direct naar inhoud van Toelichting
Plan: buitengebied, herziening Buitenman 3, Lage Mierde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Aanleiding
Langs de Reusel (tussen Reusel en Baarschot), de Raamsloop (nabij Lage Mierde) en Landgoed De Utrecht liggen er vanuit het beheerplan voor Natura 2000-gebied Kempenland-West en de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor Waterschap De Dommel verschillende opgaven. In de huidige situatie van kanalisering van de beken Reusel en Raamsloop is er geen sprake meer van een natuurlijk peilbeheer. De beken kennen nu naast onnatuurlijk grote peilfluctuaties over het algemeen een lager peil. Water wordt in de huidige situatie minder goed vastgehouden, dat leidt tot verdroging van de beekdalen, natuurgebieden en ook van landbouwgronden wanneer sprake is van meer frequent terugkerende droge perioden. Naast verdroging is ook sprake van een verminderde waterkwaliteit in de beken en het stroomafwaarts gelegen natuurgebied Landgoed De Utrecht.

Om de waterkwaliteit te verbeteren en de natuurwaarden in het gebied te versterken, zijn doelen gesteld die een bijdrage leveren. De KRW richt zich hierbij op de waterkwaliteit en de morfologie van de beken, terwijl het Natura 2000-beheerplan is gericht op behoud en versterking van natuurwaarden in Natura 2000-gebied Kempenland-West. Daarnaast worden in het gebied aanverwante doelen nagestreefd vanuit Natuurnetwerk Brabant (NNB), het beleid rond Natte Natuur-parels (NNP), recreatie en klimaat. Waterschap De Dommel wil de doelen die voor het projectgebied zijn vastgesteld behalen met behulp van beekherstel en maatregelen om de grondwaterstand te verhogen en de kwelflux te verbeteren: ofwel vernatting van het gebied.

Om maatregelen voor beekherstel De Reusel uit te kunnen voeren is ervoor gekozen om ter hoogte van de Buitenman 3 in Lage Mierde meer ruimte te reserveren voor de beek. Het betreft hier het westelijk deel van het plangebied. Binnen het plangebied wordt alle bestaande bebouwing (woning, zorgatelier en bijgebouwen) gesloopt. Het meest oostelijke deel van het plangebied krijgt een woonbestemming, die het mogelijk maakt een nieuwe woning met bijgebouwen te kunnen realiseren. De inrichting van het terrein staat grotendeels open. Er moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de wettelijke bepalingen.

Doel

De vigerende planologische situatie is in strijd met de beoogde situatie en middels voorliggend bestemmingplan wordt de wijziging van bestemming 'Maatschappelijk' naar deels 'Natuur' en deels 'Wonen' mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie bevindt zich aan de Buitenman 3 te Lage Mierde. De Buitenman 3 is ten noorden gelegen van de kern de Lage Mierde. Op onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied met rood omkaderd. Direct ten westen van het plangebied is De Reusel gelegen. Het plangebied is ontsloten door de ontsluitingsweg 'Buitenman'.

Er is voor gekozen om het bestemmingsplan te beperken tot het perceel Buitenman 3 met de maatschappelijke bestemming, zodat de voorgestelde verbreding van de beek hier kan plaatsvinden. Aanpassing van het bestemmingsplan Buitengebied is verder niet noodzakelijk. De agrarische bestemming achter de huidige maatschappelijke bestemming kan gehandhaafd blijven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0001.png" Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende plannen

Op dit moment is het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van de gemeente Reusel-de Mierden het vigerende bestemmingsplan in het plangebied. Ter plaatse van het projectgebied geldt thans de enkelbestemming "Maatschappelijk", zie figuur 1.2. Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen en aanduidingen ter plaatse van het plangebied (of delen daarvan) aanwezig:

Dubbelbestemmingen:

- Archeologische verwachtingswaarde;

- Natte natuurparel kern;

- Natte natuurparel buffer.

Aanduidingen:

- Beekherstel;

- Ecologische hoofdstructuur;

- Extensiveringsgebied;

- Regionale natuur- en landschapseenheid;

- Zoekgebied waterberging;

- Bebouwingsconcentratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Vigerende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied en het planvoornemen beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en de gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historie

In het kader van beekherstel Reusel de Mierden, is uitvoerig onderzoek gedaan naar de cultuurhistorie van het gebied. Hieruit blijkt dat de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden vooral samenhangt met landschapselementen, die de oorspronkelijke structuur van het heidelandschap met oude akkercomplexen aantonen. De wegenstructuur wordt hoog gewaardeerd vanwege de relatie met de ontginning vanaf de middeleeuwen en het reliëf in het landschap. Het aantal gebouwde monumenten beperkt zich tot een rijksmonumentale langgevelboerderij aan de Wellenseind 6. Ook de landgoederen De Utrecht en Wellenseind met hun kenmerken en waarden zijn van cultuurhistorische waarde. Deze cultuurhistorische waarden passen bij de verhaallijn 'Bestuurlijk Brabant' uit het beleidskader erfgoed 2016 – 2020 van provincie Noord-Brabant. De landgoederen De Utrecht en Wellenseind laten een verleden zien van de rijke bestuurlijke elite in Brabant. De kenmerken en waarden van deze landgoederen dienen volgens het erfgoedbeleid van provincie Noord-Brabant ook behouden te blijven om de verhalen van Brabant te kunnen (blijven) vertellen.

Deze structuur van het heidelandschap,de wegenstructuur en de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen blijven met de beoogde ontwikkeling gehandhaafd. Doordat de ontwikkeling het mogelijk maakt om een deel van het plan te geven in te richten als natuur, treedt er een positief effect op ten aanzien van de historische waarde van het landschap.

2.2 Ruimtelijke structuur

De omgeving van het plan kenmerkt zich door voornamelijk agrarische kavels. De omgeving rondom de bebouwing is redelijk open, met direct aansluitend op de verspreid gelegen bebouwing opgaande beplanting en kleine bosjes. Direct ten westen van het plangebied is de beek de Reusel gelegen. De Reusel is in de huidige situatie zuid- naar noord geörienteerd. In de toekomstige situatie zal de Reusel echter een natuurlijker karakter krijgen. De Reusel buigt ten noorden van het plangebied meer af richting het noordoosten. Ten westen en ten noorden van het plangebied verandert de ruimtelijke structuur van voornamelijk agrarische kavels naar een bosachtige landschap. In het bosgebied ten noordwesten van het plangebied is een relatief groot bungalowpark gevestigd. Dit bungalowpark is omringd door bomen en struiken waardoor het park is ingepast in de bosomgeving.

De Buitenman zit direct verbonden aan de Hogeweg, de Wellenseind (N269),de Kruisvelden en de Beekakkerweg. De Hogeweg verbindt het westelijk buitengebied (inclusief het Bungalowpark en een aantal campings) met de kern Lage Mierde. De N269 is een autoweg en verbindt de kernen van (van noord naar zuid) Hilvarenbeek - Esbeek - Lage Mierde en Reusel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0003.png"

Figuur 2.1. Ruimtelijke structuur

2.3 Functionele inrichting

In de omgeving van het plangebied zijn veel recreatieve functies in de vorm van campings en bungalowpark en bossen aanwezig. Ten noorden van het plangebied is het bestaande natuurgebied de Utrecht gelegen. Het gebied leent zich daardoor goed voor voetgangers en fietsers. Verder zijn er verscheidene agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied. Direct ten oosten van het plangebied is een maatschappelijke functie gelegen. De stedelijke functies zijn gevestigd in de kern Reusel. In de kern Reusel zijn onder meer functies zoals onderwijs, winkelvoorzieningen, horeca en sportvoorzieningen aanwezig.

Het gebouw dat onderdeel uitmaakt van het plangebied betreft een zorgatelier en een bedrijfswoning. In de toekomstige situatie worden deze gebouwen gesloopt. Het westelijk deel van het plangebied wordt ingericht als natuur en in het oostelijk deel van het plangebied wordt de nieuwbouw van een woning mogelijk gemaakt. De zorgatelier zal elders in de regio terug komen, een definitieve locatie is op dit moment nog niet bekend.

De beek De Reusel is gelegen direct ten westen van het plangebied. Het is in de huidige situatie niet mogelijk om lang de Reusel te wandelen of te fietsen. Met de beoogde ontwikkeling wordt de functie van de Reusel versterkt in het gebied waardoor er in de toekomst mogelijk meer ingespeeld kan worden op de recreatie mogelijkheden. Het versterken van de recreatiemogelijkheden zou goed kunnen aansluiten bij de recreatie mogelijkheden in de omgeving van het gebied.

2.4 Planvoornemen

Het plangebied wordt als het ware opgedeeld in twee nieuwe percelen (zie onderstaande figuur 2.2). Het westelijke deel wordt bestemd als natuur. In het kader van Beekherstel Reusel de Mierden vinden hier in de toekomst werkzaamheden plaats die dit gebied betrekken bij de beek de Reusel als natuur. Het oostelijk deel van het plangebied wordt bestemd als wonen en hier wordt middels de (bouw)mogelijkheden die de woonbestemming biedt (conform voorwaarden uit het in procedure zijnde voorontwerp-bestemmingsplan Buitengebied) 1 woning mogelijk gemaakt.

Van de toekomstige woning is nog geen ontwerp beschikbaar, omdat dit bestemmingsplan vooruitlopend op de verkoop van de grond wordt opgesteld. Ontwerp van de woning dient geheel conform de opgenomen (bouw)mogelijkheden en voorwaarden zoals opgenomen in de Regels te worden uitgevoerd. Parkeren dient op eigen terrein gerealiseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0005.png"

Figuur 2.2 Situatietekening met een indeling naar enkelbestemming

2.5 Te slopen bebouwing

De procedure van totstandkoming van dit bestemmingsplan kent een lang traject, waarbij intensief wordt samengewerkt tussen het Waterschap, de gemeente en de provincie. Een proces waarbij diverse disciplines en een goede ruimtelijke ordening de basis vormen.

