Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Landgoed De Utrecht
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1667.BPLGutrecht0038-VAST

Regels

1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Landgoed De Utrecht  van de gemeente Gemeente Reusel-De Mierden .

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planopjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1667.BPLGUTRECHT-VAST
met de bijbehorende regels.

1.3 AAB

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen

1.4 Aanbouw

Een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw;

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aan-huis-gebonden bedrijf

Een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.8 Aan-huis-verbonden beroep

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.9 Aardkundige waarden

Landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals bodemopbouw/-samenstelling, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.10 Abiotische waarden

Het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).

1.11 Achtergevelrooilijn

  1. de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;
  2. indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak op de verbeelding is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw – zonder aan- en uitbouwen aan aangebouwde bijgebouwen – alsmede het verlengde daarvan.

1.12 Agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren, alsmede de opslag en verwerking van eigen mest; met dien verstande dat mestbe- en verwerking van/voor derden overeenkomstig de provinciale Verordening Ruimte is uitgesloten.

1.13 Agrarisch technisch hulpbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven;

1.14 Agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen;

1.15 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.16 Archeologische verwachting

De verwachting die aan een gebied is toegekend in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten. Dit varieert van hoog tot laag.

1.17 Archeologische waarden

Waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
 
archeologische verwachtingswaarden:
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang
kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
 
archeologisch waardevol gebied:
gronden met actuele, hoge waarden, die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
 

1.18 Archeologische en/of cultuurhistorische waardenkaart

Een kaart waarop de gemeenteraad de in de gemeente aanwezige archeologische en/of cultuurhistorische waarden heeft aangegeven met betrekking tot het archeologisch erfgoed, het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch erfgoed en de historische groenwaarden en hieraan specifiek beleid heeft gekoppeld.

1.19 Andere teeltvoorzieningen

Bouwwerken of andere werken met een maximale hoogte van 4 m, geen kassen, tunnels of teeltfolies zijnde, veelal voorzien van of bestaande uit een bedekking en/of afscherming van afdek- of doekmateriaal, met eventuele ondersteunende en/of ophangconstructies, dienend voor vollegrondsteelten, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.20 Attentiegebied EHS

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.21 Bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.22 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.23 Bedrijfsgebouw

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.24 Bedrijfswoning/dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.25 Begane grond

De bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen.

1.26 Begrensd bouwblok

Een op verbeelding 2 (detailfuncties) aangegeven vlak dat het bouwblok vormt van een agrarisch bedrijf.

1.27 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huisverbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.28 Beschermd monument

Zaken die vanuit nationaal of gemeentelijk oogpunt behouden dienen te blijven en daarom als monument beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988 (voor Rijksmonumenten) of de gemeentelijke Erfgoed- /Monumenten- /Archeologieverordening. De wettelijke bescherming verbiedt hier de meeste bodemverstorende activiteiten, tenzij de Minister van OCW (archeologische monumentenvergunning op grond van artikel 11, lid 2, van de Monumentenwet 1988 (artikel 6.2a Wabo)) of het College van B&W van de gemeente hiervoor vooraf vergunning verleent.

1.29 Bestaande situatie

T.a.v. bebouwing:
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
 
t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.30 Bestemmingsgrens

Een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.31 Bestemmingsvlak

Een op de verbeelding aangegeven geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.32 Bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.33 Bodemingrepen

Werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.34 Boerderijsplitsing

het opdelen, binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa, van een boerderij( gebouw) in niet meer dan 2 woningen of een in de regels aangegeven ander maximum aantal woningen;

1.35 Boerenterras

een terras als ondergeschikte nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of paardenhouderij met de mogelijkheid tot het ter plaatse verstrekken van consumpties;

1.36 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.37 bouwlaag of verdieping(slaag)

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/ vliering;

1.38 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.39 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.40 Bouwvlak

Een op de verbeelding aangegeven, geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop ingevolge de regels gebouwen zijn toegelaten.

1.41 Blusvijver

secundaire bluswatervoorziening in de vorm van een ven;

1.42 Boerderij of boerderijgebouw

één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals bijvoorbeeld een langgevelboerderij;

1.43 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.44 Certificeringsysteem Maatlat Duurzame Veehouderij:

een door de Stichting Milieukeur gepubliceerd certificeringsysteem voor duurzame melkveestallen/ varkensstallen/ pluimveestallen waarbij veehouders met maatregelen punten kunnen scoren op milieu en dierwelzijn. Bij een minimum aantal punten komt de melkveehouder/ varkenshouder/ pluimveehouder in aanmerking voor fiscale voordelen;

1.45 Carport

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de carport niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 gevels. Een carport is bedoeld voor het stallen van voertuigen en wordt aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.46 Complex van cultuurhistorisch belang

door provincie aangewezen cultuurhistorische waardevol complex in het buitengebied, zijnde een ensemble van een gebouw of een verzameling van gebouwen in samenhang met de directe omgeving, afzonderlijk indicatief aangewezen, opgenomen en beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart.

1.47 'Cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht'

Een plan met de projecten ten behoeve van de cultuurhistorie en natuurontwikkeling om het landgoed De Utrecht in stand te houden.

1.48 Dak

Iedere bovenbeëndiging van een gebouw.

1.49 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.50 Diepploegen en -woelen

 het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel, eventueel tot in de diepere ondergrond.

1.51 Ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.52 Erfbeplanting/erfbeplantingsplan

een visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie; een plan inzake visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie, incl. de inrichting en het beheer er van;

1.53 Escortbedrijf

De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.54 Extensief recreatief medegebruik

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en waarbij het gebruik weinig invloed heeft op de doeleinden binnen de bestemming.

1.55 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.56 Gebruik

Het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.57 Glastuinbouw bedrijf

Een specifieke vorm van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen en/of hoge tunnels, welke ter plaatse (overwegend) permanent aanwezig zijn.

1.58 Grondgebonden bedrijf

Een bedrijf, uitgesloten een intensieve veehouderij, dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of glas met een hoogte van niet meer dan 1 meter.

1.59 Groenblauwe mantel

gebieden die grenzen aan de ecologische hoofdstructuur, de ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water;

1.60 Hoofdfunctie

Een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.61 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.

1.62 Huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.63 Houtproductie

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.64 Hydrologische betekenis / hydrologisch waardevol

gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied; gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem in het plan, met name in verband met verdrogingsbestrijding, waterberging, beekherstel en/of waterkering;

1.65 Inundatiegebied/waterbergingsgebied

een (laaggelegen) gebied dat in geval van wateroverlast onder water kan worden gezet;

1.66 Intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;

1.67 Intensieve veehouderijbebouwing:

agrarische bedrijfsgebouwen in de vorm van stallen, waarin dieren gehouden kunnen worden, ten behoeve van de intensieve veehouderij; dit in tegenstelling tot overige agrarische bedrijfsgebouwen zoals werktuigloodsen,
melkveestal, sleufsilo's, voerplaten, mestsilo's, mestvergistingsinstallaties en uitpandige luchtwassers;

1.68 Kamperen

Overnachten in de vorm van verblijf in de openlucht, bijvoorbeeld in een tent, caravan, camper of een vergelijkbaar recreatief nachtverblijf.

1.69 Kas

Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.

1.70 Kelder

Een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

1.71 Kwaliteitsverbetering van het landschap

kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals is opgenomen in artikel 2.2 van de Verordening ruimte; in dit kader dient een minimale basisinspanning te worden geleverd van 20% van de waardevermeerdering van de grond en/of het object;

1.72 Landschappelijke inpassing

er is sprake van een voldoende/ zorgvuldige/ gedegen landschappelijke inpassing, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. Tenminste 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak na afwijking/ wijziging moet worden aangewend voor landschappelijke inpassing van alle aanwezige en nieuw op te richten bebouwing binnen het bestemmingsvlak.
  2. Er is sprake van een voldoende/ zorgvuldige/ gedegen landschappelijke inpassing, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  3. De landschappelijke inpassing wordt zo gesitueerd dat deze de ontwikkeling (zoveel mogelijk) visueel afschermt. Het heeft hierbij de voorkeur om met de inpassing de contouren van het bestemmingsvlak te begrenzen.
    Indien op het perceel al groenstructuren bestaan die aan de bovenstaande criteria voldoen mogen deze worden meegeteld.
  4. Landschappelijke inpassing telt niet mee voor een eventueel te leveren kwaliteitsverbetering.
  5. Indien het niet (volledig) mogelijk is om binnen het bestemmingsvlak de landschappelijke inpassing op te nemen is maatwerk mogelijk om de inpassing buiten het bestemmingsvlak te realiseren in de vorm van landschappelijke (robuuste) inpassing van bebouwing- en bestemmingsvlakken. Dit geldt echter niet voor vergroting van het bestemmingsvlak Bedrijf - Agrarisch (B-A) ten behoeve van een intensieve veehouderij; hiervoor blijft het bepaalde onder a. gelden.
  6. De borging (aanleg en instandhouding) geschiedt mede in een zogenaamde anterieure overeenkomst (privaatrechtelijk) voorzien van een tekening(en), op schaal, met dwarsdoorsneden en beplantingslijst.
     

