direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Herziening 2022
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1667.BPBveeg0088-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan :

het bestemmingsplan 'Buitengebied Herziening 2022' met identificatienummer NL.IMRO.1667.BPBveeg0088-VAST van de gemeente Reusel-De Mierden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 AAB:

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen, voor advies inzake volwaardigheid, continuïteit en noodzaak in verband met een agrarisch bedrijf;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan-huis-verbonden bedrijf:

het door een bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1;

1.6 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, uitgezonderd detailhandel, zoals weergegeven in Bijlage 1;

1.7 aardkundige waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen en vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem van belang zijn;

1.8 achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de achtergevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, zonder bijbehorende bouwwerken, alsmede het verlengde daarvan;

1.9 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;

  • a. glastuinbouwbedrijf:
    agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
  • b. veehouderij:
    agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
    • 1. grondgebonden veehouderij:
      een veehouderij(tak) waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;
    • 2. intensieve veehouderij:
      een veehouderij(tak) met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens- , vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
  • c. overig agrarisch bedrijf:
    agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt;
  • d. (vollegronds)teeltbedrijf:
    agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
1.10 agrarisch loon(werk)bedrijf:

een agrarisch-technisch hulpbedrijf dat voornamelijk met behulp van landbouwwerktuigen diensten verleent aan, dan wel composteert en/of mest opslaat voor (hoofdzakelijk), agrarische bedrijven;

1.11 agrarisch-technisch hulpbedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking;

1.12 agrarisch verwant bedrijf:

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking;

1.13 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf dat, geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of herstelt en installeert, alsook het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht als ondergeschikte activiteit;

1.14 archeologische waarden:

cultuurhistorische waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigd;

1.15 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.16 bed & breakfast:

een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.18 bedrijfsactiviteiten:

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.21 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.22 beeldbepalend pand:

te handhaven gebouw of bouwwerk gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;

1.23 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 m. boven peil is gelegen;

1.24 beperkt kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.25 Besluit externe veiligheid inrichtingen:

Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;

1.26 bestaand:
  • a. t.a.v. bebouwing:
    • 1. bebouwing, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel
    • 2. die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en vervolgens verleende vergunning;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
1.27 bestaande oppervlakte dierenverblijf:

hetgeen gebruikt mag worden voor het houden van landbouwhuisdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer;

1.28 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.29 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.30 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.31 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.32 boerenterras:

een onoverdekt terras als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of paardenhouderrij met de mogelijkheid tot het uitpandig verstrekken van consumpties waarvoor geen vergunning noodzakelijk is op grond van de Drank- en horecawet;

1.33 bos:

elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen voor (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;

1.34 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen voor (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap en recreatie;

1.35 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.36 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.37 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder;

1.38 bouwmassa:

een verzameling van bij elkaar behorende gebouwen bestaande uit een vrijstaand hoofdgebouw, dan wel twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;

1.39 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.40 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.41 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.42 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.43 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en die bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grote afstanden, als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze wagen of dit voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt hij voor de toepassing van dit plan aangemerkt als caravan;

1.44 carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de carport niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 1 gevel. Een carport is bedoeld voor het stallen van voertuigen en dient bereikbaar te zijn vanaf het openbaar gebied (weg);

1.45 centrale voorzieningen:

voorzieningen bedoeld voor het recreatief hoofdgebruik (dagrecreatie en/of verblijfsrecreatie) zoals receptie, overdekte sport- en/of speelvoorzieningen, recreatievoorzieningen met de daaraan ondergeschikte functies zoals horeca en/of detailhandel;

1.46 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;

1.47 dagrecreatie:

recreatieve activiteit die niet langer duurt dan een dag;

1.48 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, c.q. bouwwerk;

1.49 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

webwinkels vallen niet onder het begrip detailhandel, tenzij er sprake is van uitstalling en levering van producten ter plaatse;

1.50 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.51 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.52 diepploegen:

een kerende grondbewerking door middel van een ploeg, die dieper gaat dan de teeltlaag;

1.53 diepwoelen:

een grondbewerking, gericht op het losbreken van storende lagen in de ondergrond, tot maximaal 90 cm;

1.54 ecologische verbindingszone:

vaak langgerekt gebied, waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden;

1.55 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde;

1.56 educatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de educatie van mensen, zoals onder andere scholen, onderwijsinstellingen en peuterspeelzalen;

1.57 erfbeplanting:

een visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie;

1.58 erfbeplantingsplan:

plan voor de aanleg en het beheer van erfbeplanting;

1.59 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een ander plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

1.60 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden/tradities;

1.61 extensief recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en waarbij het gebruik weinig invloed heeft op de doeleinden binnen de bestemming;

1.62 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.63 garagebedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd;

1.64 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.65 geluidproducerende activiteiten

(bedrijfs)activiteiten, welke geluid produceren;

1.66 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.67 gesplitste (woon)boerderij:

een (woon)boerderij die bestaat uit meerdere woningen;

1.68 geurgevoelige objecten:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;

1.69 groenblauwe mantel:

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;

1.70 groepsaccommodatie:

een bouwwerk of een gedeelte van een bouwwerk bestemd voor het houden van recreatief nachtverblijf in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke verblijven;

1.71 grootschalige ontwikkeling:

ontwikkeling waarbij de som van het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen meer dan 150.000 per jaar bedraagt;

1.72 hokdierhouderij:

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij;

1.73 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.74 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.75 horecabedrijf:

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of geringe etenswaren voor het al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in:

  • a. horecabedrijf categorie A
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden voor de consumptie ter plaatse en het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), zoals een hotel of pension;
  • b. horecabedrijf categorie B
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken), en dat overdag en in de avonduren geopend kan zijn, zoals een restaurant;
  • c. horecabedrijf categorie C
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide geringe etenswaren (al dan niet met nevenactiviteit het verstrekken van veelal alcoholvrije dranken) en dat zowel overdag als in de avonduren geopend kan zijn, zoals een lunchroom, cafetaria, shoarmazaak;
  • d. horecabedrijf categorie D
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse (al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van geringe etenswaren) en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, als dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat in de avond en het begin van de nacht geopend kan zijn, zoals een (eet)café feestzaal;
  • e. horecabedrijf categorie E
    een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het ten gehore brengen van muziek en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet incidenteel met levende muziek gecombineerd en dat aan het eind van de avond en een groot gedeelte van de nacht geopend kan zijn, zoals een discotheek;
1.76 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.77 hoveniersbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen;

1.78 huishouden:

persoon of groep personen die één huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.79 huisvesting tijdelijke werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.80 hydrologische waarden:

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.81 innovatief hippisch expertisecentrum:

een bedrijf dat is gericht op:

  • de paardenhouderij en paardenfokkerij en het africhten van paarden, inclusief een k.i.-station;
  • het overdragen van kennis en het bieden van educatie op het gebied van paardensport(beoefening);
  • het in samenwerking met onderwijs, bedrijfsleven en paardenbranche ontwikkelen van nieuwe ondersteunende producten en projecten voor diverse doelgroepen binnen de paardensector;
  • professionalisering van de sector paardenhouderij door certificering, permanente educatie en kennisontwikkeling;
  • innoveren door het opzetten en uitvoeren van een research en development traject;
  • het opzetten van een innovatief leer- en praktijkcentrum;
  • het bevorderen van het innovatieve vermogen van nieuwe ondernemers in de sector (met name in de Kempen);
  • één en ander in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten: het in pension houden van paarden, geven van cursussen en studiedagen, verstrekken van logies en maaltijden en zulks in combinatie met de volgende voorzieningen: cursusruimte, bibliotheek, mediatheek en vergaderruimte;
1.82 kampeerboerderij:

het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf dan wel van een voormalig agrarisch bedrijf;

1.83 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.84 kampeerterrein:

terrein of plaats geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf;

1.85 kamperen:

overnachten in de vorm van verblijf in de openlucht, bijvoorbeeld in een tent, caravan, camper of een vergelijkbaar recreatief nachtverblijf;

1.86 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.87 kassen, hoge tunnels:

gebouwen en/of bouwwerken, met een hoogte tot maximaal 4 m, waarvan de wanden en het dak of de bedekking voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, die dienen tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, groenten, bloemen, bloembollen, planten of bomen alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;

1.88 kelder:

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk;

1.89 kernrandzone:

overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie, dan wel een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone in gemengd landelijk gebied;

1.90 k.i.station:

een bedrijf gericht op het kunstmatig insemineren van dieren;

1.91 kinderboerderij:

dagrecreatieve voorziening waar boerderijdieren worden gehouden voor de educatie van kinderen, al dan niet in combinatie met speelvoorzieningen;

1.92 kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt, waarbij maximaal 5 kamers/logeereenheden (10 bedden) aan de orde zijn tot een maximum van 150 m², bijvoorbeeld logeren bij de boer, Bed & Breakfast;

1.93 kleinschalig kamperen:

kamperen op een terrein waarop maximaal 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst;

1.94 kleinschalige bebouwing of -voorziening:

bebouwing, al dan niet voor een voorziening, met een gezamenlijke omvang van maximaal 90 m2;

1.95 kwaliteitswinst van het landschap:

kwaliteitswinst van het landschap; in dit kader dient een minimale basisinspanning te worden geleverd van 20% van de waardevermeerdering van de grond en/of het object;

1.96 kwekerij:

een bedrijf waarin gewassen worden geteeld, waarbij de productie gedeeltelijk plaatsvindt in kassen bij het bedrijf;

1.97 kwetsbaar object:

de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.98 landbouwmechanisatiebedrijf:

een agrarisch technisch hulpbedrijf, dat in hoofdzaak gericht is op het ontwikkelen, verhuren en herstellen van landbouwmachines;

1.99 landschappelijke inpassing:

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande dan wel nog te ontwikkelen landschappelijke (ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische) landschapskwaliteiten. Dit kan door middel van: architectuur (vormgeving, situering bebouwing, materiaalgebruik), aanleg van landschappelijke en/of natuurlijke elementen al dan niet in combinatie met sloop;

1.100 landschapselementen:

groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het omliggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit met name inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag;

1.101 landschapswaarden/landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

  • landschappelijk open:
    bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of deelgebied in de zin van ruimtelijk-visuele openheid van een gebied vanwege het ontbreken van allerlei opgaande beplantingen en bebouwing in een gebied of deelgebied. Het betreft hier doorgaans grootschalige gebieden.
  • landschappelijke beslotenheid:
    bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of deelgebied in de zin van ruimtelijk-visuele beslotenheid van een gebied vanwege het voorkomen van allerlei opgaande beplantingen en bebouwing in een gebied of deelgebied. Het betreft hier doorgaans kleinschalige gebieden;
1.102 maaiveld:

gemiddelde hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;

1.103 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorziening;

1.104 manege:

een sportbedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden;

1.105 mestbewerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigingen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;

1.106 Natura 2000-gebied:

de definitie als opgenomen in de Wet natuurbescherming;

1.107 Natuur Netwerk Brabant:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden, zoals door Gedeputeerde Staten is aangewezen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en opvolgers daarvan;

1.108 nevenactiviteit:

activiteit die naast de hoofdactiviteit plaatsvindt en minder dan de helft van het inkomen genereert;

1.109 niet-agrarische bedrijven:

een agrarisch loonwerkbedrijf, een agrarisch-verwant bedrijf, buitengebied-gebonden bedrijf, horecabedrijf, recreatiebedrijf of een ander niet-agrarisch bedrijf;

1.110 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut voor water, elektriciteit, gas e.d.;

1.111 omschakeling:

geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm;

1.112 ondergeschikte activiteit:

een activiteit van zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft;

1.113 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.114 ondersteunende horeca:

er is sprake van ondersteunende horeca wanneer men in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming horeca heeft, (kleine) eetwaren en/of dranken kan consumeren ter plaatse en men daarvoor moet betalen. De horeca-activiteiten moeten ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteit (hoofdbestemming). Ondersteunend betekent dat de horeca activiteit niet los van de hoofdactiviteit mag plaatsvinden. Ondergeschikt betekent dat de horecafunctie maximaal 30% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit mag beslaan van de inrichting, waarbij ondersteunende ruimten zoals het sanitair, de keuken en het terras tot horeca worden gerekend;

1.115 onderkomens:

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.116 overkapping:

een dakconstructie die aan maximaal drie zijden begrensd is door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 gevels;

1.117 paardenhouderij:

een agrarisch verwant bedrijf, dat is gericht op bijvoorbeeld het fokken van paarden, het africhten van paarden, het bieden van verblijf aan paarden (bijvoorbeeld paardenstalling en paardenpension) dan wel de handel in paarden;

1.118 permanente bewoning:

bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen buiten het zomerseizoen in een kalenderjaar gedurende meer dan 70 nachten, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;

1.119 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.120 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.121 raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie);

1.122 recreatie:

vrijetijdsbesteding zoals dagrecreatie, verblijfsrecreatie en (extensief) recreatief medegebruik;

1.123 recreatiebedrijf:

een bedrijf dat het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfs- of dagrecreatie tot doel heeft;

1.124 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.125 recreatief nachtverblijf

Het verblijf van enkele nachten ter plaatse van verblijfsrecreatieve voorzieningen zoals caravans, trekkershutten, kampeermiddelen etc.