 

Op basis van de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit - deel Buitengebied' is het plangebied beoordeeld. Een beschrijving van deze herziene welstandsnotitie is te vinden in paragraaf 3.4.2. Bij het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure wordt gekeken in hoeverre overtollige bebouwing/bijgebouwen gesloopt moeten worden. Het huidige terrein heeft 5 gebouwen, waarvan 1 en 2 de (bedrijfs-)woning en het zorgatelier vormen en de gebouwen 3,4 en 5 bijgebouwen zijn. De gebouwen zijn in onderstaande figuur 2.3 weergegeven. De woning en het zorgatelier moeten sowieso gesloopt worden ten behoeve van de realisering van de natuurbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0006.png"

Figuur 2.3 Bestaande te slopen bebouwing binnen het plangebied

Vastgesteld kan worden dat de bijgebouwen geen cultuurhistorische waarde hebben of dat deze kwalitatief waardevol zijn. Op basis van het voorgaande en ter voorkoming van verrommeling van het landschap worden alle gebouwen gesloopt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Daarin beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten het wil investeren. De Rijksoverheid richt zich daarnaast op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen inzake (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk in de SVIR een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder omvat een aantal beoordelingsstappen en heeft als doel duurzame gebiedsontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is vervolgens als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De beoogde ontwikkeling betreft het slopen van één bedrijfswoning en het oprichten van één nieuwe woning waardoor de ontwikkeling niet Ladderplichtig is.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Doorwerking in het planvoornemen

Met de ontwikkeling vinden er geen transformaties plaats aan de hoofdinfrastructuur of op overige nationale belangen. Het versterken van de natuur draagt bij aan de ecologische hoofdstructuur .

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro)

Op 7 februari 2014 hebben Gedeputeerde Staten de partiële herziening van de Svro vastgesteld. Deze nieuwe Structuurvisie is per 19 maart 2014 in werking getreden.

Er is bewust gekozen om een niet een geheel nieuwe visie op te stellen. Derhalve blijft zorgvuldig ruimtegebruik het uitgangspunt. Bij ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied ter invulling van ene ontwikkeling. De provincie wil nieuw ruimtebeslag zoveel mogelijk voorkomen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied wil de provincie dat een ontwikkeling gepaard gaat met een investering in het landschap om de omgevingskwaliteit te waarborgen en daar waar mogelijk verder te versterken.

Beleidsuitgangspunten

Het plangebied ligt volgens de provinciale Structurenkaart in 'groenblauwe mantel', deels in de 'Robuust water- en natuursysteem' en in de 'cultuurhistorische landschappen'.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het zijn meestal gebieden grenzend aan het kerngebied natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het kerngebied. De waarden in de groenblauwe mantel zijn meestal gekoppeld aan landschapselementen, het watersysteem en de aanwezigheid van bijzondere planten en dieren.

Binnen de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het is nodig deze positie te behouden en / of een ontwikkeling in grondgebonden agrarisch gebruik te bevorderen. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water en landschap is een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt. Ontwikkelingen dienen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel te passen. Ontwikkelingsmogelijkheden voor kapitaalintensieve functies en mogelijkheden voor verdere intensivering zijn beperkt.

Doorwerking in het planvoornemen

De ontwikkeling geeft een deel van het plangebied terug aan de natuur. Hierdoor wordt de groenblauwe mantel versterkt ten opzichte van de huidige situatie. Doordat met de ontwikkeling slechts één woning wordt opgericht (waarvoor eerst een bedrijfswoning wordt gesloopt), is er geen sprake van extra ruimtebeslag of negatieve effecten op de groenblauwe waarden. De groenblauwe waarden worden zelfs versterkt doordat het project beekherstel Reusel de Mierden inspeelt op een natuurlijke meandering van de Reusel en doordat in het projectgebied een gedeelte wordt bestemd als 'natuur'. Hiermee wordt aangesloten bij de ruimtelijke structuur van het omliggende gebied.

Robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem

De rivieren, de beken en kreken vormen binnen Noord-Brabant de samenbindende waterstructuur. Bij toekomstige ontwikkelingen in stad en land wil de provincie dat het patroon van beken en kreken beter beleefbaar wordt. De water-, natuur- en recreatieve ontwikkelingen worden sterker aan dit patroon gekoppeld en het systeem wordt meer ingericht en afgestemd op de gevolgen van de klimaatverandering. Dorpen en steden verbeteren de relatie met de rivier, de beek en krekenstructuur. Dit betekent dat de beken en kreken als doorgaande structuur meer kwaliteit krijgen. Daarbij wordt gekeken naar de grensoverschrijdende relaties van natuurgebieden en het watersysteem. Te denken valt aan grote natuurgebieden als de Brabantse Wal en de Biesbosch en de beken aan de zuidgrens van Brabant.

Doorwerking in het planvoornemen

Door de ruimtelijke opgave (de sloop van het zorgatelier en de bedrijfswoning en het realiseren van een woning), wordt extra ruimte gecreëerd rond de bestaande waterstructuur. Middels het project beekherstel Reusel de Mierden wordt de ecologische structuur van de beek Reusel versterkt.

Cultuurhistorische landschappen

De ontwikkeling is gelegen in het door de provincie aangewezen gebied 'cultuurhistorische landschappen'. Bij de ontwikkeling van het landschap spelen de kwaliteitsverbetering van het landschap, de cultuurhistorische landschappen en de gebiedspaspoorten een belangrijke rol. De provincie stimuleert uitwerking op regionaal schaalniveau en daarmee regionaal maatwerk en regionale samenwerking.

De provincie ziet een belangrijke rol voor de landbouw, recreatie en toerisme in de gebiedsgerichte en integrale aanpak in het buitengebied. In het bijzonder geldt dat in de aanpak en uitvoering van de Landschappen van Allure (Het Groene Woud, Maashorst en Brabantse Wal). Voor deze gebieden geldt dat de landbouw, met name verbrede landbouw, recreatie en toerisme belangrijke economische motoren zijn. Het accent ligt daarom minder op de primaire agrarische productie maar meer op groen ondernemerschap.

Doorwerking in het planvoornemen

Doordat de ontwikkeling het mogelijk maakt om een deel van het plan in te richten als natuur, treedt er een positief effect op ten aan zien van de historische waarde van het landschap. Met het oprichten van één woning (waarvoor een bedrijfswoning wordt gesloopt) wordt de karakteristiek landschap niet aangetast.

3.2.2 Omgevingsvisie

Vooruitlopend en anticiperend op de in werking treding van de nationale Omgevingswet in 2022 hebben Provinciale Staten op 14 december 2018 de Brabantse omgevingsvisie vastgesteld. Met deze omgevingsvisie geeft de provincie richting aan wat zij voor Brabant wil bereiken en biedt daarmee handvatten voor haar handelen in de praktijk. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste provinciale ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. In de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie.

De visie geeft daarbij richting aan deze opgaven vanwege de ingrijpende veranderingen waarmee zij gepaard gaan. Daarnaast geeft de Omgevingsvisie ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De omgevingsvisie is verplicht, maar uitsluitend zelfbindend voor de provincie. De visie wordt de komende jaren nader uitgewerkt in diverse programma's en in een provinciale omgevingsverordening.

Doorwerking in het planvoornemen

De beoogde ontwikkeling is een lokale ingreep waarbij er een deel van het plangebied wordt teruggegeven aan de natuur. Doordat de ontwikkeling het mogelijk maakt om een deel van het plan te geven in te richten als natuur, treedt er een positief effect op ten aan zien van klimaatadaptatie.

3.2.3 Interim Omgevingsverordening

Op 25 oktober 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) vastgesteld. De IOV betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. De IOV vormt een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening, die op grond van de Omgevingswet zal worden vastgesteld en die verplicht is voor provincies.

De IOV is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie. De nieuwe manier van werken met diep, rond en breed kijken is opgenomen uit de Omgevingsvisie en er wordt vaker een koppeling gelegd met omgevingskwaliteit door bijvoorbeeld sanering van leegstaand vastgoed elders. Vanuit de Brabantse omgevingsvisie wordt ruimte geboden aan goede initiatieven, waar met de IOV invulling aan wordt gegeven door het opnemen van doelvoorschriften. Met een 'ja, mits - benadering' wordt ruimte geboden aan maatwerk. Ruimtelijke ontwikkelingen worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt.

Naast de algemene regels ten aanzien van omgevingskwaliteit kent de IOV specifieke regels voor de daarvoor aangewezen gebieden. Het plangebied kent specifieke regels ten aanzien van de gebiedsaanduidingen: Landelijk gebied, Natuurnetwerk Brabant, Groenblauwe mantel, Attentiezone waterhuishouding, Behoud en herstel van watersystemen, Reservering waterberging, Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied.

 

Omgevingskwaliteit

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het grondgebied van de provincie Noord-Brabant dient invulling te worden gegeven aan een goede omgevingskwaliteit. Deze 'basisbeginselen' zijn opgenomen in artikel 3.5 t/m 3.9 van de IOV.

Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Lid 1. Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.

Lid 2. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • a. zorgvuldig ruimtegebruik;
  • b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
  • c. meerwaardecreatie.

Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:

  • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
    • 1. nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
    • 2. er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
  • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.

Lid 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan het werkingsgebied Stedelijk Gebied of een bestaand bouwperceel.

Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering

Lid 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.