1.73 Landschapselementen

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha;

1.74 Landschapswaarden/landschappelijke waarden

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
landschappelijk open: bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of deelgebied in de zin van ruimtelijk-visuele openheid van een gebied vanwege het ontbreken van allerlei opgaande beplantingen en bebouwing in een gebied of deelgebied. Het betreft hier doorgaans grootschalige gebieden.
 
landschappelijke beslotenheid: bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of deelgebied in de zin van ruimtelijk-visuele beslotenheid van een gebied vanwege het voorkomen van allerlei opgaande beplantingen en bebouwing in een gebied of deelgebied. Het betreft hier doorgaans kleinschalige gebieden.
 
landschapsontwikkelingsgebied: een gebied dat beleidsmatig gezien aangeduid is voor een of andere vorm van landschapsontwikkeling. Voorbeelden zijn een RNLE, een zone beekherstel, een landschapsecologische zone en een robuuste ecologische verbindingszone.

1.75 Mantelzorg

Het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.76 Natuurwaarden

Waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

1.77 Nevenactiviteiten

Activiteit die naast de hoofdactiviteit plaatsvindt en minder dan de helft van het inkomen genereert.

1.78 Niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarische bedrijfsvoering een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel, waaronder begrepen intensieve veehouderij, zijnde een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang.

1.79 Natuurkampeerterrein

Kleinschalig kampeerterrein, gelegen in de natuur, met zeel bescheiden voorzieningen, zoals bedoeld in de Regeling natuurkampeerterreinen (no. J. 952489 d.d. 15 mei 1995) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

1.80 Nieuwvestiging

De vestiging van een agrarisch bedrijf op een nieuwe bouwlocatie als gevolg van:
  • het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf;
  • het splitsen van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf;
    noodzaak agrarisch bedrijf:
    noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling.

1.81 Normaal onderhoud, gebruik en beheer

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Bos/Natuur: voor wat betreft de bestemming 'Bos' en 'Natuur' moet onder normaal onderhoud, gebruik en beheer tenminste worden verstaan dunningen, vellingen, herinplanten, plaggen van heide, het plaatsen van afrasteringen ter voorkoming van wildschade, herstel van zandwegen en trekken van uitsleeppaden en al die werkzaamheden die dienen tot bosinstandhouding en bevordering van de vitaliteit van het bos.

1.82 Ondergeschikte activiteit

Een activiteit waarvan het ruimtegebruik, de aard, de uitstraling en de inkomensverwerving kleiner zijn dan de hoofdactiviteit ter plaatse.

1.83 Ondersteunende horeca

er is sprake van ondersteunende horeca wanneer men in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming horeca heeft, (kleine) eetwaren en/of dranken kan consumeren ter plaatse en men daarvoor moet betalen. De horeca-activiteiten moeten ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit (hoofdbestemming). Ondersteunend betekent dat de horeca activiteit niet los van de hoofdactiviteit mag plaatsvinden. Ondergeschikt betekent dat de horecafunctie maximaal 30% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit tot een absoluut maximum van 50 m2 mag  beslaan van de inrichting, waarbij ondersteunende ruimten zoals het sanitair, de keuken en het terras tot horeca worden gerekend;

1.84 Overkappingen

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal twee zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 1 gevel. Een overkapping wordt aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.85 Paardenhouderij

een niet-grondgebonden semi-agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op het fokken van paarden, het africhten van paarden, het bieden van verblijf aan paarden (bijvoorbeeld paardenstalling en
paardenpension) dan wel de handel in paarden;
 

1.86 Peil

  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.87 Perceelsgrens

De grens van een perceel.

1.88 Permanente bewoning

Het feitelijk bewonen van een gebouw gedurende het hele jaar of het grootste deel van het jaar.

1.89 Plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht'

Het plan met de projecten op het gebied van cultuurhistorie en natuurontwikkeling ten behoeve van de instandhouding van Landgoed De Utrecht.

1.90 Productiegebonden detailhandel

Beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt / produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.91 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.92 Raamprostitutie

Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.93 Recreatief medegebruik

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.94 Recreatieve voorziening

voorzieningen bedoeld voor de ondersteuning van het recreatief hoofdgebruik (dagrecreatie en/of verblijfsrecreatie) zoals sport- en speelterreinen, speeltoestellen, picknickplaatsen en sanitaire units;

1.95 Ruimtelijke eenheid

Complex van bij elkaar behorende bouwwerken.

1.96 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.97 Straatprostitutie

Het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.98 Teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak), boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of –verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik.

1.99 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten.

1.100 Verbrede landbouw

activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agrotoerisme, boerenterras, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde producten en zorgboerderijen;

1.101 Verkoopvloeroppervlakte

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.102 Volwaardig agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd, getoetst door de AAB.

1.103 Voorgevelrooilijn

De virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van een woning of een hoofdgebouw en het bouwvlak waarop de woning of het hoofdgebouw zich bevindt.

1.104 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie) vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etcetera.

1.105 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.106 Woonboerderij

een gebouw dat bestaat uit een voormalige agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde boerderij of boerderijgebouw opgenomen voormalige bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij).

1.107 Zorgboerderij

een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen - al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn - gecombineerd wordt met agrarische activiteiten in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.108 Zorgvuldige veehouderij

veehouderij die zorgt voor een een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving, waaronder volksgezondheid, en een goede diergezondheid en -welzijn.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Afstand tot de weg

De afstand tot de bebouwing en de as van de weg.

2.2 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.3 Afstand tussen gebouwen

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.4 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel

De oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.5 Bebouwingspercentage

Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.6 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil verticaal tot aan de bovenkant nokgording of het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

2.7 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 De hoogte van een windmolen

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  2. behoud van bestaande (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder voor de op de plankaart aangeduide bijzondere landschappelijke waarden:
    • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundige waarden' (saw-a);
    • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden cultuurhistorisch waardevol gebied' (saw-cg);
  6. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' strekt de bestemming tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  7. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de actuele natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor de op de plankaart aangeduide bijzondere:
    • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten’ (saw-k);
    • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels’ (saw-s);
    •  ontwikkeling van de potentiële natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder ter plaatse van de op de plankaart aangeduide 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied’(saw-no).
  8. erfbeplanting.

3.2 Bouwregels

Op de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest;
  2. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
  3. verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
  4. als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  5. voor de wielersport, buiten de als zodanig gemarkeerde en aangeduide paden en routes;
  6. het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen, en het winnen van bosstrooisel of mos;
  7. het stoken van vuur danwel roken;
  8. het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
  9. het niet-aangelijnd hebben van honden;
  10. betreding buiten de opengestelde paden en gemarkeerde wandel- en fietsroutes;
  11. het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten; 
  12. het oprichten van permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. 

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol’ (saw-a) op de plankaart:
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,50 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied' (saw-cg) op de plankaart:
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten’ (saw-k) op de plankaart:
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    6. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    7. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
    8. het permanent (voor meer dan 2 jaar aaneengesloten) omzetten van grasland naar een ander bodemcultuur;
    9. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    10. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel .
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels’ (saw-s) op de plankaart:
    1. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    2. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    3. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    4. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.
  5. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied’ (saw-no) op de plankaart:
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    5. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.
  6. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel':
    1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2;
    2. het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
    3. het beplanten van gronden met houtgewas (dat hoger wordt dan 1,3 meter);
    4. het vellen of rooien van houtgewas.
3.4.2 Uitzonderingen
Het in lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.4.3 Toelaatbaarheid
De in artikel 3 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

