fietsroute langs de bebouwing aan de Champetterberg om vervolgens uit te komen aan de Molenbeek. De verbinding is, vanuit het zuiden bezien, aan de westzijde van het water gelegen. Om de voorzieningen in Kroeven te bereiken, kan op een beperkt aantal plaatsen het water worden overgestoken.

 

Parkeren

Vanuit de wijk zijn er signalen dat de ervaren parkeerdruk hoog is. Met name in de avonduren zijn parkeerplaatsen goed bezet en leidt dat tot tekorten in parkeergelegenheid. Dit heeft ermee te maken dat het autobezit de laatste decennia is gestegen, maar er niet ongelimiteerd de ruimte is om hier op in te springen.

 

Er is op dit moment (2019) geen sprake van de uitbreiding van parkeerreguliering naar de Wijk Kroeven.

 

Verkeersveiligheid

Een belangrijke doelstelling in het verkeersbeleid is te komen tot bundeling van verkeer op de wijkontsluitingswegen en het vervolgens realiseren van duurzaam veilige verblijfsgebieden. Dit zal uiteindelijk leiden tot duidelijke verkeersaders (wijkontsluitingswegen) waar een snelheidsregime van 50 km/uur geldt en het bevorderen van bestemmingsverkeer in de te ontwikkelen verblijfsgebieden (wijkdelen / buurten) waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Als een gebied is ingedeeld van een woonerf geldt hier een snelheidsregime van 15 km/uur. Alle wegen in de wijk Kroeven zijn gecategoriseerd en kennen een (soms sobere) passende inrichting. De gemeente volgt voor de inrichting van wegen zo goed als mogelijk de landelijke richtlijnen van het CROW om hiermee de herkenbaarheid van wegenen het wenselijk weggedrag te stimuleren.

 

3.2.3 Groen, water en ecologie

Groen in de wijk

In de basisopzet kent de openbare ruimte in Kroeven een groen en ruim opgezet karakter. Dit is gekoppeld aan de waterlopen en langs de verkeersroutes. Via pleinen (in het noordelijk deel), lanen (de hoofdverkeersstructuur en een aantal buurtstraten) en op de kopse kanten van de woningen in de stempels is dit terug te vinden. Juist dit kijk-groen levert in de praktijk veel onderhoudsklachten en heeft een minimale gebruikswaarde. De oost-west georiënteerde "groene kamers", jarenlang vooral in gebruik als trapveld dan wel gebruiksgroen, zijn in de loop der jaren van functie veranderd. Het verlies van dit gebruiksgroen is niet gecompenseerd in de wijk zelf. Overigens betrof het groene ruimten waarop een zogenaamde Openbare en Bijzondere Gebouwen (OBG)-bestemming rustte.

 

Kletterwater en Molenbeek

De van oorsprong natuurlijke Molenbeek, die oorspronkelijk een meer kronkelend verloop had, en het kunstmatig aangelegd Kletterwater -dat pas in de twintigste eeuw aangelegd is als verbinding tussen de Eldersche Turfvaart en de Molenbeek- zijn belangrijke ruimtelijke dragers in Kroeven.

 

Enkele jaren geleden is samen met onder andere de Eldersche Turfvaart en de Molenbeek, door de provincie aangewezen als ecologische verbindingszone. Groengebieden rondom de Molenbeek en Kletterwater zijn enkele jaren geleden opnieuw ingericht, om die ecologische functie ook daadwerkelijk te kunnen vervullen. Hierbij zijn zodanige inrichtingsmaatregelen getroffen, die maken inheemse planten en dieren hier een goede leefomgeving krijgen.

 

3.2.4 Sociale veiligheid

Onder sociale veiligheid wordt verstaan het aantal meldingen/ aangiftes dat is binnengekomen bij de politie in de loop van twaalf maanden, onderscheiden naar:

  • verkeer (verkeersongevallen, geen overtredingen);

  • parkeren (parkeerprobleem), diefstal (uit woningen, auto, ect: geen bedrijven);

  • geweld (met en zonder letsel, bedreigingen, zedendelicten);

  • vandalisme (vernielingen, graffiti, dierenmishandeling);

  • sociale problemen (onder andere burenruzies, conflicten, overlast, geluidshinder, zelfdoding).

 

Bij diefstal, geweld en vandalisme (vernieling auto, openbaar vervoer, ect.) worden alleen aangiftes geteld. Bij verkeer, parkeren, sociale problemen en vandalisme (baldadigheid, graffiti, dierenmishandeling) alle meldingen. De veiligheidscijfers zijn gebaseerd op het aantal meldingen/ aangiftes per 1000 inwoners. Op het gebied van (sociale) veiligheid scoort de wijk Kroeven gemiddeld (zie hierna de vitaliteitskaart).

 

3.3 Functionele analyse van het gebied

Ieder jaar wordt door de gemeente de Wijkatlas opgesteld. De Wijkatlas bevat een groot aantal gegevens over de wijken, buurten en dorpen van de gemeente Roosendaal.

Tevens wordt ieder jaar de vitaliteitskaart gepubliceerd, in deze kaart worden rapportcijfers die bewoners geven met betrekking tot verschillende onderwerpen samengevat. De vitaliteit van een wijk/dorp of buurt wordt bepaald door de scores van de vijf hoofdthema's; voorzieningen, gezondheid, wonen, meedoen en veiligheid.

 

Voor het gebied van het voorliggende plan is voor de wijk Kroeven een vitaliteitskaart opgemaakt.

 

De vitaliteit in het gebied Kroeven is respectievelijk 91. Het gebied Kroeven scoort over het algemeen gemiddeld. Voor de thema's voorzieningen, wonen en veiligheid is de beoordeling gemiddeld en scoort ongunstige op de thema's meedoen en gezond.

 

 [image]

Vitaliteitskaart Kroeven

 

3.3.1 Functionele hoofdstructuur

Het merendeel van de woningen in Kroeven zijn rijtjeswoningen. Een groot aandeel daarvan is in het bezit van de corporatie. In de volgende paragrafen wordt de functionele hoofdstructuur van de wijk nader toegelicht.

 

Demografische gegevens

Op 1 januari 2017 woonden er in de wijk Kroeven 6.762 mensen. De leeftijdsopbouw van de bevolking van Kroeven is opgenomen in onderstaande tabel.

 

Leeftijdsgroep

Kroeven

gemeente Roosendaal

0 - 12 jaar

13%

13%

13 - 18 jaar

7%

7%

19 - 24 jaar

5%

7%

25 - 34 jaar

9%

11%

35 - 44 jaar

9%

12%

45 - 54 jaar

12%

16%

55 - 64 jaar

11%

14%

65 - 74 jaar

15%

12%

75+ jaar

19%

9%

Totaal

100%

100%

 

Tabel leeftijdsopbouw Kroeven op 1 januari 2017

 

Uit de tabel blijkt dat de leeftijdsopbouw van Kroeven afwijkt van het gemiddelde in de gemeente.

De leeftijdscategorieën 65 - 74 jaar en 75+ jaar zijn in vergelijking met de gehele gemeente Roosendaal sterk vertegenwoordigd. De leeftijdscategorieën 19 - 24 jaar, 25 - 34 jaar, 35 - 44 jaar, 45 - 54 jaar en 55 - 64 jaar zijn daarentegen minder vertegenwoordigd.

 

In totaal behoort 82% van de inwoners van Roosendaal, tot de Nederlandse of westerse etniciteit. In Kroeven is dat 73%.

 

 

3.3.2 Wonen

Het plangebied heeft naast andere functies een duidelijke functie aan woongebied. Kroeven bestaat merendeels uit huurwoningen in rijen.

 

Woonsituatie

Het gemiddelde inkomen in Kroeven is iets lager dan het gemiddelde in de gemeente Roosendaal. Dit hangt samen met het grote aandeel huurwoningen in de wijk. Het percentage ouderen ligt ver boven het gemeentelijk gemiddelde. Dit heeft alles te maken met de in de wijk gelegen verzorgingstehuizen en seniorenwoningen.

In de wijk Kroeven wonen 3335 particuliere huishoudens. Van deze huishoudens wordt 27% gevormd door een gezin, zowel eenoudergezinnen, echtparen met kinderen en samenwonende paren met kinderen. Van de huishoudens heeft 31% geen kinderen maar is wel samenwonend, zowel gehuwd als ongehuwd. Van de huishoudens is 43% alleenstaand.

 

In Kroeven is er sprake van een grote verhuisgeneigdheid. Ruim 20% het totaal bewoners is de laatste 5 jaar verhuisd tegenover een vestigingspercentage van 19%. Dit betekent dat er sprake is van een licht negatief vestigingssaldo omdat er meer inwoners vertrekken dan dat er zich vestigen. De percentages in Kroeven liggen op het een ander niveau dan het gemiddelde in Roosendaal. Gemiddeld in Roosendaal ligt het vestigingssaldo negatiever dan in Kroeven.

 

Uit de wijkatlas blijkt dat inwoners van Kroeven de wijk beoordelen met een 7,1.

 

3.3.3 Detailhandel

De winkelvoorzieningen in deze wijk zijn grotendeels geconcentreerd in het buurtwinkelcentrum Kroeven-centrum dat centraal in de wijk is gelegen aan de President Kennedylaan. In de Kroevenlaan zijn nog een aantal winkels gesitueerd. De Agrimarkt is gevestigd in een voormalige boerderij.

 

3.3.4 Commerciële dienstverlening

In Kroeven zijn meerdere kantoorpanden aanwezig. De kantoren zijn binnen het plangebied voornamelijk geconcentreerd aan de Bergrand, de Multatulilaan en de Streuvelslaan.

 

3.3.5 Horeca

In het plangebied is één horecavestiging gelegen: cafetaria 'De Schaapskooi' aan de President Kennedylaan in het buurtcentrum.

 

3.3.6 Maatschappelijke voorzieningen

De belangrijkste maatschappelijke voorzieningen zijn basisscholen, verzorgingshuizen, buurthuis, wijkontmoetingsplaatsen en medische voorzieningen zoals huisarts, tandarts, apotheek, fysiotherapeut.

 

3.3.7 Bedrijven

In het plangebied zijn is slechts één bedrijf gevestigd. Dit betreft een elektrotechnisch installatiebureau aan de Dorlandweg.

