Inhoudsopgave
TOELICHTING
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging plangebied
1.4 Geldende bestemmingsregeling
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees beleid
2.1.1 Europese kaderrichtlijn water
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nationale omgevingsvisie
2.2.2 Structuurvie Infrastructuur en Ruimte
2.2.3 Waterwet
2.3 Provinciaal beleid
2.3.1 Omgevingsvisie - interim omgevingsverordening
2.3.2 Beleid ten aanzien van water van provincie en waterschap Brabantse Delta
2.3.3 Cultuurhistorische waardenkaart
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Structuurvisie Roosendaal 2025
2.4.2 Woonagenda 2021-2025
2.4.3 Beleidsnota Toekomst voor het verleden
2.4.4 Welstandsnota
2.4.5 Erfgoedkaart gemeente Roosendaal
2.4.6 Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2020 - 2023
Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied
3.1 Historische analyse
3.2 Ruimtelijke analyse
3.2.1 Stedenbouwkundige en functionele analyse
3.2.2 Verkeer en infrastructuur
3.2.3 Groen en water
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 M.e.r-beoordeling
4.1.1 Kader
4.1.2 Onderzoek
4.1.3 Conclusie
4.2 Bedrijven- en milieuzonering
4.2.1 Toetsingskader
4.2.2 Onderzoek
4.2.3 Conclusie
4.3 Geluid
4.3.1 Toetsingskader
4.3.2 Onderzoek
4.3.3 Conclusie
4.4 Lucht
4.4.1 Toetsingskader
4.4.2 Onderzoek
4.4.3 Conclusie
4.5 Geur
4.5.1 Toetsingskader
4.5.2 Onderzoek
4.5.3 Conclusie
4.6 Externe veiligheid
4.6.1 Toetsingskader
4.6.2 Onderzoek
4.6.3 Conclusie
4.7 Bodem
4.7.1 Toetsingskader
4.7.2 Bodemkwaliteitsgegevens plangebied
4.7.3 Conclusie
4.8 Water
4.8.1 Aanleiding
4.8.2 Proces
4.8.3 Huidige situatie
4.8.4 Toekomstige situatie
4.8.5 Randvoorwaarden
4.9 Flora en fauna
4.9.1 Toetsingskader
4.9.2 Onderzoek
4.9.3 Conclusie
4.10 Archeologie en monumenten
4.10.1 Archeologie
4.10.2 Monumenten
4.11 Ladder voor duurzame verstedelijking
Hoofdstuk 5 VISIE OP HET PLANGEBIED
5.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden
Hoofdstuk 6 Juridische aspecten
6.1 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (svbp)
6.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling
6.2.1 Uitgangspunten en doelstellingen
6.2.2 Opbouw regels
6.3 Regeling bestemmingen
6.3.1 Wonen
6.3.2 Tuin
6.3.3 Groen
6.3.4 Verkeer
6.3.5 Waarde - Archeologie 1
6.3.6 Molenbiotoop
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak
8.1 Overleg
8.2 Inspraak
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Roosendaal wil in het gebied ten zuiden van de Bulkstraat in Wouw woningbouw realiseren. Fase 1 is inmiddels gerealiseerd. Nu steeds meer behoefte is aan woningbouw kan ook fase 2 worden gerealiseerd.
1.2 Doel
In het vigerende bestemmingsplan Bulkstraat, vastgesteld d.d. 24 maart 2016, onheroepelijk geworden op 5 juli 2017 is aan de gronden voor fase 2 de bestemming 'Agrarisch' toegekend. Om fase 2 te kunnen realiseren kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in artikel 3.5.1. Het onderhavige wijzigingsplan voorziet, door gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid, in een nieuwe juridische-planologische regeling om de beoogde fase 2 mogelijk te maken.
1.3 Ligging plangebied
De ontwikkeling ligt ten zuiden van de kern Wouw en wordt begrensd door de Plantagebaan, de Bulkstraat en de woningen van fase 1. Ten zuiden is de spoorlijn Roosendaal - Bergen op Zoom gelegen. Fase 2 betreft het westelijk deel van de ontwikkeling naast en achter de bestaande woningen aan de Plantagebaan.
Afbeelding: Ligging plangebied
1.4 Geldende bestemmingsregeling
Op de gronden is het bestemmingsplan 'Bulkstraat' van toepassing. Op basis van het bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is woningbouw niet mogelijk. Het bestemmingsplan kent wel een wijzigingsbevoegdheid om woningbouw mogelijk te maken. De wijzigingsbevoegdheis is opgenomen in artikel 3.5.1 en stelt de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in 'Wonen - 5', 'Tuin', 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' waarbij de volgende bepaleingen en het bepaalde in artikel 11, 6, 5, 7 en 8 in acht genomen dienen te worden:
-
de gronden met de bestemming 'Wonen - 5' zijn bestemd voor de aaneengebouwde, twee-aaneen gebouwde, geschakelde en vrijstaande grondgebonden woningen;
-
de woningen, die naast het perceel Plantagebaan 43 en Plantagebaan 55 worden opgericht, mogen maximaal een bouwlaag omvatten met kap, waarbij het bepaalde in artikel 16.2 in acht genomen dient te worden;
-
de woningen, die achter de perceel Plantagebaan 43 tot en met Plantagebaan 53 worden gerealiseerd, moeten zo ver mogelijk van de achterste perceelsgrens van de bestaande woningen worden opgericht, waarbij de bouwdiepte van de hoofdbebouwing niet meer mag bedragen dan 12m en de maximale goot- en bouwhoogte maximaal 4,5 m en 6m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van de woningen, die achter het perceel Plantagebaan 55 worden opgericht, mag maximaal 3,5m hoog zijn;
-
van de wijzigingsbevoegdheid wordt pas gebruik gemaakt als aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan de Wet Geluidhinder en er geen andere milieuhygienische belemmeringen zijn.
De specifieke wijzigingsvoorwaarden zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4 en 5.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst, waarbinnen de planvorming plaatsvindt. Met name het planologisch beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande en nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Het vierde hoofdstuk bevat een verantwoording over de wijze waarop rekening is gehouden met de milieuplanologische uitvoeringsaspecten alsmede met de in het plangebied en omgeving voorkomende waarden. Hoofdstuk 5 beschrijft de visie op het plangebied. Hoofdstuk 6 bevat de juridische planbeschrijving. In hoofdstuk 7 wordt kort ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en tot slot is in het laatste hoofdstuk plaats ingeruimd voor een korte toelichting op het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro en de inspraakprocedure bij het voorontwerpbestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees beleid
2.1.1 Europese kaderrichtlijn water
Algemeen
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt eisen aan de chemische kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater. In het gebied West Brabant is onder regie van Waterschap Brabantse Delta per waterlichaam bepaald wat de knelpunten en de KRW-doelen zijn. Vervolgens zijn de maatregelen bepaald om die kwaliteitsdoelen te bereiken. Van elk RWSR-gebied in het waterschap wordt een rapport gemaakt waarin de KRW-maatregelen vastgelegd zijn (RWSR=Regionale Watersysteem Rapportage). Waterschap en gemeenten leggen de KRW-maatregelen in bestuurlijke besluiten vast. Na de besluitvorming worden de maatregelen opgenomen in de "deelstroomgebiedsbeheersplannen" voor de Maas en de Schelde. De KRW is al in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan. Om dit te bereiken dienen in relatie tot de KRW de volgende vragen te worden beantwoord:
-
Is het project riskant?
-
Zijn er relevante chemische gevolgen?
-
Biedt de ontwikkeling kansen om het ecologisch doel dichterbij te brengen?
In het onderhavige plan wordt zorgvuldig omgegaan met water. De wijze waarop dit gebeurd, wordt uitgelegd in paragraaf 4.8. Het project is niet riskant en er zijn geen relevante chemische gevolgen.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Nationale omgevingsvisie
Algemeen
Op 1 januari 2023 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI als structuurvisie uitgekomen onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, geldt deze structuurvisie als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Daarbij kan gedacht worden aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
-
ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
-
duurzaam economisch groeipotentieel;
-
sterke en gezonde steden en regio’s
-
toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Conclusie
De NOVI heeft (nog) geen doorwerking naar dit plan. Op dit moment wordt nog getoetst aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2.2.2)
2.2.2 Structuurvie Infrastructuur en Ruimte
Algemeen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) d.d. maart 2012 schetst het kabinet in algemene termen hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:
-
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;
-
Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincie en de gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de structuurvisie voor de ontwikkeling van de Hoogt, fase 2 zeer beperkt is.
2.2.3 Waterwet
Algemeen
Nationaal Waterplan
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken vastgesteld.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen.
De watertoets is sinds 2003 verankerd in de wetgeving en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Ten behoeve van dit plan is een watertoets opgesteld en voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta.
Kaderrichtlijn water
De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit is Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd. Toezicht Het Rijk zal bestemmingsplannen niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.
Voor de waterparagraaf van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
2.3 Provinciaal beleid
2.3.1 Omgevingsvisie - interim omgevingsverordening
De provincie anticipeert op de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Daarom is in december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De Brabantse omgevingsvisie is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproef Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De visie is zelfbindend, dat wil zeggen dat een overheidslaag zich aan haar eigen visie moet houden. Een overheid kan de keuzes uit de Omgevingsvisie vastleggen in regels: de Omgevingsverordening. Aan die regels moeten overheden, bedrijven en burgers zich houden.
Voor de provincie Noord-Brabant geldt de Interim omgevingsverordening. Net zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening een aantal provinciale verordeningen. De Interim omgevingsverordening vervangt de Verordening natuurbescherming, de Verordening ontgrondingen, de Verordening ruimte, de Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening zal voordat de Omgevingswet in werking treedt worden vervangen door de definitieve omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening bevat regels voor:
-
burgers en bedrijven. Dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of eerst een melding gedaan moet worden voordat men mag beginnen.
-
bestuursorganen van de overheid. Dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht even aan gemeenten over de onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Voor de ontwikkeling van de Hoogt, fase 2 is vooral artikel 3.43 (Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar) van de Interim omgevingsverordening van belang.
In afwijking van Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:
-
binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
-
transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
-
de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
-
de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.
In het vigerende bestemmingsplan Bulkstraat is reeds een onderzoek naar alternatieve woningbouwlocaties in Wouw opgenomen. Hieruit is gebleken dat de Hoogt als locatie, de meest geschikte locatie is. Ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
2.3.2 Beleid ten aanzien van water van provincie en waterschap Brabantse Delta
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. De doelen van het PMWP zijn:
-
voldoende water voor mens, plant en dier
-
schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht)
-
bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico’s
-
verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondbeheer – heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerprogramma 2012 – 2017, wat tot stand is gekomen met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema’s gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijk ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap nodig. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van het waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijk’ waterhuishoudige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen en afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.
In de Keur staan onder meer regels voor het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van water. Indien het afvoerend verhard oppervlak direct of via retentie/infiltratievoorziening loost op het oppervlaktewater en kleiner is dan 500m², kan volstaan worden met een melding aan het waterschap. Het hemelwater kan dan zonder keurontheffing worden geloosd op de watergang. Indien het afvoerend oppervlak groter is dan 500 m², is voor het lozen op oppervlaktewater wel een vergunning van het waterschap nodig. Bij het verlenen van een vergunning wordt de beleidsregel 'Hydraulische randvoorwaarden 2009' (juli 2009) gehanteerd. Het oppervlak aan verharding neemt toe met meer dan 500 m². Het aanvragen van een vergunning is dus noodzakelijk.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek te brengen.
Voor compenserende maatregelen ten aanzien van afvoer naar oppervlaktewater wordt de afstroming vergeleken met de landbouwkundige afvoer. Het verschil tussen de afstroming en de landbouwkundige afvoer moet in een voorziening worden gecompenseerd. De compenserende voorziening moet ervoor zorgen dat de lozing wordt teruggebracht tot de landbouwkundige afvoernorm door voldoende retentie te creëren. Deze normen zijn in de genoemde beleidsregel opgenomen.
Op het planniveau van De Hoogt Fase II, zie ook eerder, is het van belang om rekening te houden met eventuele compensatie voor de uitbreiding van het verhard oppervlak > 500 m2.
Bij de dimensionering van de retentie-/infiltratievoorziening dient rekening te worden gehouden met het frequentiebereik van neerslaghoeveelheden met een herhalingstijd van 1 tot 100 jaar. De retentiebehoefte is het grootst bij T=100 en hierdoor is deze waarde maatgevend voor de planvorming.
Bij het opstellen van de watertoets wordt ook gekeken of de Keur van toepassing is. Dat is hier het geval. Bij de planvorming wordt voor het hemelwater ingezet op infiltreren waarbij bij het verwerken van grote hoeveelheden water ook is gekeken naar waterberging binnen het plangebied, zodat de infiltratie geleidelijk kan verlopen.
Via het uitvoeren en opstellen van een watertoets worden de diverse beleidskaders gewaarborgd. Ook voor dit plan is een watertoets uitgevoerd. De watertoets is voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta. Zie hiervoor ook paragraaf 4.8
2.3.3 Cultuurhistorische waardenkaart
Provincie Noord Brabant heeft een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) opgesteld. Deze kaart is dynamisch en wordt regelmatig aangepast. De cultuurhistorische waardenkaart is te raadplegen op de site van de provincie Brabant en bestaat uit de volgende onderdelen:
-
historische bouwkunst: dit zijn de 'monumenten' uit het dagelijks taalgebruik;
-
historische stedenbouw: het kan gaan om een gehucht, dorp, stad, woonwijk of industrieel complex;
-
historische geografie: aanpassingen die de mens in de loop der eeuwen heeft gedaan aan de natuurlijke omgeving;
-
historisch groen: de groenelementen en structuren die door ingrepen van de mens ontstaan;
-
historische zichtrelaties, hieronder vallen: molenbiotopen, schootsvelden, eendenkooien en zichtrelaties;
-
archeologische monumenten: deze kaartlaag bestaat uit de Archeologische Monumenten Kaart Noord-Brabant (AMK);
-
indicatieve archeologische waarden, naast de hierboven genoemde archeologische monumenten zijn op de cultuurhistorische waardenkaart indicatieve archeologische waarden af te lezen.
Deze waarden zijn belangrijk en moeten in beginsel beschermd worden.