3.5.1 Wijziging naar Bos, Groen - Landschapselement of Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’, ‘Groen-Landschapselement’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos, natuur en/of groen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), aanleg van een Ecologische Verbindingszone (EVZ), biotoopverbetering, versterking van het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de EHS aansluitend aan genoemde structuren.
  2. De wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden.
  3. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.5.2 Wijziging naar Water of Water - Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Water’ of ‘Water-Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water of waternatuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld waterbeleid, zoals dat voor de aanleg van een Ecologische Verbindingszone (EVZ), beekherstel, waterberging (inundatiegebied, in te richten waterbergingsgebied of zoekgebied waterberging) of waterzuivering (helophietenfilter).
  2. De wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden.
  3. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.5.3 Vormverandering Bedrijf - AgrarischDe nieuwe ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak Bedrijf - Agrarisch, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: 
  1. De wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming Bedrijf - Agrarisch .
  2. De totale oppervlakte van het bestemmingsvlak van de bestemming Bedrijf - Agrarisch mag niet worden vergroot.
  3. Er is aangetoond dat er sprake is van (een ontwikkeling naar) een zorgvuldige veehouderij.
  4. Er is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog gevoerd is door de initiatiefnemer gericht op het betrekken van belangen van direct omwonenden vooraf aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning.
  5. Er is aangetoond dat de geurhinder, voorgrond en achtergrond, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, waarbij in het geval dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemd percentage de ontwikkeling kan worden toegestaan indien is aangetoond dat hierdoor proportioneel wordt bijgedragen aan de afname van de overschrijding.
  6. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 30ug/m3.
  7. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  8. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  9. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
  10. Er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  11. De vormverandering is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  12. De nieuwe stallen voldoen minimaal aan de voorwaarden uit het certificeringsysteem Maatlat Duurzame Veehouderij, waarbij wordt gestreefd naar een energie neutrale ontwikkeling;
  13. Advies kan worden gevraagd aan een agrarisch deskundige over het bepaalde onder j. en k.;
  14. Voldaan wordt aan de bouwregels voor bedrijfsgebouwen als opgenomen in artikel 4 lid 2.2 ;
  15. Binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  16. Vormverandering is uitsluitend toegestaan op een duurzame locatie intensieve veehouderij;
  17. Het bestemmingsvlak Bedrijf - Agrarisch dient tenminste voor een deel te blijven grenzen aan de openbare weg.
  18. De nieuwe begrenzing van het bestemmingsvlak Bedrijf - Agrarisch wordt op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan opgenomen.
  19. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel. 
3.5.4 Vergroting bestemmingsvlak ‘Bedrijf – Agrarisch’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak Bedrijf - Agrarisch, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Voor grondgebonden agrarische bedrijven geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub e, dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha, mits de maximale ammoniakemissie, zoals opgenomen in artikel 4 lid 4.1, niet toeneemt. Indien het bestaande bestemmingsvlak reeds meer bedraagt dan 1,5 ha mag dit bestemmingsvlak worden vergroot met maximaal 20%;
  2. Er is aangetoond dat er sprake is van (een ontwikkeling naar) een zorgvuldige veehouderij.
  3. Er is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog gevoerd is door de initiatiefnemer gericht op het betrekken van belangen van direct omwonenden vooraf aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning.
  4. Er is aangetoond dat de geurhinder, voorgrond en achtergrond, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, waarbij in het geval dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemd percentage de ontwikkeling kan worden toegestaan indien is aangetoond dat hierdoor proportioneel wordt bijgedragen aan de afname van de overschrijding.
  5. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 30ug/m3.
  6. De nieuwe stallen voldoen minimaal aan de voorwaarden uit het certificeringsysteem Maatlat Duurzame Veehouderij, waarbij wordt gestreefd naar een energie neutrale ontwikkeling;
  7. Er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten, zie paragraaf beeldkwaliteit); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
    2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
    6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
    7. Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats. 
  8. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  9. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.

Artikel 4 Bedrijf - Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijf - Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen;
  2. één bedrijfswoning per bedrijf;
  3. aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven;
  4. productiegebonden detailhandel tot een maximaal oppervlak van 50 m2 en verkoop van eigen geteelde gewassen tot een maximaal oppervlak van 50 m2, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  5. boerenterrassen, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' strekt de bestemming tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheidene gebieden, te weten de groenblauwe mantel;
  7. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. extensief recreatief medegebruik;
  11. erfbeplanting;

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:
  1. Per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan;
  2. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m;
  3. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m;
  4. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van reëel agrarische bedrijven worden gebouwd;
  5. Bij vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning(en) mag het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend; de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  3. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°.
  4. Het bouwen van meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren is uitgesloten, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen mogen worden gebouwd.
    .  
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  4. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60° , met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres, erkers, aan- en uitbouwen en vergelijkbare bouwwerken.
4.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  5. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°.
  7. Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 200 m². De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De hoogte van teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
  3. De hoogte van kleinschalige windmolens mag niet meer bedragen dan 12 m.
  4. De hoogte van torensilo’s en voedersilo’s mag niet meer bedragen dan 12 m.
  5. De hoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 6 m.
  6. De hoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  7. De hoogte van mestvergistingsinstallaties mag niet meer bedragen dan 12 m.
    Mestvergistingsinstallaties mogen niet worden opgericht binnen de aanduiding 'extensiveringsgebied';
  8. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  9. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden gesitueerd;
    2. de afstand tot de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 20 m;
    3. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 2 m;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
  10. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    1. Carports mogen niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
    2. De hoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
    3. De oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 4 lid 2.1 sub c  voor het bouwen van gebouwen op kleinere afstand van de perceelsgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast;
  2. artikel 4 lid 2.2 sub b en artikel 4 lid 2.2 sub c  voor het bouwen met een hogere goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 7 m respectievelijk 13 m;
  3. artikel 4 lid 2.3 sub d  voor een lagere dakhelling indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving.
  4. artikel 4 lid 2.4 sub e  voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  5. artikel 4 lid 2.5 sub a  voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  6. artikel 4 lid 2.5 sub c  voor het bouwen van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m;
  7. artikel 4 lid 2.5 sub h  voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 6 m;
  8. artikel 4 lid 2.2 sub c  voor een dakhelling van minimaal 12° indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving.
4.3.2 Bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2  voor het realiseren van huisvesting van tijdelijke werknemers in bestaande of te realiseren bedrijfsgebouwen onder de volgende voorwaarden:
  1. De huisvesting is nodig voor een doelmatige bedrijfsvoering. De huisvesting dient te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte op het eigen bedrijf.
  2. De huisvesting kan niet plaats vinden in reguliere woningen (koop-/huurwoningen), andere reguliere verblijfsvormen (hotel of pension), wooneenheden in gebouwencomplexen/grotere gebouwen (MOB complexen, oude scholen, oude kloosters) en/of de eigen bedrijfswoning.
  3. Huisvesting in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 160 m² per bedrijf (incl. sanitair en gemeenschappelijk verblijf) gedurende maximaal 8 maanden.
  4. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de AAB inzake de noodzaak van de vestiging van seizoensarbeiders in het licht van een doelmatige bedrijfsvoering.
4.3.3 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 sub e  voor het herbouwen van de bedrijfswoning op een andere locatie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen.
  2. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  3. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
  4. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  5. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  8. Overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.  

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Ammoniakemissie
Het bouwen en het gebruik van de gronden en aanwezige bebouwing met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 8' (Prins Hendriklaan 2) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 2.060 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieumelding van 25-05-2009, niet toeneemt. Ontwikkelingen, waaronder het uitbreiden van het aantal dieren en/of stallen, zijn alleen toegestaan als is aangetoond dat de emissie in de nieuwe situatie niet zal toenemen.
 