 

3.3.8 Sport

Aan de President Kennedylaan zijn tennisbanen gevestigd in het noordelijk deel van het plangebied tegen de A58 aan.

 

Op het terrein van basisschool "de Vondel" aan de Vondellaan is een gymnastieklokaal aanwezig. Het gymnastieklokaal wordt naast het bewegingsonderwijs voor basisscholen tijdens de avonduren ook gebruikt voor andere sportaciviteiten. Daarnaast is aan de Rodenbachlaan ook een gymnastieklokaal aanwezig.

 

In de Roemer Visscherlaan is een sportcentrum met zweminstructiebad gevestigd.

 

3.3.9 Recreatie

Buiten de reguliere fiets- en wandelpaden en openbare speelvoorzieningen zijn er binnen het plangebied geen recreatieve voorzieningen aanwezig. De reeds genoemde sportvoorzieningen kunnen natuurlijk tevens als recreatieve voorzieningen bestempeld worden.

 

HOOFDSTUK 4 Onderzoeken

 

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

 

4.1.1 Toetsingskader

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).

 [image]

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

  • Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

  • Het omgevingstype gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

 

Wijze van meten

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

 

4.1.2 Situatie ter plaatse

In het plangebied zijn naast wonen diverse andere bestemmingen aanwezig. Het gaat om bestemmingen:

  • Detailhandel;

  • Kantoor;

  • Gemengd;

  • Maatschappelijk;

  • Sport.

 

In het zuidelijk deel van het plangebied (aangeduid als deelgebied I in afbeelding 2) is sprake van een dominante aanwezigheid van woningen. Derhalve is in dit deelgebied hoofdzakelijk sprake van een rustige woonwijk. Een enkele woning bevindt zich binnen de invloedssfeer van hoofdinfrastruc-tuur, waardoor aan de randen sprake is van gemengd gebied.

 

In het gebied ingeklemd tussen de Churchillpoort, President Kennedylaan, Kroevenlaan, Melis Stokelaan, de A58 en N262 (Antwerpseweg) is sprake van een zekere menging van functies. In afbeelding 4.1 is het gebied aangeduid met II. Het betreft een gemengd gebied als bedoeld in de VNG publicatie. De daar aanwezige woningen liggen op korte afstand van andere functies, waardoor sprake is van een zekere verstoring ten opzichte van een rustige woonwijk.

 

In het noordwestelijk deel van het plangebied (weergegeven als deelgebied III) bevinden zich hoofdzakelijk woningen met rondom de Laan van Brabant/Willem Dreesweg een (lichte) menging van functies. In dit gebied is hoofdzakelijk sprake van het gebiedstype rustige woonwijk maar, vanwege de aanwezige hoofdinfrastructuur en de (lichte) menging van functies, afgewisseld met delen die aangeduid kunnen worden als een gemengd gebied.

 

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte functiewijziging van Kantoor’ naar ‘Gemengd - 1’ betekent dat op deze gronden naast ‘kantoren’ nu ook enkele maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Deze gronden bevinden zich allemaal in gemengd gebied, omdat er enerzijds een menging van functies aanwezig is of anderzijds sprake is van hoofdinfrastructuur. Omdat deze functies tot milieucategorie 1 of 2 behoren en de afstand tot woningen minimaal 10 meter is, wordt het bestaande woon- en leefklimaat niet onevenredig beïnvloed.

 

4.1.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Uitbreiding van bestaande bedrijven of vestiging van nieuwe bedrijven in het plangebied zal slechts mogelijk zijn indien de beoogde bedrijfsactiviteiten daar milieuhygiënisch acceptabel zijn. Nieuwe initiatieven worden derhalve getoetst aan de richtafstanden.

 

De functiewijziging van Kantoor’ naar ‘Gemengd - 1’ betekent dat op deze gronden naast ‘kantoren’ nu ook enkele maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. Deze gronden bevinden zich allemaal in gemengd gebied, omdat er enerzijds een menging van functies aanwezig is of anderzijds sprake is van hoofdinfrastructuur. Omdat deze functies tot milieucategorie 1 of 2 behoren en de afstand tot woningen minimaal 10 meter is, wordt voldaan aan de richtafstand en wordt het bestaande woon- en leefklimaat niet onevenredig beïnvloed.

 

Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 [image]

Ligging deelgebieden

 

4.2 Geur veehouderij

 

4.2.1 Toetsingskader

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beschermt geurgevoelige objecten tegen geurhinder uit dierverblijven van veehouderijen. De Wgv vormt dan ook het toetsingskader voor dit aspect bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu). Deze aanvragen worden getoetst aan geurbelastings- en/of afstandsnormen. De Wgv maakt daarbij onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden normen voor geurbelasting en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.

 

Daarnaast is de Wgv van belang bij de beoordeling van ruimtelijke plannen (de zogenaamde omgekeerde werking). Bij deze beoordeling moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet gemotiveerd worden dat er niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt (belang omliggende veehouderijen). Ten tweede is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (belang geurgevoelig object).

 

De Wgv stelt gemeenten in staat om middels gemeentelijk geurbeleid te sturen op geuremissies afkomstig uit stallen bij veehouderijen en daarmee op de geurbelasting op de omgeving. Dit geurbeleid bestaat uit een geurverordening en een geurgebiedsvisie. De geurverordening bevat de geur- en afstandsnormen waaraan getoetst wordt in het kader van vergunningverlening. De geurgebiedsvisie bevat de onderbouwing bij deze normen en de uitgangspunten van het gemeentelijke geurbeleid.

 

Gemeentelijk geurbeleid

De gemeente Roosendaal heeft geen eigen geurbeleid vastgesteld. Dat betekent dat de geurnormen en -afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn. Het plangebied is conform de wet gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. Ter plaatse geldt dan een geurnorm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht en een afstandsnorm van 100 meter voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden.

 

4.2.2 Situatie ter plaatse

Belang omliggende veehouderijen

In het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden. Binnen een straal van 2 kilometer vanaf het plangebied bevinden zich meerdere veehouderijen. De dichtstbijzijnde inrichting met landbouwhuisdieren betreft kinderboerderij Minnebeek aan de Ambrozijnberg 202 te Roosendaal.

 

Het onderhavig bestemmingsplan betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan dat geen ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk maakt. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden veehouderijen niet verder beperkt in hun mogelijkheden.

 

Woon- en leefklimaat

In onderstaande figuur (bron: Atlas Leefomgeving) is de GES score (gezondsheidseffectscreening-score) in beeld gebracht. Het grootste deel van het plangebied is aangeduid met de score ‘goed’ voor het aspect geurhinder. Dit betekent dat aanwezige personen geen of nauwelijks geurhinder zullen ervaren. Het meest noordelijke deel is aangeduid met de score ‘zeer goed’. Een strook aan de zuidkant van het plangebied is te kwalificeren als vrij matig.

 

Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting geur ter plaatse van het grootste deel van het plangebied als goed te kwalificeren is.

 [image]

GES-score geur (Atlas leefomgeving)

 

4.2.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

4.3 Luchtkwaliteit

 

4.3.1 Toetsingskader

Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:

  • de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;

  • het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;

  • de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;

  • de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;

  • de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;

  • het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.

 

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:

  • als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);

  • als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);

  • als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);

  • als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of

  • het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).

 

Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:

  • voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;

  • voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;

  • voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.

 

In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

 

4.3.2 Situatie ter plaatse

In dit geval gaat het om de vaststelling van een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Dit betekent voor het aspect luchtkwaliteit dat er naast de autonome groei niet wordt vooruitgelopen op eventuele ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen, aangezien daartoe geen concrete plannen bestaan. Het is aannemelijk dat de concentratie van stoffen in de buitenlucht als gevolg van het plan per saldo gelijk blijft.

 

De maatschappelijke voorzieningen die met de wijziging van ‘Kantoor’ naar ‘Gemengd - 1’ worden mogelijk gemaakt, zullen een niet substantieel hogere verkeersaantrekkende werking hebben dan hetgeen in de vigerende bestemming werd mogelijk gemaakt (kantoorfunctie). Gelet op artikel 5.16, eerste lid, sub b van de Wm is vaststelling van een conserverend bestemmingsplan mogelijk, waarbij toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet aan de orde is.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

 

De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM 2,5 wordt eveneens niet overschreden.

 

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Toetsingskader

Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.

 

Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.

 

Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.

 

Bevi-bedrijven

Het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen.

 

Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

 

Transport externe veiligheid

Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.

 

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, Basisnet Water of Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden die in bijlagen in de regeling basisnet zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.

 

Voor sommige transportassen moet tevens rekening worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Regeling Bouwbesluit, artikel 2.4 lid 2

Een geheel of gedeeltelijk in een plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is, voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.5 tot en met 2.9.

 

 

 

 

 

 

 

In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.

 

Indien binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Zodoende kan het invloedsgebied verder reiken dan 200 meter. Indien dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, moeten wel maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

 

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

 

4.4.2 Situatie ter plaatse

Het plangebied is hoofdzakelijk conserverend van aard. Een nieuw bestemmingsplan is een nieuwe situatie in het kader van externe veiligheid en dient daarom opnieuw te worden afgewogen.

 

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de professionele risicokaart. Onderstaand is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De nummers corresponderen met de navolgende opsomming.

 

In de omgeving van het plangebied liggen meerdere risicobronnen. Het gaat om:

  1. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Sloehaven - Roosendaal West;

  2. Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Roosendaal West - Essen (B);

  3. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A17/A58 (tussen knooppunt de Stok en afrit 25 Wouwse Plantage);

  4. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A58 (tussen knooppunt de Stok en afrit 24 Roosendaal);

  5. Transport over de gemeentelijke routes Willem Dreesweg en Antwerpseweg (N262);

  6. Twee LPG-tankstations aan de Burgemeester Schneiderlaan 10 en Antwerpseweg 6;

  7. Hogedruk aardgasleiding Z-529.

 

 [image]

 

Ligging risicobronnen en plangebied

 

Spoortraject Sloehaven-Roosendaal West

Dit spoortraject is een transportroute van gevaarlijke stoffen. Gelet op de korte afstand van het plangebied ten opzichte van deze risicovolle transportroutes is, conform het Bevt, inzicht in het groepsrisico benodigd. Tevens moet het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied beschouwd worden.