1.126 recreatieve voorziening:

voorzieningen bedoeld voor de ondersteuning van het recreatief hoofdgebruik (dagrecreatie en/of verblijfsrecreatie) zoals sport- en speelterreinen, speeltoestellen, picknickplaatsen en sanitaire units;

1.127 recreatiewoning:

een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft;

1.128 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van minimaal een halve arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze (NB een volwaardig agrarisch bedrijf heeft een omvang van één volledige arbeidskracht);

1.129 risicovolle inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.130 rotor:

het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine;

1.131 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

1.132 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte, deze wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, stedenbouwkundige kwaliteit, beeldkwaliteit, architectonische kwaliteit, landschappelijke - en cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving;

1.133 schuilhut:

een bouwwerk dat uitsluitend dient als schuilgelegenheid voor het houden van dieren en het toebehorende dierenvoer en/of voor het schuilen van mensen;

1.134 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.135 stacaravan:

een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logiesdag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;

1.136 Stalderingsgebied:

Gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld an de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen.

1.137 statische opslag:

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;

1.138 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

1.139 steilrand:

een abrupte overgang in het landschap als gevolg van de werking van water, wind en/of tektoniek, bijvoorbeeld in de vorm van een terrasvormig hoogteverschil tussen vlakgelegen gebieden, breukranden, beekdalranden, etc.;

1.140 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.141 (teelt)ondersteunende voorzieningen:

(teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak), boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of –verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik;

  • (teelt)ondersteunende kas:
    een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Hieronder vallen ook schuurkassen en permanente tunnel- en/of boogkassen (>1,5 meter).
  • permanente (teeltondersteunende) voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, niet zijnde teeltondersteunende kassen. Hieronder vallen permanente containervelden.
  • tijdelijke (teeltondersteunende) voorzieningen:
    teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten, met daarbij het volgende onderscheid:
    • 1. hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
      teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger zijn dan 1,5 m. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels, eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en –regenkappen.
    • 2. lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
      (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, die op nabij de grond worden aangebracht, met een maximale hoogte van 1,5 m. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: lage tunnels (halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen) insectengaas, afdekfolies, acryldoek, vlakveldfolies en vraatnetten.
    • 3. Overige (teelt)ondersteunende voorzieningen (boomteelthek):
      een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van maximaal 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee dieren geweerd kunnen worden;
1.142 toename van stikstofemissie:
  • a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie N/kg/jaar* meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken;
  • b. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
  • c. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende:
    Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:
    • 1. de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie N/kg/jaar afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 of met toepassing van de overeenkomstige regeling uit de Wet natuurbescherming dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.

* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.

1.143 trekkershut:

een eenvoudig gebouw met beperkte inhoud en beperkte voorzieningen, dat bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt, bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.144 tuin:

de gronden van een (bouw)perceel behorende bij een woning;

1.145 veehandelsbedrijf:

een bedrijf, dat in hoofdzaak gericht is op het verhandelen en transporteren van vee;

1.146 veldschuur:

een reeds aanwezig gebouw buiten een agrarisch bouwvlak of een detailbestemmingsvlak met bouwmogelijkheden, dat buiten de reguliere bouwregels valt en wel als zodanig bestemd dient te worden. Het gaat hierbij onder meer om dierenverblijven, schuilhutten, schuilgelegenheden, kapschuren etc.;

1.147 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatief verblijf, waarbij sprake is van overnachtingen anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning danwel een vaartuig;

1.148 verbrede landbouw:

activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agrotoerisme, boerenterras, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde producten en zorgboerderijen;

1.149 vergisting:

het omzetten van koolhydraten door micro-organismen door middel van een anaeroob dissimilatieproces (waarbij biogas wordt geproduceerd);

1.150 verkoopvloeroppervlakte:

voorkomende hoeveelheid bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen of het verlenen van aanverwante diensten;

1.151 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;

1.152 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een (nagenoeg) regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van deze bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg aangeeft;
  • b. langs een weg zijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd tot de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
1.153 vormverandering:

wijziging van de begrenzing van een aanduiding 'bouwvlak' zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;

1.154 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen voor berging en infiltratie van hemelwater;

1.155 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.156 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.157 wonen:

het bewonen van een zelfstandige woning of als zodanig bestemd gebouw voor zelfstandige woningen;

1.158 woning/wooneenheid:

een verblijfsobject dat wordt ontsloten via een eigen toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte dat bestemd is voor de huisvesting van één huishouden of een groep van maximaal vijf personen die geen gezamenlijk huishouden vormt;

1.159 Woningwet:

wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.160 (woon)boerderij:

een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in dezelfde bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten;

1.161 zomerseizoen:

de periode van 1 mei tot 1 oktober;

1.162 zorgboerderij:

een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen - al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn - gecombineerd wordt met agrarische activiteiten in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.163 zorgvuldige veehouderij:

veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een breedte van meer dan 50% van het dakvlak wordt de bovenzijde daarvan als dakvlak aangemerkt;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine/windmolen:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine/windmolen;

2.7 peil:

de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar het gebouw voornamelijk toegankelijk is dan wel de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwperceel;

2.8 toepassing van maten:

de in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, balkons, galerijen, noodtrappen, luifels, liftkokers, ventilatiekanalen, afvoerpijpen van hemelwater, zonnepanelen, gevellijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en dergelijke bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Functies
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf;
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. nevenactiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', tenzij in de regels anders is vermeld, en uitsluitend:
    • 1. voor zover genoemd in 3.1.2, dan wel
    • 2. na een melding als bedoeld in 3.2, dan wel
    • 3. na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6;
  • d. het bouwen van carnavals- en corsowagens ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • e. behoud en bescherming van de landschappelijke waarden;
  • f. behoud en bescherming van de natuurwaarden;
  • g. behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden;
  • h. behoud van bestaande (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. extensief recreatief medegebruik;
  • k. doeleinden van openbaar nut;
  • l. mestbewerking;
  • m. erfbeplanting;

Een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

a Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak

Voor voorzieningen voor het eigen agrarisch bedrijf, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, opslag, waterbassins, permanente teeltondersteunende voorzieningen e.d. geldt de volgende bepaling:

  • 1. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

b Agrarisch bouwvlak

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een "enkel" agrarisch bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

c Agrarisch bedrijf

Als agrarisch bedrijf is uitsluitend een (vollegronds) teeltbedrijf toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij alsmede een grondgebonden veehouderij is toegestaan, uitsluitend voor de ter plaatse toegestane diersoort(en) (omgevingsvergunning milieu c.q. melding in het kader van het activiteitenbesluit) en met dien verstande dat:
    • a. een pluimveehouderij(tak) uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pluimvee';
    • b. een geitenhouderij(tak) uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geiten';

d Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderijen

Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen gelden de volgende bepalingen:

Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' is een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij door het oprichten van bebouwing en/of door het in gebruik nemen van aanwezige bebouwing als dierenverblijf uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 24.2.1.

e Bedrijfswoning

Per aanduiding 'bouwvlak' is maximaal één bedrijfswoning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' géén bedrijfswoning is toegestaan;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het met deze aanduiding aangegeven aantal woningen als maximum aantal bedrijfswoningen geldt.

f Perceelsontsluitingen

Verhardingen voor perceelsontsluitingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' alsmede tussen de voorzijde van de aanduiding 'bouwvlak' en de openbare weg waarop het bouwperceel ontsloten wordt.

g Aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
  • 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • 3. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woon- en bedrijfsomgeving;
  • 4. detailhandel is niet toegestaan;
  • 5. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

h Productiegebonden detailhandel

Productiegebonden detailhandel is uitsluitend als nevenactiviteit toegestaan, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf maximaal 100 m2 bedraagt.

i Statische opslag

Statische opslag is uitsluitend als nevenactiviteit toegestaan en uitsluitend inpandig, waarbij de totale gezamenlijke vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf maximaal 1.000 m2 bedraagt.

j Boerenterrassen

Een boerenterras is toegestaan met een totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf van maximaal 50 m2, waarbij parkeren voor het boerenterras op eigen terrein dient plaats te vinden.

k Mestbewerking

Mestbewerking is uitsluitend toegestaan voor ter plaatse, op het eigen bedrijf, geproduceerde mest.

l Landschappeijke waarden

Behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder de volgende landschappelijke waarden:

  • 1. de cultuurhistorische gebiedswaarden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied'.

m Recreatief medegebruik

Het gehele gebied mag worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

3.2 Functies toegestaan na melding
  • a. Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is het aanvangen van of het veranderen naar de navolgende functies uitsluitend toegestaan na een melding als bedoeld in 24.1:
    • 1. een bed & breakfast met maximaal 2 kamers/logeereenheden (4 bedden) in een bedrijfswoning;
    • 2. In afwijking van het bepaalde onder a. is een melding niet vereist indien de functie als bedoeld onder a. is toegestaan ingevolge het bepaalde in 3.1.
3.3 Bouwregels
3.3.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor deze bestemming.

3.3.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:

  • a. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  • b. Gebouwen mogen niet vóór de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gesitueerd. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan mogen gebouwen niet op een kleinere afstand dan 15 m tot de as van de weg worden gesitueerd.
  • c. De afstand van bouwwerken tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. Er mogen uitsluitend bouwwerken voor reëel agrarische bedrijven worden gebouwd. Hiertoe kan AAB-advies worden ingewonnen.
3.3.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • b. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • c. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  • d. Kassen mogen uitsluitend worden gebouwd voor glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', waarbij de oppervlakte maximaal 3 ha bedraagt, de goothoogte maximaal 5 m bedraagt en de bouwhoogte maximaal 7,5 m bedraagt.
  • e. In afwijking van het bepaalde onder d mogen teeltondersteunende kassen worden gebouwd buiten de aanduiding 'glastuinbouw', waarbij de oppervlakte maximaal 5.000 m² bedraagt en de hoogte maximaal 5 m bedraagt.
  • f. Bedrijfsgebouwen met een bebouwde oppervlakte groter dan 100 m2 zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het bouwvlak.
3.3.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat indien een bedrijfswoning onderdeel is van een woonboerderijpand, dan is verbouw en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten voor de bedrijfswoning toegestaan.
  • c. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • e. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres.
  • f. Bij vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning(en) mag het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend; de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en) en de maximale inhoud van de nieuw te bouwen bedrijfswoning bedraagt 750 m3.
3.3.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 100 m².
  • c. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m.
  • e. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m.
  • f. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  • g. Bij afbraak van (een) legaal bestaand(e) vrijstaand(e) bijbehorend bouwwerk(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijbehorende bouwwerken c.q. bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat de in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijbehorende bouwwerken na afbraak bedraagt 200 m². De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' is niet toegestaan.
3.3.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende bepalingen:

  • a. In het algemeen geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning maximaal 1 m bedraagt. Daarnaast geldt het volgende:
    • 1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.
    • 2. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, bedraagt maximaal 3,5 m.
    • 3. De bouwhoogte van kleinschalige windmolens bedraagt maximaal 12 m.
    • 4. De bouwhoogte van torensilo's en voedersilo's bedraagt maximaal 12 m.
    • 5. De bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 6 m.
    • 6. De bouwhoogte van sleufsilo's bedraagt maximaal 2,5 m.
    • 7. De bouwhoogte van een mestbewerkingsinstallatie bedraagt maximaal 12 m.
    • 8. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  • b. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    • 1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden gesitueerd;
    • 2. de afstand tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 2 m;
    • 4. de oppervlakte bedraagt maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
  • c. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    • 1. Carports mogen niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
    • 2. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
    • 3. De oppervlakte bedraagt maximaal 30 m².
  • d. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde met een bebouwde oppervlakte groter dan 100 m2 kan uitsluitend worden toegestaan onder de voorwaarde dat voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het bouwvlak.
3.3.7 Maatvoering bebouwing buiten bouwvlak

Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht:

  • a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt en waarbij geldt dat de oppervlakte maximaal 2,5 ha mag bedraagt;
  • b. overige teeltondersteunende voorzieningen, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt en waarbij geldt dat de oppervlakte maximaal 2,5 ha bedraagt, met dien verstande dat dit niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied;
  • c. erfafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.3.2 voor het bouwen van gebouwen op kleinere afstand van de as van de weg mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
    • 3. de wegbeheerder wordt gehoord;
    • 4. indien het een woning of ander geluidsgevoelig object betreft, wordt voldaan aan de Wet geluidhinder;
    • 5. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. 3.3.2 voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. 3.3.3 voor het bouwen met een hogere goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 7 m respectievelijk 13 m;
  • d. 3.3.3 voor het bouwen van kassen met een grotere hoogte tot maximaal 7 m goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 10 m;
  • e. 3.3.3 voor het bouwen van teeltondersteunende kassen met een grotere hoogte tot maximaal 7 m;
  • f. 3.3.3 voor een lagere dakhelling indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving.
  • g. 3.3.4 voor een dakhelling van minimaal 12° indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving;
  • h. 3.3.5 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  • i. 3.3.6 voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • j. 3.3.6 voor het bouwen van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m;
  • k. 3.3.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde tot een hoogte van maximaal 6 m.
3.4.2 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.4 voor het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
  • b. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt minimaal 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  • c. De afstand tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
  • e. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  • f. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  • g. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • h. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

Overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.