4.4.2 Boerenterras
Voor een boerenterras geldt dat de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 m².
4.4.3 Aan huis gebonden beroepen en -bedrijven
Binnen de bestemming Bedrijf - Agrarisch is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of - bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m².
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  4. Aan huis gebonden bedrijven zijn uitsluitend in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder de milieucategorie 1.
  5. Detailhandel is niet toegestaan.
  6. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1 Nevenfuncties
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4 lid 1 voor nevenfuncties, onder de volgende voorwaarden:
  1. De agrarische functie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.
  2. Voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    1. statische opslag met een maximum van 1.000 m²;
    2. recreatieve voorzieningen met een maximum van 500 m²;
    3. agrarisch technisch hulpbedrijf met een maximum van 400 m²;
    4. niet aan het buitengebied gebonden functies met een maximum van 400 m²;
    5. zorgboerderij met een maximum van 250 m²;
    6. kleinschalig logeren met maximaal 5 eenheden tot een maximum van in totaal 150 m²; met dien verstande dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten, met uitzondering van opslag/ kleinschalig kamperen, het totale daarvoor te gebruiken bedrijfsvloeroppervlakte niet mag meer bedragen dan 25% van het bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 500 m²;
    7. alleen bedrijven die voorkomen in categorie 1 en 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 2 bij deze regels) zijn toegestaan; 
  3. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  4. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  5. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  6. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  7. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.6.1 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de bestemming Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden - 1;
  2. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk.
  3. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd;
  4. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  5. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  6. De overige gronden van deze bestemming wordt bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  7. Het voormalige bouwvlak wordt verkleind tot een omvang die redelijkerwijs behoort tot de woonfunctie.
  8. Overtollige bebouwing, met uitzondering van bebouwing met cultuurhistorische waarde, wordt gesloopt.
  9. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  10. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  11. Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  12. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  13. Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats. 
  14. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
4.6.2 Wijziging ten behoeve van Bedrijf - Paardenhouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming in een bestemming Bedrijf - Paardenhouderij te wijzigingen ten behoeve van de vestiging van een paardenhouderij (pension, stalling, handel) indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. De vestiging is niet toegestaan op locaties gelegen direct grenzend aan de bestemming ‘Bos’ en/of ‘Natuur’.
  2. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.
  3. De wijziging heeft betrekking op een reëel agrarisch bedrijf. Dit dient aangetoond te worden door een vooraf ingewonnen AAB-advies.
  4. Het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
  5. De oppervlakte aan bestemmingsvlak per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 1 ha waarbij cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven.
  6. Op een locatie waarmee met toepassing van Ruimte voor Ruimte regeling reeds gebouwen zijn gesloopt, mag geen nieuwe bebouwing worden gebouwd. 
  7. De paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  8. De maximale ammoniakemissie, zoals opgenomen in artikel 4 lid 4.1 , mag niet toenemen; 
  9. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  10. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  11. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel. 
  12. Buitenopslag, detailhandel en horeca zijn niet toegestaan.
  13. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten, zie paragraaf beeldkwaliteit); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan; hierbij geldt voor intensieve veehouderijen dat ten minste 10% van de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en het differentiatievlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing, waarbij dit bij een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient te worden gerealiseerd;
    2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
    6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
4.6.3 Wijziging ten behoeve van opslag
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de opslag van goederen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De opslag dient zich te beperken tot inpandige, statische opslag in bestaande gebouwen.
  2. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk.
  3. De gezamenlijke oppervlakte per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie mag niet meer dan 1.000 m² .
  4. Opslag is niet toegestaan op locaties grenzend aan de bestemmingen ‘Bos’ of ‘ Natuur’.
  5. Opslag ten behoeve van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf is niet toegestaan.
  6. De opslag dient gevestigd te worden binnen de bestaande bebouwing en buitenopslag is niet toegestaan.
  7. De opslag mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  8. Detailhandel is niet toegestaan.
  9. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten, zie paragraaf beeldkwaliteit); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan; hierbij geldt voor intensieve veehouderijen dat ten minste 10% van de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en het differentiatievlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing, waarbij dit bij een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient te worden gerealiseerd;
    2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
    6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
  10. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
  11. Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats.
  12. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  13. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
4.6.4 Wijziging ten behoeve van recreatieve voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming 'Recreatie' ten behoeve van recreatieve voorzieningen in de vorm van dag-/verblijfsrecreatie indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk.
  2. De oppervlakte aan recreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 500 m², waarbij cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven.
  3. De vestiging van recreatieve voorzieningen mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  4. De vestiging van de recreatieve voorzieningen mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  5. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    1. Landschappelijke inpassing: Met het initiatief dient een gedegen landschappelijke inpassing plaats te vinden middels erfbeplanting (met voor het landschap kenmerkende soorten, zie paragraaf beeldkwaliteit); de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan; hierbij geldt voor intensieve veehouderijen dat ten minste 10% van de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en het differentiatievlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing, waarbij dit bij een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient te worden gerealiseerd;
    2. Verkaveling: Met het initiatief dient aansluiting te worden gezocht bij het bestaand verkavelingspatroon (occupatiegeschiedenis) zowel bij de erfinrichting als de situering van de gebouwen.
    3. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag.
    4. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt.
    5. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit).
    6. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
  6. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  7. Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats.
  8. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  9. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
4.6.5 Wijziging naar wonen ten behoeve van boerderijsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de splitsing van de voormalige boerderij met agrarische bedrijfswoning in twee woningen indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden is redelijkerwijs niet langer mogelijk. Splitsing is alleen toegestaan indien het agrarische bedrijf wordt beëindigd.
  2. Splitsing is alleen toegestaan indien het een woonboerderij betreft;
  3. De bouwmassa van de te splitsen woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 900 m3.
  4. Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 400 m3.
  5. De splitsing strekt tot het behoud en herstel van het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden. Beoordeling vindt plaats door een ter zake deskundige organisatie.
  6. Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  7. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  8. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  9. Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bedrijfsgebouwen/ bijgebouwen dan de 100 m² die als bijgebouw per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt. Sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.
  10. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  11. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
4.6.6 Vormverandering bestemmingsvlak 'Bedrijf - Agrarisch'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een of meerdere aan deze bestemming grenzende bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 1' of 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en Natuurwaarden 1', ten behoeve van de vormverandering, al dan niet in combinatie met een vergroting, van het bestemmingsvlak van deze bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Voor vormverandering al dan niet met vergroting gelden de volgende bepalingen:
    1. Vormverandering: De wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid voor vormverandering binnen een gebiedsbestemming;
    2. Vormverandering met vergroting, niet zijnde intensieve veehouderij:
  2. De wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van het bestemmingsvlak 'Bedrijf – Agrarisch' binnen een gebiedsbestemming;
  3. Bij vormverandering mag de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak niet worden vergroot.
  4. Er is aangetoond dat er sprake is van (een ontwikkeling naar) een zorgvuldige veehouderij.
  5. Er is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog gevoerd is door de initiatiefnemer gericht op het betrekken van belangen van direct omwonenden vooraf aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning.
  6. Er is aangetoond dat de geurhinder, voorgrond en achtergrond, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, waarbij in het geval dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemd percentage de ontwikkeling kan worden toegestaan indien is aangetoond dat hierdoor proportioneel wordt bijgedragen aan de afname van de overschrijding.
  7. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 30ug/m3.
  8. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  9. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  10. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
  11. Er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  12. binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  13. vormverandering van een intensieve veehouderij is uitsluitend toegestaan op een duurzame locatie intensieve veehouderij;
  14. Het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Agrarisch' dient tenminste voor een deel te blijven grenzen aan de openbare weg.
  15. De nieuwe begrenzing van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Agrarisch' wordt op de verbeelding behorende bij het wijzigingsplan opgenomen.
  16. De vormverandering is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  17. Advies kan worden gevraagd aan een agrarisch deskundige over het bepaalde onder k. en l.;
  18. Voldaan wordt aan de bouwregels voor bedrijfsgebouwen als opgenomen in artikel 4 lid 2.2 ;
  19. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.   

Artikel 5 Bedrijf - Nuts

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijf - Nuts aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
  1. voorzieningen voor het openbaar nut zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening, drinkwaterwinning en afvalwaterzuivering en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  2. rioolgemalen en randvoorzieningen zoals een bergbezinkbassin;
  3. groenvoorzieningen;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf waaronder wegen en paden.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. De oppervlakte bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan 100 m².
  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnd
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, gelden de volgende bepalingen:
  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
  2. De hoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40 m.
  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnd, mag niet meer bedragen dan 4 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 5 lid 1 sub a voor het bouwen van gebouwen tot 200 m²;
  2. artikel 5 lid 1 sub b en artikel 5 lid 1 sub c voor het bouwen met een hogere goothoogte en bouwhoogte voor gebouwen tot maximaal 4,5 m, respectievelijk 8 m;
  3. artikel 5 lid 2.2 sub b  voor het bouwen van masten met een hogere hoogte tot maximaal 45 m;
  4. artikel 5 lid 2.2 sub c voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnd tot een hoogte van maximaal 6 m.

Artikel 6 Bedrijf - Paardenhouderij

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijf - Paardenhouderij  aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. paardenhouderijen, waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
  2. één bedrijfswoning;
  3. aan huis gebonden beroepen en/of bedrijven;
  4. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 25 m² ;
  5. statische opslag, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 500 m² ;
  6. boerenterrassen, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 m²
  7. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. groenvoorzieningen;
  10. extensief recreatief medegebruik
  11. behoud en herstel van de op de plankaart aangeduide cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  12. erfbeplanting.
 

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen
  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één paardenhouderij toegestaan, indien op de plankaart een koppelteken is aangegeven tussen bestemmingsvlakken worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak.
  2. Het bestemmingsvalk mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
  3. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
  4. Bij vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning(en) mag het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend; de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
 
6.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  3. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°.
 
6.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3.
  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5.
  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  4. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres, erkers, aan- en uitbouwen en vergelijkbare bouwwerken.
  
6.2.4 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
  5. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
  6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°.
  7. Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 200 m². De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.
  
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, gelden de volgende bepalingen:
  1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  2. De bouwhoogte van kleinschalige windmolens mag niet meer bedragen dan 12 m.
  3. De hoogte van torensilo’s en voedersilo’s mag niet meer bedragen dan 12 m.
  4. De hoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 6 m.
  5. De hoogte van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  6. De hoogte van mestvergistingsinstallaties mag niet meer bedragen dan 12 m.
  7. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnd, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  8. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    1.  het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
    2.  de afstand tot de woning niet meer mag bedragen dan 20 m;
    3.  de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 2 m;
    4.  de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
  9. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    1. Carports mogen niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
    2. De hoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
    3. De oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels

 
6.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 6 lid 2.1 sub b  voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  2. artikel 6 lid 2.1 sub c  voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  3. artikel 6 lid 2.2 sub a en artikel 6 lid 2.2 sub b voor een maximale goothoogte van 7 m en een maximale bouwhoogte van 13 m;
  4. artikel 6 lid 2.5 sub b  voor het bouwen van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m;
  5. artikel 6 lid 2.4 sub e  voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  6. artikel 6 lid 2.2 sub c  voor een lagere dakhelling, indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichte van de omgeving.
6.3.2 Herbouw bedrijfswoning op andere locatie
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.1 sub d  voor het herbouwen van de bedrijfswoning op een andere locatie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen.
  2. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  3. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
  4. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  5. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  7. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  8. Overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.
 