 

Bijlage II tabel Basisnet spoor uit de Regeling basisnet geeft aan dat de veiligheidszones (komt overeen met het maximale plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar) voor dit spoorvak 0 meter bedraagt. Het spoortraject heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

 

Het plangebied is gelegen binnen de zone van 200 meter. Op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid dient daarom inzicht te worden gegeven in het groepsrisico. Op 16 april 2015 is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd voor een ontwikkeling aan de Bergrand 230. Deze locatie is tevens gelegen binnen het plangebied. Uit de QRA blijkt dat de maatgevende kilometer ter plaatse 0,18 x OW bedraagt. In figuur 4.4 is de fN-curve weergegeven. De QRA is opgenomen in de bijlage.

 

 [image]

fN-curve groepsrisico spoortraject Sloehaven - Roosendaal West

 

Omdat het plangebied hoofdzakelijk conserverend van aard is, neemt het groepsrisico niet toe.

De wijziging van ‘Kantoor’ naar ‘Gemengd - 1’ vindt plaats op een afstand van circa 200 meter. Met de wijziging is geen substantiële wijziging in het aantal aanwezige personen te verwachten. Gelet op deze afstand heeft deze wijziging geen effect op het groepsrisico. Omdat geen sprake is van een toename van het groepsrisico en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, is verantwoording over het groepsrisico niet aan de orde. Wel dient rekening gehouden te worden met eventuele effecten bij een calamiteit. Dit wordt ook wel aangeduid als een zogenaamde beperkte verantwoording groepsrisico waarbij wordt ingegaan op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid van bewoners. De vervoerde stoffen over dit traject zijn als volgt:

 

 

 [image]

Transport gevaarlijke stoffen over traject Sloehaven - Roosendaal West

 

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van alle genoemde stofgroepen. Voor de beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 4.4.3.

 

Spoortraject Roosendaal West - Essen (B)

Dit traject, dat gelegen is ten westen van het plangebied, geldt als een transportroute van gevaarlijke stoffen. Ter hoogte van het plangebied geldt een PR 10-6 contour van 11 meter. Binnen deze contour bevinden zich geen kwetsbare objecten. Het traject heeft daarnaast een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. In het bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen. Binnen 30 meter vanaf het spoor zijn gronden gelegen waarvan de bestemming ‘Kantoor’ wijzigt naar ‘Gemengd – 1’. Het gaat om bestaande gebouwen waarvan de gebruiksmogelijkheden worden verruimd. In het Bouwbesluit zijn brandwerende maatregelen vereist indien sprake is van nieuwe gebouwen.

Functies als kinderdagverblijven, scholen en verzorgingstehuizen zijn uitgesloten binnen de bestemming ‘Gemengd – 1’, waardoor geen sprake is van de aanwezigheid van verminderd zelfredzame personen.

 

 [image]

Transport gevaarlijke stoffen over traject Roosendaal West - Essen

 

Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van deze transportroute, derhalve is inzicht in het groepsrisico noodzakelijk. Uit de QRA d.d. 16 april 2015 blijkt dat de waarde van het groepsrisico ter plaatse 1,0 x OW bedraagt. In onderstaand grafiekje is de fN-curve opgenomen.

 

 

  [image]

fN- curve groepsrisico spoortraject Roosendaal West - Essen

 

Omdat het plangebied conserverend van aard is en het aantal aanwezige personen als gevolg van de verruiming van de bestemming niet substantieel toeneemt, neemt het groepsrisico als gevolg hiervan niet toe. Aangezien de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, behoeft geen verantwoording over de hoogte van het groepsrisico te worden afgelegd. Wel dient conform artikel 7 rekening gehouden te worden met eventuele effecten bij een calamiteit. Voor de beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 6.3.

 

Transport van gevaarlijke stoffen over de A17/A58 en A58

Over de A17/A58 en A58 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is gelegen op circa 1,2 kilometer van de A17/A58 (nabij knooppunt de Stok) en aangrenzend aan de A58. De A17/A58 heeft een veiligheidzone (PR 10-6 contour) van 29 meter. De A58 heeft ter plaatse geen veiligheidszone. Beide Rijkswegen hebben een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het plasbrandaandachtsgebied van de A58 reikt tot het plangebied. Omdat er vrijwel geen ontwikkelingsmogelijkheden geboden worden in het bestemmingsplan, is toetsing in de huidige situatie niet aan de orde. Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van de A58. Op basis van eerdere berekeningen in het Basisnet blijkt dat het groepsrisico ter plaatse lager is dan 0,1 x OW. Omdat daarnaast sprake is van een conserverend bestemmingsplan en de wijziging van de bestemming ‘Kantoor’ naar ‘Gemengd – 1’ niet resulteert in een substantiële wijziging in het aantal aanwezige personen, behoeft de waarde van het groepsrisico niet te worden verantwoord. Volstaan wordt met toetsing aan artikel 7 van het Bevt.

 

Het invloedsgebied van beide snelwegen wordt bepaald door de vervoerde gevaarlijke stoffen. De vervoerde stofgroepen en jaarintensiteiten gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in de volgende tabel:

 

 [image]

Tabel: jaarintensiteiten gevaarlijke stoffen over de A17/A58 en A58

 

Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van een toxisch incident op de A17/A58 en binnen het invloedsgebied van alle vervoerde stofgroepen op de A58. Derhalve dient op basis van artikel 7 van het Bevt ingegaan te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hier wordt in paragraaf 4.4.3 nader op ingegaan.

 

Transport over gemeentelijke routes

Naast de genoemde routes vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over enkele gemeentelijke wegen. Dit betreft incidenteel lokaal bestemmingsverkeer ter bevoorrading van de omliggende risicobronnen. De OMWB heeft voor de gemeente Roosendaal in beeld gebracht over welke wegen transport van gevaarlijke stoffen te verwachten valt. In figuur 4.6 is hiervan een uitsnede weergegeven. Wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn groen gemarkeerd. Het weergegeven getal beschrijft het aantal transporten brandbare gassen (stofgroep GF3).

 

Op de Willem Dreesweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om transporten in de stofgroepen LF1 en LF2, de zogenaamde brandbare vloeistoffen. Het invloedsgebied van deze stofgroep bedraagt 45 meter vanuit de as van de weg. Dit invloedsgebied reikt tot beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten in het plangebied.

 

Op de Antwerpseweg (N262) vindt daarnaast ook transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om maximaal 62 transportbewegingen op jaarbasis. Omdat het bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard is en omdat de –voor de hoogte van het groepsrisico - bepalende stofgroep brandbare gassen (GF3) beperkt vervoerd wordt (62 en 0), staat vast dat het groepsrisico niet zal toenemen en bovendien zeer laag zal zijn. Ter referentie: op basis van de Handleiding risicoanalyse transport (HART) mag bij deze intensiteit op een 50 km/uur weg binnen de bebouwde kom met een afstand tot de as van de weg van minimaal 40 meter een personendichtheid van 500 personen per hectare voorkomen, wil sprake zijn van een waarde rond de 0,1 x OW. Een dergelijke personendichtheid wordt ruimschoots niet gehaald ter hoogte van het plangebied.

 

Op basis van artikel 8, lid 2 van het Bevt kan volstaan worden met een beperkte verantwoording indien sprake is van een toename van het groepsrisico van minder dan 10% en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In onderhavige situatie is hier sprake van. In paragraaf 4.4.3 wordt ingegaan op de verantwoording.

 

 [image]

Lokale gemeentelijke transportroutes van gevaarlijke stoffen (bron: OMWB)

 

Twee LPG-tankstations

Aan de Burgemeester Schneiderlaan 10 en Antwerpseweg 6 bevinden zich tankstations, die LPG opslaan en verkopen. De tankstations bevinden zich op circa 500 meter en 200 meter van het plangebied. Gelet op deze afstanden reiken noch de PR 10-6 contouren, noch de invloedsgebieden van de tankstations tot het plangebied. Derhalve gelden geen belemmeringen vanuit deze inrichtingen.

 

Hogedruk aardgasleiding Z-529

Deze hoge druk aardgasleiding is gelegen ten westen van het plangebied op een afstand van ten minste 900 meter van het plangebied. De leiding heeft een druk van 40 bar en diameter van 10 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour. Het invloedsgebied bedraagt 120 meter. Derhalve is het plangebied gelegen buiten het invloedsgebied en gelden er vanuit deze risicobron geen belemmeringen voor de bestemmingsplanprocedure.

 

4.4.3 Verantwoording groepsrisico

Voor de volgende scenario’s wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid:

  • een incident met brandbare vloeistoffen op het spoor, A58, Willem Dreesweg en Antwerpseweg;

  • een incident met brandbare gassen op het spoor, A58 en Antwerpseweg;

  • een toxisch incident op de A17/A58, A58 of op het spoor.

 

 

Scenario met brandbare vloeistoffen

Een plasbrand is het effect dat optreedt bij een ongeval met brandbare vloeistoffen. Door een incident op de (spoor)weg met een tankwagen/tankwagon scheurt de tankwand. Een groot deel van de brandbare vloeistof stroomt in korte tijd uit. De brandbare vloeistof vormt een plas en ontsteekt direct. De brand is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken.

 

Het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen bedraagt 45 meter vanaf de weg en 35 meter vanaf het spoor. Daarmee is dit scenario voor enkele (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied relevant.

 

Zelfredzaamheid

De plasbrand is zichtbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen. De effectieve strategie voor zelfredzaamheid kan door aanwezigen juist worden ingeschat. Zij moeten de locatie (afgeschermd van hittestraling) ontvluchten.

 

Voor de zelfredzaamheid is het belangrijk dat er ten minste één vluchtroute is, waardoor personen de hittestraling kunnen vermijden. Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Bij nieuwe ontwikkelingen dient hiermee rekening te worden gehouden.

 

Bestrijdbaarheid

Aangezien de brandweer na afloop van de plasbrand ter plaatse is, zijn er geen mogelijkheden voor bronbestrijding. De brandweerprocessen en taken zijn primair gericht op blussen, uitbreiding voorkomen en redden. Voor een goede bestrijdbaarheid is het noodzakelijk dat:

  • het gebied tweezijdig toegankelijk is;

  • er beschikking is over een effectieve (grootschalige) bluswatervoorziening;

  • er passende slagkracht van de brandweer is.