3.4.3 Omgevingsvergunning bouwwerken voor seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het realiseren van huisvesting van tijdelijke werknemers in bestaande of te realiseren bedrijfsgebouwen onder de volgende voorwaarden:

  • a. De huisvesting is nodig voor een doelmatige bedrijfsvoering. De huisvesting dient te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte op het eigen bedrijf.
  • b. De huisvesting kan niet plaats vinden in reguliere woningen (koop-/huurwoningen), andere reguliere verblijfsvormen (hotel of pension), wooneenheden in gebouwencomplexen/grotere gebouwen (MOB complexen, oude scholen, oude kloosters) en/of de eigen bedrijfswoning.
  • c. Huisvesting in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 160 m² per bedrijf (incl. sanitair en gemeenschappelijk verblijf) gedurende maximaal 8 maanden.
  • d. Per aanduiding 'bouwvlak' zijn maximaal 3 woonunits toegestaan, gedurende een periode van maximaal 8 maanden. De overige maanden worden deze verwijderd. De oppervlakte mag maximaal 30 m2 per woonunit bedragen.
  • e. Zelfstandige bewoning is niet toegestaan.
  • f. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de AAB inzake de noodzaak van de huisvesting van seizoensarbeiders in het licht van een doelmatige bedrijfsvoering.
  • g. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • h. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • i. De verkeersaantrekkende werking dient afgestemd te zijn op de feitelijke ontsluitingssituatie.
3.4.4 Omgevingsvergunning schuilhutten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.2 om een schuilhut toe te staan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het perceel is gelegen binnen de kernrandzone;
  • b. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 20 m2 per 1,5 ha;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • d. aangetoond moet zijn dat het noodzakelijk is de schuilhut buiten de aanduiding 'bouwvlak', dan wel bestemmingsvlak Bedrijf, Wonen te situeren;
  • e. uitsluitend hobbymatig gebruik is toegestaan;
  • f. de in de bestemmingsomschrijving opgenomen waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • g. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
3.4.5 Omgevingsvergunning tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.7, voor het bouwen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de aanduidingen ' en/of overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
  • b. De oppervlakte bedraagt maximaal 2,5 ha.
  • c. De in 3.1.2 onder n en o aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.4.6 Omgevingsvergunning bouwen buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3.2, onder a en/of artikel 3.3.7 voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Voor veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'grondgebonden veehouderij' geldt dat de oppervlakte van de inpassing minimaal 10% van de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend dient te bedragen;
    • 2. kwaliteitswinst: er vindt een kwaliteitswinst van het landschap plaats;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • d. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • e. het oprichten van bebouwing buiten de aanduiding 'bouwvlak' is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling, waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • f. advies kan worden gevraagd aan de AAB over het bepaalde onder f. en g.;
  • g. voldaan wordt aan de bouwregels voor bedrijfsgebouwen als opgenomen in 3.3;
  • h. de ontwikkeling mag niet leiden tot een toename van stikstofemissie vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
  • i. er is sprake van hydrologisch neutraal bouwen;
  • j. voor agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'grondgebonden veehouderij' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. er wordt voldaan aan de algemene voorwaarden voor een veehouderij, zoals opgenomen in 24.2.2;
    • 2. indien sprake is van een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een hokdierhouderij, wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden voor hokdierhouderijen zoals opgenomen in 24.2.3;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderij' wordt voldaan aan de regels, zoals opgenomen in overige zone - beperking veehouderij;
    • 4. de bebouwing is uitsluitend toegestaan voor de ter plaatse toegestane diersoort als bedoeld in 3.1.2 onder c;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend bedraagt maximaal 1,5 ha, waarbij de oppervlakte van een eventueel differentiatievlak bij deze oppervlakte meetelt;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5. mag de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend maximaal 2,0 ha bedragen, waarbij de oppervlakte van een eventueel differentiatievlak bij deze oppervlakte meetelt, mits:
      • de veehouderij vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
      • de toegestane oppervlakte boven de 1,5 ha uitsluitend wordt gebruikt voor voorzieningen - geen gebouwen zijnde - voor de opslag van ruwvoer, aansluitend aan de aanduiding 'bouwvlak';
    • 7. binnen gebouwen mogen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de begane grondlaag worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;
    • 8. mestbewerking anders dan voor ter plaatse, op het eigen bedrijf, geproduceerde mest, is niet toegestaan;
    • 9. uitbreiding voor een geitenhouderij(tak) is niet toegestaan;
  • k. voor (vollegronds)teeltbedrijven gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing buiten het bouwvlak waarvoor omgevingsvergunning wordt verleend bedraagt maximaal 2,0 ha;
    • 2. indien de aanduiding 'bouwvlak' groter is dan 2,0 ha, kan in afwijking van het bepaalde onder 1. een omgevingsvergunning voor het oprichten van bebouwing buiten het bouwvlak met een oppervlakte van maximaal 25% van de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' worden verleend;
    • 3. indien de aanduiding 'bouwvlak' groter is dan 2,0 ha, kan in afwijking van het bepaalde onder 1. een omgevingsvergunning voor het plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak worden verleend indien dit noodzakelijk is;
  • l. voor glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing buiten het bouwvlak waarvoor omgevingsvergunning wordt verleend bedraagt maximaal 4,0 ha, met dien verstande dat hiervan maximaal 3,0 ha met kassen mag worden bebouwd;
  • m. voor overige agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend bedraagt maximaal 1,5 ha, waarbij de oppervlakte van een eventueel differentiatievlak bij deze oppervlakte meetelt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het houden van dieren op meer dan één bouwlaag binnen bedrijfsgebouwen, met uitzondering van:
    • 1. volière- en scharrelstallen voor legkippen waar maximaal twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
    • 2. legaal bestaande situaties;
  • b. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn;
  • c. opslag buiten de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veldschuur' alsmede opslag conform het bepaalde in 3.1.2 onder a is toegestaan.
  • d. de uitoefening van vollegrondsfruit- en/of boomteelt, behoudens bestaand gebruik van de gronden ten behoeve van vollegrondsfruit en/of boomteelt, binnen een afstand van 50 m tot de bestemmingsgrens van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zijnde de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Bedrijf, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie - 1, Recreatie - 2, Recreatie - 3, Recreatie - 4, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Recreatiewoning, Recreatie - Verblijfsrecreatie 1,Recreatie - Verblijfsrecreatie 2, Sport, Wonen, Wonen - Landgoed, alsmede binnen een afstand van 50 m tot kleinschalige kampeerterreinen;
  • e. een kleinschalig kampeerterrein binnen 50 m van een aanwezige boomgaard;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is geen supermarkt toegestaan.
3.5.2 Stikstof

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Omgevingsvergunning nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken zoals bedoeld in 3.1 ten behoeve van het toestaan van andere nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De agrarische functie blijft op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.
  • b. Voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    • 1. statische opslag met een maximum van 2.000 m²;
    • 2. recreatieve voorzieningen met een maximum van 750 m²;
    • 3. zorgboerderij met een maximum van 375 m²;
    • 4. kleinschalig logeren, anders dan een bed & breakfast als bedoeld in 3.2 onder a., met maximaal 5 kamers/logeereenheden tot een maximum van in totaal 150 m²;

een overig niet-agrarisch bedrijf met een maximum van 400 m²;

met dien verstande dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten, met uitzondering van opslag/kleinschalig kamperen, het totale daarvoor te gebruiken bedrijfsvloeroppervlakte niet mag meer bedragen dan 25% van het bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 750 m².

  • c. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • d. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • e. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • f. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
3.6.2 Omgevingsvergunning spuitzone

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.1 onder d en e voor het verkleinen van de in dat artikel opgenomen afstand van 50 m mits het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat of van het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

  • a. Algemeen:
    • 1. Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied': 
    • 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    • 2. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    • 3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • 4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • 5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    • 6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
3.7.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • d. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • e. die worden verricht in het kader van vruchtwisseling.
3.7.3 Voorwaarden

De in 3.7.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. het bepaalde in 3.7.1 onder a noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Functies
4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf;
  • b. agrarisch grondgebruik;
  • c. nevenactiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', tenzij in de regels anders is vermeld, en uitsluitend:
    • 1. voor zover genoemd in 4.1.2, dan wel
    • 2. na een melding als bedoeld in 4.2, dan wel
    • 3. na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.6;
  • d. het bouwen van carnavals- en corsowagens ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • e. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • f. behoud en bescherming van de landschappelijke waarden;
  • g. behoud en bescherming van de natuurwaarden;
  • h. behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden;
  • i. behoud van bestaande (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. extensief recreatief medegebruik;
  • l. doeleinden van openbaar nut;
  • m. mestbewerking;
  • n. erfbeplanting;

Een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

a Voorzieningen binnen en buiten bouwvlak

Voor voorzieningen voor het eigen agrarisch bedrijf, zoals mestsilo's, sleufsilo's, paardenbakken, opslag, waterbassins, permanente teeltondersteunende voorzieningen e.d. gelden de volgende bepalingen:

  • 1. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1. zijn deze voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan, uitsluitend ter plaatse van het de aanduiding 'overige zone - voorzieningen buiten bouwvlak' en uitsluitend in het bestaande type voorziening en met de bestaande hoogte als maximum;
  • 3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ruwvoeropslag' uitsluitend ruwvoeropslag voor een veehouderij toegestaan;
  • 4. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - mestbassin' uitsluitend een mestbassin voor de opslag van mest afkomstig van het agrarisch bedrijf toegestaan.

b Agrarisch bouwvlak

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een "enkel" agrarisch bouwvlak van overeenkomstige toepassing.

c Agrarisch bedrijf

Als agrarisch bedrijf is uitsluitend een (vollegronds) teeltbedrijf toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' tevens glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' tevens een grondgebonden veehouderij' is toegestaan. uitsluitend voor de ter plaatse toegestane diersoort(en) (omgevingsvergunning milieu c.q. melding in het kader van het activiteitenbesluit);
  • 3. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij alsmede een grondgebonden veehouderij is toegestaan, uitsluitend voor de ter plaatse toegestane diersoort(en) (omgevingsvergunning milieu c.q. melding in het kader van het activiteitenbesluit) en met dien verstande dat:
    • a. een pluimveehouderij(tak) uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pluimvee';
    • b. een geitenhouderij(tak) uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geiten';
  • 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch' tevens een overige agrarisch bedrijf is toegestaan.

d Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderijen

Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen gelden de volgende bepalingen:

  • 1. Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' is een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij door het oprichten van bebouwing en/of door het in gebruik nemen van aanwezige bebouwing als dierenverblijf uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 23.4.1.
  • 2. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderij' geldt het bepaalde in overige zone - beperking veehouderij.