Lid 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Lid 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Artikel 3.8 meerwaardecreatie

Lid 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Lid 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap

Lid 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

Lid 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

  • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
  • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

Lid 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

  • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
  • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  • d. het wegnemen van verharding;
  • e. het slopen van bebouwing;
  • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
  • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Lid 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.

Doorwerking in het planvoornemen

Met de beoogde ontwikkeling wordt er van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' afgeweken middels een bestemmingsplanherziening. Met de ontwikkeling wordt het gebouw van het zorgatelier en de bijbehorende bedrijfswoning gesloopt en er komt één woning op een gewijzigde ligging voor terug. Het is nodig om deze woning op een andere locatie te realiseren omdat er meer ruimte wordt gegeven aan de natuur.

Er is voor de beoogde ontwikkeling toepassing gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking), hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet ladderplichtig is.

Er is in hoofdstuk 4 van deze toelichting toepassing gegeven aan de lagenbenadering van de ontwikkeling.

Er wordt met de beoogde ontwikkeling meerwaarde gecreëerd ten aanzien van ecologie, waterhuishouding en belevingswaarde van het gebied. Een deel van het plangebied wordt ingericht als natuur, waarmee de ontwikkeling ook bijdraagt aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Voor de uitvoering van het Projectplan Waterwet Reusel De Mierden Noord, is het nodig om ruimte te creëren langs de beek Reusel. Door de bestaande bedrijfswoning te slopen en deze woning als het ware "te verplaatsen" verder van de beek vandaan (door het oprichten van de woning verder van de beek) ontstaat deze ruimte. Dit heeft als gevolg dat de kwaliteit van het landschap versterkt wordt. Het Projectplan Waterwet heeft de volgende effecten op het gebied van landschap en recreatie:

  • De aanleg van een meanderende beek geeft het beekdal van de Reusel in beginsel zijn natuurlijke karakter terug.
  • Bij de herinrichting van de Reusel is in overleg met het gebied gezocht naar vormen om de historische percelering terug te brengen in het beekdal, zonder dat het open karakter verloren gaat. Soorten die worden aangeplant zijn passend bij het beekdal en de omgeving.
  • Recreatiepaden in het gebied zijn opnieuw beschouwd en afgestemd op de natuurwaarden en recreatiebehoefte. Zo is ervoor gekozen een zonering aan te brengen zodat zowel de natuur als de recreant optimaal kunnen profiteren van het gebied. Door nieuwe paden aan te sluiten op reeds bestaande routes wordt met dit project bijgedragen aan een toekomstbestendig routenetwerk. In overleg met de streek zijn 4 locaties voor nieuwe oversteken bepaald. Dit maakt de beek en haar beekdal beleefbaar en zorgt voor betrokkenheid uit de streek.

Natuur Netwerk Brabant

Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:

  • a. Strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
  • b. Bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
  • c. Staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

Lid 2. Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

Lid 3. Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.

Doorwerking in het planvoornemen

De gronden van het plangebied welke gelegen zijn in Natuur Netwerk Brabant worden ontwikkeld tot (natte) natuur. De bestaande zorgatelier en de bijbehorende bedrijfswoning wordt uit het Natuur Netwerk Brabant verwijderd en buiten de begrenzing van het natuurnetwerk wordt een woning terug gebracht. Middels deze postzegelherziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' worden de gronden binnen het Natuur Netwerk Brabant van een passende herbestemming naar 'Natuur' voorzien, waarmee het behoud, herstel en bescherming van de ecologische waarden juridisch wordt geborgd.

Groenblauwe mantel

Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:

  • a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

Doorwerking in het planvoornemen

Op de gronden van het plangebied welke gelegen zijn in de groenblauwe mantel wordt een woning gerealiseerd. Voor deze woning wordt een zorgatelier en bedrijfswoning in het naastgelegen Natuur Netwerk Brabant gesloopt en het terrein ter plaatse ontwikkeld als (natte) natuur. Hierdoor wordt over het hele plan gezien meer ruimte gegeven aan de natuur, wat bijdraagt aan de ontwikkeling van het watersysteem, ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken van het gebied. De ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden van het gebied worden middels de bestemmingsplanregels beschermd.

Wonen in landelijk gebied

Artikel 3.68 wonen in landelijk gebied

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:

  • a. alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.

Lid 2. Een bestemmingsplan kan bij een bestaande woning de vestiging van een andere functie toelaten, als:

  • a. dit past binnen de voorwaarden die voor die functie zijn opgenomen in deze paragraaf;
  • b. in geval nieuwe bebouwing wordt opgericht, er elders feitelijk en juridisch een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen is gesloopt.

Artikel 3.69 afwijkende regels (burger)woningen

In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:

  • a. de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het bouwperceel, als is verzekerd dat:
    • 1. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.
  • b. de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als dat bijdraagt aan het behoud of herstel van deze bebouwing.
  • c. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Doorwerking in het planvoornemen

De ontwikkeling ziet toe op de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning en zorgatelier. Daarmee ziet voorgenomen plan op het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in combinatie met vervangende nieuwbouw van een bestaande woning. Middels de herbestemming van het voormalige bouwperceel naar 'Natuur' wordt de sloop van de bedrijfswoning en bijbehorende bebouwing geborgd. Het aantal woningen in het plangebied blijft gelijk, er is geen sprake van splitsing in meerdere woonfuncties, wat tevens in de planregels middels de bestemming 'Wonen' is geborgd.

Attentiezone waterhuishouding

Artikel 3.26 Attentiezone waterhuishouding

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Attentiezone waterhuishouding strekt tot bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

Lid 2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt in ieder geval regels over:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.

Lid 3. Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden die behoren tot het normale beheer en onderhoud.

Doorwerking in het planvoornemen

Middels de planregels worden voor de gronden binnen de Attentiezone waterhuishouding de handelingen als genoemd in lid 2 vergunningplichtig gesteld, waarmee negatieve effecten op de hydrologische instandhoudingsdoelen voor het Natuur Netwerk Brabant worden voorkomen.

Reservering waterberging

Artikel 3.36 Reservering waterberging

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Reservering waterberging strekt mede tot behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor waterberging behouden blijft indien dat bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling van functies.

Doorwerking in het planvoornemen

De gronden van het plangebied welke gelegen zijn in Reservering waterberging worden ontwikkeld tot (natte) natuur, hetgeen een bijdrage levert aan het waterbergend vermogen van dat gebied. Middels de bestemmingsplanregels worden de gronden beschermd en zijn handelingen die het waterbergend vermogen kunnen aantasten vergunningplichtig gesteld.

Behoud en herstel van watersystemen

Artikel 3.27 Behoud en herstel van watersystemen

Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op Behoud en herstel van watersystemen strekt mede tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

Lid 2. Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels die:

  • a. het oprichten van bebouwing beperken;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken;
  • c. het ophogen van gronden beperken.

Doorwerking in het planvoornemen

De gronden van het plangebied welke gelegen zijn in Behoud en herstel van watersystemen worden ontwikkeld tot (natte) natuur en ruimte voor de beek Reusel, hetgeen een bijdrage levert aan het behoud, beheer en herstel van watersysteem van de Reusel en het Natuur Netwerk Brabant. Middels de herbestemming van deze gronden naar 'Natuur' wordt het watersysteem beschermd en zijn handelingen die het infiltrerend en waterbergend vermogen van de gronden kunnen aantasten vergunningplichtig gesteld.

Beperkingen veehouderij / Stalderingsgebied

In artikel 3.51 afwijkende regels beperkingen veehouderij worden aanvullende regels gesteld ten aanzien van de vestiging, omschakeling naar of uitbreiding van een veehouderij. Artikel 3.52 aanvullende regels stalderen ziet toe op aanvullende regels over de uitbreiding van oppervlakte dierverblijven van hokdierhouderijen.

Doorwerking in het planvoornemen

Voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op de ontwikkeling van veehouderij binnen het plangebied. De bestemmingsplanregels voorzien daarnaast niet in de mogelijkheid tot oprichting van een veehouderij in het plangebied.

3.2.4 Meerwaardecreatie en kwaliteitsverbetering landschap

Het begrip meerwaardecreatie is een belangrijke kernwaarde uit de verordening. Het is een

basisprincipe waar bijvoorbeeld kwaliteitsverbetering van het landschap onder valt (artikel 3.8 en 3.9). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. Passende functies kunnen zich ontwikkelen als er ook een prestatie voor het landschap tegenover staat. Daardoor wordt aantasting van de basiskwaliteit (bodem, water) en verlies aan ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden voorkomen. In principe gaat de provincie uit van de realisering van een fysieke prestatie op de projectlocatie en/of de directe projectomgeving. Indien dat niet mogelijk is, is de vorming van een gemeentelijk of regionaal landschapsfonds een optie.

De provincie Noord-Brabant heeft de concept handreiking ‘Kwaliteitsverbetering van het Landschap,

de rood met groen regeling’, gepubliceerd. Het doel van deze handreiking is informatie bieden om

invulling te geven aan de ‘kwaliteitsverbetering van het landschap’ uit de Structuurvisie ruimtelijke

ordening en de Verordening ruimte. De handreiking geeft een aanzet hoe invulling kan worden

gegeven aan het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Belangrijk doel van de rood-met-groen koppeling is dat omgevingskwaliteiten worden versterkt door het voeren van een bewust (ruimtelijk) kwaliteitsbeleid. Landschappelijke inpassing (het ‘groen’) maakt deel uit van de ontwikkeling (het ‘rood’).