 

Voor conserverende plannen kan het standaardadvies van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant worden gehanteerd, mits er geen ontwikkelingsmogelijkheden voor bijzonder kwetsbare objecten zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan worden deze mogelijkheden niet geboden. Derhalve wordt verwezen naar het standaardadvies, zoals opgenomen in de bijlage.

 

Scenario met brandbare gassen

Een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) is een explosie bij brandbare gassen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een warme BLEVE en een koude BLEVE. Een warme BLEVE ontstaat door een incident met een (externe) brand waarbij een tankwagon met bijvoorbeeld LPG is betrokken. Vanwege oplopende temperaturen neemt de druk in de tank of tankwagon toe. Binnen circa 20 minuten leidt het vrijkomen en het ontsteken van de inhoud tot overdrukeffecten en een grote vuurbal, een BLEVE. De hittestraling is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken.

 

Een koude BLEVE treedt op wanneer de tank/tankwagon bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het scheuren van de tankwagon wordt veroorzaakt door een plaatselijke verzwakking van de tankwand, de maximale druk en temperatuur worden niet bereikt. Het effect is daarom beperkter dan bij een warme BLEVE, maar er is geen vluchttijd, omdat de explosie direct plaatsvindt.

 

Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd. Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie door de brandweer. Daarom zullen de personen op eigen kracht of door het personeel het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid moeten daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer worden gezocht. Maatregelen aan de bron liggen niet binnen het bereik van het bestemmingsplan.

 

Zelfredzaamheid

Een groot deel van het plangebied is gelegen binnen 150 meter van het spoor dan wel de A58 of Antwerpseweg. Personen binnen dit gebied zijn (ook in gebouwen) onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Voor personen binnen deze afstand is vluchten dus de gewenste optie. Ontsluitingswegen die leiden van de risicobron af zijn geschikte vluchtroutes.

 

Bestrijdbaarheid

Bestrijding van een dreigende warme BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het voor het koelen van de tankwagon. Bij voldoende koeling zal een (dreigende) warme BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet).

 

Noodzakelijk voor het voorkomen van een (dreigende) warme BLEVE is:

  • tijdige aankomst brandweer;

  • tijdige bereikbaarheid tankwagon;

  • tijdige beschikbaarheid bluswater;

  • inzet waterkanonnen voor tweezijdige koeling tankwagon.

 

Indien de warme BLEVE niet voorkomen kan worden, is het relevant dat er voldoende bluswatervoorzieningen zijn en dat het gebied tweezijdig toegankelijk is.

 

Voor effectief optreden na het plaatsvinden van een warme of koude BLEVE is het relevant dat:

  • het gebied tweezijdig toegankelijk is;

  • een effectieve bluswatervoorziening;

  • er passende slagkracht is van de brandweer (in de omgeving).

 

Toxische scenario’s

Er komt een wolk met toxische stoffen vrij die zich verspreidt in de omgeving. Deze kan ontstaan als gevolg van het lek raken van een tank/tankwagon met gevaarlijke stoffen (door uitdamping verspreiding in de omgeving).

 

Aanwezigen in het plangebied die worden blootgesteld aan de toxische wolk kunnen ernstige gezondheidsschade oplopen en kwetsbare groepen (longpatiënten) kunnen in het ‘worstcase scenario’ overlijden. Overige gevolgen zijn irritatie van de luchtwegen en branderige ogen.

 

Zelfredzaamheid

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe).

 

De Veiligheidsregio adviseert in nieuwe bouwwerken een afsluitbare mechanische ventilatie toe te passen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de detaillering van gevels, ramen en kozijnen, zodat deze goed luchtdicht zijn uitgevoerd. De detaillering van gevels, ramen en kozijnen volgt uit het Bouwbesluit 2012. Belangrijk is het controleren van een juiste uitvoering hiervan tijdens de bouw. Het toepassen van een afsluitbare mechanische ventilatie kan niet middels het Bouwbesluit worden afgedwongen. Om de toepassing hiervan te bevorderen wordt hierover actief gecommuniceerd met initiatiefnemers van bouwprojecten.

 

De Veiligheidsregio adviseert daarnaast om actief te communiceren met gebruikers/bewoners van het invloedsgebied over de risico’s en mogelijk te nemen maatregelen. Dit vraagt om een actief beleid op het gebied van risicocommunicatie.

 

Bestrijdbaarheid

Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij een toxisch incident is het belangrijk dat de bestrijding plaatsvindt vanaf bovenwinds gebied (daar waar de wind vandaan komt). Het is daarom belangrijk dat de bron tweezijdig bereikbaar is.

 

Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.

 

Maatregelen in plangebied

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bouwkundige maatregelen of maatregelen aan de bron liggen daarom niet binnen het bereik van dit bestemmingsplan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bepaald te worden in hoeverre de externe veiligheidssituatie (bouwkundige) maatregelen vereist.

 

Advies Veiligheidsregio

Bij conserverende bestemmingsplannen kan het standaardadvies worden gebruikt. Dit advies is in de bijlage opgenomen.

 

4.4.4 Conclusie

Een nieuw bestemmingsplan betreft een nieuwe situatie in het kader van externe veiligheid en dient daarom te worden afgewogen.

 

In de omgeving van het plangebied liggen diverse risicobronnen. De PR 10-6 contour van het spoortraject Roosendaal West – Essen overlapt het plangebied. Er bevinden zich geen (geprojecteerd) kwetsbare objecten binnen het plangebied, waardoor voldaan wordt aan de voorschriften uit het Bevt. Vanuit de overige risicobronnen zijn er geen PR 10-6 contouren die het plangebied overlappen.

 

Het invloedsgebied van diverse risicobronnen reikt tot het plangebied. Het gaat om:

  • het transport van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Sloehaven - Roosendaal West en Roosendaal West - Essen (B);

  • het transport van gevaarlijke stoffen over de A17/A58, A58, de Willem Dreesweg en Antwerpseweg.

 

Voor deze risicobronnen is een verantwoording van het groepsrisico gegeven. Omdat het plangebied hoofdzakelijk conserverend van aard is, neemt het groepsrisico niet toe. De wijziging van ‘Kantoor’ naar ‘Gemengd - 1’ vindt plaats op een afstand van circa 200 meter van de aanwezige risicobronnen. Met de wijziging is geen substantiële wijziging in het aantal aanwezige personen te verwachten. Het standaardadvies van de Veiligheidsregio is van toepassing.

 

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De gemeenteraad dient verantwoording te nemen voor de waarden van het groepsrisico.

 

4.5 Geluid

 

4.5.1 Toetsingskader

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

 

4.5.2 Situatie ter plaatse

Wegverkeer

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De functiewijziging van Kantoor’ naar ‘Gemengd - 1’ betekent dat op deze gronden naast ‘kantoren’ nu ook enkele maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. In artikel 5.1b zijn de geluidsgevoelige (maatschappelijke) functies, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, uitgesloten. Het bestemmingsplan maakt derhalve geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk voor het bestemmingsplan.

 

Railverkeer

Aan de westzijde van het plangebied is de spoorlijn Roosendaal-Antwerpen gelegen. In onderstaande afbeelding is indicatief de geluidsbelasting in het plangebied weergegeven als gevolg van railverkeer (gemeten in Lden, een gewogen gemiddelde etmaalwaarde). Hieruit blijkt dat een groot gedeelte van het plangebied een geluidsbelasting kent die lager is dan 55 dB.

 [image]

Indicatieve geluidsbelasting vanwege railverkeer (Bron: Atlas leefomgeving)

 

Daarmee is de geluidsbelasting in het plangebied als gevolg van railverkeer grotendeels lager dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt, behoeft ook geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

 

Gezoneerde industrieterreinen

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.

 

4.5.3 Conclusie

Vanuit geluid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

4.6 Bodem

 

4.6.1 Toetsingskader

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

 

4.6.2 Situatie ter plaatse

Onderhavig bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Dit betekent, dat voor bouwactiviteiten binnen een bestaande situatie, de bescherming tegen bouwen op verontreinigde grond wordt gevonden in de Wabo en de gemeentelijke bouwverordening. Nieuwe ontwikkelingen die bodemonderzoek noodzakelijk maken, zijn in het bestemmingsplan niet rechtstreeks voorzien. Er hoeft dan ook geen onderzoek verricht te worden naar de mogelijke bodem- of grondwaterverontreiniging in het kader van dit bestemmingsplan. Indien er voorts sprake is van uitbreidingsmogelijkheden binnen aangegeven bebouwingsvlakken zal het bedoelde onderzoek in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de orde komen.

 

De wijziging van 'Kantoor' naar 'Gemengd - 1' laat geen functies toe die gevoeliger zijn of die bodembelastend zijn.

 

4.6.3 Conclusie

De bodemkwaliteit is geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

4.7 M.e.r.- beoordeling

 

4.7.1 Toetsingskader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.

 

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toetst wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r-beoordeling noodza-kelijk;

  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrapportage.

 

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;

  • de plaats van het project;

  • de kenmerken van de potentiële effecten.

 

4.7.2 Situatie ter plaatse

Onderhavig bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. De bestemming ‘Kantoor’ wordt gewijzigd naar ‘Gemengd - 1’, waardoor een verruiming van de bestemming plaatsvindt.

 

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  1. Er is sprake van een juridisch-planologisch mogelijke functiewijziging van kantoorpand naar enkele maatschappelijke functies. De functiewijziging gaat niet gepaard met een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte omdat het bouwvlak gelijk blijft en ligt binnen bestaand stedelijk gebied. In een uitspraak d.d. 31 januari 2018 met kenmerk 201609536/1/A1 heeft de Raad van State voor een vergelijkbare situatie geoordeeld dat bij een functiewijziging zonder uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Derhalve behoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Volledigheidshalve wordt ingegaan op de onderdelen 2 en 3.

  2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied behoort niet tot een dergelijk gebied. Derhalve liggen de gronden, die gewijzigd worden van ‘Kantoor’ naar ‘Gemengd - 1’, niet in een gevoelig gebied.

  3. In de milieuparagraaf zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig plan geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.