Sinds 2011 beschikt de gemeente Roosendaal zelf over een Erfgoedkaart waarbij de Provinciale CHW is verfijnd en ondersteund wordt met aanvullende gegevens zoals bijvoorbeeld luchtfoto’s uit 1934, 1958, 1975 en 1985. Op basis van deze gemeentelijke verfijning zal de Provinciale CHW -daar waar nodig- worden aangepast.
![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432001.png [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432001.png)
Afbeelding Cultuurhistorische Waardenkaart provincie
Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie heeft de locatie De hoogte fase II geen cultuurhistorische waarden.
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Structuurvisie Roosendaal 2025
In de Structuurvisie Roosendaal 2025 wordt aangegeven dat Roosendaal in 2025 een stad van mensen, van wonen en van (net)werken zal zijn. Om dit te bereiken, zal Roosendaal de komende jaren moeten inspelen op trends als ontgroening, vergrijzing, globalisering, individualisering, informatisering, veranderingen in mobiliteit en bereikbaarheid en decentralisatie van overheidstaken én hier duurzame antwoorden op moeten dichten.
Roosendaal kiest bij deze veranderingen voor ‘behoud en versterken van de kwaliteit van stad en dorpen’ door vernieuwing en transformatie. De identiteit van Roosendaal en de ontwikkeling naar een netwerksamenleving zijn hierbij leidende principes.
De Structuurvisie 2025 van de gemeente Roosendaal is in meerdere opzichten een trendbreuk met het verleden. In de eerste plaats is de structuurvisie sinds de Wet ruimtelijke ordening 2008 een wettelijke verplichting. Roosendaal moet een structuurvisie hebben die aangeeft wat het ruimtelijk beleid is en op welke wijze het ruimtelijk beleid zal worden uitgevoerd.
Ten tweede is deze structuurvisie opgesteld in een tijd van economische crisis. Die heeft ertoe geleid dat de haalbaarheid en de betaalbaarheid van de ruimtelijke ordening centrale begrippen in het ruimtelijk beleid zijn geworden. De vanzelfsprekendheid dat er vraag is naar gronden voor woningen, winkels en kantoren, is er niet meer. In 2012 heeft Roosendaal te maken met een overschot aan bijvoorbeeld kantoor- en winkelruimte.
Strategische keuzes voor het toekomstig ruimtegebruik worden onder andere beïnvloed door demografische ontwikkelingen van ontgroening en vergrijzing. Ook die ontwikkelingen leiden ertoe dat Roosendaal niet in de eerste plaats aan méér woningen en méér bedrijventerreinen moet denken, maar aan omvormingen, herstructurering en transformatie.
Tot slot is er maatschappelijk een fundamenteel ander idee ontstaan over het functioneren van de gemeente. De gemeente is niet langer de dominante partij in maatschappelijke ontwikkelingen, maar onderdeel van een netwerkmaatschappij waarin de gemeente een rol op zich neemt. Op het gebied van ruimtelijke ordening wil de gemeente een uitnodigende partij voor maatschappelijke partners zijn.
Het antwoord van Roosendaal op al deze ontwikkelingen formuleren we in deze structuurvisie op twee beleidsuitgangspunten:
-
Een duurzame ontwikkeling van een compact, compleet en verbonden Roosendaal;
-
Een haalbare en betaalbare locale ruimtelijke ontwikkeling.
De duurzame ontwikkeling van een compacte, complete en verbonden stad leidt tot fundamentele keuzes:
-
Bouwen binnen de stedelijke contouren van de stad om zo bestaande infrastructuren optimaal te benutten;
-
Buitengebied ontzien van verstedelijking; ruimte voor agrarische dynamiek in het noordelijk deel van het buitengebied en toerisme en recreatie in gebieden als Visdonk en Brabantse Wal;
-
Zuinig/duurzaam ruimtegebruik, waarbij efficiënt gebruik en hergebruik van bestaande ruimte en bebouwing het uitgangspunt is;
-
Gebruik maken van de kwaliteit van de locatie;
-
Leefbaarheid van wijken en dorpen waarborgen door behoud en versterking van collectieve openbare ruimte, het behouden van de groen-blauwe structuren en het wegnemen van infrastructurele barrières i.c. het uitplaatsen van de A58 en het goederenvervoer per spoor naar buiten het stedelijk gebied;
-
De kwaliteit van de locatie is mede bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden of initiatieven;
-
De identiteit van stad en dorpen versterken door het handhaven en versterken van de landschappelijke en cultuurhistorische basisstructuren in het buitengebied en de bebouwde omgeving;
-
Groen/blauwe hoofdstructuren in het stedelijk gebied behouden als verbinding met het buitengebied;
-
Het sturen van nieuwbouw op basis van strategisch voorraadbeheer;
-
(regionaal) Ruimte creëren voor speerpunten/topsectoren van economisch beleid;
-
Het aanbod van sociaal-maatschappelijke en detailhandelsvoorzieningen in wijken en dorpen behouden, waar mogelijk door concentratie en bundeling van voorzieningen;
-
Het optimaliseren van infrastructurele verbindingen en het beter benutten van de multimodale ontsluitingsmogelijkheden (weg, water, spoor, buis) van Roosendaal;
-
Benutten van de strategische ligging van Roosendaal en West-Brabant in de Vlaams Nederlandse Delta;
-
Bij ruimtelijke ingrepen de mogelijkheden voor energietransitie en bodemenergie optimaliseren;
-
Bijdragen aan sociale veiligheid door integratie van dit beleidsveld in het ruimtelijk ontwerp van gebouwen en openbare ruimte.
![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432003.jpg [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432003.jpg)
Afbeelding Integratiekaart Structuurvisie Roosendaal 2025
De haalbare en betaalbare locale ruimtelijke ontwikkeling wordt ondersteund door de volgende keuzes:
-
Niet meer programma in ontwikkeling nemen dan dat de markt kan opnemen;
-
Economische druk op de markt genereren door voorzichtig te programmeren;
-
Eerst bestaande programma’s benutten en pas daarna aan nieuwe beginnen. Nieuwe ontwikkelingen van kantoren en winkels voorlopig bevriezen;
-
Flexibel en kleinschalig programmeren en faseren;
-
Intensiveren en beter benutten van de bestaande voorraad van stedelijke functies (woningen, bedrijventerreinen, kantoren, maatschappelijk vastgoed);
-
Toepassen van de SER/ duurzaamheidsladder bij ruimtelijke ontwikkelingen.
-
Uitnodigen, samenwerken en regisseren in plaats van voorschrijven. Verruim de mogelijkheden van bestemmingsplannen (plan vooruit).
Op basis van de bovengenoemde uitgangspunten is De Hoogt in twee fasen ontwikkeld. Nu duideiljk is dat de markt behoefte heeft aan meer woningen kan fase II ontwikkeld worden.
2.4.2 Woonagenda 2021-2025
Roosendaal wil bestaande inwoners sterker aan de stad verbinden, door te anticiperen op de effecten van de vergrijzing op de woningmarkt, door het aanbieden van differentiatie in woonmilieus en leefstijlen en door inwoners perspectief te bieden op een goede woon- en leefcarrière” binnen de wijken; door de Roosendaler trots te laten zijn op zijn / haar stad. We streven ernaar om Roosendaalse inwoners in elke levensfase de mogelijkheid te geven, te kunnen verhuizen naar een type woning, passend bij hun woonwens en bestedingsmogelijkheden. We kunnen hier als gemeente een bijdrage aan leveren, door goed te overwegen welke nieuwbouwplannen welke verhuisbewegingen op gang brengen en dus vraag en aanbod uiteindelijk beter op elkaar aan te laten
sluiten. Om dit doel te bereiken wordt de komende jaren ingezet op differentiatie, doorstroming en duurzaamheid.
Kort en krachtig is de visie voor wonen te omschrijven als: voldoende woningen, passend en goed wonen in Roosendaal.
De woonvisie is vertaald in drie thema’s, waaraan acties zijn gekoppeld. Deze worden hier onder weergegeven.
Thema I: Voldoende woningen
-
Eind 2021 verschijnt een nieuw woningbouwprogramma, waarin een vertaling wordt gemaakt van de uitgangspunten en acties die in deze woonagenda zijn opgenomen.
-
In de nieuwe woningbouwprogrammering 2021 wordt per dorp afzonderlijk de toekomstige woningbouwopgave in beeld gebracht.
-
Medio 2021 wordt de integrale visie “Rondje Roosendaal” vastgesteld.
-
Bij het opstellen van de woningbouwprogrammering 2021 wordt samen met de woningcorporaties, passende en beschikbare locaties voor nieuwbouwontwikkelingen van sociale huurwoningen in beeld gebracht.
-
In de woningbouwprogrammering 2021 wordt opgenomen dat er onder voorwaarden mogelijkheden zijn voor de bouw van kleine, duurzame woningen in de goedkope koopsector op ontwikkellocaties die passend en beschikbaar zijn voor dit soort woonconcepten.
-
In de woningbouwprogrammering 2021 worden ontwikkellocaties in beeld gebracht die passend en beschikbaar zijn voor nieuwe woonvormen (flexwoningen, Tinyhouses, hofjes enz.)
-
Bij het opstellen van de woningbouwprogrammering 2021 wordt voor de realisatie van 40 flexwoningen passende en beschikbare locaties in beeld gebracht.
-
In de woningbouwprogrammering 2021 worden (indirecte) mogelijkheden verkend om uiteindelijke slaagkansen voor huur- en koopstarters te kunnen vergroten; de starterslening wordt onverminderd voortgezet; voorwaarden worden aangepast als daartoe aanleiding is.
-
Eind 2021 wordt een woon(zorg)analyse afgerond, zodat heel gericht kan worden ingespeeld op de (toekomstige) woonbehoefte voor (kwetsbare) ouderen in nieuwbouw en bestaande woningvoorraad.
-
Eind 2021 is een opgave in beeld, welke wordt besproken met alle betrokkenen, (woningcorporaties, projectontwikkelaars, inwoners, zorgorganisaties en zorgkantoren). Samen met de woonzorgvisie wordt een kader voor een uitvoeringsprogramma en prestatieafspraken opgesteld.
Thema II: Passend wonen
-
In 2021 wordt een nieuw woonconvenant met prestatieafspraken opgesteld, waarin tenminste een uitwerking van actiepunten uit deze woonagenda wordt opgenomen en daarnaast gezamenlijk doelen en afspraken worden uitgewerkt binnen de thema’s wonen, zorg en welzijn, leefbaarheid, veiligheid en duurzaamheid.
-
Bij planvorming van ontwikkellocaties wordt afgewogen of door het toevoegen van betaalbare en middeldure huurwoningen, een positieve bijdrage wordt geleverd aan de differentiatie in de wijk of buurt.
-
Om de huisvestingsopgave van statushouders goed te kunnen laten verlopen, worden met de woningbouwcorporatie en vluchtelingenwerk gezamenlijk concrete afspraken gemaakt over huisvesting en begeleiding.
-
Om in beeld te brengen en in te kunnen spelen op de huisvestingsvraag van studenten worden zij aan het begin van elk studiejaar bevraagd naar eventuele woonwensen in Roosendaal.
-
In 2021 wordt gestart met de uitbreiding van 10 tot 15 woonwagenstandplaatsen, verdeeld over bestaande woonwagenlocaties en worden er beleidsregels voor toewijzing opgesteld.
Thema III: Goed wonen
-
Om voor (specifieke) woningbouwontwikkeling de leefomgeving en inclusiviteit te kunnen beoordelen wordt in samenwerking met (zorg)partners uiterlijk in 2022 een toetsingskader voor de woonomgeving ontwikkeld, waarbij de draagkracht van de directe omgeving een belangrijke rol speelt.
-
Met samenwerkende partners wordt in 2021 preventief actie ondernomen, door kaders en een plan van aanpak op te stellen als onderdeel van de Integrale Wijkaanpak (landelijk Interbestuurlijk programma leefbaarheid en veiligheid) voor de wijken Kalsdonk, Kroeven en Westrand; een start hiervoor wordt gemaakt met een Impactanalyse in Langdonk.
-
Samen met de woningcorporaties wordt in 2021 een plan van aanpak uitgewerkt voor mogelijkheden van spreiding bij woningtoewijzing.
-
Medio 2021 beschikt de gemeente Roosendaal over een huisvestingsverordening waarin ten minste is opgenomen: toetsingscriteria voor leefbaarheid; en een vergunning voor omzetting en/of splitsen van woningen.
-
De mogelijke consequenties voor het naar beneden bijstellen van het maximum toegestane aantal personen in reguliere woningen zijn medio 2021 in beeld.
-
De opgestarte campagne “Wonen met Gemak” wordt voortgezet.
-
Bij transformatie en herstructurering van wijken en buurten wordt aanwezig groen beter benut en extra groen toegevoegd, wat ten goede komt aan klimaatadaptatie, bereikbaarheid, leefbaarheid, gezondheid en veiligheid.
-
In 2021 stelt de gemeente een transitievisie warmte (tvw) op. Stap voor stap dient deze per gebied te worden uitgewerkt in een wijkuitvoeringsplan (wup).
-
Eind 2025 is voor de Roosendaalse wijken bekend welk alternatief voor aardgas wordt ingezet. In ten minste één wijk is er gestart met concreet aardgasvrij maken. Hierbij is de transitievisie warmte (tvw) en het bijbehorend uitvoeringsplan leidend.
-
Woningeigenaren en VvE’s worden met diverse voorlichtingsacties gestimuleerd energiebesparende en isolerende maatregelen te nemen. waarbij gestreefd wordt jaarlijks het aandeel energiezuinige particuliere woningen met 10% te verhogen en alle woningen één label te laten opschuiven.
-
Corporaties en gemeente werken, ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid, samen aan de duurzaamheidsopgave en maken hierover afspraken in het nieuwe woonconvenant.
De woonvisie wordt vertaald in een tweetal sturingsinstrumenten. Ten eerste is dat een woonconvenant tussen de corporaties en de gemeente waarin afspraken gemaakt worden. Naast samenwerkingsafspraken, zullen afspraken worden gemaakt over de in deze woonagenda opgenomen uitgangspunten, acties en/of overige onderwerpen met raakvlakken op de beleidsterreinen wonen, zorg en welzijn, leefbaarheid, veiligheid enduurzaamheid.