De regel voor kwaliteitsverbetering van het landschap uit de verordening richt zich niet alleen op de

realisering van een fysieke prestatie op de projectlocatie zelf, maar heeft juist ook als doel de kwaliteit

in de directe omgeving van de projectlocatie van de omgeving te verbeteren (binnenplanse

verevening). In sommige gevallen is het moeilijk of niet wenselijk om de gewenste

kwaliteitsverbetering van het landschap op de projectlocatie en de directe omgeving daarvan te

realiseren. Voor dat soort specifieke gevallen kent de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de mogelijkheid

van bovenplanse verevening, waarbij de vorming van een gemeentelijk of regionaal landschapsfonds

een optie kan zijn. De fysieke prestatie in het landschap vindt daarbij elders plaats.

Er zijn in grote lijnen drie methodes (met varianten) denkbaar om een kwantitatieve invulling van de rood-met-groen koppeling te geven, namelijk:

  • door maatwerk te leveren per ontwikkeling met menselijke expertise;
  • door het ‘rood’ om te rekenen naar euro’s en die euro’s in te zetten voor ‘groen’;
  • door de oppervlakte ‘rood’ om te rekenen naar een oppervlakte ‘groen’.

In de ‘Landschapsinvesteringsregeling De Kempen’ (d.d. 14 mei 2012) is vastgelegd welke

kwaliteitsverbetering in het landschap moet worden uitgevoerd. Hier wordt rood omgerekend naar

euro’s en deze kunnen worden ingezet voor groen. Er wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, namelijk:

Categorie 1:

Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor geen eisen worden gesteld voor wat betreft de ruimtelijke

kwaliteit van het landschap (artikel 3.2 VR niet van toepassing);

Categorie 2:

Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij wel zorg wordt gedragen voor behoud en bevordering van de

ruimtelijke kwaliteit, maar waar geen sprake hoeft te zijn van aanvullende kwaliteitsverbetering van

het landschap (artikel 3.2 VR niet van toepassing);

Categorie 3:

Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij een investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap

wordt verlangd (artikel 3.2 VR van toepassing).

Doorwerking in het planvoornemen

In deze situatie wordt een maatschappelijke bestemming opgesplitst in een bestemming 'Natuur' en een bestemming 'Wonen'. Enerzijds gaat het hier om een waardevermindering nu het perceel zijn maatschappelijke functie verliest en in grootte wordt gehalveerd. Anderzijds ontstaat een waardestijging nu de helft van het perceel een woonbestemming krijgt.

Door het bestemmen als 'Natuur' wordt een belangrijke kwaliteitsverbetering van het landschap bereikt. Immers dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het beekherstel van de Reusel. De beek kan ter plaatse van het perceel Buitenman 3 worden verbreed en de gronden kunnen verder natuurlijk worden ingericht.

Verder kan worden opgemerkt dat sprake is van meerwaardecreatie. Door opgaven en ontwikkelingen in het gebied te combineren ontstaat een meerwaarde. Immers het verbreden van de beek ter plaatse draagt bij aan het beekherstel als totaal, die grotere opgaven en belangen kent.

Ook zal de algehele en fysieke leefomgeving worden verbeterd, nu alle bestaande bebouwing op het perceel wordt gesloopt (vanuit de maatschappelijke functie). Nieuwbouw van een woning met bijgebouwen kan nu plaatsvinden op de helft van het voormalige perceel Buitenman 3, zodat hier ook sprake is van een kwaliteitsverbetering.

De aanleg en instandhouding van bestemming 'Natuur' wordt feitelijk en juridisch verzekerd door het opnemen van regels binnen het bestemmingsplan en door een specifieke bestemming dan wel aanduidingen op de verbeelding.

3.3 Regionaal beleid

Waterschap de Dommel

In 2015 heeft het Waterschap de Dommel het waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. In dit waterbeheerplan staan de doelstellingen die het waterschap nastreeft en wat het waterschap in de periode 2016-2021 gaat doen om deze doelen te halen. In het plan worden de volgende doelstellingen voor water uitgewerkt:

droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);

  • voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

De maatregelen die het waterschap treft voor de realisatie van de doelstellingen worden uitgewerkt in programma's.

Doorwerking in het planvoornemen

Een van deze programma's is beekherstel Reusel de Mierden. Het onderhavige project wordt uitgevoerd ten behoeve hiervan. Daarmee wordt er ingespeeld op het waterbeheerplan van Waterschap De Dommel.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

Op 22 mei 2018 heeft de gemeente Reusel-De Mierden een omgevingsvisie vastgesteld. Deze omgevingsvisie, welke voortborduurt op de in 2013 vastgestelde toekomstvisie, geeft richting aan de ingezette koers in ruimtelijke zin en schetst het programma voor de toekomst.

Voor het buitengebied worden vier landschapstypen onderscheiden, te weten de oude agrarische cultuurlandschappen, de beekdalen, jonge heideontginningen en de uitgestrekte bossen met enkele heidecomplexen. De bos- en heidegebieden zijn en blijven van grote waarde. Voor deze gebieden wordt naar een duurzaam evenwicht tussen productiebos-gemengd bos en natuur-recreatie gestreefd. De beekdalen krijgen de ruimte om hun natuurlijk karakter terug te vinden en herkenbaar te worden in het landschap. Voor het Reuseldal is de uitvoering gestart, mede gericht op natuurontwikkeling, waterberging en een goede aansluiting op de natte natuurparels en het landgoed De Utrecht.

Op de strategiekaart van de omgevingsvisie is het plangebied aangewezen als:

  • Primaat-Bos en Natuur:Bescherming en ontwikkeling van kwaliteit en/of omvang van de bestaande waarden (cultuurhistorie, natuur, maatschappelijke waarde), zoals waardevolle natuurgebieden, cultuurhistorisch waardevolle elementen en beeldbepalende linten en buurtschappen.
  • Primaat-Landschap: Versterken van het Kempisch karakter in landschappelijke en cultuurhistorische zin en stimuleren van een gezonde leefomgeving met ruimte voor groen en ontmoeting.
  • Primaat-Water en klimaatadaptatie: Vergroten van de wisselwerking in de beekdalen tussen de functies waterberging, waterkwaliteit en natuur (ecologische verbinding) in combinatie met beleving (recreatie).
  • Bestendigen-bestaande Situatie: Behouden van de bestaande situatie waarbij voor boscomplexen wordt ingezet op een meer geïntegreerd bosbeheer en vermindering van de monofunctionaliteit en voor (redelijk ongeschonden) agrarische cultuurlandschappen wordt ingezet op versterking van de landschapselementen.

Doorwerking in het planvoornemen

De ontwikkeling heeft een zeer beperkte impact op de ruimtelijke omgeving in het buitengebied van de Reusel. Het Primaat-Bos en natuurgebied wordt versterkt doordat een deel van het plangebied wordt teruggegeven aan de natuur. Dit betreffende deel krijgt de bestemming 'bos' of 'natuur'. Hierdoor wordt er aangesloten aan de gewenste ruimtelijke structuur uit het omgevingsvisie van de gemeente Reusel. Het Kempische karakter wordt niet aangetast omdat er geen structuur veranderingen plaatsvinden op een schaalniveau waardoor het karakter van het gebied wordt veranderd. De infrastructuur blijft eveneens onaangetast. De water en klimaatadaptatieopgave in het gebied wordt middels het plan, de Beekherstel Reusel De Mierden, versterkt. Tot slot treden er geen negatieve effecten op gebied van de bossen dan wel bosbeheer, agrarische cultuurlandschappen of landschapselementen. Met de beoogde ontwikkeling worden deze aspecten juist versterkt doordat een deel van het plangebied wordt teruggegeven aan de natuur. Tot slot wordt er in gezet om de monofunctionaliteit van het gebied te verminderen. Doordat met de ontwikkeling de bestaande zorgatelier wordt gesloopt, treedt er een negatief effect ten aanzien op gebied van functionaliteit. Echter zal deze functie elders in de omgeving worden opgericht.

3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit - deel Buitengebied

De gemeenteraad heeft op 2 november 2021 de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit, deel Buitengebied ' vastgesteld. De nota bevat het geactualiseerde welstandsbeleid voor het buitengebied van de gemeente. In de herziening van de welstandsnota wordt niet alleen gekeken naar de gebouwen, maar ook naar de kwaliteit van de omgeving en de landschappelijke inpassing. De nota heeft een meer open houding, waarbij niet toetsen en verplichten, maar inspireren, voorlichten, stimuleren en begeleiden centraal staan.

In het kader van de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit - deel Buitengebied' streeft de gemeente, samen met de provincie, naar de sloop van overtollige bebouwing en naar kwaliteitsverbetering in het buitengebied. Overtollige, niet in het landschap passende bebouwing dient te worden gesloopt. Belangrijke afwegingsfactoren zijn onder andere bestemmingswijziging, functie, cultuurhistorische waarden en monumentale status van de bebouwing. Algemene slogan is 'Minder grijs, meer groen'.

In deze situatie is sprake van het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure, waarbij alsdan het uitgangspunt is het slopen van alle overtollige bebouwing/bijgebouwen.

Volgens de Nota Ruimtelijke Kwaliteit ligt het perceel op de overgang van de landschapstypen 'beekdallandschap' en 'oud agrarisch cultuurlandschap'. Vanuit het beekdal geldt dat het volume van het hoofdgebouw en bijgebouwen passend moet zijn in dit landschapstype en geen verstorend beeld mag opleveren.

Vanuit het oud agrarisch cultuurlandschap wordt aangegeven dat het erf bestaat uit een ensemble van hoofdgebouw en bijgebouw, omringd door erfbeplanting. Woningen en bijgebouwen sluiten op elkaar aan.

Een beoordeling in het kader van deze nota heeft al plaatsgevonden in paragraaf 2.5

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 M.e.r.-beoordeling

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaand aan het ruimtelijke plan dat voorziet in ontwikkelingen met (mogelijk) belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit-m.e.r.