 

4.7.3 Conclusie

Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt, wordt het plan niet gerekend tot de activiteiten genoemd in de onderdelen C en D van de Bijlagen bij het Besluit m.e.r. Van een stedelijk ontwikkelingsproject is geen sprake, omdat sprake is van een functiewijziging binnen bestaand stedelijk gebied en er geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte plaatsvindt. Derhalve is verdere toetsing aan het Besluit m.e.r niet aan de orde.

 

4.8 Archeologie

 

4.8.1 Geomorfologie, landschap

De ondergrond van het plangebied behoort tot het Kempisch Hoog. Ondiep in de bodem bevinden zich pleistocene afzettingen van zand en klei. Zij worden bedekt door dekzandafzettingen (Formatie van Boxtel) in de vorm van terrasafzettingsvlakten en -welvingen. Het gebied wordt van zuid naar noord doorsneden door de Roosendaalse Vliet. Deze had oorspronkelijk een sterk meanderend verloop, zoals nog te zien op oude topografische kaarten. De beken worden gekenmerkt door de dalvormige laagtes, glooiingen en beekdalbodems. Op de hoogtekaart is goed te zien hoe het plangebied geleidelijk westwaarts afhelt in de richting van de beek. Omdat het plangebied al geheel verstedelijkt is, ontbreken gegevens over de geomorfologie. Door middel van extrapolatie is de verwachting dat het gebied gedomineerd wordt door dekzandwelvingen en de glooiing van een beekdalzijde.
De bodem heeft in de loop der eeuwen veel veranderingen ondergaan. Vanaf 5000 v.Chr. begonnen zich in westelijk Brabant grote aaneensluitende veengebieden te vormen. Het veen vulde de beekdalen en breidde zich ook gedeeltelijk over de dekzandvlakten uit. Alleen de hoger gelegen dekzandruggen bleven vrij van veen. Het is echter niet bekend of er in dit gebied ook dekzandruggen voorkwamen. Na de veenwinning vanaf de 13de eeuw werden de hogere zandgronden door de mens als weiden en akkers in cultuur gebracht; de beekdalglooiingen transformeerden in beemden en hooilanden. Op de bodemkaart is (wederom door extrapolatie) een groot deel van het plangebied bedekt met humuspodzolgronden en het zuidelijke deel met hoge zwarte enkeerdgronden. De enkeerdgronden zijn gronden die door intensieve bemesting tenminste een akkerdek van 50 cm dikte hebben. Deze esdekken kunnen oudere bewoningssporen goed conserveren. Op het einde van de twintigste eeuw werd het hele plangebied intensief verstedelijkt. De meanderende beek werd in een smal kanaal veranderd en schoof westwaarts op.

 

4.8.2 Historie

Door het ontbreken van historische gegevens en oude kaarten is over de historie van het plangebied vrijwel niets bekend. De oudste vermelding dateert van 1266. In dat jaar verzochten de bewoners van de gehuchten Kalsdonk, Langdonk en Hulsdonk aan de abdij van Tongerlo om in hun gebied een kerk te bouwen. Het plangebied Kroeven (in 1266 niet met name genoemd) bevond zich tussen de gehuchten Hulsdonk en Langdonk. Het is echter vanwege het gebrek aan archeologisch materiaal bijzonder moeilijk om deze gehuchten precies te lokaliseren. Daarbij moet eerder worden gedacht aan verspreide boerderijen dan aan echte bewoningskernen.
Op de kadastrale inmeting van 1825 is er slechts één wegstructuur: de Weg van Roosendaal naar Nispen. Aan deze weg stonden enkele boerderijen. Het noordelijke gebied heette ‘Kroeven’, het middelste deel ‘De Lage Weiden’ en het zuidelijke ‘Laag Borteldonk’.
In de Lage Weiden bevond zich het ‘Kletterwater’: een gegraven vaart tussen de Roosendaalse Vliet en de Turfvaart ter hoogte van Langdonk.
Op een topografische kaart van honderd jaar later is aan deze situatie nagenoeg niets gewijzigd. Er is geen sprake van een toename van bebouwing en het hele gebied is nog agrarisch ingericht met kleine, door houtwallen omgeven akkers en weilanden. In de jaren dertig werd de Vliet rechtgetrokken en verdwenen de houtwallen geleidelijk. Medio van de jaren zestig begon de bouw van de wijk Kroeven. Deze werd in een schaakbordpatroon aangelegd, waarbij slecht een noordelijk deel van de oude landweg naar Nispen bewaard bleef als Gezellelaan.

 [image]

Plangebied Kroeven op de topografische kaart van 1840

 

4.8.3 Archeologische waarden

Het plangebied behoort tot de dichtst bebouwde gebieden binnen de gemeente Roosendaal. Het schaakbordpatroon van de wijk heeft vrijwel alle oudere landschapselementen uitgewist. Er zijn geen vondsten bekend uit het plangebied voorafgaande aan de bouw van de wijk, maar ook niet tijdens de bouw zelf. Gevreesd moet worden dat eventuele sporen verloren zijn gegaan door de aanleg van de woonwijken.

Vanwege een gemis aan vondsten, geomorfologische gegevens en geografische informatie voor 1825, is het erg moeilijk om archeologische gebieden aan te wijzen. In aansluiting op Rijksbeleid worden de stroomgeulen van de beken aangeduid als gebieden met een middelhoge verwachting vanwege het voorkomen van rituele dumpplaatsen en elementen van visvangst, zoals visweren. In de westelijker stromende Rissebeek is eerder een visweer aangetroffen.

Op basis van de hoogtekaart, de topografie van de negentiende eeuw en het vrijwel ontbreken van bewoning in de negentiende en vroege twintigste eeuw kan men concluderen dat het gebied in voorgaande eeuwen steeds zeer nat is geweest en dus niet zo aantrekkelijk voor bewoning. Het zuidelijke deel van het plangebied, grenzend aan Borteldonk, zou volgens de bodemkaart met eerdgronden bedekt zijn. Dit wijst op een overgang van een nat naar een droger gebied in het zuiden, met een grotere concentraties van boerderijen bij Borteldonk. De historisch bekende gehuchten Hulsdonk en Langdonk, maar ook het zuidelijke Borteldonk, liggen echter buiten het plangebied.
Het overwegend natte karakter van het plangebied en de waarschijnlijk gedeeltelijke bedekking met veen, wijst op een lage verwachting voor het aantreffen van bewoningssporen uit de Bronstijd tot en met Late Middeleeuwen. De archeologische kans voor vondsten uit de Steentijden en uit de Nieuwe Tijd is groter, ware het niet dat het gebied zeer dicht werd bebouwd in een periode waarin al met hydraulische graafmachines gewerkt werd. De kans dat de ondergrond ongeschonden is, is vrijwel nihil. Twee grote boerderij-erven, afgebeeld op de kaart van 1825, lagen langs de weg naar Nispen maar verdwenen in de jaren ’60; op die plaats bevindt zich nu nieuwbouw (Gezellelaan-Potgieterlaan en iets zuidelijk de Beetslaan). Een derde boerderij was noordelijker gesitueerd, waar thans een parkeerterrein van zorgcentrum De Brink ligt. Een vierde grote boerderij stond ter hoogte van de huidige groenweide bij wooncomplex Roland Holstlaan 1 t/m 79.
Bij de twee laatstgenoemde boerderijen bestaat nog een middelhoge kans op het aantreffen van sporen uit de late middeleeuwen-Nieuwe Tijd, aangezien ter plaats geen bebouwing staat.

Op terreinen met een middelhoge trefkans zijn bodemingrepen dieper dan 0,5 meter én groter dan 100 m² alleen mogelijk na een aanlegvergunning. Op terreinen met een lage trefkans (in dit geval alle gebieden die niet groen zijn ingekleurd) gelden geen restricties ten aanzien van bodemingrepen.

 

 [image]

In de groen de zones met middelhoge archeologische verwachting in het plangebied Kroeven

 

4.9 Water

 

4.9.1 Aanleiding

Voor deze actualisatie wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen en is dus “watertoetsplichtig”. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta.

 

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Aspecten waaraan plannen worden getoetst zijn:

 

  • inzameling en afvoer van afvalwater;

  • verwerking en/of afvoer van overtollige neerslag;

  • relatie met grondwater en bodemeigenschappen;

  • relatie met de waterhuishouding;

  • risico’s en gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater (KRW);

 

Plannen worden getoetst aan het beleid van de gemeente Roosendaal en van waterschap Brabantse Delta. De uitgangspunten van de gemeente zijn door de raad vastgesteld in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP). De regels ten aanzien van de waterhuishouding zijn vastgelegd in de Keur van het waterschap. Hierin is vastgelegd hoe om gegaan moet worden met retentie, verhard oppervlak en werkzaamheden nabij watergangen.

 

4.9.2 Proces

Sinds het voorjaar van 2003 worden in de gemeente Roosendaal alle nieuwe gemeentelijke ruimtelijke plannen besproken in het “waterpanel Roosendaal”. De werkwijze van het waterpanel is vastgelegd in het “Handboek bij de watertoets bij de Gemeente Roosendaal”. Naast enkele gemeentelijke afdelingen nemen het waterschap en de vaste adviseurs van de Gemeente Roosendaal éénmaal per kwartaal deel aan het overleg. In dit overleg wordt algemene informatie uitgewisseld, complexe projecten doorgesproken, algemene beleidsuitgangspunten doorgenomen en procesafspraken bijgesteld. Op basis van het (gemeentelijk) beleid en aan de hand van opmerkingen en aanvullingen van de waterbeheerder formuleert de gemeente een waterparagraaf bij de RO-procedure. Ook wordt de waterbeheerder bij een bestemmingsplanprocedure (via overleg of e-mail) de mogelijkheid geboden om tijdig zijn overlegreactie te geven op concepten.

 

Indien de gemeente in de definitieve waterparagraaf afwijkt van het advies van het waterschap, wordt deze afwijking in de waterparagraaf expliciet gemotiveerd.

 

Voorliggende waterparagraaf is in concept per e-mail voorgelegd aan het waterschap. De opmerkingen van het waterschap van 10 april 2018 zijn in deze waterparagraaf verwerkt.