e Bedrijfswoning

Per aanduiding 'bouwvlak' is maximaal één bedrijfswoning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' géén bedrijfswoning is toegestaan;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het met deze aanduiding aangegeven aantal woningen als maximum aantal bedrijfswoningen geldt.

f Perceelsontsluitingen

Verhardingen ten behoeve van perceelsontsluitingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' alsmede tussen de voorzijde van de aanduiding 'bouwvlak' en de openbare weg waarop het bouwperceel ontsloten wordt.

g Aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
  • 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • 3. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woon- en bedrijfsomgeving;
  • 4. detailhandel is niet toegestaan;
  • 5. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

h Productiegebonden detailandel

Productiegebonden detailhandel is uitsluitend als nevenactiviteit toegestaan, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 100 m2.

i Statsche opslag

Statische opslag is uitsluitend als nevenactiviteit toegestaan en uitsluitend inpandig, waarbij de totale gezamenlijke vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 1.000 m².

j Boerenterrassen

Een boerenterras is toegestaan met een totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 50 m2, waarbij parkeren ten behoeve van het boerenterras op eigen terrein dient plaats te vinden.

k Kampeerterrein

Een kampeerterrein/ kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.

l Mestbewerking

Mestbewerking is uitsluitend toegestaan voor ter plaatse, op het eigen bedrijf, geproduceerde mest.

m Landschappelijke waarden

Behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder de volgende landschappelijke waarden:

  • 1. de aardkundige waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied';
  • 2. de beslotenheid ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beslotenheid';
  • 3. de landschappelijke openheid ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid';
  • 4. de cultuurhistorische gebiedswaarden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied';
  • 5. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel'.

n Natuurwaarde

Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' het beleid is gericht op de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Naast de waterloop is ruimte nodig om de maatregelen goed te kunnen uitvoeren;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' het beleid is gericht op de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone als onderdeel van het Natuur Netwerk Brabant;

o Recreatief medegebruik

Het gehele gebied mag worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

4.2 Functies toegestaan na melding
  • a. Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is het aanvangen van of het veranderen naar de navolgende functies uitsluitend toegestaan na een melding als bedoeld in 24.1:
    • 1. een bed & breakfast met maximaal 2 kamers/logeereenheden (4 bedden) in een bedrijfswoning;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. is een melding niet vereist indien de functie als bedoeld onder a. is toegestaan ingevolge het bepaalde in 4.1.
4.3 Bouwregels
4.3.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor deze bestemming.

4.3.2 Gebouwen algemeen

Voor gebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:

  • a. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  • b. Gebouwen mogen niet vóór de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gesitueerd. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan mogen gebouwen niet op een kleinere afstand dan 15 m tot de as van de weg worden gesitueerd.
  • c. De afstand van bouwwerken tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. Er mogen uitsluitend bouwwerken voor reëel agrarische bedrijven worden gebouwd. Hiertoe kan AAB-advies worden ingewonnen.
4.3.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • b. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • c. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  • d. Kassen mogen uitsluitend worden gebouwd voor glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', waarbij de oppervlakte maximaal 3 ha bedraagt, de goothoogte maximaal 5 m bedraagt en de bouwhoogte maximaal 7,5 m bedraagt.
  • e. Buiten de aanduiding 'glastuinbouw' mogen geen kassen worden gebouwd of uitgebreid.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak', mag de oppervlakte bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen, niet meer bedragen dan het aangegeven maximum;
  • g. Bedrijfsgebouwen met een bebouwde oppervlakte groter dan 100 m2 zijn uitsluitend toegestaan onder de voorwaarde dat voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het bouwvlak.
4.3.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a. geldt dat indien een bedrijfswoning onderdeel is van een bestaand woonboerderijpand, dan is verbouw en gebruik van de voormalige agrarische inpandige stalgedeelten voor de bedrijfswoning toegestaan;
  • c. De goothoogte bedraagt maximaal 5.
  • d. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • e. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres.
  • f. Bij vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning(en) mag het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend; de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en) en de maximale inhoud van de nieuw te bouwen bedrijfswoning bedraagt 750 m3.
4.3.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 100 m².
  • c. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m.
  • e. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m.
  • f. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  • g. Bij afbraak van (een) legaal bestaand(e) vrijstaand(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijbehorende bouwwerken c.q. bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat de in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijbehorende bouwwerken na afbraak bedraagt 200 m². De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' is niet toegestaan.
4.3.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende bepalingen:

  • a. In het algemeen geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning maximaal 1 m bedraagt. Daarnaast geldt het volgende:
    • 1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.
    • 2. De bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, bedraagt maximaal 3,5 m.
    • 3. De bouwhoogte van kleinschalige windmolens bedraagt maximaal 12 m.
    • 4. De bouwhoogte van torensilo's en voedersilo's bedraagt maximaal 12 m.
    • 5. De bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 6 m.
    • 6. De bouwhoogte van sleufsilo's bedraagt maximaal 2,5 m.
    • 7. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  • b. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    • 1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden gesitueerd;
    • 2. de afstand tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 2 m;
    • 4. de oppervlakte bedraagt maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
  • c. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    • 1. Carports mogen niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
    • 2. De hoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
    • 3. De oppervlakte bedraagt maximaal 30 m².
  • d. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde met een bebouwde oppervlakte groter dan 100 m2 kan uitsluitend worden toegestaan onder de voorwaarde dat voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het bouwvlak.
4.3.7 Maatvoering bebouwing buiten bouwvlak

Buiten de aanduiding 'bouwvlak' mogen uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht:

  • a. Erfafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.3.2 voor het bouwen van gebouwen op kleinere afstand van de as van de weg mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
    • 3. de wegbeheerder wordt gehoord;
    • 4. indien het een woning of ander geluidsgevoelig object betreft, wordt voldaan aan de Wet geluidhinder;
    • 5. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. 4.3.2 voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. 4.3.3 voor het bouwen met een hogere goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 7 m respectievelijk 13 m;
  • d. 4.3.3 voor het bouwen van kassen met een grotere hoogte tot maximaal 7 m goothoogte en een bouwhoogte van maximaal 10 m;
  • e. 4.3.3 voor het bouwen van teeltondersteunende kassen met een grotere hoogte tot maximaal 7 m;
  • f. 4.3.3 voor een lagere dakhelling indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving.
  • g. 4.3.4 voor een dakhelling van minimaal 12° indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichten van de omgeving;
  • h. 4.3.5 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  • i. 4.3.6 voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 m mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • j. 4.3.6 voor het bouwen van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m;
  • k. 4.3.6 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde tot een hoogte van maximaal 6 m.
4.4.2 Omgevingsvergunning bouwen bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1.2 onder e voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. Deze bevoegdheid geldt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
  • b. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend bij een volwaardig agrarisch bedrijf.
  • c. De nieuwe bedrijfswoning moet noodzakelijk zijn, wat betekent dat het bedrijf zonder bedrijfswoning ter plaatse op langere termijn redelijkerwijs niet te exploiteren is. De noodzaak van deze woning mag niet het gevolg zijn van een eerder aanwezig, doch afgestoten bedrijfswoning.
  • d. De nieuwe bedrijfswoning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • e. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de AAB inzake de noodzaak van de bedrijfswoning en de volwaardigheid van het agrarische bedrijf.
4.4.3 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.4 voor het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
  • b. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt minimaal 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  • c. De afstand tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
  • e. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  • f. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  • g. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • h. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  • i. Overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.
4.4.4 Omgevingsvergunning bouwwerken voor seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het realiseren van huisvesting van tijdelijke werknemers in bestaande of te realiseren bedrijfsgebouwen onder de volgende voorwaarden:

  • a. De huisvesting is nodig voor een doelmatige bedrijfsvoering. De huisvesting dient te worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte op het eigen bedrijf.
  • b. De huisvesting kan niet plaats vinden in reguliere woningen (koop-/huurwoningen), andere reguliere verblijfsvormen (hotel of pension), wooneenheden in gebouwencomplexen/grotere gebouwen (MOB complexen, ouden scholen, oude kloosters) en/of de eigen bedrijfswoning.
  • c. Huisvesting in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 160 m² per bedrijf (incl. sanitair en gemeenschappelijk verblijf) gedurende maximaal 8 maanden.
  • d. Per aanduiding 'bouwvlak' zijn maximaal 3 woonunits toegestaan, gedurende een periode van maximaal 8 maanden. De overige maanden worden deze verwijderd. De oppervlakte mag maximaal 30 m2 per woonunit bedragen.
  • e. Zelfstandige bewoning is niet toegestaan.
  • f. Er dient vooraf advies te worden ingewonnen van de AAB inzake de noodzaak van de huisvesting van seizoensarbeiders in het licht van een doelmatige bedrijfsvoering.
  • g. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
  • h. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
4.4.5 Omgevingsvergunning schuilhutten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.2 om een schuilhut toe te staan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het perceel is gelegen binnen de kernrandzone;
  • b. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 20 m2 per 1,5 ha;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • d. aangetoond moet zijn dat het noodzakelijk is de schuilhut buiten de aanduiding 'bouwvlak', dan wel bestemmingsvlak Bedrijf, Wonen te situeren;
  • e. uitsluitend hobbymatig gebruik is toegestaan;
  • f. de in de bestemmingsomschrijving opgenomen waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • g. er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
4.4.6 Omgevingsvergunning tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3.6, voor het bouwen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
  • b. De oppervlakte bedraagt maximaal 2,5 ha
  • c. het oprichten van voorzieningen is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  • d. advies kan worden gevraagd aan de AAB over het bepaalde onder b.
  • e. De in 4.1.2 onder n en o aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.4.7 Omgevingsvergunning bouwen buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.3.2 onder a en/of artikel 4.3.6 voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' mag het realiseren en toekomstig functioneren van de geprojecteerde ecologische verbindingszone niet worden geschaad;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' mag het toekomstig herstel van het natuurlijk watersysteem, niet worden geschaad;
  • c. er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan. Voor veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'grondgebonden veehouderij' geldt dat de oppervlakte van de inpassing minimaal 10% van de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend dient te bedragen;
    • 2. kwaliteitswinst: er vindt een kwaliteitswinst van het landschap plaats;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • g. het oprichten van bebouwing buiten de aanduiding 'bouwvlak' is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling, waaronder begrepen het kunnen plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • h. advies kan worden gevraagd aan de AAB over het bepaalde onder f. en g.;
  • i. voldaan wordt aan de bouwregels voor bedrijfsgebouwen als opgenomen in 4.3;
  • j. de ontwikkeling mag niet leiden tot een toename van stikstofemissie vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
  • k. er is sprake van hydrologisch neutraal bouwen;
  • l. voor agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'grondgebonden veehouderij' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. er wordt voldaan aan de algemene voorwaarden voor een veehouderij, zoals opgenomen in 24.2.2;
    • 2. indien sprake is van een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een hokdierhouderij, wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden voor hokdierhouderijen zoals opgenomen in 24.2.3;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderij' wordt voldaan aan de regels, zoals opgenomen in overige zone - beperking veehouderij;
    • 4. de bebouwing is uitsluitend toegestaan voor de ter plaatse toegestane diersoort als bedoeld in 4.1.2 onder c;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend bedraagt maximaal 1,5 ha, waarbij de oppervlakte van een eventueel differentiatievlak bij deze oppervlakte meetelt;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5. mag de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend maximaal 2,0 ha bedragen, waarbij de oppervlakte van een eventueel differentiatievlak bij deze oppervlakte meetelt, mits:
      • de veehouderij vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
      • de toegestane oppervlakte boven de 1,5 ha uitsluitend wordt gebruikt voor voorzieningen - geen gebouwen zijnde - voor de opslag van ruwvoer, aansluitend aan de aanduiding 'bouwvlak';
    • 7. binnen gebouwen mogen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de begane grondlaag worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;
    • 8. mestbewerking anders dan voor ter plaatse, op het eigen bedrijf, geproduceerde mest, is niet toegestaan;
    • 9. uitbreiding voor een geitenhouderij(tak) is niet toegestaan;
  • m. voor (vollegronds)teeltbedrijven gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing buiten het bouwvlak waarvoor omgevingsvergunning wordt verleend bedraagt maximaal 2,0 ha;
    • 2. indien de aanduiding 'bouwvlak' groter is dan 2,0 ha, kan in afwijking van het bepaalde onder 1. een omgevingsvergunning voor het oprichten van bebouwing buiten het bouwvlak met een oppervlakte van maximaal 25% van de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' worden verleend;
    • 3. indien de aanduiding 'bouwvlak' groter is dan 2,0 ha, kan in afwijking van het bepaalde onder 1. een omgevingsvergunning voor het plaatsen van permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak worden verleend indien dit noodzakelijk is en met dien verstande dat de gezamenlijke omvang van permanente teelondersteunende voorzieningen binnen en buiten de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 3,0 ha mag bedragen;
    • 4. de bouw of uitbreiding van kassen is niet toegestaan;
  • n. voor glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' geldt dat een uitbreiding van het glastuinbouwbedrijf niet is toegestaan;
  • o. voor overige agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overig agrarisch' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' en de bebouwing waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend bedraagt maximaal 1,5 ha, waarbij de oppervlakte van een eventueel differentiatievlak bij deze oppervlakte meetelt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het houden van dieren op meer dan één bouwlaag binnen bedrijfsgebouwen, met uitzondering van:
    • 1. volière- en scharrelstallen voor legkippen waar maximaal twee bouwlagen gebruikt mogen worden;

legaal bestaande situaties;