Een bestemmingsplan (of uitwerkingsplan) kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Op grond van het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage moet het bevoegd gezag, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, zich er alsnog van vergewissen of activiteiten geen significante milieugevolgen kunnen hebben. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Toetsing

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig.

Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Hierbij wordt 'het bestemmingsplan' zowel genoemd in kolom 3 (plannen) als kolom 4 (besluiten). Doordat dit uitwerkingsplan voorziet in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling, wordt voldaan aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. De ontwikkeling in dit uitwerkingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit uitwerkingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht, aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met bovenstaande drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau. Zo kent het plangebied een aanzienlijk kleinere oppervlakte en voorziet het plan in maximaal 1 woning, terwijl pas bij 2000 woningen of meer sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht. Daarnaast blijkt uit de volgende paragrafen in dit hoofdstuk dat dit plan geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Doorwerking op het plan

Conclusie is dat de gewenste ontwikkeling niet tot belangrijke milieugevolgen zal leiden. Een MER of m.e.r.-beoordeling, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, is daarmee niet nodig.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Methodiek

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 4.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Milieu-
categorie  
Richtafstanden in 'rustige woonwijk'   Richtafstanden in 'gemengd gebied'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

Tabel 4.1 Richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.

Doorwerking in het planvoornemen

De gemeente Reusel-De Mierden heeft in 2017 een Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. In de GVVP is in module 5 aangegeven over welke wegen vracht- en landbouwverkeer plaatsvindt. Hierin is tevens aangegeven dat over de Buitenman vracht- en landbouwverkeer plaatsvindt. Conform de VNG-milieuzoneringsmethodiek mag daarom het plangebied beschouwd worden als een 'gemengd gebied. Op grond van het voorgaande mag in deze situatie worden getoetst aan de richtafstanden zoals weergegeven in tabel 4.1 in kolom 'Richtafstanden in 'gemengd gebied''.

In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0007.png"

Figuur 4.1 Aanwezige bedrijven nabij het plangebied

Het gaat hierbij om de volgende bedrijven/ bedrijfsactiviteiten:

Wellenseind 3t

De bedrijfsbestemming aan de Wellenseind 3t betreft een 'Nutsvoorziening'. De afstand van het plangebied tot de bedrijfsbestemming bedraagt ongeveer 300 meter. De dichtsbijzijnde woning die niet bij het bedrijf behoort ligt op een afstand van ongeveer 36 meter. Deze bedrijfsbestemming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling conform de VNG-milieuzoneringen methodiek.

Bungalowpark Vogelzang

Op ongeveer 130 meter van het plangebied is het Bungalowpark Vogelzang gelegen. Het bungalowpark valt onder de categorie 'vakantiecentra' Vakantiecentra worden gerekend tot milieucategorie 3.1. De ‘grootste afstand’ daarbij bedraagt 30 meter (aspect geluid) in een gemengd gebied. Het plangebied ligt op een grotere afstand dan 30 meter, waardoor het bungalowpark geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling conform de VNG-milieuzoneringen methodiek.

Omliggende landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw bedrijven

De omgeving van het plangebied is overwegend agrarisch georiënteerd. De grootste afstand ten opzichte van agrarisch gerichte bedrijven bedraagt 100 meter (geur) bij een gemengd gebied. Binnen een afstand van 100 meter van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Daarmee vormen de aanwezige agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied geen belemmering ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Het plan is daarmee inpasbaar conform de VNG-milieuzoneringen methodiek

Hogeweg 1/1a

Het naastgelegen perceel aan de Hogeweg 1/1a heeft een maatschappelijke bestemming. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' is de volgende specifieke vorm van de maatschappelijke bestemming toegestaan: "centrum voor ruimtelijke vormgeving: expositieruimte met werkruimten, waar geen (permanente) bewoning of verblijf is toegestaan".

Op basis van deze specifieke maatschappelijke bestemming, valt deze locatie is te categoriseren onder milieucategorie 2. Er geldt een specifieke aanduiding, zodat de beoogde ontwikkeling tenminste op 10 meter afstand van de naastgelegen perceelgrens mogelijk is. Het naastgelegen perceel betreft Hogeweg 1/1a. De richtafstand van een bedrijf met milieucategorie 2 betreft in een gemengd gebied 10 meter. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling inpasbaar is conform de VNG-milieuzoneringen methodiek.

4.3 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed kunnen zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten deze hebben op de verkeerskundige situatie om in het voorkomend geval de noodzakelijk passende maatregelen te kunnen nemen.

Doorwerking in het planvoornemen

In de huidige situatie is binnen het plangebied een bedrijfswoning en een zorgatelier gevestigd. In de nieuwe situatie worden deze objecten gesloopt en wordt binnen het plangebied één woning toegestaan. In vergelijk zullen in de toekomstige situatie minder verkeersbewegingen van- en naar het plangebied plaatsvinden (de maatschappelijke functie van het zorgatelier vervalt immers).

In de toekomstige situatie zal het parkeren op eigen terrein moeten plaatsvinden. Het plangebied is voldoende groot en voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

4.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.


Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO² en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Doorwerking in het planvoornemen

Het planvoornemen omvat het oprichten van één woning en de sloop van een bedrijfswoning en een zorgatelier. Met de ontwikkeling zijn activiteiten met een hoge luchtverontreiniging uitgesloten. Een dergelijke ontwikkeling is in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Hier kan daarom worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren.

Volgens de monitoring NSL van de Rijksoverheid is de luchtkwaliteit rond de dichtsbijzijnde meetpunten (N269 Wellenseind) goed. De waarde van het dichtsbijzijnde punt bedraag 15.9 µg/m³ (NO2-concentratie), 18,1 µg/m³ (PM10-concentratie), 18,14 (PM2.5-concentratie), <0.75µ/m³ (EC-concentratie) en heeft 6,4 PM10 overschrijdingsdagen. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Nu de luchtkwaliteit niet in betekende mate zal verslechteren zal dit ook in de nieuwe situatie zo blijven. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Stikstofdepositie

Wettelijk kader

Conform de Wet natuurbescherming (Wnb) dient bij nieuwe activiteiten getoetst te worden of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden. Het plangebied grenst aan Natura 2000-gebied Kempenland - West. De Reusel maakt hiervan onderdeel uit.

In de beslisboom voor stikstofdepositie (hieronder) zijn de stappen weergegeven om vergunningsplicht vast te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0008.png"

Figuur 4.2 Beslisboom voor stikstofdepositie

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Hierin worden tijdelijke bouw- en sloopactiviteiten vrijgesteld van vergunningplicht. De vrijstelling geldt voor mobiele werktuigen, bouwverkeer én omleidingsroutes.

Vanuit vergunningverlening (Wnb) wordt alleen nog gekeken naar de permanente stikstofemissies en bijbehorende depositie tijdens de gebruiksfase, bijvoorbeeld door toename van verkeer en/of andere routeringen ervan.

Doorwerking in het planvoornemen

Met de beoogde ontwikkeling neemt de structurele stikstofdepositie af omdat er met een maatschappelijke bestemming met een bedrijfswoning meer transportbewegingen naar het perceel te verwachten valt dan bij de functie waarin alleen wonen is toegestaan. De stikstofdepositie van de realisatiefase is vrijgesteld en hoeft niet te worden getoetst. De stikstofdepositie is door de gemeente beoordeeld. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Industrielawaai

Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

Onderzoeksresultaten

Een geluidsonderzoek is uitgevoerd voor de wijziging van het bestemmingsplan van Buitenman 3, zie Bijlage 1. Uit dit onderzoek komen de volgende aandachtspunten.

Wegverkeerslawaai en geluidbeleid gemeente Reusel – De Mierden:

Vanwege de Buitenman is de maximale afstand tot de 48 dB contour 20 meter en de maximale afstand tot de 53 dB contour 10 meter. Indien de nieuwe woning meer dan 20 meter van de wegas wordt gebouwd, zullen er geen overschrijdingen op de gevels optreden. Wordt de nieuwe woning binnen 20 meter van de wegas gebouwd, zal het verlenen van hogere waarden noodzakelijk zijn. In dit geval zal de achtergevel van de woning geluidluw zijn, waarmee voldaan wordt aan het geluidbeleid van de gemeente Reusel – De Mierden. In de onderstaande tabel zijn de dB waarden op de gevel op respectievelijk 1,5, 4,5 en 7,5 meter weergegeven.

Rekenhoogte [m]   Afstand wegas tot geluidcontour [m]  
  48 dB   53 dB  
1,5   18   10  
4,5   20   9  
7,5   20   8  

Tabel 4.2 Geluidsniveau in relatie tussen de afstand van de gevel van de woning en de wegas

Om de afstand van 20 meter vanuit de wegas te kunnen garanderen wordt het bouwvlak voor de nieuw te bouwen woning op deze afstand tot de wegas gelegd. Hierdoor zijn er geen aanvullende maatregelen vereist.

Doorwerking in het planvoornemen

Op basis van het geluidonderzoek is er voor gekozen om het bouwvlak op 20 meter van de wegas te projecteren. Daarmee wordt voldaan ten aanzien van de toetsresultaten van geluidhinder.

4.7 Geurhinder

Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij schept het kader voor de onderbouwing van nieuwe plannen voor het

aspect geur. De Wgv heeft ook consequenties voor de ontwikkeling van nieuwe ruimtelijke projecten. Dit

wordt de omgekeerde werking genoemd. Een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen

geurhinder, omgekeerd moet het bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat nieuwe projecten gerealiseerd worden op plaatsen waar de geurhinder onaanvaardbaar hoog is of door nieuwe ontwikkelingen te hoog zal worden.