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.4.1 Ammoniakemissie
Het bouwen en het gebruik van de gronden en aanwezige bebouwing met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting - 9' (Dunsedijk 5) is alleen dan toegestaan indien een de maximale ammoniakemissie van 600 kilogram per jaar (NH3), die is opgenomen in de milieuvergunning van 11-09-2003, niet toeneemt. Ontwikkelingen, waaronder het uitbreiden van het aantal dieren en/of stallen, zijn alleen toegestaan als is aangetoond dat de emissie in de nieuwe situatie niet zal toenemen.
 
6.4.2 Aan huis gebonden beroepen en/of - bedrijven
Binnen de bestemming Bedrijf - Paardenhouderij  is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of - bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m².
  2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  4. Aan huis gebonden bedrijven zijn uitsluitend in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder de milieucategorie 1.
  5. Detailhandel is niet toegestaan.
  6. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
  

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1 Nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
in artikel 6 lid 1 sub a voor nevenfuncties, onder de volgende voorwaarden:
  1. De agrarische functie dient op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven.
  2. Voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    1. statische opslag met een maximum van 2.000 m² binnen de bebouwingsconcentratie en 1.000 m² daarbuiten;
    2. recreatieve voorzieningen met een maximum van 750 m² binnen de bebouwingsconcentratie en 500 m² daarbuiten;
    3. agrarisch technisch hulpbedrijf met een maximum van 400 m²;
    4. niet aan het buitengebied gebonden functies met een maximum van 400 m²;
    5. zorgboerderij met een maximum van 250 m² binnen de bebouwingsconcentratie en 375 m² daarbuiten;
    6. kleinschalig logeren met maximaal 5 eenheden tot een maximum van in totaal 150 m²;
  3. met dien verstande dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten, met uitzondering van opslag/kleinschalig kamperen, het totale daarvoor te gebruiken bedrijfsvloeroppervlakte niet mag meer bedragen dan 25% van het bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 1.000 m² binnen een op de plankaart aangeduide ‘bebouwingsconcentratie’, voor het overige buitengebied geldt dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 500 m² mag bedragen.
  4. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  5. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  6. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag niet leiden tot een bedrijf behorend tot een milieucategorie 3.1 of hoger.
  7. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  8. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

6.6.1 Vormverandering bestemmingsvlak 'Bedrijf - Paardenhouderij'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een of meerdere aan deze bestemming grenzende bestemmingen  'Agrarisch - Landschappelijke waarden 1'ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak van deze bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast gelijktijdig met de wijzigingsbevoegdheid binnen een gebiedsbestemming.
  2. De maximale ammoniakemissie, zoals opgenomen in artikel 6 lid 4.1 , mag niet toenemen;  
  3. De totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
  4. Er is aangetoond dat er sprake is van (een ontwikkeling naar) een zorgvuldige veehouderij.
  5. Er is aangetoond dat er een zorgvuldige dialoog gevoerd is door de initiatiefnemer gericht op het betrekken van belangen van direct omwonenden vooraf aan de besluitvorming omtrent de omgevingsvergunning.
  6. Er is aangetoond dat de geurhinder, voorgrond en achtergrond, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, waarbij in het geval dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemd percentage de ontwikkeling kan worden toegestaan indien is aangetoond dat hierdoor proportioneel wordt bijgedragen aan de afname van de overschrijding.
  7. Er is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 30ug/m3.
  8. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  9. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
  10. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
  11. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
  •  
  • 6.6.2 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'
    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor het de voormalige (agrarische) bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overigegronden naar de bestemming  Agrarisch met waarden-Landschapswaarden 1';
    2. Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.
    3. Het paardenhouderij bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd.
    4. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
    5. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
    6. De overige gronden van deze bestemming wordt bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen.
    7. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    8. De ontwikkeling dient een bijdrage te leveren aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex (aan bebouwing).
    9. Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
    10. Indien het bestemmingsvlak ligt binnen een op de plankaart aangeduide bebouwingsconcentratie geldt dat bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3 ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 240 m². Bij bestemmingsvlakken gelegen buiten de op de plankaart aangeduide bebouwingsconcentratie, dient alle overtollige bedrijfsbebouwing gesloopt te worden tot een maximum van 120 m² met uitzondering van cultuurhistorische bebouwing;
    11. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.
    12. Er vindt een kwaliteitsverbetering van het landschap plaats.
    13. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - omgevingsvergunning groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.

    Artikel 7 Bos

    7.1 Bestemmingsomschrijving

    De op de plankaart voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos/bosschages en de bijbehorende bosgroeiplaats;
    2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de houtteelt/houtproductie;
    3. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
    4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    5. extensief recreatief medegebruik;
    6. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
    7. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis;
    8. behoud van de archeologische waarden en behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
    9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - productiebos' het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen een en ander met bijbehorende voorzieningen en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

    7.2 Bouwregels

    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gebouwd, behoudens:
    1. gebouwen ten behoeve van bos- en natuurbeheer en extensief recreatief medegebruik, mits:
      1. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
      2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m² per 2,5 ha bosgebied en de inhoud niet meer bedraagt dan 60 m3.
    2. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits geen onevenredige schade wordt aangericht aan de aanwezige waarden en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

    7.3 Specifieke gebruiksregels

    7.3.1 Strijdig gebruik
    Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en opstallen:
    1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
    2. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
    3.  verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
    4.  als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
    5.  voor de wielersport, buiten de als zodanig gemarkeerde en aangeduide paden en routes;
    6.  het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen, en het winnen van bosstrooisel of mos;
    7.  het stoken van vuur danwel roken;
    8.  het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
    9.  het niet-aangelijnd hebben van honden;
    10.  betreding buiten de opengestelde paden en gemarkeerde wandel- en fietsroutes;
    11.  het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten;
    12.  voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
    13. het aanleggen van drainage;
    14. verlagen van de waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties;
    15. voor het diepwoelen en diepploegen van de bodem vanaf 50 cm diepte.

    7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    7.4.1 Vergunning
    Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij maaiveldniveaus (steilranden) worden gewijzigd;
    2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0.40 m onder maaiveld;
    3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
    4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    5. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage m.u.v. grondwateronttrekkingen;
    6. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - productiebos';
    7. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
    8. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
    9. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel.
    7.4.2 Uitzonderingen
    Het in artikel 7 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn. 
    2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
    7.4.3 Toelaatbaarheid
    De in artikel 7 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden dan wel de hydrologische betekenis in het watersysteem.

    Artikel 8 Natuur

    8.1 Bestemmingsomschrijving

    De op de plankaart voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur/landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats;
    2. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
    3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    4. extensief recreatief medegebruik;
    5. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
    6. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis;
    7. behoud van de archeologische waarden en behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden.

    8.2 Bouwregels

    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gebouwd, behoudens:
    1. gebouwen ten behoeve van bos- en natuurbeheer, mits:
      1. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m;
      2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m² per 2,5 ha natuurgebied en de inhoud niet meer bedraagt dan 60 m3.
    2. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits geen onevenredige schade wordt aangericht aan de aanwezige waarden en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

    8.3 Afwijken van de bouwregels

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2  voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    1. Het bouwen moet ten dienste zijn van de bestemming.
    2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m waarbij geldt dat de hoogte van een brandtoren/ uitkijktoren of een mast niet meer dan 30 m mag bedragen.
    3. De oppervlakte van kleinschalige bebouwing in de vorm van een dierenverblijf of schuilhut mag niet meer dan 20 m² en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen; de oppervlakte van een schaapskooi mag niet meer dan 50 m2 bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen. Met dien verstande dat de kleinschalige bebouwing noodzakelijk dient te zijn vanwege een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of het natuurbeheer en de bebouwing niet meer mag bedragen dan 1 per 1,5 ha. Mits dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerkenvan de ehs.
    4. Burgemeester en wethouders dienen schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden en natuurwaarden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.

