direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Ruimtelijke onderbouwing omgevingsvergunning Singel 55 te Ulrum
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de realisatie van een loods bij garagebedrijf Koning. Het garagebedrijf is gevestigd aan de Singel 55 te Ulrum (hierna te noemen besluitgebied). In het besluitgebied worden onderhouds- en reparatiewerkzaamheden uitgevoerd en is er sprake van in- en verkoop van auto's. Aan de Trekweg 4 heeft het garagebedrijf een loods, welke onder andere wordt gebruikt voor de opslag van winterbanden. Om de bedrijfsvoering te optimaliseren, heeft het garagebedrijf een verzoek ingediend voor de realisatie van een loods op de locatie Singel 55.

De gemeente De Marne is bereid mee te werken aan het voornemen.

1.2 Juridische aspecten

Het besluitgebied is gelegen in het bestemmingsplan Grote kernen. Het perceel heeft hier de bestemming Woongebied en is voorzien van de aanduiding 'bedrijven'. Het voornemen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat de loods niet binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing biedt het planologisch en juridisch kader om de realisatie van de loods voor garagebedrijf Koning mogelijk te maken.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het besluitgebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vormgeving. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied, Singel 55, ligt in het zuidoosten van de kern Ulrum. In de naaste omgeving is alleen woonbebouwing aanwezig. Ten oosten van het besluitgebied ligt een weiland welke in het geldende bestemmingsplan Grote kernen de bestemming Agrarische doeleinden heeft.

Op het perceel is een garagebedrijf en een dienstwoning gevestigd. In het garagebedrijf worden onderhouds- en reparatiewerkzaamheden uitgevoerd en is er sprake van in- en verkoop van auto's. Aan de Trekweg 4 heeft het garagebedrijf een loods, waar onder andere winterbanden worden opgeslagen.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het besluitgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0001.jpg"

Luchtfoto plangebied (bron: Google earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0002.jpg" Aanzicht Garagebedrijf Koning (bron: Google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt een loods gerealiseerd, achter het bestaande bedrijfspand. In de loods vinden werkzaamheden plaats ten behoeve van het garagebedrijf en kunnen auto's worden gestald. De winterbanden, welke momenteel worden opgeslagen aan de Trekweg 4, worden in de toekomstige situatie opgeslagen in het besluitgebied.

De oppervlakte van de nieuwe loods/werktuigenberging bedraagt 575 m2 (25 x 23 m) en heeft een goothoogte van 4 m en een nokhoogte van 7,5 m. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de situering en vormgeving van de nieuwe loods.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0003.jpg"

Situatieschets


afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0004.jpg" Aanzichten zuid- en westgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0005.jpg" Aanzichten noord- en oostgevel

Voor de ontwikkelingen in het besluitgebied is een landschappelijke inpassing opgesteld door Libau. De landschappelijke inpassing is erop gericht om een kwaliteitsverbetering van de dorpsrand te bewerkstelligen. Met de landschappelijke inpassing wordt een duidelijke afscheiding tussen het terrein en de weilanden gecreeerd, door middel van het realiseren van een singel langs de bestaande watergang. De noordelijke talud van de watergang wordt aangeplant door een transparante en gevarieerde singel. Op de noordelijke hoeken van de nieuw te bouwen loods worden solitaire bomen geplant. Ten oosten van het besluitgebied worden eveneens enkele bomen geplant.

De landschappelijke inpassing is opgenomen in de bijlagen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Provinciaal Omgevingsplan en omgevingsverordening

Het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en de provinciale Omgevingsverordening zijn op 17 juni 2009 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Groningen. De Omgevingsverordening is laatstelijk gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten van 20 maart 2013 en in werking getreden op 1 juni 2013. Het POP is een geïntegreerd document met daarin het omgevingsbeleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, water en de ruimtelijke ordening. De verordening stelt, ter borging van de provinciale ruimtelijke belangen, regels en geeft instructies aan, in het bijzonder voor het lokaal bestuur.

Bundeling van bedrijvigheid op lokale bedrijventerreinen bevordert zuinig ruimtegebruik, behoud van open ruimte en een aantrekkelijk landschap. De provincie wil verrommeling van het landschap tegengaan. Het besluitgebied in Ulrum wordt in het POP aangegeven als bestaand stedelijk gebruik. Door het vestigen van een nieuwe loods direct ten oosten van de bestaande werkplaats is er sprake van bundeling van de bedrijvigheid. Doordat de nieuwe loods direct aansluit op de bestaande bebouwing is er geen sprake van verommeling van het landschap.