De grondslag hiervan ligt in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Bij besluitvorming rond een

bestemmingsplan moet worden bepaald of er sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’. Er moet

worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Ook voor geurhinder betekent dit dat de volgende aspecten nader onderzocht moeten worden:

  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (Belang veehouderij) (voorgrondbelasting);
  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (Belang geurgevoelig object) (achtergrondbelasting).

Onder voorgrondbelasting wordt verstaan de individuele geurbelasting op het plangebied van de aanwezige veehouderijen in de omgeving van het plangebied (belang veehouderij).

Onder achtergrondbelasting wordt verstaan de cumulatieve geurbelasting op het plangebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen in de omgeving van het plangebied (belang geurgevoelig object).

Beoordeling belangen veehouderij (voorgrondbelasting)

In de directe omgeving van het plangebied Buiteman 3 zijn de volgende veehouderijen aanwezig:

  • Beekakkersweg 2 (ongeveer 1080 m)
  • Beekakkersweg 3 (ongeveer 880 m)
  • Buitenman 2 (ongeveer 340 m)
  • Elzenstraat 6 (ongeveer 450 m)
  • Elzenstraat 2 (ongeveer 650 m)

De provincie Noord-Brabant heeft in 2013 een de kaart "GES Geur veehouderij op basis van hinderpercentages (2013), Noord-Brabant" ontwikkeld. Op deze kaart is een GES-score (Gezondheids Effect Screening-score) op basis van de opgetelde geurbelasting zichtbaar veroorzaakt door veehouderijen. De GES-scores zijn gebaseerd op een bepaalde kans op geurhinder. Een hinderkans van 5% betekent dat 5% van de mensen die daarnaar gevraagd wordt in een hinder-enquête aangegeven dat zij soms of vaak last hebben van geurhinder. De GES score wordt als volgt beoordeeld.

GES-score: Hinderkans:

  • 0 (Zeer goed) 0%
  • 1 (Goed) 0 – 5%
  • 3a (Redelijk tot vrij matig) 5 – 12%
  • 3b (Vrij matig tot matig) 12 – 20%
  • 4 (Matig) 20 – 25%
  • 6 (Onvoldoende) 25 – 39%
  • 7 (Ruim onvoldoende) >=39%

In figuur 4.3 is een uitsnede van de GES kaart weergegeven. Op basis van deze kaart herleidbaar dat het plangebied (stip) in een groen vlak gelegen is. Een donkergroen vlak heeft de GES-score goed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0009.png"

Figuur 4.3: Uitsnede van de kaart: 'GES Geur veehouderij obv hinderpercentges (2013), Noord-Brabant'

Doorwerking in het planvoornemen

Rekening houdend met de geringe omvang van het project (de sloop van een woning en de realisatie van een nieuwe woning op enkele meters afstand), verandert de geursituatie niet of is verwaarloosbaar ten opzichte van de huidige situatie. De aanwezige veehouderijen liggen op relatief grote afstand van het plangebied (340 meter of meer). Het plangebied is gelegen in een gebied waar weinig hinderkans is (0-5%) op basis van de CES-score. Deze kans zal niet toenemen met de beoogde ontwikkeling. Op grond van het voorgaande kan geconstateerd worden dat geurhinder geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.


Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Doorwerking in het planvoornemen

In de omgeving van het plangebied is één relevante risicobron, een bungalowterrein met een bovengrondse propaantank van 8 m³. Het plangebied ligt ruim buiten de aanwezige risicoafstanden van deze propaantank. Daarmee wordt de propaantank als niet relevant beschouwd.

Verder kan worden opgemerkt dat in de nieuwe situatie het aantal woningen gelijk blijft en de aanwezige maatschappelijke functie zal verdwijnen. Het aantal aanwezige personen zal afnemen, zodat de ontwikkeling een positief effect heeft op het groepsrisiconiveau van de bevoorradingsroute.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0010.png"

Figuur 4.4 Aanwezige risicobronnen (ev-signaleringskaart.nl)

4.9 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden mocht bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien niet aan die voorwaarden kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Doorwerking in het planvoornemen

In 2020 heeft MILON bv in het kader van de onderhavige ontwikkeling aan de Buitenman 3 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in zijn geheel terug te vinden als Bijlage 2 bij deze toelichting. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusies van dit onderzoek.

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse is ten hoogste een licht verhoogde concentratie barium aangetoond in het grondwater en er is geen asbestgehalte boven de grenswaarde voor nader onderzoek aangetoond.

Aanvullend of nader onderzoek is niet noodzakelijk. Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit wordt geacht dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het huidige gebruik van de locatie en de voorgenomen transactie.

Algemeen wordt opgemerkt dat dit verkennend bodemonderzoek geen bewijsmiddel is zoals bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond kan een partijkeuring (AP04) noodzakelijk zijn.

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

4.10 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Doorwerking in het planvoornemen

Met de beoogde ontwikkeling worden er geen negatieve effecten verwacht op gebied van water. Met de beoogde ontwikkeling wordt een deel van het plangebied bestemd als natuur ten behoeve van beekherstel de Reusel. De bedrijfswoning en het zorgatelier zullen worden gesloopt en er zal één nieuwe woning worden gerealiseerd. De nieuwe woning zal op voldoende afstand van de nieuwe ligging van de beek worden gerealiseerd, waardoor er geen hinder van de bijbehorende grondwatereffecten zal optreden. Hiermee neemt het bebouwde oppervlak af en zal er een positief effect optreden ten aanzien van waterinfiltratie.

4.11 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Onderzoek plangebied

Het herinrichten van de locatie en het slopen van de aanwezige bebouwingen is een ruimtelijke ingreep zoals bedoeld in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). Om na te gaan of (negatieve) effecten op onder de Wnb beschermde soorten kunnen optreden, is een toets nodig in het kader van de Soortenbescherming (Hoofdstuk 3 van de Wnb). De gegevens die voortvloeien uit de quickscan geven duidelijkheid of een aanvullend onderzoek en een daaruit volgende toetsing aan het onderdeel Soortenbescherming van de Wnb (natuurtoets) noodzakelijk is.

Gebiedsbescherming
De voorgenoemde ontwikkeling is in het kader van het uitvoeren van de quickscan verder niet getoetst aan de Gebiedsbescherming (Hoofdstuk 2 van de Wnb). In paragraaf 4.5 Stikstofdepositie is hierop al ingegaan.

Houtopstanden

De houtopstanden zijn geregeld in Hoofdstuk 4 van de Wnb. Binnen het plangebied waar een woonbestemming wordt gerealiseerd worden geen bomen worden gekapt. De 3 beschermingsregimes voor houtopstanden zijn daarmee niet aan de orde. Doet zich de situatie voor dat er wel gekapt moet worden, dan dient hier nog op te worden getoetst. Mogelijk dat dan een herplantplicht aan de orde is.

Er vindt wel bomenkap plaats binnen het projectgebied Beekherstel. Deze bomenkap is vrijgesteld van toetsing.

Een beknopte beschrijving van de natuurwet en -regelgeving is in Bijlage 3 opgenomen.

Natuurnetwerk Brabant (NNB)

De bestemming 'Natuur' betreft ongeveer de helft van het plangebied en vormt het meest westelijke deel van het plangebied. Binnen de natuurgebieden in Brabant is dit gedeelte aangegeven als zoekgebied. Meer specifiek is het aangegeven als 'nog om te vormen'. Door dit bestemmingsplan wordt de bestaande bebouwing afgebroken en wordt het plangebied deels NNB. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Beekherstelproject van de Reusel, waardoor de begrenzing van de NNB al geregeld is. De provincie is vanaf het begin betrokken geweest bij de totstandkoming van dit plan, zodat verdere afstemming niet nodig is voor wat betreft NNB en haar begrenzing.

Conform het Natuurbeheerplan Noord-Brabant ligt er parallel aan de weg Buitenman een strook NNB van in totaal 1.352 m². Het betreft hier het natuurdoeltype N16.04, Vochtig bos met productie'. Deze strook moet de bestemming 'Natuur' krijgen om blijvend te kunnen vallen onder het NNB. Op onderstaande figuur is globaal de begrenzing van het NNB aangegeven (groene kleuren), inclusief het grijze gebied, 'nog om te vormen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0011.png"

Figuur 4.5 Gedeelte Natuurnetwerk op basis van kaart Natuurgebieden in Brabant

Onderzoeksvragen quickscan

Het onderzoeksrapport, zie Bijlage 3, geeft een algemene indruk van het plangebied en de daar mogelijk voorkomende juridisch beschermde soorten. De onderzoeksvragen zijn als volgt:

  • 1. Welke beschermde soorten kunnen in of rondom het plangebied binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep verwacht worden of zijn op basis van aanwezige biotopen niet uit te sluiten?
  • 2. Is voor het uitvoeren van de ingreep aanvullend onderzoek nodig om de aanwezigheid van beschermde soorten na te gaan? Zo ja, voor welke soorten?
  • 3. En welke effecten kunnen deze beschermde soorten ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteit?
  • 4. Is voor het uitvoeren van de ruimtelijke ingreep een ontheffing voor overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van de soortenbescherming aan de orde?