    8.4 Specifieke gebruiksregels

    8.4.1 Strijdig gebruik
    Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
    1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
    2. het betreden met en beproeven van, racen of crossen met motoren of overige motorvoertuigen (lawaaisporten);
    3. verblijfsrecreatieve doeleinden zoals lig- en/of speelweide, staanplaats voor onderkomens of kamperen;
    4. als wedstrijd- of sportterrein en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
    5. voor de wielersport, buiten de als zodanig gemarkeerde en aangeduide paden en routes;
    6. het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen, en het winnen van bosstrooisel of mos;
    7. het stoken van vuur danwel roken;
    8. het beproeven en in gebruik hebben van geluidsapparaten en toestellen;
    9. het niet-aangelijnd hebben van honden;
    10. betreding buiten de opengestelde paden en gemarkeerde wandel- en fietsroutes;
    11. het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten;
    12. voor agrarische doeleinden;
    13. voor het winnen van bosstrooisel of mos;
    14. voor militaire doeleinden;
     

    8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    8.5.1 Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. in het algemeen:
      1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij maaiveldniveaus (steilranden) worden gewijzigd;
      2. Het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
      3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
      4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
      5. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage m.u.v. grondwateronttrekkingen;
      6. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
      7. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
      8. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
      9. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel.
    8.5.2 Uitzonderingen
    Het in lid artikel 8 lid 5.1  vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
    2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
    8.5.3 Toelaatbaarheid
    De in artikel 8 lid 5.1  genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden dan wel de hydrologische betekenis in het watersysteem.

    Artikel 9 Recreatie-recreatiewoning

    9.1 Bestemmingsomschrijving

    De op de plankaart voor Recreatie-recreatiewoning aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. recreatiewoningen;
    2. sport-, spel- en speelvoorzieningen;
    3. wegen en paden en parkeervoorzieningen;
    4. groenvoorzieningen;
    5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

    9.2 Bouwregels

    Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende bepalingen:
    1. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m.
    2. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
    9.2.1 Recreatiewoningen
    Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
    1. Er mag niet meer dan één recreatiewoning per bestemmingsvlak worden gebouwd.
    2. De inhoud van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 250 m3.
    3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
    5. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°.
    6. Bij een recreatiewoning mag maximaal één bijgebouw worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
      1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
      2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
      3. De afstand tot de recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 15 m.
    9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnd
    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, gelden de volgende voorwaarden:
    1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
    2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnd, mag niet meer bedragen dan 4 m.
    3. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
      1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd; - de afstand tot de woning niet meer mag bedragen dan 20 m;
      2. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 2 m;
      3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².

    9.3 Afwijken van de bouwregels

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.2 voor de bouw van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 12 m.

    Artikel 10 Verkeer

    10.1 Bestemmingsomschrijving

    De op de plankaart voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
    1. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
    2. groenvoorzieningen;
    3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    4. recreatief (mede)gebruik 
    5. behoud van landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laan beplanting.
     
    10.1.1 Gebouwen
    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

    10.2 Bouwregels

    10.2.1 Gebouwen
    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
    10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnd
    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, gelden de volgende bepalingen:
    1. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.
    2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnd, mag niet meer bedragen dan 4 m.

    Artikel 11 Water

    11.1 Bestemmingsomschrijving

    De op de plankaart voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
    1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;
    2. groenvoorzieningen;
    3. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
    4. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden;
    5. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis in het algemeen;
    6. ter plaatse van de aanduiding 'blusvijver' een blusvijver met extensief recreatief medegebruik.

    11.2 Bouwregels

     
    11.2.1 Gebouwen
    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
    11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnd
    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, ten dienste van deze bestemming, gelden de volgende bepalingen:
    1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
    2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

    11.3 Specifieke gebruiksregels

    11.3.1 Strijdig gebruik
    Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen:
    1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten, (chemisch) afval en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en/ of opstallen;
    2. het plukken en uitsteken van planten en paddenstoelen;
    3. het uitzetten van niet-inheemse plant- en diersoorten.
      

    Artikel 12 Water - Natuur

    12.1 Bestemmingsomschrijving

    De op de plankaart voor Water - Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
    1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
    2. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de functie van water natuur en de bijbehorende groeiplaats;
    3. groenvoorzieningen;
    4. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
    5. extensief recreatief medegebruik;
    6. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen;
    7. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis in het algemeen;
    8. behoud van de archeologische waarden en behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden.

    12.2 Bouwregels

    12.2.1 Gebouwen
    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
    12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnd
    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, ten dienste van deze bestemming, gelden de volgende bepalingen:
    1. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnd ten behoeve van waterbeheer en natuurbeheer, mag niet meer bedragen dan 3 m en de oppervlakte niet meer dan 20 m².
    2. De hoogte van eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnd, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits geen onevenredige schade wordt aangericht aan de aanwezige waarden en de mag niet meer bedragen dan 3 m.

    12.3 Afwijken van de bouwregels

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 12 lid 2.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    1. Het bouwen moet ten dienste zijn van de bestemming.
    2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnd mag niet meer bedragen dan 5 m.
    3. De oppervlakte van kleinschalige bebouwing in de vorm van een dierenverblijf of schuilhut mag niet meer dan 20 m² en de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen. Met dien verstande dat de kleinschalige bebouwing noodzakelijk dient te zijn vanwege een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of het natuurbeheer en de bebouwing niet meer mag bedragen dan 1 per 1,5 ha. Mits dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerkenvan de ehs.
    4. Burgemeester en wethouders dienen schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden en natuurwaarden door het verlenen van de ontheffing niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.

    12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    12.4.1 Vergunning
    Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij maaiveldniveaus (steilranden) worden gewijzigd;
    2. Het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
    4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    5. de aanleg van drainage ongeacht de diepte;
    6. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage m.u.v. grondwateronttrekkingen;
    7. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
    8. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
    9. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
    10. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel.
    12.4.2 Uitzonderingen
    Het in artikel 12 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
    2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
    12.4.3 Toelaatbaarheid
    De in artikel 12 lid 4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden dan wel de hydrologische betekenis in het watersysteem.

    Artikel 13 Wonen

    13.1 Bestemmingsomschrijving

    De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de volgende doeleinden:
    1. wonen;
    2. aan huis gebonden beroepen en/of - bedrijven;
    3. groenvoorzieningen;
    4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorziening’, voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een aardewal of geluidsscherm met natuurlijke begroeiing van maximaal 2,5 meter hoog;
    5. ter plaatse van de aanduding 'specifieke vorm van wonen - bijgebouwen voor voorgevel' zijn in afwijking artikel 13 lid 2.3 sub a van bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn toegestaan;
    6. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen;
    7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

    13.2 Bouwregels

    Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in artikel 13 lid 1  omschreven doeleinden.
    13.2.1 Algemeen
    1. De breedte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 15 m.
    2. Bij vervangende nieuwbouw mogen de gebouwen uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend.
    13.2.2 Hoofdgebouwen
    Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. Per bouwvlak is niet meer dan één woning toegestaan.
    2. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
    3. De inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m3.
    4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
    5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
    6. De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres.
    13.2.3 Bijgebouwen
    Voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduding 'specifieke vorm van wonen - bijgebouwen voor voorgevel' zijn bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn toegestaan;
    2. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.
    3. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
    4. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
    5. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
    6. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 m. g De dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°.
    7. Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag de in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 200 m². De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is niet toegestaan.
    13.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
    1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
    2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
    3. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
      1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
      2. de afstand tot de woning niet meer mag bedragen dan 20 m;
      3. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 2 m;
      4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
    4. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
      1. Carports mogen niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
      2. De hoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
      3. De oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
    5. De hoogte van kleinschalige windmolens mag niet meer bedragen dan 12 m.
    6. Overkappingen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    7. de overkapping(en) uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
    8. in afwijking van het bepaalde onder b. mag de hoogte niet meer dan 3 m bedragen;
    9. de oppervlakte mag niet meer dan 30 m² bedragen;
    10. de afstand tot de woning niet meer mag bedragen dan 20 m.
       

    13.3 Afwijken van de bouwregels

    13.3.1 Herbouw op een andere locatie
    Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 2.1 sub b  voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn en mag niet meer dan 10 m afwijken van de bestaande funderingen.
    2. De nieuwe locatie dient direct aan te sluiten op de voormalige locatie van de woning.
    3. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
    4. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
    5. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
    6. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
    7. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    8. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder (artikel 3 onder 3.5).

    13.4 Specifieke gebruiksregels

    Binnen de bestemming Wonen is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en/of - bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum 45 m².
    2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
    3. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
    4. Aan huis gebonden bedrijven zijn uitsluitend in de vorm van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1, onder de milieucategorie 1.
    5. Detailhandel is niet toegestaan.
    6. De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

    13.5 Afwijken van de gebruiksregels

    13.5.1 Kleinschalig logeren
    Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13 lid 1  voor het realiseren van kleinschalig logeren (onder andere Bed&Breakfast) indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. De logeereenheden dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing.
    2. Het totaal aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 5.
    3. De totale oppervlakte voor logeereenheden mag niet meer dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte bedragen tot een maximum van 150 m².
    4. Er moet sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
    5. Omringende agrarische bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt als gevolg van het kleinschalig logeren.

    Artikel 14 Waarde - Archeologie 2 (gebied van archeologische waarde)

    14.3 Bestemmingsomschrijving

     De als "Waarde – Archeologie 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

    14.2 Bestemmingsomschrijving

    Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een ontheffing als bedoeld lid 2.3. winnen zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

    14.1 Bestemmingsomschrijving

    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 2.3 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

    14.4 Bouwregels

    Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m ten opzichte van het maaiveld; bouwplannen met een grotere oppervlakte kunnen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld;
    2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.