Het tweede sturingsinstrument is de woningbouwprogrammering. De woonvisie beschrijft de ambities van Roosendaal op het terrein van wonen. Om van visie naar uitvoering te komen hanteert de gemeente het instrument van de woningbouwprogrammering. Daarnaast worden kwalitatieve opgaven verwerkt in verschillende programma's (veiligheid, leefbare wijken en dorpen, wonen)
2.4.3 Beleidsnota Toekomst voor het verleden
De beleidsnota 'Toekomst voor het verleden' is een integrale nota over alle aspecten van de fysiek-ruimtelijke aspecten van de cultuurhistorie:
Deze nota vormt het uitgangspunt van het College voor de uitvoering van de daarin neergelegde beleidsvoornemens.
De nota omvat alleen tastbare cultuurhistorische waardevolle aspecten in of bovenop de bodem van de gemeente Roosendaal. Deze aspecten kunnen bestaan uit (delen van) gebouwen, archeologische vondsten, waardevolle archeologische gebieden en vanuit cultuurhistorische overweging waardevol groen, zoals monumentale bomen of historische parken. Het gaat dus niet in op de roerende zaken zoals museale stukken en niet op klederdrachten, dialecten, kunst- en cultuuruitingen en dergelijke.
Monumenten en ruimtelijke kwaliteitszorg
Monumentenzorg is nauw verweven met andere beleidssectoren. Een gebouw vormt altijd een onderdeel van een stads- of dorpsbeeld. Zonder de omgeving verliest een gebouw veel van zijn monumentale waarde. Stedelijke structuren, historische verkavelingen en stratenpatronen zijn belangrijk.
Dit leidt tot het volgende belangrijke uitgangspunt van deze monumentennota:
De komende jaren wil de gemeente zich meer gaan toeleggen op de samenhang van het monument en de omgeving waarin het monument gesitueerd is. Dit betekent niet, dat individuele bescherming van monumenten niet meer aan de orde is, maar dat meer aandacht wordt geschonken aan de omgeving van het monument. Ook zal méér aandacht worden geschonken aan stedenbouwkundige structuren.
De gemeente Roosendaal bezit momenteel 79 rijksmonumenten (inclusief complexen) en circa 300 gemeentelijke monumenten. In het plangebied is één gemeentelijke monument aanwezig.
Archeologie
De dynamiek in de vorm van bouwlocaties, infrastructurele werken en intensivering van de landbouw maakt dat het bodemarchief onder druk staat. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) heeft berekend dat bijna een derde deel van de archeologische vindplaatsen in de laatste vijftig jaar door bodemingrepen is verdwenen, terwijl maar 2% daarvan is onderzocht. Mede om die reden werd in 1992 door de Europese ministers van Cultuur het Verdrag van Valletta (ook wel Malta genoemd) ondertekend.
De archeologische bescherming wordt geregeld op basis van een stelsel van archeologische aandachtsgebieden met indicaties van (lagere of hogere) waarden. De provincie heeft een Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant opgesteld met een waardering van mogelijke archeologische gebieden waarvan de bescherming in het bestemmingsplan middels een aanlegvergunning geregeld dient te worden. Aangezien de verantwoordelijkheid voor het archeologisch erfgoed wordt gedecentraliseerd, dienen de gemeenten binnen dit kader hun eigen beleid te ontwikkelen.
Roosendaal heeft geen eigen dienst of een specifieke archeologiemedewerker. Om toch voldoende geëquipeerd te zijn met deskundigheid is de gemeente in 2007 een samenwerkingverband aangegaan met de gemeente Bergen op Zoom.
Ook is in de beleidsnota de wens uitgesproken te komen tot een archeologische waardenkaart. De informatie die daaruit wordt verzameld, geeft een gemeentedekkend overzicht over het archeologische erfgoed in de gemeente. De archeologische waardenkaart maakt onderdeel uit van de cultuurhistorische waardenkaart.
Historisch groen
Er is een gemeentedekkend overzicht van monumentale bomen in Roosendaal. Er staan ongeveer 240 bomen staan op deze lijst. Deze inventarisatie is uitstekend geschikt om 1 op 1 tot ‘historisch groen’ te bestempelen en als zodanig waarde aan toe te kennen.
Alle monumentale bomen die op de gemeentelijke lijst staan, zijn beschermd. Deze bomen mogen niet gekapt worden. Recentelijk is de waardevolle bomenkaart aangevuld.
Cultuurhistorische Waardenkaart
Een Cultuurhistorische Waardenkaart is een onmisbaar instrument om in een oogopslag een groot aantal waardevolle cultuurhistorische gegevens beschikbaar te hebben. In navolging van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Brabant zal ook de gemeente Roosendaal een Cultuurhistorische Waardenkaart voor het gemeentelijk grondgebied opstellen. Deze kaart biedt ook onmisbare informatie bij het realiseren van bouwprojecten en de cultuurhistorische paragraaf in toelichtingen van bestemmingsplannen.
2.4.4 Welstandsnota
De welstandsnota Roosendaal 2012 bevat het toe te passen kader voor de welstandstoets bij aanvragen omgevingsvergunning. Door het herzien van de welstandsnota wordt de gebruiksvriendelijkheid voor de gebruiker (burgers, bedrijven en behandelaars) verbeterd.
Het bestuur gaat in de nieuwe nota en het daarin omschreven beleid uit van een grotere eigen verantwoordelijkheid van de burger, die voldoende ruimte moet krijgen voor eigen initiatief. In de nieuwe nota wordt een groot deel van de gemeente minimaal getoetst op welstand. Het doel is in deze gebieden slechts het voorkomen van excessen. Tegelijkertijd leeft de wens enige grip te houden op de gebieden (en routes) die het gezicht van de gemeente bepalen en/of een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen
In de herziening zijn de criteria voor de kleine bouwwerken vereenvoudigd, waar mogelijk samengevoegd en waar nodig aangepast aan de wettelijke (vergunningvrije) mogelijkheden. Tevens zijn de criteria waar mogelijk positief geformuleerd.
![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432004.png [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432004.png)
![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432005.png [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432005.png)
Afbeelding Welstandsnota
Het gebiedsgerichte beleid is efficiënter ingedeeld, de gebieden zijn gestroomlijnd door ze terug te brengen naar 4 hoofdtypen en nieuwe ontwikkelingen zijn voor zover mogelijk in de gebieden opgenomen, waarbij de hiervoor opgestelde beeldkwaliteitsplannen uitgangspunt zijn geweest.
ln voorliggende nota wordt een groot deel van de gemeente minimaal getoetst op welstand (soepel
welstandsniveau). Het doel is in deze gebieden slechts het voorkomen van excessen. In de meeste
woongebieden, groen en parken stelt de gemeente zich wat welstand betreft zeer terughoudend op en laat veel ruimte voor particulier initiatief. Daarnaast zijn diverse bedrijventerreinen gezien hun ligging welstandsvrij met uitzondering van de enkele (snel)wegpanorama's.
In de kernen, enkele linten, vroege uitbreidingen en het buitengebied is het redelijk om
(gewoon/bijzonder)welstand in te zetten vanwege het belang voor het aanzien van de gemeente. Dit
geldt ook voor erfgoed in en bovengemiddeld zichtbare delen van de gebieden, zoals langs spoor en
snelweg, waar verder weinig welstandseisen gelden.
Het plangebied is deeks aangeduid als soepel en deels als gewoon. In een soepel welstandsgebied wordt ruimte geboden voor vernieuwing en experimenten. De lichte toetsing beperkt zich tot de voorkanten van gebouwen en bouwwerken. In de gewone welstandsgebieden ligt de lat iets hoger. Bouwplannen in deze gebieden doen in principe geen afbreuk aan de basiskwaliteit van de openbare
ruimte. Dit betekent dat bouwplannen aan achterkanten vanwege hun beperkte invloed op de openbare ruimte veelal soepeler beoordeeld kunnen worden.
2.4.5 Erfgoedkaart gemeente Roosendaal
In 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders -voortvloeiend uit de beleidsnota Toekomst voor het verleden- de Erfgoedkaart vastgesteld.
Wat is de erfgoedkaart?
1. De erfgoedkaart is een dynamisch document met informatie inzake cultuurhistorie: het is een verzameling van gegevens die deels al beschikbaar zijn, maar erg verspreid, waardoor het overzicht ontbreekt. Het gaat om de volgende gegevens: archeologie, historisch-geografische elementen en structuren, historische stedenbouw (structuren, rijks- en gemeentelijke monumenten).
2. Het document is van belang voor het nemen van ruimtelijke beslissingen, het opstellen van structuurvisies en bestemmingsplannen. Het is een afwegingskader waarbij het aspect cultuurhistorie in brede zin bij ruimtelijk ordeningsbeleid betrokken wordt.
Het belang van de erfgoedkaart dient bezien te worden in het licht van landelijke ontwikkelingen. Aandacht voor cultuurhistorie in bestemmingsplannen en de wijze waarop daarmee bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden wordt, heeft een relatie met het door de vorige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in gang gezette project MoMo (modernisering monumentenzorg). Kenmerkend voor MoMo is een integratie van monumentenbeleid/cultuurhistorie met ruimtelijke ordening. Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument waarin aandacht geschonken dient te worden aan en bescherming dient plaats te vinden van cultuurhistorische waarden.
Inhoud van de erfgoedkaart
De erfgoedkaart bestaat uit een aantal kaarten en een verklarende en beschrijvende toelichting.
In de inleiding van de erfgoedkaart wordt aangegeven dat het product niet alleen een inventarisatie betreft van de binnen de gemeente aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden, maar ook een waardering bevat.
Ook wordt aangegeven dat de gemeente beleid zal maken (mede) op basis van de gegevens van de cultuurhistorische inventarisatie en waardering. Deels gebeurt dit trouwens al, omdat de gemeente beschikt over een (rijks- en gemeentelijke) monumentenlijst en een lijst met beschermde bomen. In de Erfgoedverordening zijn de ondergrenzen voor de noodzaak voor archeologisch onderzoek vastgesteld.
Bestemmingsplannen dienen te worden voorzien van een archeologische paragraaf in de toelichting en een doorvertaling van relevante archeologische waarden in de regels (door middel van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie).
In hoofdstuk 2 wordt een exposé gegeven van de wording en het gebruik van het landschap. Daarbij wordt ook ingezoemd op de invloed van de mens op het landschap in de verschillende perioden van de geschiedenis. Daarbij komen aan de orde: de agrarische bedrijfsvoering, de turfwinning, de infrastructuur, de religieuze artefacten, nijverheid en industrie.
In de hoofdstukken 3 en 4 wordt ingegaan op archeologie. Daarbij worden in hoofdstuk 3 vooral de reeds aanwezige (geregistreerde) waarnemingen en vondstmeldingen bij elkaar gezet, waarna in hoofdstuk 4 de archeologische verwachtingenkaart wordt toegelicht. De basis van deze verwachtingenkaart is het geomorfologische landschap gecombineerd met de historische geografie. Opgemerkt wordt dat de archeologische verwachtingskaart in de nabije toekomst zeker nog verfijnd zal moeten worden.
Hoofdstuk 5 is gewijd aan de historisch-geografische structuren en de historische groenstructuren. De verschillende interessante gebieden en objecten worden benoemd, in het kort beschreven en gewaardeerd (redelijk hoog-hoog-zeer hoog).
Daarnaast zijn opgenomen: de rijksmonumenten alsmede de gemeentelijke monumenten en de monumentale bomenlijst.
De Erfgoedkaart bevat daarmee een totaal inzicht in de bekende archeologische, historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden en biedt daardoor een goed fundament van cultuurhistorische en archeologische gegevens die kunnen dienen als één van de onderzoeksmomenten bij het nemen van ruimtelijke beslissingen. Op deze wijze wordt reeds geanticipeerd op de verdere uitvoering van de MoMo (modernisering monumentenzorg)..
Opgemerkt wordt dat de kaart een dynamisch karakter heeft. Dit geldt met name ook voor het aspect archeologie. Weliswaar bevat de kaart een archeologische verwachtingskaart, maar dat betekent niet dat daarmee het aspect archeologie definitief en voor altijd is vastgelegd. De gemeente heeft sinds september 2007 een samenwerkingsovereenkomst met de gemeente Bergen op Zoom.
De stadsarcheoloog van Bergen op Zoom levert binnen het kader van deze overeenkomst in opdracht van de gemeente voor ieder bestemmingsplangebied een op maat gesneden archeologische paragraaf aan. Daarmee wordt de archeologische kennis verder uitgebreid en verdiept. De nieuwste inzichten zullen vervolgens verwerkt worden in de erfgoedkaart.
![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432006.png [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432006.png)
Afbeelding Erfgoedkaart gemeente Roosendaal
De Hoogt fase II
Hoe omgegaan wordt met archeologie in het plangebied, is uiteengezet in paragraaf 4.10 van deze toelichting.
2.4.6 Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2020 - 2023
Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2020-2023 is een strategisch beheerplan waarin de zorgplichten van de Gemeente Roosendaal zijn vastgelegd voor het afval-, hemel- en grondwater. In de Wet milieubeheer en de Waterwet, zijn naast de traditionele gemeentelijke zorg voor afvalwater expliciet zorgplichten benoemd voor hemelwater en grondwater. In het Bestuursakkoord Water 2011 zijn afspraken opgenomen om in de afvalwaterketen de doelmatigheid en kwaliteit te verhogen en de kwetsbaarheid te verminderen. Binnen de afvalwaterketen zal de samenwerking met het waterschap en de regiogemeenten (Waterkring West) worden geïntensiveerd om beleidsuitgangspunten en ambities zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen.
In het VGRP 2020 - 2023 is opgenomen:
-
Hoe de gemeente de komende jaren het gemeentelijk rioleringsstelsel gaat beheren en onderhouden;
-
Welke maatregelen de gemeente neemt om wateroverlast door intensieve regenbuien (klimaatverandering) te voorkomen;
-
Hoe de gemeente omgaat met de zorg voor regenwater;
-
Hoe de gemeente omgaat met de zorg voor grondwater in het stedelijk gebied;
-
Hoe de gemeente invulling wil geven aan de samenwerking in de Waterkring West om uitvoering te geven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water.