Onderzoeksresultaten

Uit de quickscan komt het volgende naar voren:

  • 1. Beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdiersoorten, vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen, jaarrond beschermde nesten van vogels, algemene broedvogels, amfibieën en ongewervelde diersoorten komen voor of kunnen op basis van de aanwezige habitat niet worden uitgesloten.
  • 2. Beschermde vissen en reptielen komen niet voor of kunnen op basis van de aanwezige habitat worden uitgesloten. Het is daardoor voor deze soortgroepen uitgesloten dat negatieve effecten optreden.
  • 3. Voor beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdiersoorten, jaarrond beschermde nesten van boombroedende vogels, amfibieën en ongewervelde diersoorten geldt dat:
    • a. Negatieve effecten te voorkomen zijn door niet te werken in de beekloop van de Reusel en/of aan de oevers, de aanwezige opgaande structuren zo veel als mogelijk behouden en de poel ten zuiden van het plangebied in zijn geheel te behouden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de broedperiode van vogels en de winterperiode van Alpenwatersalamander.
    • b. Indien de uitvoering van de werkzaamheden hier op wordt aangepast, treden geen (significant) negatieve effecten op en hoeft geen nader onderzoek en/of een ontheffing voor overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.
    • c. Er kunnen algemene grondgebonden zoogdiersoorten en algemene amfibieën in het plangebied voorkomen. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ingrepen een vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing voor overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb. Wel is te allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11) van toepassing.
  • 4. Voor vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van gebouwbroedende vogels (huismus) geldt dat:
    • a. Nader onderzoek naar het voorkomen van vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen en van huismus noodzakelijk is om na te gaan wat de functie van het gebouw (woonhuis en zorgatelier) is voor beschermde soorten en of sprake is van overtreding van de verbodsbepalingen.
    • b. Gezien de aanwezige sporen van vleermuizen (soort en aantal onbekend), is de voorgenomen planning om de woning in het voorjaar van 2021 te slopen niet haalbaar.
  • 5. Voor algemene broedvogels geldt ten slotte dat zij in het plangebied tot broeden kunnen komen. Globaal gesproken loopt de broedperiode van half maart tot half juni, dit is afhankelijk van de klimatologische omstandigheden. Ten aanzien van broedende vogels zijn in het kader van de Wnb geen overtredingen van verbodsbepalingen te verwachten mits:
    • a. buiten het broedseizoen wordt gewerkt (periode van augustus tot 15 maart) of;
    • b. voor het broedseizoen wordt begonnen zodat broedvogels tijdig een andere broedlocatie kunnen kiezen en zo niet verstoord worden.

Nader onderzoek

Voor vleermuizen en huismussen is een nader onderzoek bij de woning en het zorgatelier noodzakelijk om na te gaan welke functie de bebouwing heeft voor deze soorten.

Vleermuizenonderzoek moet in specifieke perioden van het jaar uitgevoerd worden. Het onderzoek wordt conform de voorschriften van het vigerende Vleermuizenprotocol uitgevoerd. Globaal gesproken worden er minimaal 2 à 3 bezoeken in het voorjaar (periode van half april tot eind juni medio juli) en minimaal 2 bezoeken in het najaar (periode vanaf juli tot half oktober) uitgevoerd, waar de bezoeken vaak minimaal 20 tot 30 dagen uiteen liggen. Het onderzoek is noodzakelijk om uitsluitsel te geven over de aanwezige soorten, aantallen en verblijfsfuncties (kraam-, zomer-, paar- en/of winterverblijfplaats).

Onderzoek naar huismus dient plaats te vinden conform de voorschriften uit het Kennisdocument Huismus (BIJ12, 2017). Aangenomen kan worden dat er geen broedende huismussen aanwezig zijn als tijdens twee gerichte veldbezoeken in de periode 1 april tot en met 15 mei (of tijdens vier gerichte veldbezoeken in de periode 10 maart tot en met 20 juni) geen aanwezigheid kan worden aangetoond.

Doorwerking in het planvoornemen

Voor de sloop van de bebouwing is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Voorafgaaand aan de sloop dient nader onderzoek te zijn verricht. Het verlenen van een omgevingsvergunning is hierna pas mogelijk.

Resultaten nader onderzoek

Door Vos Natuurbeheer is nader onderzoek uitgevoerd op basis van de quickscan Flora en Fauna. Het rapport is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Onderzoek heeft uitgewezen dat:

  • in het te slopen woonhuis is één kraamkolonie van de gewone dwergvleermuis aanwezig;
  • in het te slopen gebouw is één zomerverblijfplaats van één gewone dwergvleermuis aanwezig;
  • de aanwezigheid van een of enkele gewone dwergvleermuizen in de winter in het gebouw is niet uit te sluiten;
  • andere essentiële functies voor vleermuizen als foerageergebied en vliegroute zijn aanwezig binnen het plangebied echter zijn er geen negatieve effecten op deze functies te verwachten. Er worden geen bomen gekapt waardoor deze functies behouden blijven;
  • in het plangebied zijn geen functies voor huismus aanwezig.

Sloop van het woonhuis heeft tot gevolg dat één kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en één zomerverblijf van de gewone dwergvleermuis worden vernield. Voorgaande wordt gezien als een overtreding van artikel 3.5 lid 4 van de Wet natuurbescherming. Het tijdig aanbieden van vervangende verblijfplaatsen biedt mogelijkheden om het effect te mitigeren, mits de vleermuizen voldoende tijd hebben om deze vervangende verblijfplaatsen te ontdekken en daar naar kunnen uitwijken. Bij de mitigerende maatregelen moet rekening worden gehouden met het aantal dieren dat van de verblijfplaats gebruik maakt.

Verder is de kans dat bij de sloop van de woning mogelijk gewone dwergvleermuizen worden verstoord. Een overtreding op grond van artikel 3.5 lid 3 van de Wet natuurbescherming. Een effect dat niet te vermijden is. Ook hier geldt dat tijdig vervangende verblijfplaatsen dit effect kunnen mitigeren. Ook bestaat de kans dat bij de sloop de gewone dwergvleermuizen worden gedood. Een overtreding op grond van artikel 3.5 lid 1 Wet natuurbescherming. Deze effecten kunnen voorkomen door tijdig voorafgaande aan de sloop maatregelen te nemen waarmee vleermuizen uit het gebouw worden geweerd.

Voorts kunnen ingrepen negatieve effecten hebben zoals het verstoren van broedende vogels, het vernielen van nesten van vogels of het doden van egels. Deze effecten worden gezien als overtredingen op grond van de Wet natuurbescherming. Deze effecten zijn te voorkomen door te werken buiten het broedseizoen en door werkzaamheden door een ter zake deskundig ecoloog te laten begeleiden.

Activiteitenplan

In verband met de aanwezigheid van een kraamverblijfplaats en een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en mogelijk dat in de winter in het gebouw ook gewone dwergvleermuizen aanwezig zijn en op basis van de zorgplicht moet de sloop op aangepaste wijze worden uitgevoerd. Ten behoeve is hiervoor een activiteitenplan opgesteld.

Vervangende verblijfplaatsen

Ter vervanging van de kraamverblijfplaats en de zomerverblijfplaats wordt er een vleermuistoren gebouwd binnen een straal van 100 meter vanaf de huidige kraamverblijfplaats en zomerverblijfplaats. Deze vleermuistoren zal een vergelijkbare bouwwijze hebben als de huidige woning met de zelfde hoogte en positionering. Er komt een bakstenen toren met spouwmuur en verschillende openingen in de buitenmuren waar vleermuizen de spouw in kunnen. Daarnaast komt er een gepotdekselde boven gevel in het schuine gedeelte waar meer dan voldoende ruimtes aanwezig zijn voor vleermuizen om in te kruipen. Er komt een pannendak op de toren die vergelijkbaar is met het huidige pannendak met kraamverblijfplaats in het woonhuis met van binnen ook de zelfde balkenconstructie. In afbeelding 3 wordt een vergelijkbare vleermuistoren getoond. Het uiteindelijke ontwerp zal t.z.t. overlegd worden samen met de ontheffingsaanvraag.

Werende maatregelen

Om te voorkomen dat de gewone dwergvleermuizen bij de sloop worden gedood worden er voorafgaande aan de sloop werende voorzieningen getroffen. Bij de bekende kraam-, en zomerverblijfplaats worden exclusion flaps toegepast. Dit betreft twee lagen stevige folie. De onderste laag wordt tegen de muur aangebracht zodat vleermuizen daar niet op kunnen landen. De tweede laag wordt daarboven aangebracht op zo'n manier dat er een kier van enkele centimeters ontstaat tussen de twee lagen folie. De uitvliegopening blijft hierbij vrij zodat vleermuizen kunnen wegvliegen maar niet bij de verblijfplaats kunnen terug keren. Ook bij alle andere mogelijke verblijfplaatsen worden op die manier vleermuizen uit het gebouw geweerd.

Deze maatregel wordt uitgevoerd tenminste drie dagen voor de sloop van het gebouw in een periode waarin de avondtemperatuur niet beneden de 10°C daalt. Na twee dagen vindt 's avonds een controle plaats door vleermuisdeskundigen waarbij wordt nagegaan of er inderdaad geen vleermuizen uit het gebouw komen. Als dat het geval is kan het gebouw gesloopt worden. Als er onverhoopt toch nog vleermuizen uit het gebouw komen worden in overleg met een vleermuisdeskundige aanvullende maatregelen getroffen waarna nogmaals een controle plaatsvindt.

Ontheffingsaanvraag in kader Wet natuurbescherming

In februari 2021 is een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming ingediend. De aanvraag is gedaan op basis van een aangetroffen kraam- en paarverblijf van de gewone dwergvleermuis. De ontheffing is gedaan voor het opzettelijk verstoren en voor het beschadigen of vernielen van een vaste rust- of verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. De ontheffingsaanvraag is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie : op basis van de ontheffingsaanvraag.