 

4.9.3 Beleid

Bodemopbouw

De regionale bodemopbouw van de diepere ondergrond ziet er ter plaatse van het plangebied op basis van kaartblad 49 Oost (Grondwaterkaart van Nederland) globaal als volgt uit:

 

 [image]

 

 

 

Rioolstelsel

In een groot deel van de wijk is gemengde riolering aanwezig. In het deelgebied Klein Brabant is een verbeterd gescheiden stelsel net als in de Burg. Schneiderlaan en President Kennedylaan ten noorden van Schneiderlaan In het gebied tussen Pootlaan-De Genestetlaan-Van Lenneplaan-President Kennedylaan en het gebied tussen Bellamyflat - Tollensflat en Gerard Walschaplaan is een gescheiden stelsel aanwezig. In het GRP 2014-2019 is één en ander op kaart weergegeven.

 

Oppervlaktewater

Volgens gegevens van het waterschap Brabants Delta behoort het plangebied tot het stroomgebied van de Molenbeek. De westzijde van de wijk Kroeven wordt begrensd door de Molenbeek. Ter plaatse van de wijk Kroeven is een verdeelwerk aanwezig. Bij grote afvoeren van de Molenbeek zal door middel van het verdeelwerk meer water door de Omloop Tolberg (ten westen van de wijk Kroeven) worden gestuurd om wateroverlast in de kern Roosendaal zoveel mogelijk te voorkomen. Van oost naar west wordt de wijk doorsneden door het Kletterwater, welke uitmondt in de Molenbeek. Zowel de Molenbeek als het Kletterwater zijn aangewezen als ecologische verbindingszone.

 

Grondwater

Conform de milieuverordening van de provincie Noord-Brabant, ligt het gebied ten zuiden van de Beetslaan in een grondwaterbeschermingsgebied of kwetsbaar gebied. De grondwaterstroming in de stad Roosendaal is overwegend noordwestelijk gericht. In de wijk Kroeven wordt de grondwaterstroming beïnvloed door de Molenbeek, waardoor deze meer westelijk gericht is. De gemeente Roosendaal heeft een monitoringsnetwerk voor grondwater. De gemiddelde grondwaterstand is weergegeven in de volgende figuur. Vanwege lokaal voorkomende hoge grondwaterstanden is in het gebied tussen Pootlaan-De Genestetlaan-Van Lenneplaan-President Kennedylaan en Willem Elsschotlaan drainage aangelegd. Het is aan te bevelen om bij nieuwe ontwikkelingen de lokale grondwater situatie in beeld te brengen en indien nodig maatregelen te treffen om de ontwatering te verbeteren.

 

 [image]

Indicatieve ontwatering bij een Gemiddelde Grondwaterstand in de wijk Kroeven

 

Infiltratie van hemelwater

Uit het Grondwaterjaarverslag (Analyse grondwaterdata 2015/2016 gemeente Roosendaal, 1-3-2017) blijkt dat de Representatieve Hoge grondwaterstand (RPG) afloopt van NAP + 5,0 m in het zuidoosten van de wijk Kroeven naar NAP +2,5 m in het noordwesten van de wijk. De RPG is de 90% percentiel van alle gemeten grondwaterstanden. Bij de vastgestelde RPG is de ontwatering in van de wijk minder dan 0,5 m, wat een reële kans op (grond)wateroverlast oplevert. Dit treedt met name op in een zone langs de Molenbeek (ten westen van de President Kennedylaan en in het noordoosten (ten noorden van de Streuvelslaan).

 

Met betrekking tot het vaststellen van de infiltratiemogelijkheden van hemelwater in de bodem is voor de kernen van de gemeente Roosendaal in maart 2004 een afkoppelkansenkaart opgesteld. Op deze kaart zijn de indicatieve infiltratiemogelijkheden in beeld gebracht. Op basis van de afkoppelkansenkaart en het grondwaterjaarverslag kan worden geconcludeerd dat de infiltratiemogelijkheden beperkt zijn vanwege de geringe ontwatering. Wel zijn er in de wijk Kroeven mogelijkheden voor afkoppeling naar oppervlaktewater (Kletterwater, Molenbeek)

De afkoppelkansenkaart is een indicatieve beoordeling van de infiltratiemogelijkheden. Voorafgaand aan een geplande reconstructie en in/-uitbreiding is echter aanvullend (bodemkundig/hydrologisch) onderzoek nodig om uit te zoeken of afkoppelen dan wel niet aankoppelen, per locatie, ook werkelijk realiseerbaar is

 

4.9.4 Toekomstige situatie

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel het bestaande bestemmingsplan te actualiseren. Dit betekent dat er vooralsnog geen veranderingen zijn gepland binnen de bestemmingsplangrenzen die van invloed zijn op de waterhuishouding. Bij eventuele gewenste functieveranderingen in de toekomstige situatie (bijvoorbeeld dubbelbestemming) kan de gemeente afwijken van het geldende bestemmingsplan. De watertoets moet dan worden doorlopen en er zal een waterparagraaf worden opgesteld waarbij getoetst wordt aan de afgesproken uitgangspunten. Op deze wijze is het aspect water ook in de toekomst op een zorgvuldige wijze ingebed in het bestemmingsplan.

 

In verband met de klimaatadaptatie wil de gemeente wateroverlast, bij hevige regenbuien, beperken door het water in het openbaar gebied te bergen. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de weg- en bouwpeilen afgestemd te worden op de te verwachten water op straat bij hevige regenbuien. In het gehele gebied dient op de particuliere percelen het verhard oppervlak te worden beperkt/vermindert om water op straat en hittestress te beperken.

 

Voor werkzaamheden in, op, onder of naast oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en het brengen van water naar en onttrekken uit oppervlaktewaterlichamen dient een watervergunning te worden aangevraagd.

 

Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC te worden toegepast. Dit om verontreiniging van het hemelwater te voorkomen. Eén en ander dient langs privaatrechtelijke weg te worden geregeld.

 

4.9.5 Randvoorwaarden naar aanleiding van waterparagraaf

  • Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC te worden toegepast. Dit om verontreiniging van het hemelwater te voorkomen. Eén en ander dient langs privaatrechtelijke weg te worden geregeld.

  • Voor werkzaamheden in, op, onder of naast oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en het brengen van water naar en onttrekken uit oppervlaktewaterlichamen dient een watervergunning te worden aangevraagd.

 

HOOFDSTUK 5 VISIE OP HET PLANGEBIED

 

5.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt in principe geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De huidige situatie vormt daarom het vertrekpunt voor de inhoud van en de wijze van regeling in het voorliggende bestemmingsplan.

Er is één uitzondering ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2009 en dat betreft de verruimde bestemming voor de in het plangebied aanwezige kantoren.

 

Kantoren

De in het plangebied gesitueerde kantoren krijgen in het nieuwe bestemmingsplan Kroeven de bestemming 'Gemengd - 1'. Daarmee zijn gronden en opstallen bestemd voor kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Niet alle maatschappelijke functies zijn echter rechtstreeks toegestaan. Een aantal maatschappelijke geluidsgevoelige functies op basis van de Wet geluidhinder zijn niet toegestaan (het gaat om onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting en kinderdagverblijf), zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar burgemeester en wethouders kunnen met een binnenplanse afwijkingsprocedure dergelijke functies wel toestaan op voorwaarde dat milieuaspecten (met name geluidhinder) geen belemmering vormen. Door deze wijziging worden de betreffende locaties in functionele zin ruimer bestemd. Daarmee zijn de gebruiksmogelijkheden van de betreffende locaties voor de toekomst in voldoende mate aanwezig.

 

Van belang is dat Kroeven vooral een woonwijk is met daarbij behorende functies. Mochten er in de toekomst ontwikkelingen voorzien zijn in de wijk, die niet passen binnen het voorliggende bestemmingsplan, dan kan een (buitenplanse) afwijking van het bestemmingsplan uitkomst bieden.

 

5.2 Verkeer en infrastructuur

Infrastructuur

Met de herinrichting van de hoofdassen in de wijk is de aanzet gegeven om te komen tot een totale herinrichting van de wijk volgens het principe Duurzaam Veilig. Een bijkomend aandachtspunt is vervolgens de verkeerskundige opzet van de wijk, het vele asfalt en de uiteindelijke inpassing van diverse verkeersmaatregelen. Naar verwachting gaan de verkeersmaatregelen niet gepaard met extra ruimtereserveringen buiten de openbare ruimte.

 

Openbaar vervoer

In 2019 zal er een nieuwe OV concessie plaatsvinden tussen busvervoerders en de provincie. Dit kan tot gevolg hebben dat de dienstregeling (en het lijnennetwerk) wijzigt.

 

Fiets

De behoefte aan nieuwe en aanvullende fietsstructuren dient enerzijds nadrukkelijk getoetst te worden op nut en noodzaak. Anderzijds zal in het kader van de financiële mogelijkheden bekeken moeten worden of de benodigde logica in de bestaande en / of ontbrekende fietsroutes op creatieve wijze kan worden opgelost. Fietsbewegwijzering op wijkniveau kan ook in ondersteunende zin een nuttige bijdrage leveren aan de helderheid en logica van bestaande en nieuwe routes.

 

Verkeersveiligheid

Concentratiepunten van verkeersongevallen zitten met name op de hoofdroutes Burgemeester Schneiderlaan en President Kennedylaan inclusief de aansluiting met de omliggende wegenstructuur, de Burgemeester Schneiderlaan-Gezellelaan en de kruising President Kennedylaan-Passenberg.

 

Invulling van het principe Duurzaam Veilig

Het principe Duurzaam Veilig zal gezien de omvang van de verschillende wijkdelen en materialisering qua kosten uitgaan van een "sobere, doch doelmatige" invulling. Dit betekent dat er extra aandacht moet worden besteed aan verkeersmaatregelen in relatie tot de maat en schaal van de wegenstructuur en aanwezige dwarsprofielen. De uiteindelijke financiering zal samen moeten oplopen met aan te wenden onderhoudsbudgetten en mogelijke subsidiestromen.

 

Met de inrichting volgens het principe Duurzaam Veilig kan de verkeersveiligheid nog verder geoptimaliseerd worden.

 

5.3 Groen

Grote wijzigingen in de bestaande groenstructuur zijn niet aan de orde. Het accent zal met name liggen op verbetering van onderhoud. Daarin zal op basis van de bevindingen met betrekking tot de bestaande groenstructuur een actie- en uitvoeringsplan voor de verbetering van de groenstructuur opgesteld worden. Voor het plangebied is met name van belang het behoud dan wel de versterking van de bestaande hoofdgroenstructuur.