In het VGRP zijn doelstellingen voor de komende jaren vastgesteld. Daarbij is op basis van de gekozen strategie op hoofdlijnen aangegeven welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de gestelde doelen te bereiken en welke (financiële) middelen daarvoor nodig zijn.
Hierbij worden ook de gevolgen voor de rioolheffing voor burgers en bedrijven aangegeven. Op welke wijze de noodzakelijke maatregelen, zoals rioleringvervanging of hydraulische maatregelen, zullen worden uitgevoerd, worden in latere operationele plannen opgenomen.
Met behulp van het VGRP worden de volgende doelstellingen en maatregelen nagestreefd:
-
Doelmatige inzameling van het binnen het stedelijk gebied geproduceerde stedelijk afvalwater.
-
Doelmatige inzameling en verwerking van overtollig hemelwater.
-
Doelmatig transport van het stedelijk afvalwater.
-
Voorkomen van vuiluitworp naar bodem, grond- en oppervlaktewater.
-
Invulling geven aan grondwaterzorgplicht.
-
Minimale overlast voor de omgeving.
-
Doelmatig en effectief rioleringsbeheer op basis van het Bestuursakkoord Water.
Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied
3.1 Historische analyse
Het plangebied is onderdeel van het gebied de Bulkstraat en heeft eeuwenlang een agrarische functie gehad en heeft dat grotendeels nog steeds. Volgens historisch geograaf K. Leenders duiden toponiemen Westlaar, Oostlaar en Wouw op een gebied met bebossing, dat omgeven werd door nattere veengebieden.
De nederzettingsgeschiedenis gaat wellicht tot de 12e eeuw terug, ook al zijn hiervoor nog geen tastbare bewijzen gevonden. Het toponiem 'De Bulk' dateert al van 1298. Volgens de oudste kadastrale kaart was het gebied in kleine akkers en weiden verkaveld. Langs de zuidzijde van de Bulkstraat stonden enkele boerderijen, waarvan twee in het plangebied. Aan de noordzijde van de Bulkstraat (thans woonwijk) stond een omgrachte hoeve van mogelijk grote ouderdom. Vlakbij het plangebied bevond zich een 'klootbaan', een terrein voor het spel klootschieten, dat vanuit Wouw via een pad bereikbaar was.
In de 19e eeuw is de spoorlijn aangelegd. Langs de noordzijde stond een steenfabriek. Op de geomorfologische kaart staan enkele zand- en leemputten aangeduid, die bij deze steenfabriek hoorden. Volgens de ontgrondingenkaart zijn er in het verleden vergunningen voor grootschalige ontgrondingen in het oostelijk deel van het plangebied afgegeven. In de loop van de twintigste eeuw verscheen bebouwing aan de Plantagebaan. Op de plaats van de steenfabriek bevindt zich thans een groot kraanbedrijf. Daarvoor was hier een vuilstortplaats gevestigd.
![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432008.png [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432008.png)
Afbeelding Topografische kaart uit 1937
3.2 Ruimtelijke analyse
3.2.1 Stedenbouwkundige en functionele analyse
Het plangebied ligt tussen de kern Wouw en de spoorlijn Roosendaal - Bergen op Zoom. Ten zuidwesten van het gebied ligt een spoorwegovergang. De Plantagebaan is een oud agrarisch lint. Aan weerszijden van de weg bestaat een afwisseling tussen (agrarische) bebouwing en open percelen. Bovendien is er een fraai zicht op de bomenrij langs de Bulkstraat.
Vanaf de Bulkstraat en de Plantagebaan zijn doorzichten mogelijk naar het open agrarisch gebied tussen de woonkavels. De houtopstanden in het zuiden van het plangebied schermen de spoorlijn gedeeltelijk visueel af. Aan de achterzijde van het plangebied is de afgelopen jaren het plan De Hoogt, fase 1 ontwikkeld. Dit plan betreft 40 woningen.
Het plangebied zelf bestaat uit agrarische grond. Aan de Plantagebaan staan een zevental burgerwoningen aan het lint. De agarische grond ligt om deze woningen heen. Ten zuiden van de spoorlijn in het plangebied is een pluimveebedrijf gevestigd.
Ten zuidwesten van Wouw, aan de Akkerstraat, staat een korenmolen uit 1811 van het type ronde stenen bergmolen. De vlucht van de wieken bedraagt 26 meter. De molen is aangewezen als Rijksmonument. Rond de molen ligt een molenbiotoop, een cirkelvormige zone van 400 meter gerekend vanaf de molen. De zone is belangrijk voor de windvang en voor het zicht op de molen. De biotoop is ook aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart. Nieuwe bebouwing mag geen belemmeringen opleveren voor de windvang van en het zicht op de molen. In de regels is hiervoor een gebiedsaanduiding opgenomen.
3.2.2 Verkeer en infrastructuur
Het Wouwse buitengebied wordt goed ontsloten door de A58 en daarnaast door een aantal regionale ontsluitingswegen: de Bergsebaan, de Moerstraatseweg, de Plantagebaan, de Roosendaalsebaan, de Westelaarsestraat en de Waterstraat. De overige wegen in het buitengebied hebben een lokaal karakter en hebben een belangrijke functie voor de ontsluiting van het agrarisch gebied en de diverse dorpen. Daarnaast is sprake van een vrij uitgebreid stelsel van wandel- en fietspaden. Ook de spoorlijn Roosendaal - Bergen op Zoom ligt nabij het plangebied. Over de Plantagebaan vindt openbaar vervoer plaats.
3.2.3 Groen en water
De omgeving van het plangbied kenmerkt zich als open agrarisch landschap tussen de spoorlijn en de bebouwing van Wouw. De locatie omvat hoofdzakelijk agrarische percelen (akkers en grasland) en enkele woonhuizen. In het gebied zijn diverse watervoerende sloten met oeverbegroeiing aanwezig. De dichtbegroeide houtwal, langs de zuidgrens van het plangebied is in eigendom van Staatsbosbeheer. Zij voert ook het beheer over deze groenstructuur.
Een bijzonder aspect op De Hoogt is het centraal gelegen park in fase 1 waar ruimte is voor water. Bestratingen zijn duurzaam, verlichting energiezuinig. Er wordt geen gebruik gemaakt van fossiele gasvoorzieningen, maar van duurzame alternatieven.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 M.e.r-beoordeling
4.1.1 Kader
Het maken van een milieueffectrapport is nodig bij de voorbereiding van plannen en besluiten die activiteiten mogelijk maken die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) staan de activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapport verplicht is.
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet worden beoordeeld of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden moet een milieueffectrapport worden gemaakt. Kunnen belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is het maken van een milieueffectrapport niet nodig.
Voor de activiteiten in onderdeel D gelden indicatieve drempelwaarden. Boven de drempelwaarden is een m.e.r.-beoordeling nodig. Beneden de drempelwaarden is voor deze activiteiten sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
-
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
-
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrapportage.
Bij beoordeling of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, moet rekening worden gehouden met de in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU aangegeven criteria. Deze luiden:
a. de kenmerken van het project;
b. de plaats van de voorgenomen activiteit;
c. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
4.1.2 Onderzoek
Het realiseren van woningen is geen activiteit die voorkomt in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt daarom geen rechtstreekse plicht tot het maken van een milieueffectrapport.
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is als activiteit 11.2 ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject’ opgenomen. Hiervoor zijn in het Besluit m.e.r. drie indicatieve drempelwaarden opgenomen:
• een oppervlakte van 100 hectare of meer,
• een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of
• een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De ontwikkeling van (maximaal) 24 woningen, waarin het plan voorziet, kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan blijft ruimschoots onder de gestelde drempelwaarden. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Hieronder wordt ingegaan op de daarvoor geldende criteria.
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 24 woningen. Het plangebied is circa 7,8 hectare groot. Het plangebied is onbebouwd en heeft een agrarische bestemming met een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om de bestemming te wijzigen naar wonen.
Cumulatie met andere projecten is niet aan de orde. Het project wordt zelfstandig uitgevoerd en er zijn geen voornemens om in de omgeving van het plangebied projecten met vergelijkbare effecten uit te voeren. Er zijn dus geen cumulatieve effecten te verwachten die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Tijdens de bouw van de woningen worden de gebruikelijke bouwmaterialen en natuurlijke hulpbronnen benut. Het project legt hiermee geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen in of in de nabijheid van het projectgebied. Tijdens de bouwfase zal er sprake zijn van enige productie van afvalstoffen, die op een correcte manier worden afgevoerd. Ook zal tijdens de bouwfase sprake kunnen zijn van enige hinder voor de omgeving. Deze hinder is tijdelijk van aard en van beperkte omvang. Het plan leidt verder niet tot onaanvaardbare risico’s op verontreining van het milieu. Evenmin brengt het plan bijzondere risico’s voor ongevallen met zich mee. Ten slotte hebben de nieuwe woningen een verkeersaantrekkende werking, maar die is gezien de de schaal van het plan beperkt.
Samengevat leiden de kenmerken van het project op voorhand niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied en ligt dus in een omgeving waar verstedelijking reeds heeft opgetreden. Het plangebied ligt tussen de kern Wouw en de spoorlijn Roosendaal - Bergen op Zoom, ten zuiden van het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied is de afgelopen jaren het plan De Hoogt, fase 1 ontwikkeld en aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Plantagebaan en de daar al aanwezige woonbebouwing.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied of ander gevoelig gebied zoals gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3,4 kilometer van het plangebied. Het gaat om het Natura 2000-gebied ‘Brabantse Wal’.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu
Over de kenmerken van de potentiële effecten wordt het volgende opgemerkt:
-
Met het project project wordt met name een (gezien de schaal van het plan beperkte) verkeersaantrekkende werking van/naar het plangebied gerealiseerd.
-
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en andere gevoelige gebieden zijn externe effecten als licht- en geluidsverstoring uit te sluiten.
-
Uit het uitgevoerde stikstofdepositie onderzoek blijkt dat het plan niet leidt tot een bijdrage van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op een Natura 2000-gebied. Het plan kent vanuit stikstofdepositie dan ook geen significante effecten op Natura 2000-gebieden (zie ook paragraaf 4.8).
-
Het plan omvat geen activiteiten die een betekenisvolle verontreiniging of onaanvaardbare hinder met zich meebrengen. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (zie ook paragraaf 4.4).
-
Het plan maakt geen risicobron mogelijk in het kader van externe veiligheid en zorgt evenmin voor een significante toename van het groepsrisico (zie ook paragraaf 4.6).
-
Het plan leidt niet tot significante effecten op beschermde flora- en faunasoorten in of in de omgeving van het plangebied;
-
Het plan heeft geen onevenredige effecten op cultuurhistorie of archeologie.
4.1.3 Conclusie
Het project is relatief kleinschalig en er zijn geen bijzondere omstandigheden die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het maken van een milieueffectrapport of m.e.r.-beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
4.2 Bedrijven- en milieuzonering
4.2.1 Toetsingskader
Milieuzonering is het voldoende afstand houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).
Richtafstanden
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes milieucategorieën. Voor elke categorie bedrijven is aangegeven welke afstand tot de woonbebouwing ‘passend’ is. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de bestemming die milieubelastende functies toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn indicatief en er mag gemotiveerd van worden afgeweken. In onderstaande tabel zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Richtafstanden
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In de tabel zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Tabel Milieucategorieën en richtafstanden
Milieucategorie
|
Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters
|
1
|
10
|
2
|
30
|
3.1
|
50
|
3.2
|
100
|
4.1
|
200
|
4.2
|
300
|
5.1
|
500
|
5.2
|
700
|
5.3
|
1000
|
6
|
1500
|
* indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden kleinere richtafstanden, namelijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3.).
Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied
De richtafstanden zijn afgestemd op een omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor.
Binnen een gemengd gebied is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. In een gemengd gebied mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
4.2.2 Onderzoek
Woningen zijn op basis van de VNG-publicatie gevoelige functies. Om die reden moet worden beoordeeld of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aanvaardbaar is en in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door het plan worden beperkt in hun bedrijfsvoering.
Het plan voorziet niet in het realiseren van milieubelastende activiteiten als bedoeld in de VNG-publicatie. Gevoelige functies in de omgeving van het plangebied worden daarom niet negatief beïnvloed door de ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt.
Omgevingstype
De beoogde woningen, die direct langs de Plantagebaan zijn gelegen, maken deel uit van een gemengd gebied. Het verkeer op de Plantagebaan zorgt hier al voor een verhoogde geluidsbelasting. Het overige deel van het plangebied is te typeren als een rustige woonwijk. Voor de toetsing van het plangebied is uitgegaan van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.
Toetsing richtafstanden
In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende milieubelastende functies aanwezig dan wel planologisch mogelijk:
-
Bedrijvenstrook langs De Hoogt,
-
Plantagebaan 57: demontagebedrijf,
-
Plantagebaan 58: groenvoorzieningbedrijf,
-
Plantagebaan 61B: bedrijven in milieucategorie 1 en 2,
-
Molensingel 1 / 1a: bedrijven in milieucategorie 1 en 2.
Bedrijvenstrook langs De Hoogt
Ten zuidoosten van het plangebied, tussen de woonwijk en het spoor, is een strook bedrijvigheid gelegen. In deze strook zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan en tevens bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Bedrijvigheid met maximaal milieucategorie 2 heeft tot een rustige woonwijk een maximale richtafstand van 30 meter en tot een gemengd gebied een maximale richtafstand van 10 meter.
De afstand van de projecteerde woningen tot het dichtstbijzijnde bedrijf dat is gerealiseerd in de bedrijvenstrook bedraagt meer dan 80 meter. Een deel van de bedrijvenstrook (het deel dat het dichtst bij het plangebied ligt) is echter nog onbebouwd en kan nog worden ontwikkeld met bedrijvigheid. De afstand van de grens van de bedrijvenstrook (bestemming Bedrijf-2 met de aanduiding ‘bedrijfswoning’) tot de dichtstbijzijnde, geprojecteerde woning in het plangebied bedraagt circa 20 meter. Aan de richtafstand voor een rustige woonwijk wordt dus niet voldaan en aan richtafstand voor gemengd gebied wel. In dit geval wordt een afstand van 20 meter aanvaardbaar geacht gezien het feit dat het gaat om lichte bedrijvigheid die zich laat combineren met (bedrijfs)woningen en de betreffende woning in het plangebied al een verhoogde geluidsbelasting ondervindt van het spoor.