    14.5 Nadere eisen

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

    14.6 Afwijken van de bouwregels

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

    14.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    14.7.1 Verplichting omgevingsvergunning
    In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:
    1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij de stobben worden verwijderd;
    3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
    6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
    14.7.2 Uitzonderingen
    Het onder artikel 14 lid 7.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
    3. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    4. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende afwijkingop grond van het bepaalde in .
    14.7.3 Vergunningverlening
    1. De omgevingsvergunning (aanleggen) wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 14 lid 7.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
      1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
      2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
      3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
    2. Voor zover de artikel 14 lid 7.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: - de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      1. de verplichting tot het doen van opgravingen,
      2. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
    14.7.4 Advies
    Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een ontheffing als bedoeld lid 2.3 winnen zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

    14.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

    14.8.1 Omgevingsvergunning
    Het is verboden binnen de Waarde - Archeologie 2 (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en de diepte meer dan 30 cm bedraagt.
    14.8.2 Nadere eisen
    1. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologische partij;
    2. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
    14.8.3 Sloopverbod
    De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

    14.9 Wijzigingsbevoegdheid

    14.9.1
    Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
    1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
    2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
    3. van de plankaart wordt verwijderd,
    4. van bestemming wijzigt in “Waarde – Archeologie 3, 4, 5 of 6”, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
    14.9.2
    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder artikel 14 lid 9.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

    Artikel 15 Waarde - Archeologie 4 (gebied met een hoge archeologische verwachting)

    15.3 Bestemmingsomschrijving

    De als  aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

    15.2 Bestemmingsomschrijving

    Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een afwijking als bedoeld artikel 15 lid 5 winnen zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

    15.1 Bestemmingsomschrijving

    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in  genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

    15.4 Bouwregels

    15.4.1 Omgevingsvergunning (bouwen)
    Binnen het gebied Waarde - Archeologie 4 (gebied met een hoge archeologische verwachting) mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld; bouwplannen met een grotere oppervlakte kunnen uitsluitend –zonder ontheffing – worden gebouwd, indien:
    1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld;
    2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.

    15.5 Nadere eisen

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

    15.6 Afwijken van de gebruiksregels

    Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

    15.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    15.7.1 Werken en werkzaamheden
    In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 15 lid 4 , zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 15 lid 1  bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
    1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    4. het verlagen van het waterpeil;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem. 
    6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld.
    15.7.2 Uitzonderingen
    Het onder artikel 15 lid 7.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
    3. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    4. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende afwijking op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 6.
    15.7.3 Vergunningverlening
    1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 15 lid 7.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning vergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld: - de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of - er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of - de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
    2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder artikel 15 lid 6 sub a  achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
    3. Voor zover de in artikel 15 lid 7.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
      3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
    15.7.4 Advies
    Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een afwijking als bedoeld artikel 15 lid 7.2  winnen zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

    15.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

    15.8.1 Omgevingsvergunning (slopen)
    Het is verboden binnen de Waarde - Archeologie 4 (gebied met een hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 500 m² en de diepte meer dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken bedraagt;
    15.8.2 Nadere eisen
    1. Aan de omgevingsvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;
    2. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
    15.8.3 Sloopverbod
    De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

    15.9 Wijzigingsbevoegdheid

    15.9.1
    Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
    1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
    2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
    3. van de plankaart wordt verwijderd,
    4. van bestemming wijzigt in “Waarde – Archeologie 2, 3, 5 of 6”, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
    15.9.2
    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder  worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

    Artikel 16 Waarde - Archeologie 5 (gebied met een middelhoge archeologische verwachting)

    16.3 Bestemmingsomschrijving

    Binnen het gebied Waarde - Archeologie 5 (gebied met een middelhoge archeologische verwachting) mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 2500 m² en een verstoringsdiepte van 0,3 m en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld; bouwplannen met een grotere oppervlakte kunnen uitsluitend – zonder afwijking – worden gebouwd, indien:
    1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken ten opzichte van het maaiveld;
    2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit bestaande fundering worden opgericht.

    16.4 Bestemmingsomschrijving

    De als aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.

    16.1 Bestemmingsomschrijving

    Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in  genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

    16.2 Bestemmingsomschrijving

    Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een afwijking als bedoeld artikel 16 lid 5 winnen zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

    16.5 Nadere eisen

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de afmetingen en situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

    16.6 Afwijken van de bouwregels

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 16 lid 1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een ontheffing in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

    16.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

     
    16.7.1 Werken en Werkzaamheden
    In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in artikel 2, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de in artikel 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2500 m² of meer:
    1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    4. het verlagen van het waterpeil; e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
    5. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken onder maaiveld.
    16.7.2 Uitzonderingen
    Het onder artikel 16 lid 7.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    2. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
    3. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.  
    4. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende afwijking op grond van het bepaalde in artikel 16 lid 6.
    16.7.3 Vergunningverlening
    1. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
      1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
      2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
      3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
    2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd onder  achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen).
    3. Voor zover de in artikel 16 lid 7.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen,
      3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
    16.7.4 Advies
    Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een afwijking als bedoeld artikel 16 lid 6 winnen zij schriftelijk advies in bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een afwijking geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

    16.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

    16.8.1 Omgevingsvergunning (slopen)
    Het is verboden binnen de Waarde - Archeologie 5 (gebied met een middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 2500 m² en de diepte meer dan 0,3 m en 0,5 m bij esdekken bedraagt;
    16.8.2 Nadere eisen
    1. Aan de omgevingsvergunning (slopen) kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een erkende archeologisch partij;
    2. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning
    16.8.3 Sloopverbod
    De omgevingsvergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.

    16.9 Wijzigingsbevoegdheid

    16.9.1
    Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:
    1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
    2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
    3. van de plankaart wordt verwijderd,
    4. van bestemming wijzigt in “Waarde – Archeologie 2, 3, 4 of 6”, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
    16.9.2
    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder artikel 14 lid 9.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

    Artikel 17 Waarde - Attentiegebied ehs

    17.1 Bestemmingsomschrijving

    De voor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

    17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    17.2.1 Omgevingsvergunningplicht
    Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder artikel 17 lid 2.5 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
    17.2.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
    Het onder artikel 17 lid 2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
     
    1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    3. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
    17.2.3 Advies
    Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te verlenen, vraagt het bevoegd gezag het ter plaatse bevoegde watergezag om advies.
    17.2.4 Verlening
    De in artikel 17 lid 2.1  genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover voldaan wordt aan de criteria gesteld in

    17.2.5 Schema omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamhedenen
    Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
    Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
    a. aanbrengen van oppervlakteverhardingen; groter dan 200 m
    2;
    b. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
    c. diepploegen en diepwoelen van de bodem;
    d. dempen van poelen, sloten en greppels;
    e. aanleggen van drainage;
    f. verlagen van de waterstand door de aanleg van beregeningsinstallaties.
    Indien de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig worden aangetast of kunnen worden aangetast.

    Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie

    18.1 Bestemmingsomschrijving

     
    18.1.1 Algemeen
    De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
    1. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het landgoed ‘De Utrecht’ als cultuurhistorisch complex, die bestaat uit de samenhang van een economische productie-eenheid in de vorm van een landhuis en boerderijen, omringend parkbos, lanen, paden, watergangen en waterpartijen, agrarische productiegronden en (productie)bos.
    2. cultuur- en natuureducatie;
    3. extensief recreatief medegebruik.
    18.1.2 Nadere detaillering
    De voor  aangewezen gronden kennen de volgende nadere detaillering van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed.
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 3' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aan de rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en overige beeldbepalende panden verbonden cultuurhistorische en architectonische kenmerken.
    2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 11' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het historische lanenstelsel met bijbehorende laanbeplanting.
    3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 12'  zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van historische onverharde wegen.
    4. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 13' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van levensgemeenschappen van vennen.
    5. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 14' naast de aldaar voorkomende bestemmingen, in het bijzonder bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige samenhangende cultuurhistorische waarden waaronder begrepen glooiingen en steilranden, meanders, restanten van meanders, broekbossen, hakhoutbosjes, beemdenstructuur, het bos op de rabatten en bijbehorende kavelgrensbeplanting.