 

Dit heeft ertoe geleid dat in de strook ten noorden van de Kroevenlaan de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Maatschappelijk' en 'Groen' strikter zijn vastgelegd, omdat deze strook ondanks de daar aanwezige bebouwing, deel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur en het wenselijk is deze groenstructuur te handhaven c.q. verdere aantasting te voorkomen.

 

Wel bestaat ook in Kroeven de mogelijkheid voor bewoners en/of bedrijven om groen aan te kopen teneinde deze gronden in gebruik te nemen als tuin. In 6.4.4 worden bij de toelichting op de bestemming Groen de voorwaarden en de beperkingen aan de orde gesteld voor wat betreft de bebouwingsmogelijkheden. Daarbij geldt, dat de gronden wel gebruikt mogen worden als tuin, maar dat bouwen - ook vergunningsvrij bouwen- niet tot de mogelijkheden behoort.

 

HOOFDSTUK 6 Juridische aspecten

 

6.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012), die voortvloeit uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld.

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

 

6.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling

 

6.2.1 Uitgangspunten en doelstellingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee is bedekt. Elke bestemming is geometrisch bepaald. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.

 

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

 

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis. Zij zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen of om de duidelijkheid en raadpleegbaarheid te bevorderen. Omdat verklaringen geen juridische betekenis hebben, wordt hierop niet nader ingegaan.

 

Het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat de van kracht zijnde regelingen zodanig worden geactualiseerd dat samenhangende, op actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen afgestemde bestemmingsregelingen ontstaan. Als doelstellingen en uitgangspunten kunnen daarbij worden onderscheiden:

  • rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger een duidelijk, toegankelijk en op actuele behoeften en eisen afgestemd plan.

  • makkelijke toepasbaarheid en hanteerbaarheid voor de gemeentelijke diensten; een plan waaraan bouwaanvragen op heldere wijze kunnen worden getoetst met als resultaat een minimale bestuurslast.

  • duidelijkheid en inzichtelijkheid van hetgeen is toegestaan, dit houdt in dat de bestemmingen met hun bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel als mogelijk is via de verbeelding zichtbaar worden gemaakt.

 

De aandacht richt zich in eerste instantie op de woonfunctie en de aard en de verschijningsvorm van de woonbebouwing in de plangebieden. Bij de opbouw van de regeling wordt uitgegaan van een collectieve doelstelling die van toepassing zal zijn bij alle woningen. Deze doelstelling is om enerzijds een goede regeling voor de uitbreidingsmogelijkheden van de woningen te bieden ten behoeve van een maximaal woongenot voor de bewoners en anderzijds de bestaande ruimtelijke kwaliteit in het plangebied te handhaven.

 

6.2.2 Opbouw regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

a. De opbouw van de regels is als volgt:

  • betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);

  • de gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);

  • algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);

  • overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

 

b. Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;

  • bouwregels;

  • nadere eisen;

  • specifieke gebruiksregels;

  • afwijken van de gebruiksregels;

  • omgevingsvergunning;

  • wijzigingsbevoegdheid.

 

De specifieke nadere eisenregelingen, bevoegdheden om af te wijken van de regels en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk aanlegvergunningregels zullen zoveel mogelijk per bestemming worden opgenomen.

 

Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.

 

Er wordt derhalve voor de volgorde van de regels een standaardindeling gehanteerd.

 

6.2.3 Flexibiliteitsregels

Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid. Dit flexibiliteitinstrumentarium kent zekere begrenzingen. Het is niet mogelijk om met een omgevingsvergunning een bestemmingswijziging tot stand te brengen.

 

Een nadere eis mag slechts worden gesteld per afzonderlijk geval en geen algemene regel inhouden. Bovendien moet het bestemmingsplan al een regel bevatten omtrent het punt ten aanzien waarvan een nadere eis wordt gesteld.

 

Op basis van het vorenstaande wordt voor het opnemen van flexibiliteitsregels de volgende benadering gehanteerd:

  • flexibiliteitregels alleen gebruiken als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn, voor de onderbouwing waarvan de toelichting de noodzakelijke bouwstenen bevat.

  • bij het besluit tot het opnemen van flexibiliteit planschade risico meewegen.

  • nadere eisen alleen stellen als er als regels zijn opgenomen met betrekking tot hetzelfde onderwerp.

 

6.3 Regeling bestemmingen

 

6.3.1 Wonen

De specificatie van de bestemming Wonen is willekeurig opgebouwd. De bestemmingen ten aanzien van wonen zijn op de volgende wijze gespecificeerd:

 

  • Wonen-1: uitsluitend aaneengebouwd;

  • Wonen-2: twee-aaneen, geschakeld en vrijstaand;

  • Wonen-3: uitsluitend vrijstaand;

  • Wonen-4: uitsluitend gestapeld;

  • Wonen-5: aaneengebouwd, twee-aaneen, geschakeld en vrijstaand.

 

De basis voor de voorgestelde regeling van de gronden rondom de woning vormt een methodiek met twee bestemmingen: Wonen en Tuin.

  • In de bestemming Wonen zijn de hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken binnen het aangegeven bouwvlak of, in het geval van bijbehorende bouwwerken, daarbuiten toegestaan, tenzij anders aangegeven.

  • Op gronden met de bestemming Tuin mag in principe niet worden gebouwd. Het betreft hier voortuinen en zijtuinen die in het stedenbouwkundig beeld vergelijkbaar zijn met voortuinen (straathoeken).

 

Voor de diverse gebouwen worden de volgende definities gehanteerd.

  • Onder een hoofdgebouw wordt verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

  • Onder een bijbehorend bouwwerk wordt verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

  • Onder een woning wordt verstaan: een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer daarnaast geen huishouding is het gebouw is ondergebracht.

 

Ten aanzien van de methodiek zijn voorts de volgende aanvullende keuzes gemaakt.

  • Aan hoekpercelen wordt de bestemming Tuin toegekend om deze perceelsdelen onbebouwd te houden. In verband met het streven naar behoud van ruimtelijke kwaliteit wordt voorgesteld in het algemeen te kiezen voor onbebouwbare zijtuinen.

  • De diepte van hoofdgebouwen zal in beginsel 10 of 12 meter bedragen. Voor de diepte van hoofdgebouwen op grotere woonpercelen, meestal met vrijstaande woningen, kan een andere diepte worden aangehouden.

 

Hoofdgebouwen

Binnen de bestemming Wonen wordt de maximaal toelaatbare goothoogte op de verbeelding aangegeven. In de regels wordt bepaald dat de bouwhoogte 4 meter hoger mag zijn, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

De vorm van de kap wordt in het kader van de welstandstoetsing beoordeeld. Voor hoofdgebouwen met een platte afdekking die dient te worden gehandhaafd, wordt de maximaal toelaatbare bouwhoogte of een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

De keuze tussen een regeling van hoofdgebouwen in bouwstroken of een regeling met een bestemming per perceel is bepaald door het karakter van het gebied en de intentie van het ruimtelijke beleid (homogeen karakter, heterogeen karakter).

De regeling met een bouwstrook leidt tot een bepaalde mate van vrijheid en flexibiliteit bij realisatie van uitbouwen en bijbehorende bouwwerken. De regeling met een bouwblok doet meer recht aan de onderscheiden ruimtelijke kwaliteit (behoud diversiteit). Per deelgebied zijn hiervoor keuzen gemaakt.

 

De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt in principe bepaald op 3 meter bij vrijstaande woningen (beide zijden) en bij twee-aan-één gebouwde woningen (één zijde).

 

Bijbehorende bouwwerken

De bijbehorende bouwwerken zullen zich qua massa en verschijningsvorm onderscheiden van het hoofdgebouw op het perceel. Om dit verschil te ondersteunen en het contrast tussen het hoofdgebouw en de ruimtelijk ondergeschikte bebouwing te versterken is het gewenst dat beide niet in één lijn komen te staan of zich (onder overhoeks zicht) visueel in één lijn vertonen.

Daarvoor is als beleidsuitgangspunt genomen dat de grens van de bebouwing in principe 3.00 m achter de voorgevel van de woning ligt. Dat betekent ook dat bebouwing aan de voorzijde van de woning, niet mag worden uitgebreid.

 

Bij aan elkaar grenzende woningen (rijenwoningen en geschakeld gebouwde woningen) is het van belang om schaduwhinder te beperken en zicht- en hemelfactoren te behouden. Daarom is het gewenst dat de afstand van het achter de woning te realiseren bijbehorend bouwwerk in de meeste gevallen wordt beperkt tot ten hoogste 3.00 m.

 

Om te voorkomen dat erven bij de woningen in de loop der tijd door wijzigende omstandigheden en veranderende woonwensen zouden "dichtslibben", wordt een limiet gesteld aan de oppervlakte aan bouwwerken bij woningen. Ten hoogste 50% van de gronden buiten het als zodanig aangeven bouwvlak met de bestemming 'Wonen' mag bebouwd en overdekt worden. De absoluut gemeten maximale oppervlakte mag niet meer dan 30 m2 bedragen bij percelen kleiner dan 200 m2, niet meer dan 45 m2 bij percelen van 200 m2 tot 500 m2, niet meer dan 60 m2 indien het perceel 500 m2 of groter is en niet meer dan 75 m2 indien het perceel 1000 m2 of groter is.

 

Indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd, dient de afstand van gebouwen tot de erfscheiding ten minste 1.00 meter te bedragen ten einde voldoende ruimte voor bekledende of camouflerende beplanting over te houden.

 

De hoogte van de uitbouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan de verdiepingshoogte van het aangrenzende hoofdgebouw. Deze hoogte mag worden overschreden door een schuine afdekking.

 

Tuin

De met Tuin aanwezen gronden behorende bij de aangrenzende hoofdgebouwen zijn bestemd voor tuin.

 

De gronden tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de openbare ruimte zijn medebepalend voor het karakter van het woon- en leefmilieu. De kwaliteit van de ruimte tussen de gebouwen is gebaat bij een helder beeld waarbij de plaats van de hoofdgebouwen zichtbaar is. Het ruimtelijk beleid is er meestal op gericht om bebouwing voor de voorgevel van de hoofdgebouwen te voorkomen.