Plantagebaan 57 (demontagebedrijf)
Aan de Plantagebaan bevindt zich een bedrijf dat zich toelegt op verhuur, handel, opslag en reparatie van (wegenbouwkundige) materieel, grondverzetmachines en ander motorisch aangedreven materieel.
Het bedrijf is in de richtafstandenlijst onder te brengen onder ‘Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie met een productieoppervlakte groter dan 2000 m²’. De bijbehorende SBI-code is 33.2. Een dergelijk bedrijf is ingedeeld in milieucategorie 4.1 en heeft een richtafstand tot een rustige woonwijk van 200 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Daarnaast zijn op kortere afstand van het bedrijf al woningen gelegen die bepalend zijn voor de milieuruimte van het bedrijf, waardoor de geprojecteerde woningen in het plangebied niet tot beperkingen leiden voor het bedrijf.
Plantagebaan 58, groenvoorzieningbedrijf
Het perceel aan de Plantagebaan 58 heeft de bestemming Bedrijf-4, met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf’.
Het bedrijf is in de richtafstandenlijst onder te brengen onder ‘Burgerlijke utiliteitsbouw; grond-, water- en wegenbouw. Bedrijven algemeen b.o. > 2000 m²’. De bijbehorende SBI-code is 44.0. Een dergelijk bedrijf is ingedeeld in milieucategorie 3.2 en heeft een richtafstand tot een rustige woonwijk van 100 meter.
De projecteerde woningen in het plangebied bevinden zich op 100 meter of meer van deze bedrijfsbestemming. Aan de richtsfstand wordt derhalve voldaan.
Daarnaast zijn op kortere afstand van het bedrijf al woningen gelegen die bepalend zijn voor de milieuruimte van het bedrijf, waardoor de geprojecteerde woningen in het plangebied niet tot beperkingen leiden voor het bedrijf.
Plantagebaan 61B (bestemming ‘Bedrijf-2’).
Het perceel aan de Plantagebaan dat ten zuiden van de spoorlijn en het plangebied ligt, waar voorheen op nummer 61B een pluimveebedrijf was gevestigd, heeft inmiddels de bestemming ‘Bedrijf-2’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Bedrijvigheid met maximaal milieucategorie 2 heeft tot een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 140 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.
Molensingel 1 / 1a
Op het perceel aan de Molensingel 1/1a zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Bedrijvigheid met maximaal milieucategorie 2 heeft tot een rustige woonwijk een richtafstand van 30 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 110 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.
Overige milieubelastende activiteiten in de omgeving
Naast bovengenoemde bedrijfsbestemmingen zijn, op grotere afstand van het plangebied, ook andere bedrijfsactiviteiten en voorzieningen in de omgeving aanwezig. Hieruit volgen geen beperkingen voor de ontwikkeling gezien de afstand tot het plangebied en de aard van deze activiteiten.
4.2.3 Conclusie
Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het woon- en leefklimaat is aanvaardbaar en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.
4.3 Geluid
4.3.1 Toetsingskader
De Wet geluidhinder beschermt woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen tegen wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. De grenswaarden van deze wet gelden binnen wettelijk vastgestelde zones langs wegen en spoorwegen en binnen zones rond gezoneerde industrieterreinen. Voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan.
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en 30 km/u-wegen. Omdat langs deze wegen geen zones gelden is een akoestisch onderzoek volgens de Wet geluidhinder niet verplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet echter ook voor deze wegen aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.3.2 Onderzoek
De beoogde ontwikkeling voorziet in het realiseren van nieuwe woningen. Woningen zijn geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Voor het vigerende bestemmingsplan Bulkstraat, vastgesteld d.d. 24 maart 2016, is destijds akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarin zijn de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai (gezoneerde wegen en 30 km-wegen) en spoorweglawaai beschouwd. Op basis van dit onderzoek zijn voor het plangebied ‘De Hoogt van fase II’ hogere waarden als gevolg van het verkeer op de Plantagebaan vastgesteld van ten hoogste 63 dB en als gevolg van het spoorwegverkeer op de spoorlijn Roosendaal – Bergen op Zoom ten hoogste 64 dB.
Voor voorliggend bestemmingsplan is een actueel akoestisch onderzoek uitgevoerd, om na te gaan of nog wordt voldaan aan de in 2016 vastgestelde hogere waarden. In dit onderzoek is de geluidsbelasting vanwege het verkeer op de Plantagebaan en de spoorlijn berekend op de nieuw geprojecteerde woningen.
Wegverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat binnen het plangebied een geluidsbelasting
vanwege het verkeer op de Plantagebaan van ten hoogste 57 dB wordt berekend.
Hieruit blijkt dat de voor het plangebied vastgestelde hogere waarde vanwege de
Plantagebaan van 63 dB niet wordt overschreden.
Spoorweglawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat binnen het plangebied een geluidbelasting
vanwege het spoorwegverkeer op de spoorlijn Roosendaal – Bergen op Zoom een
geluidsbelasting van ten hoogste 58 dB wordt berekend. Hieruit blijkt dat de voor het
plangebied vastgestelde hogere waarde van 64 dB niet wordt overschreden.
4.3.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er binnen het plan De Hoogt Fase II in Wouw ruimschoots wordt voldaan aan de in 2016 vastgestelde hogere waarden.
4.4 Lucht
4.4.1 Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht vastgelegd. Deze grenswaarden moeten bij de vaststelling van een bestemmingsplan in acht worden genomen. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5) het meest kritisch ten opzichte van de grenswaarden.
Kleine projecten en ruimtelijke plannen, die niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de bijbehorende ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’. Een plan draagt in niet betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit als het:
-
een effect heeft van minder dan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) of fijn stof (PM10), of
-
in een categorie valt die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere een woningbouwlocatie met maximaal 1500 woningen bij één ontsluitingsweg en maximaal 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat gevoelige bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
4.4.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 24 woningen mogelijk. Gezien de beperkte omvang draagt het plan niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In onderstaande tabel staan de concentraties in de nabijheid van het plangebied.
Jaar
|
Hoogste concentraties geraadpleegde rekenpunten*
|
|
Stikstofdioxide (NO2)
|
Fijn stof (PM10)
|
Fijn stof PM2.5
|
2020
|
16,0 μg/m3
|
15,2 μg/m3
|
8,2 μg/m3
|
2030
|
12,0 μg/m3
|
13,4 μg/m3
|
6,8 μg/m3
|
Grenswaarden
|
40 μg/m3
|
40 μg/m3
|
25 μg/m3
|
* Rekenpunten 206707 en 206709 langs de Plantagebaan ter hoogte van het plangebied, monitoringsronde 2021
Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in 2020 als in 2030 ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Ten slotte worden woningen niet gerekend tot de gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen. Om die reden gelden vanuit dit besluit geen nadere aandachtspunten.
4.4.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het vaststellen van het wijzigingsplan.
4.5 Geur
4.5.1 Toetsingskader
De Wet geurhinder en veehouderij beschermt geurgevoelige objecten zoals woningen tegen geurhinder van veehouderijen. Bij aanvragen van veehouderijen om een omgevingsvergunning (activiteit milieu) vormt deze wet het toetsingskader voor geurhinder uit dierverblijven.
De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren met geuremissiefactoren (zoals varkens en pluimvee) gelden normen voor geurbelasting, die wordt uitgedrukt in aantal odour units in kubieke meter lucht (ouE/m3). Daarnaast gelden voor dieren met geuremissiefactoren minimumafstanden tot (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen.
Voor dieren zonder geuremissiefactoren (zoals melkrundvee en paarden) gelden alleen minimumafstanden, die moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object.
Het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat vergelijkbare bepalingen voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig hebben.
Voor ruimtelijke plannen is de Wet geurhinder en veehouderij ook van belang. Dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Als een ruimtelijk plan de realisatie van geurgevoelige objecten mogelijk maakt, moeten twee aspecten bekeken worden. Ten eerste moet worden gemotiveerd dat ter plaatse van de geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ten tweede is van belang dat omliggende veehouderijen niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.
De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Roosendaal heeft geen verordening met afwijkende normen vastgesteld. Dit betekent dat de geurnormen en -afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing zijn.
4.5.2 Onderzoek
Met het plan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geurgevoelige objecten. Omdat het plangebied in de nabijheid van het buitengebied ligt, is het aspect geurhinder beoordeeld.
Het plangebied is volgens de wet gelegen buiten een concentratiegebied en binnen de bebouwde kom. Ter plaatse geldt dan een geurnorm van 2 ouE/m3 bij vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor en een afstandsnorm van 100 meter tot veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden.
Binnen 100 meter van het plangebied zijn geen veehouderijen aanwezig. Ook op grotere afstand zijn geen veehouderijen aanwezig die aanleiding geven voor geurhinder of waarvoor de beoogde woningen belemmeringen zullen geven.
Op de kaart in navolgende afbeelding wordt de achtergrondbelasting voor geur weergegeven. De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting veroorzaakt door alle veehouderijen in de omgeving. Uit de kaart blijkt dat het woon- en leefklimaat voor het aspect geur ter plaatse van het plangebied zeer goed is.
Overigens is volgens deze kaart nog sprake van een vergunning voor een pluimveebedrijf aan de Plantagebaan 61B. Tijdens een controle in 2013 is echter al geconstateerd dat er geen (agrargische) bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden. Deze constatering is voor de gemeente aanleiding geweest om de bestemming van het pluimveebedrijf te wijzigen naar een niet-agragrische bedrijfsbestemming.
Afbeelding: Achtergrondbelasting voor geur in ouE/m3![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432009.jpg [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432009.jpg)
Bron: Kaart Provincie Noord-Brabant – Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant 2022, met als bronnenbestand een export van het bestand veehouderijen Brabant (maart 2022).
4.5.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het milieuaspect geur geen beperking is voor het vaststellen van het wijzigingsplan.
4.6 Externe veiligheid
4.6.1 Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over de risico’s voor de omgeving door opslag, productie en transport van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden bij ruimtelijke ontwikkelingen beoordeeld aan de hand van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag vanwege het plaatsgebonden risico bepaalde afstanden aan te houden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. In het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voor het groepsrisico geeft het Bevi een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht.
Besluit externe veiligheid transportroutes
In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater opgenomen.
Er is een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over snelwegen, hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). In de Regeling basisnet staan per trajectdeel vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico. Binnen deze afstanden zijn kwetsbare objecten niet toegestaan.
Ook is per trajectdeel aangegeven of er sprake is van een plasbrandaandachtsgebied: een zone van 30 meter naast de infrastructuur waarin aanvullende bouweisen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden.
Bij ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze verantwoording heeft in elk geval betrekking op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking.
Indien het plan binnen 200 meter van een transportroute ligt, moeten ook andere elementen in de verantwoording worden meegenomen. Het gaat daarbij om een berekening van de hoogte van het groepsrisico en het betrekken van mogelijke ruimtelijke maatregelen in het besluit.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen. De normstelling ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Daarnaast hebben buisleidingen waarop het Bevb van toepassing is een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt 4 of 5 meter aan weerszijden van de buisleiding, afhankelijk van de druk in de leiding.
Gemeentelijke kaders
De gemeente Roosendaal beschikt over een standaard verantwoording als hulpmiddel voor het opstellen van de paragraaf ‘externe veiligheid’ in ruimtelijke plannen. De standaard verantwoording geeft een beschrijving van de scenario’s en de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid van de bevolking en gaat op globale wijze in op het groepsrisico. De Veiligheidsregio heeft een standaard advies opgesteld dat is afgestemd op de standaard verantwoording van de gemeente.
4.6.2 Onderzoek
Met het plan worden maximaal 24 woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen aangemerkt als kwetsbare objecten. Met behulp van de risicokaart en EV-signaleringskaart is daarom nagegaan welke risicobronnen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
Binnen het plangebied worden geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt die leiden tot externe veiligheidsrisico's binnen of buiten het plangebied.
Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) of invloedsgebied van een risicovolle inrichting.
Transportroutes
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Bergen op Zoom - Roosendaal West gelegen. Over dit spoor vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens de Regeling basisnet heeft de spoorlijn geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) ter hoogte van het plangebied. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt zodoende voldaan.
De spoorlijn heeft geen plasbrandaandachtsgebied die reikt tot in het plangebied.
Wel ligt het plangebied binnen 200 meter van het spoor. Daarom is het groepsrisico berekend voor zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie (met de realisatie van maximaal 24 woningen). Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico als gevolg van het plan met slechts 0,001 toeneemt tot 0,003 * de oriënterende waarde. Vanwege het zeer lage groepsrisico kan woren volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hiervoor wordt verwezen naar de standaard verantwoording van de gemeente Roosendaal, zoals opgenomen in de bijlagen.
Buisleiding
Ten zuiden van het plangebied is op circa 30 meter afstand een hogedruk aardgasleiding gelegen. Deze leiding (Z-529-03) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van meer dan 10-6 per jaar. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt zodoende voldaan. De belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de aardgasleiding, 4 meter aan weerszijden van de leiding, valt buiten het plangebied.
Het plangebied ligt wel deels binnen het invloedsgebied van voornoemde aardgasleiding. Daarom is het groepsrisico berekend voor zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie (met de realisatie van maximaal 24 woningen). Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico minder dan 0,001 * de oriënterende waarde bedraagt en niet significant toeneemt als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Er kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van de bevolking. Hiervoor wordt verwezen naar de standaard verantwoording van de gemeente Roosendaal, zoals opgenomen in de bijlagen.
4.6.3 Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van een spoorlijn en een hogedruk aardgasleiding ligt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Hiervoor wordt verwezen naar de standaard verantwoording in de bijlagen.
4.7 Bodem
4.7.1 Toetsingskader
In het kader van het bestemmingsplan moet worden bepaald of de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functies. Uit het Besluit ruimtelijke ordening volgt dat er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Een eventuele bodemverontreiniging kan namelijk gevolgen hebben voor de beoogde functies of de financiële haalbaarheid van het plan.
De Wet bodembescherming stelt regels voor bescherming van de bodem en sanering van verontreinigde bodem.