  • b. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn;
  • c. opslag buiten de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - veldschuur' alsmede opslag conform het bepaalde in 4.1.2 onder a is toegestaan.
  • d. de uitoefening van vollegrondsfruit- en/of boomteelt, behoudens bestaand gebruik van de gronden voor vollegrondsfruit en/of boomteelt, binnen een afstand van 50 m tot de bestemmingsgrens van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, zijnde de bestemmingsvlakken met de bestemmingen Bedrijf, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie - 1, Recreatie - 2, Recreatie - 3, Recreatie - 4, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Recreatiewoning, Recreatie - Verblijfsrecreatie 1, Recreatie - Verblijfsrecreatie 2, Sport, Wonen, Wonen - Landgoed, alsmede binnen een afstand van 50 m tot kleinschalige kampeerterreinen;
  • e. een kleinschalig kampeerterrein binnen 50 m van een aanwezige boomgaard.
4.5.2 Stikstof

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Omgevingsvergunning nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken zoals bedoeld in 4.1 voor het toestaan van andere nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De agrarische functie blijft op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.
  • b. Voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    • 1. statische opslag met een maximum van 2.000 m²;
    • 2. recreatieve voorzieningen met een maximum van 750 m²;
    • 3. zorgboerderij met een maximum van 375 m²;
    • 4. kleinschalig logeren, anders dan een bed & breakfast als bedoeld in 4.2 onder a., met maximaal 5 kamers/logeereenheden tot een maximum van in totaal 150 m²;
    • 5. een overig niet-agrarisch bedrijf met een maximum van 400 m².

met dien verstande dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten, met uitzondering van opslag/kleinschalig kamperen, het totale daarvoor te gebruiken bedrijfsvloeroppervlakte niet mag meer bedragen dan 25% van het bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 750 m².

  • c. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • d. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • e. De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • f. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

  • a. Algemeen:
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
    • 2. het verwijderen van perceelrandbegroeiingen in de vorm van bomen en struiken;
    • 3. het aanbrengen van lage en hoge (voorzover het geen bouwwerken betreft) tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, in de vorm van insectengaas, afdekfolies, tunnels, wandelkappen, schaduwhallen, hagelschermen e.d., waarbij:
      • de oppervlakte bedraagt maximaal 2,5 ha;
      • de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ´overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied´;
    • 4. afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem;
    • 5. vellen of rooien van houtgewas;
    • 6. het dempen van poelen, sloten en greppels;
    • 7. het graven van poelen, sloten en greppels;
    • 8. de aanleg van drainage.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone ':
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlaktes.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen ':
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlaktes;
    • 2. het ophogen van gronden;

Hiertoe wordt het betrokken waterschapsbestuur gehoord.

  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied':
    • 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    • 2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
    • 3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    • 4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beslotenheid :
    • 1. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied': 
    • 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    • 2. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
    • 3. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • 4. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • 5. het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
    • 6. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid':
    • 1. het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
    • 2. het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan 0,40 m wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie.
4.7.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 4.7.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • d. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • e. die worden verricht in het kader van vruchtwisseling.
4.7.3 Voorwaarden

De in 4.7.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. het bepaalde in 4.7.1 onder a sub 1, b en c noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Functies
5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. niet-agrarische bedrijven, agrarisch verwante bedrijven en agrarisch technisch hulpbedrijven conform de in 5.1.2 opgenomen Staat van bedrijven;
  • b. nevenactiviteiten, uitsluitend:
    • 1. voor zover opgenomen in 5.1.2, dan wel
    • 2. na een melding als bedoeld onder 5.2, dan wel
    • 3. na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.6.2;
  • c. aan- huis- verbonden beroep of aan- huis- verbonden bedrijf;
  • d. paden, wegen en parkeervoorzieningen ten behoeve van het bedrijf;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. erfbeplanting;
  • g. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • h. het behoud, herstel en de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant';
  • i. ter plaatse van de aanduiding “milieuzone - woon- en leefklimaat” geldt in het kader van het woon- en leefklimaat van de woning aan Rouwenbogt 12 tevens een verbod op bedrijfsactiviteiten.

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
  • a. Staat van bedrijven

Op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de onderstaande aanduidingen uitsluitend toegestaan de bedrijven genoemd in de navolgende Staat van bedrijven:

Afkorting     Aanduiding     Soort bedrijf     Categorie bedrijf     Adres     Max. oppervlakte bedrijfs- bebouwing (excl. woning) in m²    
(ph)     paardenhouderij     Paardenhouderij         Hooge Mierde, De Luther 8     2.900 m2    
(sb-ath)     specifieke vorm van bedrijf - agrarisch technisch hulpbedrijf 
   
Agrarisch technisch hulpbedrijf    3.1   Reusel, Heikant 8     1.357 m2    
(cs)     caravanstalling   Caravanstalling       Reusel, Rouwenbogt 10   440 m²    
(sr-pek)   specifieke vorm van recreatie - paardenhouderij en kampeerboerderij   Paardenhouderij en kampeerboerderij     Reusel, Rouwenbogt 12   762 m² Paardenhouderij en 160 m² kampeerboerderij  
(sr-edu)   Educatie   Educatie en informatie     Reusel, Rouwenbogt 12   100 m²    

  • b. Nevenactiviteit bij een paardenhouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' zijn de gronden mede bestemd voor:

    • 1. productiegebonden detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
    • 2. statische opslag, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per bedrijf niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
    • 3. boerenterrassen, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 m².
  • c. Aantal bedrijven

Per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijf toegestaan.

  • d. Bedrijfswoningen

Per aanduiding bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken toegestaan.

  • e. Aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

    • 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
    • 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
    • 4. detailhandel is niet toegestaan;
    • 5. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
5.2 Functies toegestaan na melding
  • a. Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijf' is het aanvangen van of het veranderen naar de navolgende functies uitsluitend toegestaan na een melding als bedoeld in 24.1:
    • 1. een bed & breakfast met maximaal 2 kamers/logeereenheden (4 bedden) in een bedrijfswoning bij een bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. is een melding niet vereist indien de functie als bedoeld onder a. is toegestaan ingevolge het bepaalde in 5.1.
5.3 Bouwregels
5.3.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor deze bestemming.

5.3.2 Gebouwen algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen niet vóór de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gesitueerd. Indien geen bedrijfswoning aanwezig is, dan mogen gebouwen niet op een kleinere afstand dan 15 m tot de as van de weg worden gesitueerd.
  • b. De afstand van bouwwerken tot de zijdelingse en achterste bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m.
5.3.3 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal de oppervlakte zoals aangegeven in de 'Staat van bedrijven', zoals opgenomen in 5.1.2 onder a.
  • b. Indien en voor zover binnen het bestemmingsvlak de aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
  • c. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • e. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
5.3.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De inhoud bedraagt maximaal 750 m3.
  • b. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • c. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • d. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres.
  • e. Bij inpandige bedrijfswoningen geldt de maatvoering van bedrijfsgebouwen.
  • f. Bij vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning(en) mag het hoofdgebouw uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend; de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) wijkt niet af van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en).
5.3.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 100 m².
  • c. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m.
  • e. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m.
  • f. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  • g. Bij afbraak van (een) legaal bestaand(e) vrijstaand(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijbehorende bouwwerk c.q. bijbehorend bouwerk, met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijbehorende bouwwerken na afbraak bedraagt 200 m². De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' is niet toegestaan.
5.3.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. In het algemeen geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde vóór de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning maximaal 1 m bedraagt. Daarnaast geldt het volgende:
    • 1. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.
    • 2. De bouwhoogte van kleinschalige windmolens bedraagt maximaal 12 m.
    • 3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
    • 4. De oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2 ; met dien verstande dat deze maximale oppervlakte niet geldt voor paardenbakken ter plaatse van de functieaanduiding 'paardenhouderij' .
  • b. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    • 1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden gesitueerd;
    • 2. de afstand tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse en achterste bestemmingsgrens bedraagt minimaal 2 m;
    • 4. de oppervlakte bedraagt maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak tot een maximum van 100 m².
  • c. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    • 1. Carports mogen niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd.
    • 2. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
    • 3. De oppervlakte bedraagt maximaal 30 m².
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.3.2 voor het bouwen van gebouwen op kleinere afstand van de as van de weg mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
    • 3. de wegbeheerder wordt gehoord;
    • 4. indien het een woning of ander geluidsgevoelig object betreft, wordt voldaan aan de Wet geluidhinder;
    • 5. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. 5.3.2 voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse bestemmingsgrens mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. 5.3.3 voor een maximale goothoogte van 7 m en een maximale bouwhoogte van 13 m;
  • d. 5.3.3 voor een lagere dakhelling, indien dit beter past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van het gebouw ten opzichte van de omgeving.
  • e. 5.3.5 voor het bouwen van een bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 20 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  • f. 5.3.6 voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hoogte van 2 m mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • g. 5.3.6 voor het bouwen van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m;
  • h. 5.3.6 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde tot een hoogte van maximaal 6 m.
5.4.2 Omgevingsvergunning voor uitbreiding oppervlakte bedrijfsbebouwing

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3.3 om de in de 'Staat van bedrijven' in artikel 5.1.2 onder a opgenomen bebouwde oppervlakte bedrijfsbebouwing te kunnen vergroten, mits:

  • a. het een eenmalige uitbreiding van maximaal 15% van de maximale oppervlakte als opgenomen in artikel 5.1.2 onder a laatste kolom, betreft;
  • b. indien sprake is van de sloop van bedrijfsgebouwen op een andere locatie binnen het plangebied zijn in aanvulling op het bepaalde onder a. de volgende uitbreidingen toegestaan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - primaat landschap': een uitbreiding van de maximale oppervlakte als opgenomen in 5.1.2 onder a laatste kolom met maximaal 25% van de oppervlakte van de elders binnen het plangebied gesloopte bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van deze uitbreiding en de uitbreiding als bedoeld onder a. maximaal 1.000 m2 bedraagt;
    • 2. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - bestendigen bestaande situatie', 'overige zone - ruimte voor gebiedsontwikkeling', Overige zones conform omgevingsvisie Reusel-De Mierden': een uitbreiding van de oppervlakte als opgenomen in 5.1.2 onder a laatste kolom met maximaal 25% van de oppervlakte van de elders binnen het plangebied gesloopte bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
      • de gezamenlijke oppervlakte van deze uitbreiding en de uitbreiding als bedoeld onder a. maximaal 750 m2 bedraagt;
  • c. er geen sprake is van een toename van de bestaande oppervlakte voor mestbewerking;
  • d. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/ overnachtingen;
  • e. vestiging op een bedrijventerrein redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • f. er wordt voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:
    • 1. Landschappelijke inpassing: er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan.
    • 2. Kwaliteitswinst: er vindt een kwaliteitswinst van het landschap plaats bij vergroting van het bouwvlak en bij vormverandering;
  • g. de (situering van de) uitbreiding geen onevenredige afbreuk doet aan de in de directe omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. de afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende waarden.
5.4.3 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning op andere locatie

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3.4 voor het herbouwen van een bedrijfswoning op een andere locatie, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
  • b. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt minimaal 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  • c. De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  • e. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
  • f. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  • g. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • h. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  • i. Overtollige bebouwing wordt gesloopt, waaronder sloop van de oude bedrijfswoning.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Als met de bestemming strijdig gebruik geldt in ieder geval gebruik van gronden en/of opstallen:

  • a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 risicocontour hebben die de bestemmingsgrens overschrijdt;
  • d. detailhandel, met uitzondering van de in 5.1.2 onder a toegestane detailhandel;
  • e. mestbewerking is niet toegestaan, met uitzondering van de reeds bestaande bebouwing voor mestbewerking en het reeds bestaande gebruik voor van mestbewerking.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Omgevingsvergunning ander soort bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1.2 onder a voor het vestigen van een ander soort bedrijf dan op basis van de Staat van bedrijven is toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. De oppervlakte bedrijfsbebouwing zoals opgenomen in de Staat van bedrijven mag niet worden vergroot.
  • b. Het nieuw te vestigen bedrijf mag naar aard en invloed niet meer milieuhinder voor de omgeving opleveren dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.
  • c. Het andere bedrijf mag geen onevenredige beperking opleveren van de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven tot gevolg hebben.
  • d. Het nieuw te vestigen bedrijf mag geen grotere publieks- en/of verkeersaantrekkende werking hebben dan de oorspronkelijk toegestane bedrijfssoort.
  • e. Er mag geen uitbreiding van bestaande detailhandel of nieuwvestiging van detailhandel plaatsvinden; detailhandel als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie is toegestaan met een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 200 m2.
  • f. Er is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de onder a genoemde maximale omvang.
  • g. Overtollige bebouwing wordt gesloopt.
  • h. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een splitsing van het bouwperceel.
  • i. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • j. De beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
5.6.2 Omgevingsvergunning nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken zoals bedoeld in 5.1 voor het toestaan van nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Nevenfuncties kunnen uitsluitend worden toegestaan bij bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'.
  • b. De paardenhouderij blijft op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.
  • c. Voor nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies zijn toegestaan:
    • 1. statische opslag met een maximum van 2.000 m²;
    • 2. recreatieve voorzieningen met een maximum van 750 m²;
    • 3. zorgboerderij met een maximum van 375 m²;
    • 4. kleinschalig logeren, anders dan een bed & breakfast als bedoeld in 6.2 onder a., met maximaal 5 kamers/logeereenheden tot een maximum van in totaal 150 m²;
    • 5. een overig niet-agrarisch bedrijf met een maximum van 400 m²;

met dien verstande dat bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten, met uitzondering van opslag/kleinschalig kamperen, het totale daarvoor te gebruiken bedrijfsvloeroppervlakte niet mag meer bedragen dan 25% van het bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 750 m².

  • d. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • e. De nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
  • f. De nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
  • g. Het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 6 Groen - Landschappelijke inpassing

6.1 Functies
6.1.1 Algemeen

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. geluidwerende voorzieningen van minimaal 1,5 meter hoogte ter plaatse van de aanduiding 'geluidwerende voorziening';

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor deze bestemming. Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan en uitsluitend in de vorm van een erfafscheiding.

6.2.2 Bouwregels erfafscheidingen

Voor erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de erfafscheiding mag uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

In ieder geval geldt als strijdig met de bestemming gebruik van gronden en opstallen:

  • c. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het aanbrengen van verhardingen, anders dan bedoeld in 6.4.4.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 6.4.4 omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

6.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
6.4.3 Voorwaarden

De in 6.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 6.1. Voor de belangenafweging zijn in het schema onder 6.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

6.4.4 Schema omgevingsvergunning
Omgevingsvergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden     Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden    
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang     de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;    
het verwijderen van houtopstanden voor een doorgang     het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor het (agrarisch) gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
het verwijderen betekent geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;    

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Functies

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegestane bebouwing

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken tot een maximale (nok)hoogte van 3 m voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolleiding.
7.3 Afwijken van de bouwregels

 Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  • a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energie- en afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
  • b. het bevoegd gezag schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • e. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  • f. het rooien en vellen van houtgewas.
7.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud van leidingen.
7.4.3 Voorwaarden
  • a. De in 7.4.1 bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolleiding, zijn gewaarborgd.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid 7.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Natuur

8.1 Functies
8.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur/landschapselementen en de bijbehorende groeiplaats;
  • b. behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;
  • f. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden en de hydrologische betekenis;
  • g. behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden;
  • h. extensief agrarisch grondgebruik gericht op natuurbeheer in de vorm van het laten grazen van dieren;

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

8.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

a Landschappelijke waarden

Behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden in het algemeen en in het bijzonder de volgende landschappelijke waarden:

  • 1. de aardkundige waarden en kenmerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied'.

b Natuurwaarden

Gestreefd wordt naar behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden. Dit houdt in dat:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' het beleid is gericht op de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Maatregelen worden uitgevoerd op het gebied van de morfologie, zoals het laten hermeanderen van beken, het aanleggen van plas-draszones en het herstel van kwel. Naast de waterloop is ruimte nodig om de maatregelen goed te kunnen uitvoeren;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor deze bestemming.

8.2.2 Toegestane bebouwing

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  • a. gebouwen voor bos- en natuurbeheer en extensief recreatief medegebruik, mits:
    • 1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m en de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
    • 2. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m² per 2,5 ha bosgebied en de inhoud bedraagt maximaal 60 m3, mits dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;
  • b. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits geen onevenredige schade wordt aangericht aan de aanwezige waarden en de hoogte maximaal 3 m bedraagt;
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Omgevingsvergunning bouwwerk of gebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.2 voor het bouwen van bouwwerken in een grotere maatvoering. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 5 m waarbij geldt dat de bouwhoogte van een brandtoren/uitkijktoren maximaal 30 m bedraagt.
  • b. De oppervlakte bedraagt maximaal 50 m² en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • c. Het bouwwerk mag geen aantasting geven van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.
  • d. Het bevoegd gezag dient advies te hebben ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden en natuurwaarden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de onderstaande omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

  • a. in het algemeen:
    • 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij maaiveldniveaus (steilranden) worden gewijzigd;
    • 2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
    • 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
    • 4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
    • 5. aanleg van drainage;
    • 6. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage m.u.v. grondwateronttrekkingen;
    • 7. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
    • 8. het verwijderen van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
    • 9. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
    • 10. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aardkundig waardevol gebied':
    • 1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
    • 2. het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
    • 3. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
    • 4. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
8.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • d. die worden verricht in het kader van vruchtwisseling;
  • e. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'Cultuurhistorie en natuurontwikkeling De Utrecht' dat als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
8.4.3 Voorwaarden

De in 8.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 8.1.

Artikel 9 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

9.1 Functies
9.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatieve voorzieningen met daarbij behorende voorzieningen zoals aangegeven in de Staat van verblijfsrecreatie zoals opgenomen in 9.1.2;
  • b. de aan sub a ondergeschikte voorzieningen;
  • c. bedrijfswoningen;
  • d. paden en wegen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. erfbeplanting;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen en overeenkomstig de in 9.1.2 opgenomen Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

9.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
  • a. Staat van verblijfsrecreatie

Afkorting   Aanduiding   Soort bedrijf   Adres   Max. Oppervlakte bedrijfsbebouwing (excl. Bijbehorende bouwwerken) in m²  
(kt)   Kampeerterrein   Camping “den Aanloop”   Lage Mierde, Dunsedijk 3   351 m²*  
  Specifieke vorm van recreatie – centrale voorzieningen   Camping “den Aanloop”   Lage Mierde, Dunsedijk 3   566 m²  
  Specifieke vorm van recreatie – dierenverblijf   Camping “den Aanloop”   Lage Mierde, Dunsedijk 3   1.000 m²  
  Specifieke vorm van recreatie – groepsaccomodatie   Camping “den Aanloop”   Lage Mierde, Dunsedijk 3   100 m²  

* met dien verstande dat binnen deze aanduiding uitsluitend trekkershutten en bebouwing ten behoeve van sanitaire voorzieningen mogen worden gerealiseerd, met inachtneming van de bouwregels in artikel 9.2

  • b. Bedrijfswoningen

Per bestemmingsvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan.

  • c. Specifieke vormen van recreatie
    • 1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – centrale voorzieningen', zijn tevens centrale voorzieningen toegestaan;
    • 2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – dierenverblijf', is uitsluitend een dierenverblijf ten behoeve van de stalling van 25 stukjs jongvee toegestaan;
    • 3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – groepsaccomodatie' is een een groepsaccomodatie en het aanbieden van dagbesteding/ouderenzorg toegestaan.

 

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden in het algemeen de volgende bepalingen:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming worden gebouwd, binnen het bouwvlak;
  • b. gebouwen dienen conform het als Bijlage 8 bij de regels opgenomen 'Landschappelijk inpassingsplan Dunsedijk 3, Lage Mierde' te worden gebouwd;
  • c. de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt minimaal 15m;
  • d. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5m;
  • e. in afwijking van artikel 9.2.1, onder a, is het ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' toegestaan om maximaal 13 trekkershutten te realiseren met een omvang van maximaal 25 m² per trekkershut, met een hoogte van maximaal 3 meter;
  • f. in afwijking van artikel 9.2.1, onder a, is het ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' toegestaan om maximaal 13 gebouwen op te richten met een maximale omvang van 2 m² per gebouw en een bouwhoogte van 2,5 meter, uitsluitend ten behoeve van sanitaire voorzieningen voor de kampeerplekken.
9.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 5m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10m;
  • c. de dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60 °.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1m bedraagt;
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4m.
9.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 5m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • e. de dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
9.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  • b. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 100m².
  • c. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • e. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m.
  • f. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  • g. Bij afbraak van (een) legaal bestaand(e) vrijstaand(e) bijbehorend(e) bouwwerk(en) met een oppervlakte van meer dan 100 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijbehorende bouwwerken c.q. bijbehorend bouwwerk met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijbehorende bouwwerken na afbraak bedraagt 200 m². De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' is niet toegestaan.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Functies

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld.
10.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 10.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.3.3 Voorwaarden

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 4.1

11.1 Functies

De voor 'Waarde - Archeologie 4.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld.
11.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.3.3 Voorwaarden

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 4.2

12.1 Functies

De voor 'Waarde – Archeologie 4.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,5 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
12.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 12.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.3.3 Voorwaarden

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 5.1

13.1 Functies

De voor 'Waarde – Archeologie 5.1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,3 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld.
13.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 13.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.3.3 Voorwaarden

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 13.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 5.2

14.1 Functies

De voor 'Waarde – Archeologie 5.2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,5 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
14.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 14.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
14.3.3 Voorwaarden

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 14.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 6

15.1 Functies

De voor 'Waarde – Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van (potentieel) aanwezige archeologische waarden.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo (bouwen) dient voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en bouwwerken die dieper gaan dan 0,4 meter onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren of één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
    • 3. het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, frezen, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, poelen en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld.
15.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 15.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. de bodem verstoren over een oppervlakte kleiner dan 2.500 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
15.3.3 Voorwaarden

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 15.3.1 gelden de volgende regels:

  • a. de genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

Artikel 16 Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

16.1 Functies

De voor Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de nabijgelegen natte natuurparel.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.2.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden binnen deze bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 16.2.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

16.2.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 16.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of plaatsvinden in het kader van het normale beheer en gebruik van de gronden;
  • d. die plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • e. welke onderdeel uitmaken van de werkzaamheden zoals benoemd in het plan 'Cultuurhistorie en natuurontwikkeling De Utrecht' dat als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
16.2.3 Voorwaarden

De in 16.2.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de criteria als opgenomen in het schema onder 16.2.4. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

16.2.4 Schema omgevingsvergunning
Omgevingsvergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden     Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden    
a. het verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds aanwezige drainage;
c. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
d. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten    
indien met de betreffende werken/ werkzaamheden dan wel door de directe of indirecte gevolgen van deze werken/werkzaamheden de waterhuishoudkundige situatie van de binnen het attentiegebied gelegen Natuur Netwerk Brabant niet onevenredig wordt aangetast of kan worden aangetast.

de werken/werkzaamheden mogen geen aantasting geven van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.    

Artikel 17 Waterstaat - Waterberging

17.1 Functies

De voor Waterstaat - Waterberging aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van de gronden.

Deze bestemming werkt primair ten opzichte van de andere (enkel)bestemmingen.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bouwwerken ten dienste van de waterberging zijn toegestaan;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2 om het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde toe te staan voor deze bestemming en de hoofdbestemming, mits het behoud van het waterbergend vermogen verzekerd is.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen of wijzigen van kaden.
17.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 17.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden in dit kader is verleend.
17.4.3 Voorwaarden

Ten aanzien van de onder 17.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend mits het behoud van het waterbergend vermogen verzekerd is;
  • b. er wordt advies gevraagd aan het betrokken waterschapsbestuur.