De ontwikkelingen in het plangebied voldoen aan het provinciaal beleid.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Bestemmingsplan Grote kernen

Het besluitgebied ligt in het bestemmingsplan Grote kernen. De vier grote dorpen in de gemeente De Marne: Eenrum, Leens, Ulrum en Zoutkamp en het kleinere dorp Pieterburen maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

De specifieke kwaliteit van Ulrum is het wonen bij voorzieningen. Ulrum is te typeren als een werkdorp, met veel van de landbouw afgeleide bedrijvigheid in de kern. Bedrijven met een lokale binding zullen een plaats in of nabij het dorp krijgen. Bedrijven voor welke deze binding niet geldt, worden verplaatst in een elders aan te leggen regionaal bedrijventerrein.


Het autobedrijf heeft een lokale binding met het dorp; uitbreiding op de huidige locatie heeft de voorkeur boven verplaatsing naar het bedrijventerrein.

3.2.2 Woon- en leefbaarheidsplan

Uit het Woon- en leefbaarheidsplan, vastgesteld op 20 december 2011, komt naar voren dat de omvang van de bevolking in de gemeente De Marne de komende 30 jaar zal afnemen. De krimp zet in vergelijking met de voorgaande jaren in versneld tempo door.

Een vitale leefomgeving biedt ruimte aan ondernemerschap. Enerzijds om diensten voor de eigen inwoners te kunnen bieden, anderzijds omdat economische impulsen zorgen voor beweging in een gemeenschap. De economische structuren zullen de komende jaren veranderen. De gemeente wil hierin meebewegen door nieuwe kansrijke bedrijvigheid ruimte te bieden.

Het autobedrijf werd in 1948 opgericht en heeft behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. Het bedrijf draagt bij aan de vitale leefomgeving en biedt diensten aan haar eigen inwoners. Het bouwen van de loods past binnen het beleid van de gemeente De Marne.

3.2.3 Toekomstvisie bedrijvenpark De Marne

De gemeente De Marne werkt momenteel aan een toekomstvisie voor de zuid-oostelijke rand, specifiek voor het bedrijvenpark De Marne. Hierbij wordt ook het gebied tussen het bedrijventerrein en de dorpsrand betrokken.

Tussen 2003-2005 heeft de gemeente gewerkt aan het bestemmingsplan 'Ulrum Oost'. Het bestemmingsplan is in 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. Het bedrijventerrein was bedoeld om bedrijvigheid vanuit de hele gemeente te kunnen vestigen. Destijds is ook een beeldkwaliteitsplan, met daarin welstandscriteria voor een nadere ruimtelijke invulling opgenomen. Na de vaststelling van het bestemmingsplan is het terrein bouwrijp gemaakt en de hoofdinfrastructuur aangelegd. Tot op heden heeft zich één bedrijf gevestigd, een agrarisch loonbedrijf. In het licht van de economische ontwikkelingen en de krimp in Noord-Groningen, heeft de gemeente zich beraden over de toekomst van het bedrijventerrein. Eind december 2011 heeft de gemeente een onderzoeksrapport laten opstellen. Hierin is opgenomen dat de oppervlakte van het bedrijventerrein aanzienlijk moet worden teruggebracht, gezien de te verwachten behoefte. In het onderzoeksrapport is aangegeven om de beeldkwaliteitsregels te versoepelen en meer af te stemmen op de huidige marktsituatie. In het oorspronkelijke plan is uitgegaan van ruim 7 ha. Deze oppervlakte is terug gebracht tot circa 3 ha.

Op basis van het programma van eisen, zoals opgenomen in het onderzoeksrapport, het gemeentelijk ruimtelijk beleid en de wensen/voorstellen van betrokkenen heeft de gemeente gekeken naar de toekomstige mogelijkheden bij het invullen van het gebied ten zuidoosten van Ulrum.

De gemeente gaat uit van een zekere concentratie van bedrijvigheid aan de oostzijde van de Buitensingel. Hiermee wordt ruimte geboden voor bedrijfsvestiging binnen een systematiek waarbij de milieu- en landschappelijke impact beperkt blijven. Een goede oriëntatie van bedrijven geeft uitbreidingsruimte aan bedrijven, functies aan de rand van het plangebied en het benutten van de landschappelijk kwaliteiten van het gebied zijn het meest richtinggevend geweest bij de keuze van de gemeente. In het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein 'Ulrum Oost' zijn de ruimtelijke/beeldkwaliteitseisen versoepeld.