    18.2 Bouwregels

    18.2.1 Bouwwerken
    Naast het bepaalde omtrent het bouwen voor de aldaar voorkomende onderliggende basisbestemming mag op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 3' uitsluitend worden gebouwd indien en voor zover:
    1. Voor beeldbepalende bouwwerken met omliggende gronden die de status van rijksmonumenten dient het bouwen plaats te vinden overeenkomstighet bepaalde in de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening.
    2. Voor beeldbepalende bouwwerken met omliggende gronden die de status van gemeentelijke monumenten dient het bouwen plaats te vinden overeenkomstighet bepaalde in de gemeentelijke monumentenverordening.
    3. Voor beeldbepalende bouwwerken die zijn aangeduid als ‘boerderij/arbeiderswoning’ geldt dat de bestaande cultuurhistorische waarden niet wordt aangetast door wezenlijke veranderingen van aard en kleur van het materiaal van de gevel en daken van gebouwen.
    18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
    Op de voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegestaan ten dienste van de dubbelbestemming, waaronder worden begrepen bewegwijzering, informatieborden, verlichting, straat- en tuinmeubilair, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

    18.3 Nadere eisen

    In het geval van nieuwbouw, verbouw en/of uitbreiding van bebouwing van en/of bij (rijks)monumentale objecten en beeldbepalende panden kunnen aanvullend nadere eisen worden gesteld aan:
    1. de onderlinge situering en de afmeting van bouwwerken;
    2. de verhouding tussen lengte, breedte, goothoogte en/of bouwhoogte;
    3. de dakhelling, nokrichting en/of kapvorm van bouwwerken;
    4. de inrichting en het gebruik van gronden
      onder de aanvullende voorwaarden dat:
      1. er een noodzaak is uit het oogpunt van behoud en/of herstel van de aan de bestaande
      2. bebouwing te onderkennen cultuurhistorische en historisch stedenbouwkundige - waarden;
      3. vooraf advies is ingewonnen van een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke - monumentencommissie.

    18.4 Specifieke gebruiksregels

    Het is verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het cultuurhistorische en/of ruimtelijk waardevol object wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

    18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    18.5.1 Vergunningsplicht
    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren: 
     
    1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 11';
      • verwijderen of kappen van (laan- en/of) wegbegeleidende boombeplanting;
      • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande).
    2. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 13’ :
      • het graven, verbreden, verdiepen, dempen, tracéverlegging (verlegging in combinatie voorgaande) van waterpartijen en -lopen.
    3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 14’ :
    4. Het ophogen, afgraven, egaliseren en diepploegen – en woelen van de bodem;
      • het graven, verbreden, verdiepen, dempen, tracéverlegging (verlegging in combinatie voorgaande) van waterpartijen en –lopen;
      • grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
      • het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
      • het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie; het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van paden- en wegentrace’s (wijzigingen in combinatie met voorgaande).
      • het verharden, verbreden, verwijderen, wijzigen, aanleggen van parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen;
      • het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
      • het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden en landschapselementen.
    18.5.2 Uitzondering vergunningplicht
    Het verbod als bedoeld in artikel 18 lid 5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 
    1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    3. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
     
    18.5.3 Criteria
    De omgevingsvergunning ten behoeve van de werken genoemd in artikel 18 lid 5.1 wordt alleen verleend indien:
    1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden van de gronden;
    2. eventuele andere op grond van dit plan benodigde omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden eveneens verleend kunnen worden.

    18.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

    18.6.1 Verbod
    Het is verboden om op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - 3' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen en ingrijpende aanpassingen te verrichten zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning); het aantasten of vernietigen van cultuurhistorische waardevolle elementen van dominante, beeldondersteunend/kenmerkende cultuurhistorische waardevolle bouwwerken wordt gelijkgesteld met het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken.
    18.6.2 Uitzonderingen vergunningsplicht
    Het in artikel 18 lid 6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:
    1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een vergunning is verleend;
    2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
    3. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'cultuurhistorie en natuurontwikkeling de Utrecht' dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
    4. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
     
    18.6.3 Criteria
    De omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van een bouwwerk genoemd in artikel 18 lid 6.1 wordt alleen verleend indien: uit een cultuur-/bouwhistorisch onderzoek blijkt dat de karakteristieke elementen:
    1. niet op onaanvaardbare wijze vernietigd of verstoord, casu quo worden behouden, versterkt en/of ontwikkeld; niet langer aanwezig is;
    2. niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    3. in redelijkheid niet te handhaven zijn;
    4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke kenmerken en hoofdvorm plaatsvindt;
    5. de sloop en herbouw vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijke belangen wenselijker is dan restauratie;
    6. het bevoegd gezag schriftelijk advies inwint bij een ter zake deskundige instantie of de gemeentelijke monumentencommissie.  

    3 Algemene regels

    Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

    Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

    Artikel 20 Algemene bouwregels

    20.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

    De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
    1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
    2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
    3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
    4. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
    5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
    6. de ruimte tussen bouwwerken.

    Artikel 21 Algemene gebruiksregels

    21.1 Strijdig gebruik

    Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 2.1. 1e lid sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht, wordt in ieder geval verstaan:
    1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
    2. het gebruik van gronden voor evenementen;
    3. het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen;
    4. het gebruik voor wonen van vrijstaande bijgebouwen bij een woning.

    21.2 Afwijken van het gebruiksverbod

    1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 21 lid 1  en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
      1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt mantelzorg;
      2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
      3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m²;
      4. het bijgebouw is gelegen op maximale afstand van 20 meter van het hoofdgebouw.
    2. Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing of omgevingsvergunning, verleend op grond van sub d in, indien de bij het verlenen van de ontheffing of omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

    Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

    22.1 Afwijken van het gebruiksverbod

    1. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning van de regels afwijken voor het realiseren van kleinschalig kamperen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
      1. Het aantal kampeermiddelen mag niet meer bedragen dan 25.
      2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.
      3. Kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan binnen de bestemming Bedrijf–Agrarisch, Wonen of direct grenzend aan de bestemming Bedrijf-Agrarisch of Wonen als er binnen het bestemmingsvlak onvoldoende ruimte is, echter niet binnen de bestemming Natuur op de verbeelding.
      4. De in de doeleindenomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
      5. Per terrein is 50 m² aan bebouwing mogelijk ten behoeve van kleinschalig kamperen binnen de bestemmingsvlakken Bedrijf-Agrarisch of Wonen.
      6. Er dient een erfbeplantingsplan opgesteld te worden waaruit een zorgvuldige landschappelijke inpassing blijkt.
    2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning van de regels afwijken voor het realiseren van trekkershutten, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
      1. Het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 3.
      2. De totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m².
      3. Trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestemming Bedrijf – Agrarisch, Wonen of direct grenzend aan de bestemming Bedrijf-Agrarisch of Wonen als er binnen het bestemmingsvlak onvoldoende ruimte is, echter niet binnen de bestemming Natuur op de verbeelding.
      4. De in de doeleindenomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
      5. Er dient een erfbeplantingsplan opgesteld te worden waaruit een zorgvuldige landschappelijke inpassing blijkt.
    3. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning van de regels afwijken voor het realiseren van een paardenbak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
      1. Het aanleggen van een paardenbak dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering of sportbeoefening.
      2. Situering van de paardenbak binnen de bestemming Bedrijf, Bedrijf-Agrarisch of Wonen is niet mogelijk.
      3. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan direct grenzend aan de bestemming Bedrijf, Bedrijf-Agrarisch  of Wonen, bij voorkeur aan de achterzijde.
      4. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1.000 m²
      5. De voorziening moet zorgvuldig landschappelijk worden ingepast door de opstelling van een goed te keuren landschappelijk inpassingsplan.

    22.2 Algemene afwijkingsregels

    Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
      1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
      2. de bouwhoogte niet meer dan 1,50 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
    5. de bepalingen met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m.
    6. de onder a tot en met g genoemde vergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      2. de verkeersveiligheid;
      3. de sociale veiligheid;
      4. de milieusituatie;
      5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

    Artikel 23 Algemene procedureregels

     

    23.1 Afwijken van de regels

    Met betrekking tot de voorbereiding van de omgevingsvergunning, voor het afwijken van de regels van het plan door Burgemeester en wethouders, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) genoemde procedure van toepassing.

    23.2 Wijzigingen

    Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

    23.3 Advies Waterschap

    Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient rekening gehouden te worden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwantiteit en-kwaliteit); hiervoor wordt schriftelijk advies ingewonnen bij Waterschap De Dommel.

    4 Overgangs- en slotregels

    Artikel 24 Overgangsrecht

     

    24.1 Overgangsrecht bouwwerken

     
    24.1.1 Algemeen
    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    24.1.2 Omgevingsvergunning
    Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 24 lid 1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 24 lid 1.1  met maximaal 10%.
    24.1.3 Uitzondering
    Het bepaalde in artikel 24 lid 1.1  is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

    24.2 Overgangsrecht gebruik

     
    24.2.1 Algemeen
    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
    24.2.2 Strijdig gebruik
    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 24 lid 2.1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
    24.2.3 Onderbroken gebruik
    Indien het gebruik, bedoeld in artikel 24 lid 2.1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
    24.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan
    Het bepaalde in artikel 24 lid 2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

    Artikel 25 Slotregel

    Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
     
    Regels van het bestemmingsplan  Landgoed De Utrecht  te Reusel - De Mierden.