Artikel 18 Wonen

18.1 Functies
18.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf;
  • c. kleinschalig logeren, uitsluitend:
    • 1. na een melding als bedoeld in 18.2, dan wel
    • 2. na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.5.2;
  • d. kleinschalig kamperen, uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in 21.2;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. erfbeplanting;
  • g. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder wegen en paden, erven en parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
18.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

a Aantal woningen

Per bestemmingsvlak is maximaal één woning met daarbij behorende bijbehorende bouwwerken toegestaan, met dien verstande dat:

    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het met deze aanduiding aangegeven aantal woningen als maximum aantal woningen geldt;
    • 2. hiervan kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning als opgenomen in 18.5.1.

b Aan-huis-verbonden beroep of aan-huis-verbonden bedrijf

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, zoals opgenomen in Bijlage 1 Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven, is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • 1. de omvang van de activiteit bedraagt maximaal 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 45 m²;
  • 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • 3. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • 4. detailhandel is niet toegestaan;
  • 5. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.
18.2 Functies toegestaan na melding
  • a. Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Wonen' is het aanvangen van of het veranderen naar de navolgende functies uitsluitend toegestaan na een melding als bedoeld in 24.1:
  • b. een bed & breakfast met maximaal 2 kamers/logeereenheden (4 bedden) in een woning;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a. is een melding niet vereist indien de functie als bedoeld onder a. is toegestaan ingevolge het bepaalde in 18.1.
18.3 Bouwregels
18.3.1 Algemeen
  • a. Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
  • b. De breedte van een bouwperceel bedraagt minimaal 15 m.
18.3.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Indien een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan geldt het voorgaande per aanduiding 'bouwvlak'.
  • b. Indien een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan is het hoofdgebouw uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  • c. De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. De inhoud van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 600 m3, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' de met deze aanduiding aangegeven inhoudsmaat als maximum geldt. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimte' geldt geen maximum inhoudsmaat;
  • e. De goothoogte bedraagt maximaal 5 m.
  • f. De bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
  • g. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°, met uitzondering van ondergeschikte delen, zoals serres.
  • h. Bij vervangende nieuwbouw mogen de gebouwen uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend, met dien verstande dat de herbouw van gesplitste hoofdgebouwen niet (rechtstreeks) is toegestaan.
18.3.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken, inclusief carports (maximaal 1 per bouwperceel) en overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Indien en voor zover binnen het bestemmingsvlak de aanduiding 'bijgebouwen' is opgenomen, mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend binnen de aanduiding en/of een aangeduid bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met dien verstande dat carports achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd.
  • c. De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 2 m.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 50% van het bouwperceel binnen de bestemming 'Wonen' tot een maximum van 150 m2, met dien verstande dat op bouwpercelen groter dan 1.000 m2 een maximum van 200 m2 is toegestaan. In afwijking van deze bepaling geldt dat de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)' niet meer mag bedragen dan de met deze aanduiding aangegeven bebouwde oppervlakte;
  • e. De oppervlakte van een carport bedraagt maximaal 30 m2 en wordt in mindering gebracht op het toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als bedoeld onder c.;
  • f. In afwijking van het bepaalde onder d. geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwde oppervlakte overkapping' de met deze aanduiding aangegeven bebouwde oppervlakte als maximale bebouwde oppervlakte voor overkappingen, met dien verstande dat dit uitsluitend voor hobbymatige activiteiten mag worden gebruikt;
  • g. De goothoogte bedraagt maximaal 3,2 m.
  • h. De bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,2 m bedraagt;
  • i. De afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
  • j. De dakhelling bedraagt minimaal 20° en maximaal 60°.
  • k. Bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing geldt dat ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de oppervlakte van de woning tot een maximum van 900 m3 ofwel 25% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 400 m² per woning. De sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' is niet toegestaan.
18.3.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m bedraagt.
  • b. De bouwhoogte van kleinschalige windmolens bedraagt maximaal 12 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  • d. Voor de bouw van onoverdekte zwembaden geldt dat:
    • 1. het zwembad uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
    • 2. de afstand tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse en achterste bestemmingsgrens bedraagt minimaal 2 m;
    • 4. de oppervlakte bedraagt maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 100 m².
18.4 Afwijken van de bouwregels
18.4.1 Omgevingsvergunning voor het afwijken van de maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, mits het past bij de stedenbouwkundige en architectonische uitstraling van de omgeving, afwijken van het bepaalde in:

  • a. 18.3.2 voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse bestemmingsgrens mits:
    • 1. het stedenbouwkundig en landschappelijk beeld niet worden aangetast;
    • 2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. 18.3.3 voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 20 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel;
  • c. 18.3.4 voor de bouw van kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m.
18.4.2 Omgevingsvergunning herbouw op andere locatie

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.3.2 voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
  • b. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd bedraagt minimaal 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
  • c. De afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 m.
  • d. De breedte van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
  • e. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt.
  • f. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
  • g. Er moet voldaan worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
  • h. Bij de herbouw van een gesplitste woning, mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van minimaal 400 m3.
18.4.3 Omgevingsvergunning herbouw gesplitst hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.3.2 voor het herbouwen van een gesplitst hoofdgebouw, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. gesplitste hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden herbouwd, indien de beeldkwalitatieve en de cultuurhistorisch waardevolle vormgeving van het te herbouwen hoofdgebouw op die locatie behouden blijven dan wel hersteld worden;
  • b. indien er niet kan worden voldaan aan het bepaalde onder a, dan mag slechts worden herbouwd ten behoeve van één hoofdgebouw met één woning;
  • c. beoordeling vindt plaats door een ter zake deskundige.
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
18.5.1 Omgevingsvergunning woningsplitsing woonboerderij

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in 18.1.2 onder a voor het splitsen van de voormalige boerderij met woning ofwel woonboerderij indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. splitsing is alleen toegestaan indien het een cultuurhistorisch waardevol gebouw in de vorm van een woonboerderij is en de splitsing plaatsvindt ter instandhouding van dit cultuurhistorisch waardevolle gebouw;
  • b. de bouwmassa van de te splitsen woonboerderij dient een inhoud te hebben van minimaal 900 m3;
  • c. bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van minimaal 400 m3;
  • d. het bestaande architectonische karakter van de boerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet worden aangetast. Beoordeling vindt plaats door een ter zake deskundige organisatie;
  • e. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  • f. de vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. de nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • h. voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bedrijfsgebouwen/bijbehorende bouwwerken dan de 100 m² die als bijgebouw per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt. Sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' is niet toegestaan;
  • i. bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing geldt dat 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 240 m² voor beide woningen tezamen. Sloop van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' is niet toegestaan.
18.5.2 Omgevingsvergunning kleinschalig logeren

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in 18.1.1 voor het realiseren van kleinschalig logeren (onder andere Bed&Breakfast) indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De kamers/logeereenheden dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing.
  • b. Het totaal aantal kamers/logeereenheden bedraagt maximaal 5.
  • c. De totale oppervlakte voor logeereenheden bedraagt maximaal 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte bedragen tot een maximum van 150 m².
  • d. Er moet sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
  • e. Omringende agrarische bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt als gevolg van het kleinschalig logeren.
18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden op de ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant' gelegen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 18.6.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.

18.6.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het onder 18.6.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  • c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • d. het kappen/vellen van bomen in het kader van de bosbouw en houtproductie, mits vervangende herplant plaatsvindt.
18.6.3 Voorwaarden

De in 18.6.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige natuurwaarden. Voor de belangenafweging zijn in het schema onder 18.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.

18.6.4 Schema omgevingsvergunning
Omgevingsvergunningplichtige werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden     Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden    
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en halfverhardingen     - de verhardingen zijn noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte gebruik;
- de verhardingen mogen geen blijvende aantasting betekenen van de aanwezige natuurwaarden, tenzij natuurcompensatie plaatsvindt voor deze aantasting;*)
   
het verwijderen van houtopstanden     er mag geen blijvende aantasting plaatsvinden van de aanwezige natuurwaarden, tenzij natuurcompensatie plaatsvindt voor deze aantasting*)
   

*)

  • a. er moet een nieuwe gelijkwaardige ecologische samenhang worden bereikt;
  • b. de nieuwe natuurwaarden moeten van gelijke aard zijn;
  • c. de compenserende maatregelen moeten een areaal beslaan dat minimaal even groot is als het gebied waarover de ingreep zich uitstrekt;
  • d. de aard en omvang van de compensatie worden mede bepaald door de invloeden die de ingreep uitoefent op zijn omgeving en de aard van het gebied waar compensatie plaatsvindt;
  • e. de compenserende maatregelen moeten in beginsel plaatsvinden in de omgeving van de ingreep;
  • f. de compenserende maatregelen moeten passen binnen (inter)gemeentelijke landschapsbeleidsplannen;
  • g. een duurzame inrichting en beheer van het compensatiegebied moeten gewaarborgd zijn;
  • h. er moet worden gestreefd naar robuustheid in groene structuren;
  • i. de compenserende maatregelen moeten worden zeker gesteld voorafgaand aan de instemming van de provincie met de ingreep, zowel op het punt van de planologische regeling als op het punt van de feitelijke uitvoering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen, dat de bestaande (goot-/bouw)hoogte, de bestaande oppervlakte, de bestaande inhoud, een bestaand bebouwingspercentage en/of de bestaande afstand tot de as van de weg, bouwperceelgrenzen of de bestemmingsgrens, en andere bestaande maten, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder respectievelijk meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels als minimum is voorgeschreven respectievelijk als maximum is toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

20.2 Waterberging
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate in het bergen van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Reusel-De Mierden 2017-2021” (vastgesteld d.d. 20-12-2016);
  • b. Indien het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Reusel-De Mierden 2017-2021” als bedoeld onder a. wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik van gronden voor evenementen, tenzij dit op grond van de regels expliciet is toegestaan;
  • c. het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen, tenzij dit op grond van de regels expliciet is toegestaan;
  • d. het gebruik voor wonen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning;
21.2 Afwijken gebruiksverbod
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het realiseren van kleinschalig kamperen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het aantal kampeermiddelen bedraagt maximaal 25.
    • 2. De oppervlakte bedraagt maximaal 0,5 ha.
    • 3. Kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap  en/of de bestemming Wonen en/of de bestemming Bedrijf uitsluitend voorzover het kleinschalig kamperen bij als paardenhouderij aangeduide bedrijven betreft.
    • 4. Indien er hierbinnen onvoldoende ruimte is, is kleinschalig kamperen toegestaan in de direct aangrenzende agrarische bestemming.
    • 5. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    • 6. Per terrein is 50 m² aan bebouwing mogelijk ten behoeve van kleinschalig kamperen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap en/of de bestemming Wonen.
    • 7. Er dient een erfbeplantingsplan opgesteld te worden waaruit een zorgvuldige landschappelijke inpassing blijkt.
    • 8. Permanente bewoning is niet toegestaan.
    • 9. De locatie niet is gelegen binnen de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant' en de dubbelbestemming 'Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant'
  • b. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het realiseren van een paardenbak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het betreft uitsluitend een hobbymatig gebruik van de paardenbak.
    • 2. Situering van de paardenbak binnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap en/of de bestemming Bedrijf en/of Wonen is niet mogelijk.
    • 3. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan in de direct aangrenzende agrarische bestemming, bij voorkeur aan de achterzijde, mits dit geen Natuur Netwerk Brabant betreft.
    • 4. De oppervlakte bedraagt maximaal 1.000 m².
    • 5. De voorziening moet zorgvuldig landschappelijk worden ingepast door de opstelling van een goed te keuren landschappelijk inpassingsplan.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 Milieuzones
22.1.1 milieuzone - stiltegebied

Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - stiltegebied zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van stilte en rust in het gebied.

22.2 Overige zones conform Interim Omgevingsverordening Noord Brabant
22.2.1 overige zone - bebouwingsconcentratie

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bebouwingsconcentratie' is het beleid gericht op verdere functiemenging in het gebied.

22.2.2 overige zone - beperking veehouderij

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderij' geldt (in afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen) het volgende:

  • a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij zijn niet toegestaan;
  • b. toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, is niet toegestaan;
  • c. als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, als bedoeld onder b. geldt de oppervlakte die:
    • 1. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
    • 2. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning;
  • d. het bepaalde onder a. en b. is niet van toepassing is als sprake is van een grondgebonden veehouderij die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
22.2.3 overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied' gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

22.2.4 overige zone - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone' gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

22.2.5 overige zone - groenblauwe mantel

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

22.2.6 overige zone - zoekgebied waterberging

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebied waterberging' is de bestemming mede gericht op het behoud van het waterbergend vermogen van het gebied.