4.7.2 Bodemkwaliteitsgegevens plangebied
In verband met de voorgenomen herontwikkeling van het gebied tussen de Plantagebaan en de Bulkstraat is in 2017 een bodem-, waterbodem- en asfaltonderzoek uitgevoerd. Het plangebied De Hoogt fase II maakt onderdeel uit van het onderzoeksgebied (in de rapportage aangeduid als deellocatie VBO1). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënische bodemkwaliteit van zowel grond als grondwater.
De onderzoeksresultaten die betrekking hebben op het plangebied De Hoogt fase II (deellocatie VBO1) worden hieronder besproken.
Historische informatie
De onderzoekslocatie is in het verleden in gebruik geweest als landbouwgrond. Uit het historisch onderzoek conform de NEN 5725 blijkt dat op de locatie mogelijk een zoolleerlooierij aanwezig is geweest. Uit de informatie blijken echter geen concrete aanwijzingen om de aanwezigheid te bevestigen en de exacte locatie vast te stellen.
Eerder is op de locatie, in 2001, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Destijds is geconcludeerd dat de aangetroffen gehaltes en concentraties van dien aard zijn dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Onderzoek
Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het onderzoek uit 2017 en is onderzocht conform de NEN 5740 met de strategie voor een onverdachte locatie.
Uit de veldwaarnemingen blijkt dat de bodem tot circa 2,0 meter beneden maaiveld (m-mv) voornamelijk is opgebouwd uit zand. Vanaf circa 2,0 m-mv tot 5,0 m-mv wordt zwak siltige klei aangetroffen. De grondwaterstand varieert tussen 1,0 en 1,7 m-mv. Uit de veldwaarnemingen blijkt dat er geen bodemvreemde bijmengingen zijn aangetroffen ter plaatse van het onbebouwde deel van VBO1.
Uit het onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater maximaal slechts licht verontreinigd zijn. Hieruit volgen geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
In het mengmonster van de bovengrond is een licht (> achtergrondwaarde) verhoogd gehalte lood aangetroffen. De overige onderzochte parameters overschrijden de achtergrondwaarden niet. In de ondergrond overschrijden geen van de gehalten van de geanalyseerde parameters de achtergrondwaarden.
In het grondwater is een licht verhoogde concentratie naftaleen aangetoond. De overige onderzochte parameters overschrijden de streefwaarden niet.
Er is geen asbestonderzoek uitgevoerd omdat hiertoe geen aanleiding bestond.
De resultaten geven geen aanleiding voor een vervolgonderzoek.
4.7.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.8 Water
4.8.1 Aanleiding
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Aspecten waaraan plannen worden getoetst zijn:
-
inzameling en afvoer van afvalwater;
-
verwerking en/of afvoer van overtollige neerslag;
-
relatie met grondwater en bodemeigenschappen;
-
relatie met de waterhuishouding;
-
risico’s en gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater (KRW);
-
Is het project riskant?
-
Zijn er relevante chemische gevolgen?
-
Biedt de ontwikkeling kansen om het ecologisch doel dichterbij te brengen?
-
beschrijving van de maatregelen die worden getroffen.
Plannen worden getoetst aan het beleid van de gemeente Roosendaal en van waterschap Brabantse Delta. De uitgangspunten van de gemeente zijn door de raad vastgesteld in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP). Voor het opstellen van een waterparagraaf heeft het waterschap Brabantse Delta een concept Waterparagraaf ter beschiking gesteld, alsmede een contactpersoon om de inhoud van de Waterparagraaf mee af te stemmen. Alle in de concept Waterparagraaf genoemde aspecten zijn beoordeeld en afgewogen en indien relevant beschreven in voorliggende waterparagraaf.
4.8.2 Proces
Sinds het voorjaar van 2003 worden in de gemeente Roosendaal alle nieuwe gemeentelijke ruimtelijke plannen besproken in het “waterpanel Roosendaal”. De werkwijze van het waterpanel is vastgelegd in het “Handboek bij de watertoets bij de Gemeente Roosendaal”. Naast enkele gemeentelijke afdelingen nemen het waterschap en de vaste adviseurs van de Gemeente Roosendaal éénmaal per kwartaal deel aan het overleg. In dit overleg wordt algemene informatie uitgewisseld, complexe projecten doorgesproken, algemene beleidsuitgangspunten doorgenomen en procesafspraken bijgesteld. Op basis van het (gemeentelijk) beleid en aan de hand van opmerkingen en aanvullingen van de waterbeheerder formuleert de gemeente een waterparagraaf bij de RO-procedure. Ook wordt de waterbeheerder bij een bestemmingsplanprocedure (via overleg) de mogelijkheid geboden om tijdig zijn overlegreactie te geven op concepten.
Indien de gemeente in de definitieve waterparagraaf afwijkt van het advies van het waterschap, wordt deze afwijking in de waterparagraaf expliciet gemotiveerd.
Voorliggende waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap en de opmerkingen van het waterschap zijn in deze waterparagraaf verwerkt.
4.8.3 Huidige situatie
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Wouw en wordt globaal begrensd door de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal aan de zuidzijde, de Plantagebaan aan de westzijde en de woningen aan de Bulkstraat aan de noordzijde. Het plangebied is agrarisch in gebruik. Langs de bestaande wegen liggen enkele woningen.
Regionaal gezien loopt het maaiveld af richting het noorden. Volgens het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN) varieert de maaiveldhoogte van de onderzoekslocatie tussen 7,60 m +N.A.P. in het zuiden van de locatie en 5,70 m +N.A.P. in het noordoosten.
In het plangebied is één categorie A waterloop (noordzijde plangebied) gelegen. In het plangebied is geen riolering aanwezig. Aan de oost- en zuidzijde van het plangebied zijn drie rioolbuizen gelegen: gemengd (DWA met afgekoppeld verhard oppervlak), gescheiden HWA en een drainagebuis.
Langs de Plantagebaan op de westgrens van het plangebied ligt drukriolering (rioleringsgebied S7) ten noorden van de Bulkstraat ligt rioleringsgebied S5, dit betreft een gemengd rioolstelsel.
In de legger van het waterschap is een obstakel vrije onderhoudsstrook van 5 meter aan weerszijde van de categorie A waterloop aangewezen.
Het gebied ligt niet in beschermd gebied. Ook liggen er geen speciale opgaven met betrekking tot natuur en water vanuit het reconstructie- en waterhuishoudingsplan. Een overstort uit het gemengde stelsel S5 voert af op de categorie A watergang aan de Bulkstraat. Een aanwezige duiker net naast het plangebied geeft dusdanige stuwing dat de overstort negatief gaat werken. Vanuit de stedelijke wateropgave ligt hier nog een maatregel om de huidige duiker te vervangen door een duiker met een grotere diameter. In de categorie A watergang ten oosten van het plangebied is een stuw aanwezig die het niveau in de watergang rond 4,0 m+NAP houdt.
Op basis van de afkoppelkansenkaart van gemeente Roosendaal blijkt de bodemgeschiktheid van de bovengrond in grote delen van het plangebied minder geschikt voor het infiltreren van regenwater. De ondergrond is volgens de afkoppelkansenkaart wel geschikt en grondwaterstanden zijn laag. Dit betekent, dat mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater aanwezig zijn maar dat eventueel grondverbeterende maatregelen dienen te worden toegepast. In zowel het oosten van het plangebied als in de noordwesthoek zijn afkoppelmogelijkheden naar oppervlaktewater aanwezig.
Om de infiltratiecapaciteit van de bodem beter in te schatten is een bodemkundig/ hydrologisch onderzoek uitgevoerd. Uit de metingen op de onderzoekslocatie is gebleken dat de doorlatendheid van de zandgrond op de onderzoekslocatie matig is met gemeten waarden tussen 0,4 à 0,8 m/dag. Op basis van de doorlatendheid van deze toplaag is de bodem geschikt voor infiltratie. Echter gezien de vele storende slechte doorlatende lagen zal het hemelwater niet zonder meer infiltreren. Daarnaast bestaat het risico op het voorkomen van schijngrondwaterstanden boven de slechtdoorlatende laag. Geconcludeerd kan worden dat zonder aanzienlijke grondverbetering van circa 4 m-mv de bodem niet geschikt is voor infiltratie. Voor de omgang met hemelwater wordt dan ook uitgegaan gegaan van retentie met vertraagde afvoer.
4.8.4 Toekomstige situatie
Het plangebied zal worden ontwikkeld waarbij woningen worden gerealiseerd.
Het huishoudelijk afvalwater van de bebouwing aan de Plantagebaan dient aangesloten te worden op de drukriolering in de Plantagebaan. Het afval- en hemelwater van de bebouwing langs De Hoogt (fase 1) dient aangesloten te worden op de daar aanwezige riolering.
De neerslag die afvloeit van daken en verharding dient afzonderlijk ingezameld te worden. Onderstaand is een tabel opgenomen met de oppervlaktes per functie voor de ontwikkeling van het plangebied. Tevens is een aanname gedaan van de percentages toekomstige verharding.
Functie
|
Oppervlakte in m²
|
Aanname % verharding
|
Verhardoppervlak
|
Wonen
|
6.861
|
50%
|
3.431
|
Groen
|
245
|
0%
|
0
|
Verkeer
|
70
|
100%
|
70
|
Tuin
|
200
|
50%
|
100
|
Totaal
|
7.376
|
|
3.601
|
In totaal bedraagt de toename van het verhard oppervlak 3.601 m². Het afstromend regenwater van het verhardoppervlak dient afzonderlijk ingezameld te worden en afgevoerd naar een retentievoorziening. Vanwege de geringe doorlatendheid van de ondergrond en de aanwezigheid van storende bodemlagen is infiltratie niet mogelijk. Omdat bij deze ontwikkeling het verhard oppervlak met meer dan 500 m² toeneemt, is conform de hydraulische randvoorwaarden van het waterschap een retentievoorziening noodzakelijk. Deze dient een inhoud van circa 280 m³ (780 m³/ha * 0,36 ha voor zandgebied) te hebben en, met gedoseerde afvoer op het oppervlaktewater (1,34 l/sec/ha voor zandgebied) leeg te kunnen lopen. In het plangebied zijn mogelijkheden aanwezig om extra retentie/berging te realiseren om bestaande knelpunten in het watersysteem en riolering te verminderen.
Voor werkzaamheden in, op, onder of naast oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en het brengen van water naar en onttrekken uit oppervlaktewaterlichamen dient een watervergunning te worden aangevraagd. De strook van 5 meter (vanuit de insteek) aan weerzijde van de categorie A watergangen dient vrij te worden gehouden van obstakels gelet op het onderhoud aan de watergangen door het waterschap.
Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC te worden toegepast. Dit om verontreiniging van het hemelwater te voorkomen. Eén en ander dient langs privaatrechtelijke weg te worden geregeld.
Ten behoeve van de Europese Kaderrichtlijn Water zijn de vragen zoals vermeld in het hoofdstuk “aanleiding” hier beantwoord. Gezien de omvang en de aard van het plan, is het project niet riskant en heeft geen relevante chemische gevolgen. Daarnaast biedt de ontwikkeling geen kansen om de ecologische doelen dichterbij te brengen.
4.8.5 Randvoorwaarden
Randvoorwaarden naar aanleiding van waterparagraaf:
-
Omdat in de toekomstige situatie het verhard oppervlak met meer dan 5.000 m2 zal toenemen is een retentievoorziening zodat gedoseerd op oppervlaktewater kan worden geloosd.
-
Het huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater dient te worden ingezameld en afgevoerd naar de aanwezige gemengde riolering.
-
Het afstromend regenwater van het verhardoppervlak dient afzonderlijk ingezameld te worden en afgevoerd naar een retenvoorziening. Vanwege de geringe doorlatendheid van de ondergrond en de aanwezigheid van storende bodemlagen is infiltratie niet mogelijk.
-
De retentievoorziening dient een inhoud van circa 280 m3 (780 m3/ha * 4436 ha voor zandgebied en, met gestuurde afvoer op het oppervlaktewater (1,34 l/sec/ha voor zandgebied).
-
Ten aanzien van het materiaalgebruik dienen geen uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC te worden toegepast. Dit om verontreiniging van het hemelwater te voorkomen. Eén en ander dient langs privaatrechtelijke weg te worden geregeld.
-
Voor werkzaamheden in, op, onder of naast oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en het brengen van water naar en onttrekken uit oppervlaktewaterlichamen dient een watervergunning te worden aangevraagd.
4.9 Flora en fauna
Toetsingskader
In het plangebied kunnen dier- en plantensoorten voorkomen die wettelijk beschermd zijn in de flora- en faunawet. Het uitgangspunt van de wet is dat er geen schade toegebracht mag worden aan de organismen die in deze wet beschreven staan, tenzij dit nadrukkelijk is toegestaan (het "nee, tenzij-beginsel"). Vaak gaan de werkzaamheden en de bescherming van soorten prima samen, maar soms is het echter onvermijdelijk dat schade wordt toegebracht aan beschermde soorten. In dat geval moet bekeken worden of een vrijstelling geldt of dat een ontheffing aangevraagd kan worden.
Quickscan flora en fauna
Om dit na te gaan is in oktober 2015 een actualisatie van de quickscan uit augustus 2009 door IJzerman Advies uitgevoerd. Deze actualisatie is opgesteld omdat het perceel ten zuiden van de spoorlijn meegenomen is in het plangebied en om vast te stellen of de situatie in het plangebied gewijzigd is. Een quickscan flora en fauna is een oriënterend onderzoek naar de actuele beschermde natuurwaarden van een locatie in relatie tot de geplande ingrepen. Deze quick scan bestaat uit een veldinspectie, een deskstudie en een beoordeling op basisv an expert judgement. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de quick scan een veelgebruikt instrument dat inzicht geeft in de consequenties van de ingrepen ten aanzien van de natuurwetgeving.Op basis van de quickscan wordt vervolgens beoordeeld of er aanvullend onderzoek nodig is.
De planlocatie is niet gelegen in of nabij een Natura-2000 gebied of overig beschermd natuurgebied. Een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is niet vereist. De planlocatie is eveneens niet gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Flora
Het plangebied kan worden gekenmerkt als voedselrijke agrarische gebruiksgrond grenzend aan de bebouwde omgeving. Op basis van de bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen (verstoorde, stikstofrijke gebruiksruimte) kan worden gesteld dat het plangebied geen strikt beschermde soorten herbergt. Na inspectie is gebleken dat strikt beschermde soorten of potentiële groeiplaatsen voor dez soorsten niet zijn aangetroffen en ook niet owrden verwacht.