 

Bij specifieke ruimtelijke situaties wordt bij kopwoningen de grens tussen de bestemmingen Tuin en Wonen getrokken in het verlengde van de voorgevel van aangrenzende hoofdgebouwen.

Deze "doorgetrokken voorgevel" markeert langs kopgevels de grens tussen zijerven en zijtuinen. In zijtuinen (bestemming Tuin) mag, met uitzondering van aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet worden gebouwd. In andere situaties wordt over het algemeen aan de zijtuinen de bestemming Wonen toegekend.

 

Voorwaarden beroep aan huis

De toenemende belangstelling voor zelfstandig ondernemerschap, telewerken en het hebben van een werkplek aan huis, hebben, naast de dalende gemiddelde woningbezetting en andere gewijzigde woonwensen, geleid tot de behoefte aan vestigingsmogelijkheden van beroepen aan huis in woonwijken.

 

Beroepen aan huis kunnen tot op zekere hoogte stedenbouwkundig worden ingepast.

In bestaande woonwijken zal zorgvuldig met vestiging dienen te worden omgegaan om te voorkomen dat de vrijheid van een individu de overlast voor velen kan betekenen.

De bestemmingsregeling sluit aan op de regelingen die elders in de gemeente Roosendaal gebruikelijk zijn.

 

Hieruit volgt dat aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan.

  • De woning inclusief bijbehorende bouwwerken, die voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten nodig is, behoudt in overwegende mate de woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en maximaal 50 m² van de bijbehorende bouwwerken mag worden aangewend voor de uitoefening van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;

  • Het gebruik ten behoeve van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten levert geen hinder voor het woonmilieu op en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt, waarbij in ieder geval geen gebruik mag plaatsvinden dat nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken en als zodanig is opgenomen in Bijlage 1, behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dit van kracht is op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van dit bestemmingsplan;

  • Het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer en/of leidt niet tot een onaanvaardbare parkeerdruk;

  • Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.

 

Bijzondere woonvormen

Voor bijzondere woonvormen, zoals een gezinsvervangend tehuis of een hospice is een specifieke regeling opgenomen. Dit is noodzakelijk omdat dergelijke woonvormen afwijken van de reguliere bewoning door een gezin of een daarmee vergelijkbaar vast samenlevingsverband (samenwoning, eenpersoonshuishouden). Het onderscheid vloeit in de bijzondere woonvormen veelal voort uit de zorgcomponent die een essentieel onderdeel van de woonvorm uitmaakt.

 

Dit heeft doorgaans twee effecten op de omgeving: extra verkeers- en parkeerdruk door personeel en bezoekers en ander woonmilieu (hinder, gewenste rust). Om deze redenen is er sprake van afwijkende effecten op het woon- en leefmilieu dan bij reguliere bewoning en is een omgevingsvergunning nodig voor het toestaan van bijzondere woonvormen.

 

6.4 Regeling overige bestemmingen

 

6.4.1 Bedrijf - 2

Op de gronden met de bestemming Bedrijf - 2 zijn bedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Binnen de Bedrijf - 2 bestemming gaat het om een electronisch installatiebureau aan de Dorlandweg.

 

Nutsvoorzieningen zijn ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' toegestaan binnen deze bestemming.

 

6.4.2 Detailhandel

De Agrimarkt valt buiten het gebied met de bestemming Gemengd - 3 en heeft de bestemming Detailhandel gekregen.

 

6.4.3 Gemengd

Naast de standaard die landelijk toegepast wordt, heeft de gemeente voor haar hele gemeentelijke gebied ook een standaard set van bestemmingen en aanduidingen ontwikkeld. De bestemming Gemengd vraagt om een specificatie en is in gemeente Roosendaal onderverdeeld in Gemengd - 1 tot en met Gemengd - 4.

 

In Kroeven bevinden zich enkele kantoren. Deze hebben in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming Gemengd - 1 gekregen. Dat betekent dat binnen deze bestemming ook maatschappelijke voorzieningen worden toegestaan, met uitzondering van de volgende maatschappelijk geluidgevoelige functies op basis van de Wet geluidhinder: onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting en kinderdagverblijf. Deze functies kunnen overigens wel worden gevestigd na het doorlopen van een binnenplanse afwijkingsprocedure.

 

In het bestemmingsplan is ook de bestemming Gemengd - 3 opgenomen. Deze is van toepassing op het winkelcentrum aan de President Kennedylaan en het winkelstripje aan de Kroevenlaan. De bestaande horecavestiging, die onderdeel uitmaakt van het winkelcentrum aan de President Kennedylaan, is met een functieaanduiding bevestigd.

 

6.4.4 Groen

De gronden waar deze bestemming op van toepassing is, zijn onder meer bestemd voor beplantingen, bermen en structureel groen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen en algemeen nut worden gerealiseerd en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

De gemeente heeft beleid ontwikkeld voor de behandeling van verzoeken van burgers en/of bedrijven die graag een stukje plantsoengrond willen aankopen om na aankoop deze gronden te gaan gebruiken bij de tuin. Groenstroken die grenzen aan de perceeleigendommen van inwoners en/of bedrijven kunnen daarom in een aantal gevallen gekocht worden aan aangrenzende bewoners en/of bedrijven. Er zijn kaders gesteld die de gemeente gebruikt om de aanvraag te beoordelen:

  • de groenstroken mogen in principe niet binnen de hoofdgroenstructuur van de gemeente vallen;

  • na koop van de grond dient voldoende groenstrook als openbaar gebied over te blijven om de kwaliteit van de openbare ruime te waarborgen;

  • de groenstroken waarin bomen staan, blijven in voldoende mate tot het eigendom van de gemeente horen. Het gaat dan om groenstroken met bomen die op de bomenkaart staan of tot bomen van de categorie 1 (hoofdstructuurbomen) of 2 (sfeerbomen) horen. In principe wordt hier een afstand voor aangehouden van minimaal 2,5 meter tot aan de boomstam;

  • de koop mag geen afbreuk doen aan de stedenbouwkundige opzet van een wijk;

  • de grond is naar het oordeel van de gemeente niet nodig voor toekomstige ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld verkeerskundige ontwikkelingen.

 

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat op aan particulieren verkochte gronden bebouwing wordt gerealiseerd, ook geen vergunningsvrije gebouwen. Bebouwing leidt immers tot aantasting van de stedenbouwkundige structuur. Zeker wanneer bijvoorbeeld niet een hele groenstrook achter de achtertuinen door alle bewoners wordt aangekocht, levert bebouwing een rommelige situatie op, die afbreuk kan doen aan de stedenbouwkundige opzet van bijvoorbeeld 'stempelstructuur' van de wijk.

 

Op basis van jurisprudentie is het mogelijk vergunningsvrij bouwen uit te sluiten op grond van locatie-specifieke omstandigheden. Hier gaat het om de verkoop van openbaar gebied in relatie tot de inrichting van de openbare ruimte. Er is derhalve gekozen voor een regeling, die het bebouwen van gronden met een groenbestemming die worden verkocht ten behoeve van het gebruik als tuin, beperkt c.q. onmogelijk maakt. Daarom is de bepaling opgenomen dat de aan bewoners en/of bedrijven verkochte groenpercelen niet beschouwd worden als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van de inwerkingtreding van dit plan.

 

6.4.5 Maatschappelijk

Verscheidende functies die een maatschappelijk karakter hebben zijn in het plangebied bestemd als Maatschappelijk, zoals scholen, kinderdagverblijven en het wijkcentrum. De Moeder Godskerk aan de President Kennedylaan heeft de aanduiding 'religie' gekregen zodat op deze locatie naast de gebruikelijke maatschappelijke functies ook religieuze functies zijn toegestaan. Met behulp van aanduidingen worden specifieke functies of activiteiten of gebruik of voorzieningen mogelijk gemaakt voor bijvoorbeeld voorzieningen ten behoeve van het algemeen nut.

 

6.4.6 Sport

De tennisbanen aan de President Kennedylaan zijn bestemd tot Sport.

 

6.4.7 Verkeer

De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wegen met ten hoogste 2 keer 1 doorgaande rijstroken, opstelstroken en busstroken daar niet onder begrepen, vervolgens: voet- en fietspaden, speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband, beplantingen, bermen, watergangen en andere waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van algemeen nut, zoals bergbezinkbassins en transformatorhuisjes, en afvalinzameling, parkeerplaatsen, geluidswerende voorzieningen en daarbij behorende beplantingen kunstwerken en kunstobjecten.

 

6.4.8 Waarde - Archeologie 2

Delen van het plangebied zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Het opgenomen vergunningenstelsel voorziet in de bescherming van mogelijke archelogische waarden. Indien uit eventueel nader archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn, kunnen bepaalde werkzaamheden en bouwaciviteiten plaatvinden zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.

 

6.4.9 Water

De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor watergangen en andere waterpartijen. Verder zijn bermen en beplantingen toegelaten. Ook binnen deze bestemming voorzieningen ten behoeve van algemeen nut, zoals bergbezinkbassins, transformatorhuisjes en vergelijkbare voorzieningen, toegelaten alsmede kunstwerken en kunstobjecten.

 

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Deze verplichting geldt niet als de situatie zoals genoemd in artikel 6.12 lid 2 Wro zich voordoet en het kostenverhaal anders is voorzien.

 

De bestaande juridisch planologische regeling voor het plangebied wordt met onderhavig bestemmingsplan Kroeven geactualiseerd. Het bestemmingsplan is vooral conserverend van aard. Bij dit deel van het bestemmingsplan is geen sprake realiseringskosten, anders dan de kosten voor de ontwikkeling van dit deel van het plan.

 

Het bestemmingsplan wordt financieel economische zin haalbaar geacht.

 


HOOFDSTUK 8 Overleg en inspraak

 

8.1 Overleg

 

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties, waaronder rijks- en gemeentelijke instanties.

 

8.2 Inspraak

Overeenkomstig het bepaalde in de Gemeentelijke Inspraakverordening zijn de bevolking en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen betrokken bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan.

 

De ingediende inspraakreacties kunnen leiden tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Deze aanpassingen worden doorgevoerd in het ontwerp bestemmingsplan.

 

8.3 Zienswijzen

 

Gedurende een termijn van zes weken ligt het ontwerp bestemmingsplan ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.