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

Onderzoek

In het kader van het beekherstel Reusel De Mierden is een archeologisch bureau onderzoek en een cultuurhistorische verkenning verricht. Het onderhavige plan maakte deel uit van het onderzoeksgebied van de Natte Natuurparel. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het plangebied is gelegen in een archeologisch- en cultuurhistorisch waardevol landschap. Het onderzoeksrapport van het beekherstel is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1667.BPbuit0089-ON01_0012.png"

Figuur 4.6 Cultuurhistorische Waardenkaart (Provincie Noord-Brabant.nl)

Doorwerking in het planvoornemen

Op basis van de archeologische verwachtingskaart en de gegeven afwegingen voor het nemen van natuurmaatregelen kan een ruimtelijk ontwerp worden opgesteld. Hoe hoger de verwachting, hoe groter en dieper de ingrepen, hoe omvangrijker het archeologisch risico, met name op de ter plaatse bekende vindplaatsen. Uitgangspunt is dat de bekende vindplaatsen ruimtelijk worden gespaard. Op basis van het ruimtelijk ontwerp volgt een archeologisch vervolgonderzoek op de plekken waar daadwerkelijk graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Een dergelijk onderzoek zal in eerste instantie verkennend zijn om de in dit onderzoek opgestelde verwachting te toetsen en de intactheid van de bodem te bepalen. Het onderzoek zal enkel betrekking hebben op de het gebied met de natuurbestemming.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' is archeologische waarde al eerder vastgesteld. Voor het oostelijk gedeelte van het plangebied, waarbinnen de nieuwbouwwoning zal worden gerealiseerd wordt de archeologische dubbelbestemming overgenomen. Op deze wijze worden de (mogelijke) archeologische waarden binnen dit gedeelte zeker gesteld. Immers voor het oprichten en/of sloop van een object is archeologisch onderzoek vereist.

Cultuurhistorie

Zoals gezegd is het plangebied een eerste stap naar het beekherstel. Er bestaat een risico dat het beekherstel en versterking van de natuurwaarden leiden tot aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen en verlies van samenhang in het landschap. De belangrijkste elementen die het landschap samenhang geven zijn de kleinschalige strookvormige percelering in de beekdalen, de historische zandwegen, de lanenstructuur, de akkercomplexen en de heiderestanten.

Om de unieke elementen van de Kempen ook in de toekomst te behouden is aan de provinciale cultuurhistorische waardenkaart een strategie opgesteld voor omgang met de cultuurhistorische waarden. Voor het plangebied bestaat deze strategie uit de volgende kernpunten:

  • Behoud door (her)ontwikkeling of versterking van de samenhang van dragende structuren van de regio;
  • De cultuurhistorische waarden van de Kempen in hun samenhang verder ontwikkelen, beschermen en toeristisch-recreatief ontsluiten;
  • Planologische bescherming van de waarden/kenmerken van de landgoederen.

Als algemeen uitgangspunt geldt dat het beekherstel en de natuurontwikkeling plaatsvindt door afstemming op het karakter van het betreffende landschapstype. Er wordt daarbij rekening gehouden en gebruik gemaakt van bestaande wal- en houtsingelstructuren, wegenstructuren en verkavelingsstructuren. Voor de beekdalen wordt aansluiting gezocht bij de kenmerkende kleinschalige strookvormige percelering. In het oude agrarische cultuurlandschap dient de verkaveling en opbolling van akkercomplexen behouden te blijven.

Planspecifiek

Met de beoogde ontwikkeling worden er geen werkzaamheden verricht waardoor het cultuurhistorisch landschap en/of objecten negatief worden aangetast. Door natuurontwikkeling in het westelijk deel van het plangebied heeft dit een positief effect op de landschapskwaliteit als geheel. Het onderhavige plan maakt het mogelijk om het gebied meer te laten aansluiten op het omliggende waardevolle landschap in vergelijk met de huidige situatie.

4.13 Hoogspanningslijnen

In de nabijheid van het plangebied (Buitenman 3) zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig. De dichtsbijzijnde hoogspanningslijn ligt in de nabijheid van Hapert (ongeveer 10 km ten zuidoosten van het plangebied). Gelet op de afstand tussen het plangebied en deze lijn vormt dit aspect geen belemmering.

4.14 Spuitzones gewasbescherming

Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabijgelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een afstand van 50 meter aangehouden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.

Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag mensen verblijven of samenkomen. Een woning met tuin wordt als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van de bewoners van de woningen. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand. Een verantwoorde afstand hangt onder meer af van het soort teelt op de locatie en de plaatselijke omstandigheden. Voor het betrokken bestuursorgaan bestaat zowel bij toepassing als afwijking van deze afstand een onderzoeksplicht. Een kortere afstand is mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering.

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van akkers welke in gebruik zijn voor open teelten zoals boomteelt.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

5.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).

5.3 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. De bestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn grotendeels overgenomen uit het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2021 en daar waar nodig afgestemd op onderhavig plan. Hieronder worden de in het plangebied voorkomende bestemmingen beschreven.

Enkelbestemmingen

Artikel 3: Natuur

Het westelijk deel van het plangebied, dat direct aan de Reusel is gelegen, wordt bestemd als Natuur. Het betreft grond die in het kader van het project beekherstel Reusel de Mierden ingericht zal worden ten behoeve van natuurontwikkeling.

Door voor bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning verplicht te stellen worden de gronden beschermd tegen aantasting.

Binnen de bestemming is een aanduiding opgenomen, die het mogelijk maakt aan de zuidkant van de bestemming een vleermuizenhotel te realiseren.

Artikel 4: Wonen

Het oostelijk deel van het plangebied wordt bestemd als Wonen. De regels ten aanzien van de woonbestemming in het bestemmingsplan Buitengebied zijn hier van toepassing.

In feite is de bestemming 'Wonen' voor zover van toepassing overgenomen, toegesneden op de feitelijke situatie.

Op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken' zijn de betreffende gronden niet aan te merken als achtererfgebied, zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze aanduiding is opgenomen om te voorkomen dat (vergunningvrije) bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de functie wonen. Op deze manier wordt de afstand tussen het naastgelegen bedrijf en de (eventuele) bouwwerken bij de woning geborgd. Verder wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd en wordt voorkomen dat de bedrijfsvoering wordt beperkt op het naastgelegen perceel.

Dubbelbestemmingen

Artikel 5, 6 en 7: Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4.1 en Waarde - Archeologie 4.2

De voor ‘Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4.1’ en 'Waarde - Archeologie 4.2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden van deze gronden.

De bestemmingen zijn integraal overgenomen uit het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2021.

Artikel 8: Waarde - Attentiegebied Natuuur Netwerk Brabant'

Over het gehele plangebied geldt hier de betreffende bestemming. De bestemming moet voorkomen dat de huidige hydrologische situatie van de nabijgelegen hydrologisch kwetsbare natuurgebieden niet verder verslechtert. Extra bescherming wordt mogelijk gemaakt door een omgevingsvergunningplicht voor werkzaamheden en ingrepen in het gebied, die invloed hebben op de waterhuishouding.

Artikel 9: Waterstaat - Waterbergingsgebied

In deze gebieden gelden beperkingen met betrekking tot bouwen en bijvoorbeeld het ophogen van gronden. Ruimtelijke ontwikkelingen en bebouwingsuitbreidingen zijn hier alleen toegestaan als aangetoond kan worden dat daarmee het waterbergend vermogen van het gebied niet wordt verkleind en het waterschap hiermee kan instemmen. Er is een omgevings- vergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden opgenomen voor het ophogen van gronden.

Gebiedsaanduidingen

Het gaat hierbij om verschillende aanduidingen, die voor een deel hun oorsprong vinden het geldende bestemmingsplan. Waar nodig zijn de aanduidingen voorzien van een beschrijving.

overige zone - behoud en herstel watersystemen

Deze gronden zijn vooral bedoeld voor de instandhouding van waarden voor de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem.

Deze gebieden hebben ruimtelijke beperkingen voor activiteiten die het realiseren van het watersysteemherstel belemmeren of onnodig kostbaar maken. In het plangebied is bij de inrichting hier rekening mee gehouden.

overige zone - beperking veehouderij

Doel van deze aanduiding is om verdere intensivering vanwege ontwikkelingen in de veehouderij in de aangeduide gebieden tegen te gaan. Voor begrenzing is aansluiting gezocht bij de extensiveringsgebieden rondom kernene en natuur volgens de Reconstructiewet.

overige zone - groenblauwe mantel

Het gaat hier om gronden grenzend aan en rondom kerngebieden natuur en water die bijdragen aan de bescherming van de waarden in het natuurkerngebied. De gronden met deze aanduiding hebben zowel een bufferfunctie als een verbindende functie tussen de afzonderlijk meest waardevolle natuurgebieden.

overige zone - zoekgebied waterberging

Het gaat hierbij om gronden die als reserveringsgebieden waterberging gelden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).

Het Waterschap De Dommel en de provincie Noord-Brabant hebben de percelen en gebouwen aangekocht en dragen het risico voor de sloop. Voor de gemeente is hiermede de financiële uitvoerbaarheid voldoende verzekerd. De conclusie is dan ook dat het plan financiële uitvoerbaar kan worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Samen Doen

Het overkoepelend project “Beekherstel Reusel De Mierden Noord” is in samenwerking tussen de gemeente Reusel-De Mierden, Stichting Brabants Landschap, Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), provincie Noord-Brabant en particuliere grondeigenaren. Aan de totstandkoming van dit project zijn meerdere werksessies, informatiebijeenkomsten en individuele keukentafelgesprekken vooraf gegaan. Het project voor herinrichting wordt door de deelnemende partijen breed gedragen.

Met de directe omgeving rond het plangebied (Buitenman 3 Lage Mierde) zijn afgelopen periode meermaals individuele gesprekken gevoerd. Meer specifiek over het beekherstel en over vervangende woningbouw. Het plan is goed ontvangen.

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Een concept van het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan vooroverlegpartners.

Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ligt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter visie.