Fauna
Strikt beschermde ongewervelden en geschikte biotopen voor deze soort ontbreken in het plangebied.
De sloten in (of direct grenzend aan) het plangebied zijn ondiep, smal en puur functioneel ingericht. De kanten zijn steil. Een ontwikkelde oevervegetatie of wantplantenvegetatie ontbreekt. Het wordt door strikt beschermde amfibie- of vissoorten niet als voortplantingsgebied gebruikt. Er zijn geen waarnemingen in het gebied. In theorie is het mogelijk dat enkele algemene (beschermde) amfibieënsoorten wel voorkomen, maar hiervoor geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen, omdat deze soorten niet bedreigd worden. In het plangebied zijn geen minder algemene of strikt beschermde soorten aangetroffen.
De groenstructuren in het plangebied bestaan uit dichte houtwallen en relatief jonge bomen. De houtwal evenwijdig aan het spoor zal behouden blijven. Tijdens de veldinspectie werden onder meer een ekster, fazant, houtduif en merel waargenomen. Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden eventuele kap- en grondwerkzaamheden tussen half juli en half maart te verrichten.
Er is met nadruk gezocht naar sporen die duiden op de aanwezigheid van soorten waarvan de nesten jaarronde bescherming genieten, zoals uilen, zwaluwen of huismussen. Deze nesten of sporen hiervan zijn niet aangetroffen.
Alle te slopen opstallen zijn uitvoerig geïnspecteerd en er is geen nestmateriaal of sporen daarvan aangetroffen.
Het is mogelijk dat een enkel individu van een algemeen beschermde soort kan worden aangetroffen. Voor deze soort hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd, maar er moet wel voldoende zorg voor worden gedragen.
De geplande ontwikkeling heeft door gebrek aan geschikte verblijfslocaties of het ontbreken van een gebruiksfunctie (fourageergebied of vliegroute) geen negatieve effecteen op lokale populaties vleermuizen.
Advies
-
De geplande ontwikkelingen hebben geen nadelig effect op beschermde natuurgebieden. Een vergunning op basis van de natuurbeschermingswet of compensatie van de EHS is niet aan de orde.
-
Algemeen voorkomende soorten kunnen mogelijkerwijs worden aangetroffen. Deze soorten zijn weliswaar beschermd, maar worden aangeduid als algemene soorten. In het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen hoeft hiervoor geen ontheffing te worden aangevraagd.
-
Nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is niet vereist door het ontbreken van geschikte biotopen.
-
Ter voorkoming van het verstoren van broedende vogels wordt aangeraden om de kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Kappen in het broedseizoen is toegestaan en dan uitsluitend onder begeleiding van een deskundige.
4.9.1 Toetsingskader
Sinds 1 januari 2017 zijn Provincies bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming. Vergunnings-en
ontheffingsverlening is eveneens taak van de Provincies.
De Rijksoverheid is bevoegd gezag van grote wateren en Internationaal beleid.
In de omgevingsverordeningen, die per provincie kunnen verschillen, staan alle wetsbepalingen
weergegeven. Deze regels gelden zowel voor Natura 2000-gebieden, in het wild levende dieren en
houtopstanden.
Natuurnetwerk
Naast door het Rijk aangewezen natuurgebieden die onder de Natura 2000-richtlijnen vallen zijn er
ook andere beschermde gebieden in Nederland vallend onder het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Voor de provincie Noord-Brabant geldt het Natuurnetwerk Brabant (NNB) dat onderdeel is van het
Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het is een netwerk van deels bestaande en deels nieuwe
natuurgebieden die door ecologische verbindingszones met elkaar verbonden zijn.
Het NNN is een door heel Nederland opgezet plan dat de biodiversiteit ten gunste moet komen. De
verschillende gebieden fungeren als stapstenen en corridors voor soorten waardoor verspreiding en
genetische uitwisseling tussen gebieden mogelijk is.
Dit netwerk van verbindingszones mag niet door een ingreep worden aangetast. Effecten van een
geplande ingreep of activiteit binnen het Natuurnetwerk Brabant moeten worden getoetst aan de
gestelde natuurwaarden. Ook voor de NNN-gebieden is de provincie bevoegd gezag.
Soortenbescherming
In de Wet natuurbescherming staan verbodsbepalingen ten aanzien van soorten. Zo zijn activiteiten
die schadelijk zijn voor dier- en plantsoorten verboden. Dit noemt men de zorgplicht, deze geldt
voor alle vrij in het wild voorkomende soorten van Nederland. Specifiek kent de soortbescherming
zwaardere beschermingsregimes voor speciaal aangewezen soorten.
De soortenwetgeving is dusdanig vormgegeven dat eenieder die redelijkerwijs kan vermoeden dat
zijn of haar handelen negatieve effecten heeft op beschermde soorten deze moet laten. In sommige
gevallen is een ontheffing of vrijstelling mogelijk.
4.9.2 Onderzoek
Aangezien de voorgenomen ingreep valt onder de categorie ruimtelijke ordening wordt hier voor
beschermde soorten uit Wet Natuurbescherming een nadere beoordeling gemaakt. Op basis van de
aanwezige ecotopen, het onderzoek te velde en het literatuur- en bronnenonderzoek is een inschatting gemaakt van (mogelijk) in het plangebied voorkomende beschermde soorten.
Uitgaande van de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en de te
verwachten effecten van de ingreep is een toetsing aan de Wet natuurbescherming en de Interim
Omgevingsverordening Noord-Brabant uitgevoerd. Deze toetsing geeft aan welke (mogelijke)
negatieve effecten te verwachten zijn voor beschermde soorten. De toetsing geeft ook aan of
aanvullende onderzoeken wenselijk zijn. Tevens geeft de toetsing aan of een ontheffing in het kader
van de Wet natuurbescherming dan wel Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vereist is.
De toetsing richt zich ook op het uitsluiten van negatieve effecten op omliggende beschermde
gebieden (Wet natuurbescherming). Of, indien negatieve effecten op omliggende beschermde
gebieden niet zijn uit te sluiten, het wenselijk is hiernaar nader onderzoek te doen. Verwezen wordt naar het onderzoek in de bijlagen.
4.9.3 Conclusie
Gebiedsbescherming
Binnen de invloedsfeer van het plangebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. Het is gezien de
planvoornemens en de daarbij naar verhouding vrijkomende verstorende effecten in de vorm van
stikstofdepositie, licht- en geluidsoverlast niet aannemelijk dat, gezien de afstand tot natuurgebieden,
meetbaar effect te verwachten is. Het is redelijkerwijs uit te sluiten dat significant negatieve effecten
op Natura 2000-gebieden zullen optreden bij de realisatie van de voorgenomen verandering binnen
het plangebied.
In de directe nabijheid van het plangebied is een ecologische verbindingszones aanwezig of
anderszins als Natuurnetwerk Nederland (NNN)/Natuurnetwerk Brabant (NNB) aangewezen
gebieden/landschapselementen. De aard en omvang van de voorgenomen ingreep in het plangebied
kan redelijkerwijs geen negatief effect veroorzaken t.a.v. op grotere afstand aanwezige Natuurnetwerk Nederland (NNN)/Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Ecologische Verbindingszone (EVZ).
Soortbescherming
Uit de bevindingen van het veldonderzoek, het literatuur- en bronnenonderzoek en toetsing van de
resultaten van dit onderzoek aan de Wet natuurbescherming en de Interim Omgevingsverordening
Noord-Brabant, blijkt dat nader onderzoek naar beschermde soorten niet noodzakelijk is en de
geplande werkzaamheden geen overtreding vormt t.a.v. de Wet natuurbescherming dan wel Interim
Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Voor alle andere soortgroepen valt het redelijkerwijs uit te sluiten dat de geplande ingreep een
overtreding vormt t.a.v. de Wet natuurbescherming dan wel Interim Omgevingsverordening NoordBrabant, mits wordt voldaan aan de in de rapportage beschreven en onderstaande voorwaarden.
In algemene zin moet ook de Zorgplicht in acht worden genomen. Deze Zorgplicht geldt met name
ten aanzien van broedgevallen van alle vogelsoorten. Aangezien alle vogels tijdens het broeden zijn
beschermd, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet
natuurbescherming. Waarbij wordt opgemerkt dat er geen vaste periode in het jaar voor het
broedseizoen kan worden aangegeven. Ook tijdens de werkzaamheden dient regelmatige controle op
aanwezigheid van broedende vogels plaats te vinden. Voorkom verstoring van nesten bij aan- en
afvoer van materieel.
Voor aanvang van de werkzaamheden dient het plangebied gecontroleerd te worden op
aanwezigheid van broedende vogels, Egel, Haas en Konijn. Voorkom plasvorming of anderszins
stagnerend water binnen het plangebied. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen
gaan verblijven. Als Egels, Haas en Konijn worden waargenomen dienen zij zichzelf in veiligheid te
kunnen brengen.
Indien een soort die niet in deze rapportage wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij
aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake deskundige en een maatregel toe te passen zodat de wet niet
wordt overtreden.
4.10 Archeologie en monumenten
Door de provincie Noord-Brabant is de Cultuurhistorische Waardenkaart (2005) opgesteld. Op deze kaart is, naast de cultuurhistorische waarden, ook de trefkans van archeologische waarden aangegeven.
4.10.1 Archeologie
Ligging, geologie en landschap.
Het plangebied ligt ten zuidoosten van de bebouwde kom van Wouw en ten noorden van het buurtschap Oostlaar. Geomorfologisch maakt het deel uit van een terrasafzetting, deels met dekzand bedekt. De pleistocene zanden bevatten leemlagen van afwisselende dikte (Formatie van Tegelen).
In de late IJstijd zijn hierop stuifzanden afgezet, de dekzanden. Na de laatste IJstijd trad een klimaatverbetering op. Door stijging van de zeespiegel steeg ook het grondwaterpeil. Door de vernatting van het landschap ontstonden meren en plassen. De ondoordringbare leemlagen in West-Brabant, in combinatie met een slechte afwatering, zorgden voor grote gebieden met stilstaand water, waar veengroei in ontstond. Vanaf ca. 6000 v.Chr. begon dit proces. In eerdere studies is berekend dat een aanzienlijk deel van het West-Brabantse landschap ooit door veen was bedekt. De veenkussens bereikten plaatselijk hoogtes van 4 meter.
Het gebied van Wouw vormde een soort eiland, dat door de venen van Moerstraten/Bergen op Zoom in het westen en de venen van Roosendaal in het oosten omsloten werd. Ook in zuidelijke richting lag een veenlandschap, de latere Wouwse Plantage.
Het plangebied en in ruimere zin het dorp Wouw, ligt in een bekenlandschap. Aan de westzijde loopt de Smalle Beek en aan de oostzijde de Spuitendonkse Beek. Het terrein ligt op ongeveer 6 meter boven NAP.
De bodem bestaat uit een laarpodzol, waarop een esdek ligt. Een esdek werd gevormd door het jarenlang opbrengen van stalmest en heideplaggen op de weinig vruchtbare ondergrond. Deze es- of enkeerdgrond heeft een dikte van tenminste 50 cm en werd eeuwenlang voor akkerbouw gebruikt. Ruim 2/3 deel van het plangebied wordt volgens de bodemkaart door deze enkeerdgronden bedekt. In het oostelijke gedeelte bevindt zich een veldpodzol met een esdek van minder dan 50 cm dikte.
Reeds bekende archeologische gegevens
In de laatste jaren werden door amateurarcheologen diverse vondsten gemeld uit de omgeving van het plangebied. Op 1,5 km in zuidelijke richting ligt een vindplaats uit het Paleolithicum en Neolithicum; 1,5 naar het oosten werd een vroeg-Middeleeuwse visweer ontdekt. Op 1 tot 2 kilometer naar het westen en zuidwesten liggen diverse vindplaatsen uit het mesolithicum, Neolithicum en vooral de Romeinse tijd (de omgeving ‘Ouborg’). Op eenzelfde afstand naar het noordwesten ligt de locatie waar vroeger het kasteel van Wouw stond.
Uit het plangebied zelf zijn tot op heden geen vondsten gemeld.
Op de IKAW (landelijke indicatieve kaart voor archeologische waarde) heeft het als ‘enkeerdgrond’ geclassificeerde gebied de aanduiding ‘hoge archeologische trefkans’ gekregen. Dat wil zeggen dat mede door de aanwezigheid van een beschermend esdek de kans groot is dat hieronder nog archeologische sporen bewaard zijn gebleven. Het betreft een groot deel van het plangebied.
Archeologische waarden
Een gedeelte van het plangebied heeft op basis van de historische informatie (oud cultuurland bij Wouw) en van de bodemgesteldheid (enkeerd- of esdekgronden) een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een groot deel van het gebied scoort daarbij het hoogst. Dit komt ook tot uitdrukking op de IKAW (indicatieve kaart voor archeologische waarde) zoals door de provincie Noord- Brabant wordt gehanteerd.
Op het terrein kunnen zich sporen bevinden uit diverse cultuurperioden, beginnend bij de Steentijd, tot de Late Middeleeuwen. Ze bevinden zich op de scheiding tussen ongeroerde ondergrond en het esdek.
De gaafheid van aan te treffen sporen hangt af van de agrarische grondbewerking van de afgelopen eeuwen en de precieze dikte van de afdekkende cultuurlaag. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen dient deze verwachtingswaarde door vooronderzoek (proefsleuven) nader getoetst te worden.
![i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432011.png [image]](i_NL.IMRO.1674.1125DEHOOGTII-0301_432011.png)
Afbeelding Archeologie
4.10.2 Monumenten
Het pand Plantagebaan 55 is een gemeentelijk monument.
4.11 Ladder voor duurzame verstedelijking
Ingevolge artikel 3.1.6 lid 2 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te voldoen aan een drietal voorwaarden, ook wel 'treden' genoemd. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Ter voldoening aan de verantwoordingsplicht van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moeten nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard worden gemotiveerd met behulp van een drietal opeenvolgende stappen.
Voor de laddertoets van dit plan wordt verwezen naar de bijlage bij de toelichting.