In het gebied tussen het bedrijventerrein en de dorpsrand wordt het huidige agrarische gebruik voortgezet (zie onderstaande afbeelding onder 1). Bij gebleken behoefte kan een verruiming van tuinen/erven van de woningen aan de Singel door de gemeente worden toegestaan. Hierbij wordt niet uitgegaan van het oprichten van extra bebouwing. Een passende landschappelijke inpassing kan leiden tot een goede inpassing van de dorpsrand.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'bedrijventerrein Ulrum Oost' wordt aan de zuidzijde ruimte gereserveerd voor combinatie van wonen en werken (zie onderstaande afbeelding onder 2). Indien hier in de toekomst verder behoefte aan is, kan er eventueel ook aan de westzijde van de Buitensingel wonen en werken gerealiseerd worden.

Het bedrijventerrein wordt in compacte opzet ontwikkeld aan de oostzijde van de Buitensingel. In eerste aanleg wordt ingezet op de milieu categorieën 1 t/m 3 (zie onderstaande afbeelding onder 3). De zone naast het bestaande agrarische loonbedrijf wordt niet meer als bedrijfsterrein benut (zie onderstaande afbeelding onder 4). Deze zone kan naast een agrarische functie, bekeken worden op mogelijkheden voor tijdelijke of flexibele functies, als bijvoorbeeld de plaatsing van zonnepanelen, energieteelt en verder voor activiteiten en/of evenementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0006.png"

Afbeelding bedrijvenpark De Marne

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Bodem

Op grond van artikel 2.10 van de Wabo wordt een omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag niet voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de Bouwverordening. In de Bouwverordening is vastgelegd dat er geen bouwwerken mogen worden gebouwd op verontreinigde bodem. Bij de aanvraag omgeving- en/of milieuvergunning worden bodemonderzoeksresultaten verplicht gesteld.

Ten behoeve van het onderzoek naar bestaande verontreinigingen is de provinciale Bodeminformatiekaart (internetversie) op 7 augustus 2013 geraadpleegd. Deze kaart maakt duidelijk dat de grond ter plaatse van het huidige garagebedrijf in 1999 is gesaneerd. De locatie waar de nieuwe loods zal worden gerealiseerd, is in het verleden in gebruik geweest als moestuin. In 1993 is hiervoor een schonegrondverklaring afgegeven.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Voor de ontwikkelingen in het besluitgebied is door Libau (20 augustus 2013 - rapport 13-166) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De conclusie van het bureauonderzoek is hieronder opgenomen.


Het besluitgebied ligt op een kwelderwal buiten de historische kern van Ulrum. Tot in de twintigste eeuw is het gebied in gebruik geweest als bouwland, daarna is het als parkeerplaats in gebruik genomen. Gezien de ligging van het besluitgebied en de aangetroffen archeologische resten in de omgeving van het plangebied, is de kans groot dat er hier archeologische resten en sporen aanwezig zijn. Echter, in 1999 heeft er bodemsanering plaatsgevonden, waarbij eventuele aanwezige archeologische resten tot een onbekende diepte zijn verstoord. Hierom wordt verder archeologisch onderzoek binnen het plangebied, zolang men gebruik maakt van een fundering op stiepen/poeren, niet noodzakelijk geacht.

Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen dan geldt krachtens de Monumentenwet (1988) een meldingsplicht.Vondsten dienen zo spoedig mogelijk te worden gemeld bij het bevoegd gezag (de gemeente De Marne) en bij Libau.

Het bureauonderzoek is opgenomen in de bijlage

4.3 Water

Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.


De watertoets heeft op 7 augustus 2013 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. De omvang van de onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en raken de belangen van het waterbeheer.

Binnen het besluitgebied komen ondiepe storende lagen voor. Deze lagen, die vaak uit klei of leem bestaan, zorgen ervoor dat hemelwater moeilijk in de grond kan infiltreren. Hierdoor kan er wateroverlast ontstaan bij hevige neerslag. Zonder aanvullende maatregelen zou de locatie ongeschikt zijn voor bijvoorbeeld woningbouw. Het voornemen betreft de realisatie van een loods ten behoeve van het garagebedrijf. Hiervoor zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Gezien de toename van het verhard oppervlak dient binnen het besluitgebied te worden gekeken naar de mogelijkheden voor het afkoppelen van regenwater. In de huidige situatie wordt het regenwater afgevoerd in de sloot, welke is gelegen naast het besluitgebied. In de toekomstige situatie zullen hierin geen wijzigingen plaatsvinden.

Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de adviezen welke zijn opgenomen in de watertoets. Het waterschap wordt geïnformeerd over de uiteindelijke inrichting van het plangebied.

De volledige watertoets is opgenomen in de bijlagen.

4.4 Ecologie

Vanwege de aard, omvang en locatie van de ingreep is geen officieel vooronderzoek in het kader van de natuurwetgeving uitgevoerd. Door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs is op basis van de beschikbare gegevens en de kennis over leefgebieden van soorten een inschatting gemaakt van de natuurwaarden in het besluitgebied. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving.


Soortenbescherming


Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.


Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).


Inventarisatie

Gezien de inrichting en het gebruik van het besluitgebied worden alleen enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals spitsmuizen) en zwaarder beschermde vogels direct rond het besluitgebied verwacht. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord of vernietigd, mogelijk kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht volgens de Flora- en faunawet.


Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van eventuele werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt echter dat het broedseizoen jaarlijks van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.

Gebiedsbescherming


Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische Hoofdstructuur is als nationaal belang opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en beleidsdoel in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) 2009-2013.


Inventarisatie

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische Hoofdstructuur en beschermde natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur, liggen gezien de aard van de ingrepen, op een voldoende afstand van het besluitgebied. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of een ontheffing in het kader van de Omgevingsverordening 2009 nodig.

4.5 Geluid

De bouw van het bedrijfsgebouw ten behoeve van het garagebedrijf, kan niet worden aangemerkt als een geluidgevoelig object. Toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.

4.6 Milieuzonering bedrijven

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.


De te bouwen loods ligt op een grotere afstand van de omliggende woningen, dan de reeds bestaande bedrijfsgebouwen. Voor het aspect milieuzonering treden er geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen binnen het besluitgebied.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.


NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.


Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Het plan
Het plan biedt de mogelijkheid tot nieuwbouw van een bedrijfspand voor een garagebedrijf. Dit bedrijf is reeds op het perceel gesitueerd. Op basis van de CROW-publicatie nr. 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2007) is de ritproductie van een bedrijf bepaald op 2,3 ritten per medewerker per etmaal. Uitgaande van maximaal twee medewerkers, zal de ritproductie maximaal 4,6 ritten per etmaal bedragen. De toename van het aantal ritten zal nog geringer zijn aangezien het een bestaand bedrijf betreft.

Nibm-tool

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2013 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.


afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0007.jpg"


Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.


Achtergrondniveaus
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-propject betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.


Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.


De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.
Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.


Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2010   2015   2020  
       
PM10   20,2 µg/m3   18,2 µg/m3   17,4 µg/m3  
NO2   9,6 µg/m3   10,4 µg/m3   8,8 µg/m3  


Conclusies

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen).


De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).


Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende figuur betreft een uitsnede van deze kaart met daarop de (globale) ligging van het besluitgebied weergegeven (groene stip).

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.GK2007po04-VS01_0008.jpg"

Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd aanwezig zijn. Het planvoornemen is vanuit het oogpunt van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Juridische aspecten

De ruimtelijke ordening kent een aantal instrumenten. De belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. Daarnaast kennen de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook de mogelijkheid om een bestemming uit te werken, een bestemming te wijzigen middels een wijzigingsplan en af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning (zowel binnen- als buitenplans).


Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning. Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verklaart een aantal bepalingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) ten aanzien van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing.


De procedure van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wabo. De Wabo kent twee procedures. Een reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de voorliggende omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De verschillende stappen in de procedure zijn niet aan eigen termijnen gekoppeld. Er liggen twee termijnen vast. Binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning moet een besluit worden genomen en het ontwerpbesluit moet gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. De termijn van zes maanden kan eventueel met zes weken worden verlengd.


Binnen de toegestane termijn van zes maanden moet ook het overleg met relevante instanties worden doorlopen, zoals artikel 6.18 Bor voorschrijft.


Daarnaast regelt artikel 6.5 Bor dat, voordat burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan verlenen, de gemeenteraad een verklaring van geen bezwaar moet afgeven.


Het verlenen van de omgevingsvergunning leidt er vervolgens toe dat er direct kan worden uitgevoerd na afloop van de beroepstermijn.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de 'initiatiefnemer' gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.


Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ruimtelijke onderbouwing is in het kader van de inspraak voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tevens is het plan voor overleg aan de betrokken instanties toegezonden. De resultaten van inspraak en overleg zijn verwerkt in de Nota inspraak en overleg ruimtelijke onderbouwing Singel 55 te Ulrum, welke is opgenomen in de bijlagen.