22.3 Overige zones conform omgevingsvisie Reusel-De Mierden
22.3.1 overige zone - bestendigen bestaande situatie

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bestendigen bestaande situatie' is het beleid gericht op het behouden van de bestaande natuur- en landschapswaarden

22.3.2 overige zone - buurtschap

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - buurtschap' is het beleid gericht op de instandhouding van de historische bebouwingsclusters met een menging van functies een kleinschalige schaalgrootte.

22.3.3 overige zone - primaat landbouw 1

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - primaat landbouw 1' is het beleid gericht op de verdere ontwikkeling en het stimuleren van innovaties in grootschalige intensieve dierhouderij, rekening houdend met milieu- en gezondheidsrisico's, alsmede grootschalige energieopwekking, in combinatie met het tegengaan van nieuwe gevoelige functies zoals wonen.

22.3.4 overige zone - primaat landbouw 2

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - primaat landbouw 2' is het beleid gericht op zowel de verdere ontwikkeling en het stimuleren van innovaties in de dierhouderij, rekening houdend met milieu- en gezondheidsrisico's, alsmede grootschalige energieopwekking. Nieuwe gevoelige functies, zoals wonen, worden echter niet uitgesloten.

22.3.5 overige zone - primaat landschap

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - primaat landschap' is het beleid gericht op de versterking  van het Kempisch kleinschalig karakter in landschappelijke en cultuurhistorische zin, met bebouwing en functies die passen bij de omgeving.

22.3.6 overige zone - primaat water en klimaatadaptatie

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - primaat water en klimaatadaptatie' is het beleid gericht op het vergroten van de wisselwerking tussen de functies waterberging, waterkwaliteit en natuur (ecologische verbinding) in combinatie met een betere recreatieve beleving.

22.3.7 overige zone - ruimte voor gebiedsontwikkeling

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - ruimte voor gebiedsontwikkeling' is het beleid gericht op het bieden van ruimte aan niet belastende “rode” functies onder harde voorwaarden, waaronder tegelijkertijd aanleg van bos en/of natuur en een goede, landschappelijke inpassing.

22.4 Overige zones
22.4.1 overige zone - openheid

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - openheid' gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

22.5 Overige zones - voorwaardelijke verplichtingen
22.5.1 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Rouwenbogt 10 en 12

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing Rouwenbogt 10 en 12' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 2 binnen 1 jaar is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

22.5.2 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Heikant 1

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing Heikant 1' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 3 binnen 1 jaar is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

22.5.3 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Heikant 8

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing Heikant 8' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 4 binnen 1 jaar is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

22.5.4 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing De Luther 8

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing De Luther 8' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 5 binnen 1 jaar is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

22.5.5 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Langvoort 2a en 4

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing Langvoort 2a en 4' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 6 binnen 1 jaar is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

22.5.6 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Postelsedijk 11a

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing Postelsedijk 11a' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 7 binnen 1 jaar is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

22.5.7 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Dunsedijk 3

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing Dunsedijk 3' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 8 binnen 1 jaar is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bebouwingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes voor de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje bedraagt maximaal 20 m²;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
    • 3. het bouwwerk mag geen aantasting geven van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant,
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot:
    • 1. voor kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen tot maximaal 3,50 m;
    • 3. voor vrijstaande antennemasten tot maximaal 18 m;
    • 4. voor lichtmasten en vlaggenmasten tot maximaal 8 m;
  • d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting maximaal 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 1,50 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • e. de bepalingen voor de bouw van gebouwtjes voor bancaire dienstverlening, met dien verstande, dat:
    • 1. de bebouwde oppervlakte maximaal 5 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt.
  • f. de bepalingen met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde voor kleinschalige windmolens tot een hoogte van maximaal 15 m.
  • g. de bepalingen om trekkershutten te kunnen realiseren, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. permante bewoning van de trekkershutten is uitgesloten;
    • 2. Het aantal trekkershutten bedraagt maximaal 3.
    • 3. De totale oppervlakte bedraagt maximaal 100 m².
    • 4. Trekkershutten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschap en/of Agrarisch met waarden - Natuur en landschap en/of de bestemming Wonen.
    • 5. In afwijking van het bepaalde onder sub 3 zijn er - indien er hierbinnen onvoldoende ruimte is - trekkershutten als kleinschalige voorziening toegestaan in de direct aangrenzende agrarische bestemming, mits:
      • er sprake is van een kernrandzone, dan wel een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone;
      • de totale oppervlakte bedraagt maximaal 90 m2;
    • 6. De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    • 7. Er dient een erfbeplantingsplan opgesteld te worden waaruit een zorgvuldige landschappelijke inpassing blijkt.
    • 8. Het mag geen aantasting geven van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;
  • h. de onder a tot en met g genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie; en
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 24 Overige regels

24.1 Melding

Onderstaande regels met betrekking tot meldingen gelden uitsluitend in combinatie met de regels in de betreffende bestemming. In de betreffende bestemmingen is verwezen naar 24.1.

24.1.1 Meldingsplicht
  • a. het is verboden om zonder voorafgaande melding een functie als bedoeld in 3.2 onder a., 4.2 onder a., 5.2 onder a., 9.2 onder a., en/of 18.2 onder a. aan te vangen;
  • b. het verbod als bedoeld onder a. is niet van toepassing indien de functie is toegestaan ingevolge het bepaalde in 3.1,  4.1, 5.1 en/of 18.1.
24.1.2 Voorwaarden

De meldingsplichtige functie als bedoeld onder 24.1.1 is uitsluitend toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Functie     Voorwaarden    
bed & breakfast met max. 2 kamers/logeereenheden (4 bedden) in een (bedrijfs)woning     - de bed & breakfast wordt uitgeoefend in de (bedrijfs)woning en niet in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij de (bedrijfs)woning;
- het aantal kamers/logeereenheden voor de bed & breakfast bedraagt maximaal 2 (4 bedden);
- de bed & breakfast wordt geëxploiteerd door de (hoofd)bewoner van de (bedrijfs)woning.      
24.1.3 Procedureregels
  • a. De melding als bedoeld in 24.1.1 wordt tenminste zes weken voor aanvang van de functie gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.
  • b. Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:
    • 1. een duidelijke omschrijving van de aard, de omvang en de locatie (inclusief begrenzing) van de functie en de datum waarop de functie aanvangt;
    • 2. naam en adres van degene die de functie gaat uitoefenen;
  • c. De functie die wordt gemeld, dient te voldoen aan de voorwaarden die daarvoor zijn opgenomen in 24.1.2
24.2 Ontwikkelingsmogelijkheden veehouderijen

Onderstaande regels met betrekking tot ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen gelden uitsluitend in combinatie met de regels in de betreffende bestemming. In de betreffende bestemmingen is verwezen naar de hieronder opgenomen bepaling(en):

24.2.1 Omgevingsvergunning toename bestaande oppervlakte dierenverblijf

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken zoals bedoeld 3.1.2 onder d en/of 4.1.2 onder d ten behoeve van een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij, niet zijnde een geitenhouderij(tak), ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' door het oprichten van bebouwing en/of door het in gebruik nemen van aanwezige bebouwing als dierenverblijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er wordt voldaan aan de algemene voorwaarden voor een veehouderij, zoals opgenomen in 24.2.2;
  • b. indien sprake is van een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf ten behoeve van een hokdierhouderij, wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden voor hokdierhouderijen zoals opgenomen in 24.2.3;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperking veehouderij' wordt voldaan aan de regels, zoals opgenomen in 22.2.2;
  • d. de uitbreiding is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of de aanduiding 'grondgebonden veehouderij' en uitsluitend ten behoeve van de ter plaatse toegestane diersoort(en) (omgevingsvergunning milieu c.q. melding in het kader van het activiteitenbesluit) en met dien verstande:
    • 1. een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een pluimveehouderij(tak) uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pluimvee';
  • e. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • f. de uitbreiding is noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;
  • g. advies kan worden gevraagd aan de AAB over het bepaalde onder f. en g.;
  • h. voldaan wordt aan de bouwregels voor bedrijfsgebouwen als opgenomen in 3.4 respectievelijk 4.4;
  • i. binnen gebouwen mogen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de begane grondlaag worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;
  • j. de ontwikkeling is vanuit een goede leefomgeving en gelet op de volgende aspecten, inpasbaar in de omgeving:
    • 1. er is rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
    • 2. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
    • 3. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd;
  • k. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  • l. de milieu-planologische haalbaarheid van het initiatief dient te worden aangetoond. Hierbij dient tenminste te worden voldaan aan navolgende voorwaarden:
    • 1. er wordt voldaan aan de stikstofbepaling zoals opgenomen in 3.5.2 respectievelijk 4.5.2;
    • 2. er dient minimaal hydrologisch neutraal te worden gebouwd.
24.2.2 Algemene voorwaarden veehouderijen

Voor een uitbreiding van een veehouderij en/of een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij gelden de volgende bepalingen:

  • a. er worden maatregelen getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij, welke zijn opgenomen in de Nadere regels zorgvuldige veehouderij, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;
  • b. er is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke minimaal de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert, waarbij eveneens geldt:

er wordt voldaan aan de vastgestelde normen uit de gemeentelijke geurverordening. Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging;

    • 1. bij een intensieve veehouderij bedraagt dat de achtergrondbelasting maximaal 10 ou/m3; bij een hogere achtergrondbelasting wordt een geurbelastingreducerende maatregel toegepast, waarbij de 50%-regeling uit artikel 3 lid 4 Wet geurhinder en veehouderij van overeenkomstige toepassing is en moet hieraan worden voldaan;
  • c. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
24.2.3 Aanvullende voorwaarden hokdierhouderijen

In het kader van staldering gelden de volgende bepalingen:

  • a. Een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een hokdierhouderij is uitsluitend toegestaan indien bewijs is overlegd dat:
    • 1. Uitsluitend binnen het stalderingsgebied als bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en opvolgers daarvan, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
    • 2. de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
      • ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
      • ingeval van herbestemming, minimaal 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
    • 3. voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling;
  • b. als bestaande oppervlakte dierenverblijf als bedoeld onder a. geldt het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • c. het te saneren dierenverblijf als bedoeld onder a. voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het betreft een legaal opgericht dierenverblijf;
    • 2. het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren.
  • d. het bewijs dat aan de voorwaarden van het bepaalde onder a. tot en met c. is voldaan, is uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten;
  • e. er dient sprake te zijn van een duurzame locatie; indien geen sprake is van een duurzame locatie kan alleen medewerking worden verleend, indien sprake is van 'duurzame ontwikkeling plusplus'.
24.3 Parkeren en laden en lossen
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor wijziging van het gebruik moet op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid worden gerealiseerd en vervolgens in stand worden gehouden.
  • b. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid als bedoeld onder a. als wordt voldaan aan het beleid zoals opgenomen in 'Module 8. Ruimtelijke Ontwikkelingen' van het 'Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan (GVVP)' d.d. 19 september 2017, dan wel als dit beleid wordt gewijzigd of herzien, wordt voldaan aan het actuele beleid op het moment dat de aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend.
  • c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor wijziging van het gebruik moet, als het beoogde gebruik van een bouwwerk en/of gronden aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort, en vervolgens in stand worden gehouden.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. en c. als bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat anderszins is geborgd dat onevenredige parkeeroverlast en onevenredige verkeersoverlast als gevolg van het laden en lossen van goederen in het openbaar gebied wordt voorkomen.
24.4 Voorrangsregeling

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat in afnemende mate prioriteit wordt verleend aan de dubbelbestemming:

  • a. Leiding - Riool;
  • b. Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant;
  • c. Waterstaat - Waterberging;
  • d. Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4.1, Waarde - Archeologie 4.2, Waarde - Archeologie 5.1, Waarde - Archeologie 5.2, Waarde - Archeologie 6;

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht en slotregel

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken
25.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
25.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 25.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 25.1.1 met maximaal 10%.

25.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 25.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik
25.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

25.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 25.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

25.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 25.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

25.2.4 Strijd met voorheen geldend bestemmingsplan

Het bepaalde in 25.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Herziening 2022'