Hoofdstuk 5 VISIE OP HET PLANGEBIED
5.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden
De nieuwe invulling vormt een afronding van de ontwikkeling De Hoogt. In deze tweede fase worden woningen gebouwd langs de Plantagebaan. Op deze locatie rust in het moederplan een wijzigingsbevoegdheid.
Voor de uitwerking van het plangebied gelden de volgende ontwerpuitgangspunten:
-
er mogen aaneengebouwde, twee-aaneen gebouwde, geschakelde en vrijstaande en grondgebonden woningen worden gerealiseerd;
-
de woningen, die naast het perceel Plantagebaan 43 en Plantagebaan 55 worden opgericht, mogen maximaal één bouwlaag omvatten met kap;
-
de woningen, die achter de percelen Plantagebaan 43 tot en met 53 worden gerealiseerd, moeten zo ver mogelijk van de achterste perceelsgrens van de bestaande woningen worden opgericht, waarbij de bouwdiepte van de hoofdbebouwing niet meer mag bedragen dan 12 m. en de maximale goot- en bouwhoogte maximaal 4,5 m. en 6 m. mag bedragen;
-
de bouwhoogte van de woningen, die achter het perceel Plantagebaan 55 worden opgericht, mag maximaal 3,5 m. hoog zijn.
-
Er worden maximaal 38 woningen gerealiseerd die voldoen aan bovenstaande randvoorwaarden.
Op basis van deze uitgangspunten is een verbeelding opgesteld.
In de woningbouwprogrammering (WBP) 2022 is opgenomen dat in 2024 en 2025 in totaal 20 grondgebonden koopwoningen opgeleverd worden bij De Hoogt 2. Het voorziene woningaantal wijkt af van hetgeen in de WBP 2022 is opgenomen. Er zijn 23 woningen voorzien, waarvan aan de zijde van De Hoogt een 13-tal woningen gerealiseerd zullen worden vanuit een CPO-constructie. Deze 13 woningen zijn verdeeld over 3 blokken: 6 hoek- en 7 rijwoningen. De maximale goot- en bouwhoogte voor deze woningen bedraagt respectievelijk 4,5 en 6 m. De hoekwoningen beschikken over parkeergelegenheid op eigen terrein (norm: 1,80). Om te voldoen aan de parkeernorm voor de rijwoningen (1,80), wordt binnen de plangrenzen parkeergelegenheid gerealiseerd in het openbaar gebied.
Deze woningen beschikken over een gezamenlijke brandgang/achterom, waar ook de bewoners van Plantagebaan 43-55 gebruik van kunnen maken.
De overige 10 kavels worden verkocht aan particulieren:
-
4 van deze kavels zijn gelegen aan de Plantagebaan. Hier zijn 2 vrijstaande woningen voorzien en één 2^1-kapwoning. Voor deze 4 woningen geldt dat zij op eigen terrein aan de parkeernorm (2,00) moeten voldoen. Voor deze woningen geldt een maximale bouwhoogte van 7 m en een maximale goothoogte van 4 m;
-
4 kavels zijn gelegen nabij de entree van De Hoogt (vanaf de Plantagebaan). Deze kavels voorzien in een viertal laagbouwwoningen (max. 3,5 m), bestaande uit 2 rij- en 2 hoekwoningen. De hoekwoningen beschikken over parkeergelegenheid op eigen terrein (norm: 1,80). Om te voldoen aan de parkeernorm voor de rijwoningen (1,80), wordt binnen de plangrenzen parkeergelegenheid gerealiseerd in het openbaar gebied;
-
2 kavels zijn gelegen op de hoek De Hoogt / Bulkstraat. Deze kavels voorzien 2 woningen met een maximale bouwhoogte van 3,5 m. De garages van deze woningen zijn aan elkaar geschakeld en liggen achter de voorgevel, zodat er op eigen terrein voldaan wordt aan de parkeernorm (2,00).
Het plangebied voorziet in voldoende openbare ruimte om zaken als waterretentie en parkeren (resterende opgave: 17 ppl) binnen de plangrenzen in te vullen.
Hoofdstuk 6 Juridische aspecten
6.1 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (svbp)
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012), die voortvloeit uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld.
SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.
Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.
6.2 Opzet van de nieuwe bestemmingsregeling
6.2.1 Uitgangspunten en doelstellingen
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Kenmerk van bestemmingen is dat het gehele plangebied ermee is bedekt. Elke bestemming is geometrisch bepaald. Een bestemmingsplan kan ook dubbelbestemmingen bevatten. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken.
Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis. Zij zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen of om de duidelijkheid en raadpleegbaarheid te bevorderen. Omdat verklaringen geen juridische betekenis hebben, wordt hierop niet nader ingegaan.
Het uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat de van kracht zijnde regelingen zodanig worden geactualiseerd dat samenhangende, op actuele beleidsinzichten en gebruikerswensen afgestemde bestemmingsregelingen ontstaan. Als doelstellingen en uitgangspunten kunnen daarbij worden onderscheiden:
-
Rechtszekerheid en klantgerichtheid, dat wil zeggen voor de burger een duidelijk, toegankelijk en op actuele behoeften en eisen afgestemd plan.
-
Makkelijke toepasbaarheid en hanteerbaarheid voor de gemeentelijke diensten; een plan waaraan bouwaanvragen op heldere wijze kunnen worden getoetst met als resultaat een minimale bestuurslast.
-
Duidelijkheid en inzichtelijkheid van hetgeen is toegestaan, dit houdt in dat de bestemmingen met hun bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel als mogelijk is via de verbeelding zichtbaar worden gemaakt.
6.2.2 Opbouw regels
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
-
De opbouw van de regels is als volgt:
-
Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
-
De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
-
Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
-
Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).
-
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
De specifieke nadere eisenregelingen, bevoegdheden om af te wijken van de regels en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk aanlegvergunningregels zullen zoveel mogelijk per bestemming worden opgenomen.
Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan. Er wordt derhalve voor de volgorde van de regels een standaardindeling gehanteerd.
6.3 Regeling bestemmingen
De hoofdlijn bij het bestemmen is dat zo helder als mogelijk wordt vastgelegd wat vastgelegd kan worden. Daar waar zekerheid over bestaat in de plannen worden die plannen zo helder als mogelijk vastgelegd. Als er meer onzekerheid is wordt deze onzekerheid ook vertaald in het bestemmingsplan.
Het plan kent de volgnede enkelbestemmingen:
-
Groen
-
Tuin
-
Verkeer
-
Wonen - 5
Het plan kent twee dubbelbestemmingen:
6.3.1 Wonen
De specificatie van de bestemming Wonen is willekeurig opgebouwd. De bestemmingen ten aanzien van wonen zijn in de standaard van de gemeente Roosendaal op de volgende wijze gespecificeerd:
-
Wonen-1: uitsluitend aaneengebouwd;
-
Wonen-2: twee-aaneen, geschakeld en vrijstaand;
-
Wonen-3: uitsluitend vrijstaand;
-
Wonen-4: uitsluitend gestapeld;
-
Wonen-5: aaneengebouwd, twee-aaneen, geschakeld en vrijstaand.
De basis voor de voorgestelde regeling van de gronden rondom de woning vormt een methodiek met in principe twee bestemmingen: Wonen en Tuin.
-
In de bestemming Wonen zijn de hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken binnen het aangegeven bouwvlak of, in het geval van bijbehorende bouwwerken, daarbuiten toegestaan, tenzij anders aangegeven.
-
Op gronden met de bestemming Tuin mag in principe niet worden gebouwd. Het betreft hier voortuinen en zijtuinen die in het stedenbouwkundig beeld vergelijkbaar zijn met voortuinen (straathoeken).
Voor de diverse gebouwen worden de volgende definities gehanteerd.
-
Onder een hoofdgebouw wordt verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
-
Onder een bijbehorend bouwwerk wordt verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
-
Onder een woning wordt verstaan: een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, niet zijnde een bijzondere woonvorm, en/of voor de huisvesting van maximaal drie personen naast de huishouding of voor de huisvesting van maximaal vier personen wanneer daarnaast geen huishouding is het gebouw is ondergebracht.
De diepte van hoofdgebouwen zal in beginsel maximaal 12 meter bedragen. Voor de diepte van hoofdgebouwen op grotere woonpercelen, meestal met vrijstaande woningen, kan een andere diepte worden aangehouden.
Hoofdgebouwen
Binnen de bestemming Wonen wordt de maximaal toelaatbare goothoogte en bouwhoogte op de verbeelding aangegeven. De vorm van de kap wordt in het kader van de welstandstoetsing beoordeeld. In dit plan is gekozen voor een regeling met een bouwstrook omdat hiermee een bepaalde mate van vrijheid en flexibiliteit kan worden gegeven bij de uiteindelijke uitwerking. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt bepaald op 3 meter bij vrijstaande woningen (beide zijden) en bij twee-aan-één gebouwde woningen (één zijde).
Bijbehorende bouwwerken
De bijbehorende bouwwerken zullen zich qua massa en verschijningsvorm onderscheiden van het hoofdgebouw op het perceel. Om dit verschil te ondersteunen en het contrast tussen het hoofdgebouw en de ruimtelijk ondergeschikte bebouwing te versterken is het gewenst dat beide niet in één lijn komen te staan of zich (onder overhoeks zicht) visueel in één lijn vertonen. Daarvoor is als beleidsuitgangspunt genomen dat de grens van de bebouwing in principe 1 meter achter de voorgevel van de woning ligt. Dat betekent ook dat bebouwing aan de voorzijde van de woning, niet mag worden uitgebreid.
Bij aan elkaar grenzende woningen (rijenwoningen en geschakeld gebouwde woningen) is het van belang om schaduwhinder te beperken en zicht- en hemelfactoren te behouden. Daarom is het gewenst dat de afstand van het achter de woning te realiseren bijbehorend bouwwerk in de meeste gevallen wordt beperkt tot ten hoogste 3 meter.
Om te voorkomen dat erven bij de woningen in de loop der tijd door wijzigende omstandigheden en veranderende woonwensen zouden "dichtslibben", wordt een limiet gesteld aan de oppervlakte aan bouwwerken bij woningen. Ten hoogste 50% van de gronden buiten het als zodanig aangeven bouwvlak met de bestemming 'Wonen' mag bebouwd en overdekt worden. De absoluut gemeten maximale oppervlakte mag niet meer dan 30 m² bedragen bij percelen kleiner dan 200 m², niet meer dan 45 m² bij percelen van 200 m² tot 500 m², niet meer dan 60 m² indien het perceel 500 m² of groter is en niet meer dan 75 m² indien het perceel 1000 m² of groter is.
Indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd, dient de afstand van gebouwen tot de erfscheiding ten minste 1 meter te bedragen. De hoogte van de uitbouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan de verdiepingshoogte van het aangrenzende hoofdgebouw. Deze hoogte mag worden overschreden door een schuine afdekking.
Aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten
De toenemende belangstelling voor zelfstandig ondernemerschap, telewerken en het hebben van een werkplek aan huis, hebben, naast de dalende gemiddelde woningbezetting en andere gewijzigde woonwensen, geleid tot de behoefte aan vestigingsmogelijkheden van beroepen aan huis in woonwijken.
Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis kunnen tot op zekere hoogte stedenbouwkundig worden ingepast. De bestemmingsregeling sluit aan op de regelingen die elders in de gemeente Roosendaal gebruikelijk zijn. Hieruit volgt dat aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:
-
De woning inclusief bijbehorende bouwwerken, die voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten nodig is, behoudt in overwegende mate de woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en maximaal 50 m² van de bijbehorende bouwwerken mag worden aangewend voor de uitoefening van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
-
Het gebruik ten behoeve van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten levert geen hinder voor het woonmilieu op en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt, waarbij in ieder geval geen gebruik mag plaatsvinden dat nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken en als zodanig is opgenomen in artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer, zoals dit van kracht is op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van dit bestemmingsplan;
-
De aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten hebben geen publieksgericht karakter;
-
Het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer en/of leidt niet tot een onaanvaardbare parkeerdruk;
-
Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.
De uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en de uitoefening van kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten worden - mits aan bovenstaande voorwaarden is voldaan- rechtstreeks toegelaten.
6.3.2 Tuin
De gronden tussen de voorgevel van de hoofdgebouwen en de openbare ruimte zijn medebepalend voor het karakter van het woon- en leefmilieu. De kwaliteit van de ruimte tussen de gebouwen is gebaat bij een helder beeld waarbij de plaats van de hoofdgebouwen zichtbaar is. Het ruimtelijk beleid is er meestal op gericht om bebouwing voor de voorgevel van de hoofdgebouwen te voorkomen.
6.3.3 Groen
De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor beplantingen, bermen en structureel groen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen en algemeen nut worden gerealiseerd en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.3.4 Verkeer
De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor wegen, opstelstroken en busstroken daar niet onder begrepen, vervolgens: voet- en fietspaden, speel-, spel- en daarmee vergelijkbare sportvoorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen in clubverband, beplantingen, bermen, watergangen en andere waterpartijen, voorzieningen ten behoeve van algemeen nut, zoals bergbezinkbassins en transformatorhuisjes, en afvalinzameling, parkeerplaatsen, geluidswerende voorzieningen en daarbij behorende beplantingen kunstwerken en kunstobjecten.
6.3.5 Waarde - Archeologie 1
Het plangebied is mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Het opgenomen vergunningenstelsel voorziet in de bescherming van mogelijke archeologische waarden. Indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn, kunnen bepaalde werkzaamheden en bouwactiviteiten plaatsvinden zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
6.3.6 Molenbiotoop
Ter waarborging van de windvang en het zicht op molens zijn door de provincie molenbiotopen vastgesteld. De molenbiotoop betreft het gebied rondom de molen dat beschermd wordt tegen het oprichten van bebouwing en beplanting in verband met de windvang en het zicht op de molen. De molenbiotoop wordt berekend aan de hand van de hiervoor geldende formule, zoals opgenomen in de regels.
Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Deze verplichting geldt niet als de situatie zoals genoemd in artikel 6.12 lid 2 Wro zich voordoet en het kostenverhaal anders is voorzien.
Alle te ontwikkelen gronden in het plangebied zijn in bezit van de gemeente. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig.
Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak
8.1 Overleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd en is toegezonden worden aan de diverse overlegpartners.
8.2 Inspraak
In het kader van de inspraakverordening van de gemeente zal het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd en is toegezonden worden aan de diverse overlegpartners.