direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Herstructurering Beatrixstraat Leens
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1663.BVGK2014po01-VS01

Ruimtelijke onderbouwing

Overzichtskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BVGK2014po01-VS01_0001.jpg"

Ligging besluitgebied rood omlijnd, bron: Topografische Dienst

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het planologisch mogelijk maken van het realiseren van 12 woningen aan de Prinses Beatrixstraat in Leens. Woningstichting Wierden en Borgen heeft in het gebied reeds 14 woningen gesloopt. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten mee te willen werken aan het voornemen.

Juridische aspecten

Het besluitgebied maakt in de huidige situatie onderdeel uit van de beheersverordening "Grote Kernen", vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 2015. Het besluitgebied heeft de aanduiding 'Besluit-vlak bestaand' en 'Besluit-subvlak Grote Kernen'. Ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden geldt, ter plaatse van het 'Besluit-subvlak Grote Kernen': de regeling zoals opgenomen in bijlage Bestemmingsplan Grote Kernen - Voorschriften en de daarbij behorende kaarten zoals opgenomen in bijlage Bestemmingsplan Grote kernen - Plankaarten.

Het voornemen is in strijd met artikel 3 lid 2 onder a sub 3 van het bestemmingsplan Grote Kernen. Hierin staat dat de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens. De nieuw te bouwen woningen voldoen hier niet aan. Verder is voor een deel van het besluitgebied de enkelbestemming Maatschappelijke voorzieningen van toepassing. Gronden met deze enkelbestemming zijn niet bestemd voor woningen. Het voornemen is daarom ook in strijd met artikel 4 van het bestemmingsplan Grote Kernen.

Voor het afwijken van het bestemmingsplan is een omgevingsvergunning nodig (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.12 lid 1 a onder 3). Een aanvraag voor een omgevingsvergunning dient gepaard te gaan met een goede ruimtelijke onderbouwing. Het voorliggende rapport voorziet daarin.

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het besluitgebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de ruimtelijke aandachtspunten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. In de hoofdstukken 6 en 7 staan achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid centraal.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied is gelegen aan de Prinses Beatrixstraat - Burgemeester E.P. van Iperensingel te Leens. Het wierdedorp Leens heeft een centrale ligging binnen de gemeente. Het dorp is het bestuurlijk centrum van gemeente De Marne.

Het betreft een braak liggend terrein. Voorheen waren er 14 rijtjeswoningen aanwezig. Deze woningen zijn eind 2015 gesloopt. Aan de Burgemeester E.P. van Iperensingel was voorheen de openbare basisschool Lydinge gevestigd. De bebouwing van de school is eveneens gesloopt.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden er 12 woningen (6 twee-onder-een-kap woningen) in het besluitgebied gerealiseerd. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BVGK2014po01-VS01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BVGK2014po01-VS01_0003.jpg"

Situatietekening 2D en 3D van toekomstige situatie, bron: Van den Brink / Tupker Architecten

De woningen worden, ten opzichte van de huidige situatie, teruggerooid. Het trottoir wordt verlegd in westelijke richting. Hierbij komt het trottoir voor de gevels van de woningen te liggen. Tussen het trottoir en de Prinses Beatrixstraat wordt een groenstrook ingericht. In de groenstrook worden in-/ uitritten gerealiseerd, waardoor het mogelijk is om met een auto bij de woning te komen.

De woningen in het noorden en het zuiden van het besluitgebied sluiten aan bij de nieuwbouw woningen, zoals deze reeds aanwezig zijn aan de Burgemeester E.P. van Iperensingel, zoals is weergegeven op onderstaande foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BVGK2014po01-VS01_0004.jpg"

Woningen aan de Burgemeester E.P. van Iperensingel

De overige 8 (twee-onder-een-kap) woningen zijn levensloopbestendige woningen en worden uitgevoerd in één bouwlaag. De woningen hebben een diepte van circa 10 meter en zijn per woning circa 10 meter breed. De ingang is gerealiseerd aan de zijgevel. De woningen beschikken over een woonkamer met eetkeuken, een badkamer, twee slaapkamers en een inpandige berging. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van deze woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BVGK2014po01-VS01_0005.jpg"

Levensloopbestendige woningen, bron: Van den Brink/Tupker Architecten

Het parkeren zal plaatsvinden op eigen erf. Aan de zuidzijde van het besluitgebied worden nog eens zeven parkeerplaatsen gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.

Toetsing

Het besluitgebied is gelegen in stedelijk gebied. Het gebied valt in de opgave-gebieden voor de thema's waddengebied en groei en krimp.

Wat betreft het thema groei en krimp is het besluitgebied gelegen in een gebied dat als krimpgebied wordt gezien. De Omgevingsvisie schrijft dat in deze gebieden de woningvoorraad moet afnemen en dat de bouw van nieuwe woningen overeen moet komen met een (regionale) woonvisie waarin afspraken staan over nieuwbouw en sloop.

In de Omgevingsverordening is dit vertaald naar de eis dat een plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt.

De gemeente De Marne beschikt over het Woon- en leefbaarheidsplan. Op basis van dit plan is een convenant met woningbouwafspraken afgesloten met de provincie Groningen en Woningstichting Wierden en Borgen.

Wat betreft het thema waddengebied stelt de Omgevingsvisie en -verordening beleid waarbij met name wordt ingegaan op waterveiligheid, natuur, recreatie en cultuurhistorische waarden. Het besluitgebied is niet gelegen binnen aandachtszones die hiervoor zijn vastgesteld in de Omgevingsverordening. Het gebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en de ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie voor het waddengebied.

Andere aandachtszones uit de verordening voor thema´s als veiligheid, milieu en natuur zijn niet over het besluitgebied gelegen. De ontwikkelingen in het besluitgebied passen binnen het beleid van de provincie Groningen.

3.2 Gemeentelijk beleid

Woon- en leefbaarheidsplan

Uit het Woon- en leefbaarheidsplan, vastgesteld op 20 december 2011, komt naar voren dat de omvang van de bevolking in de gemeente De Marne de komende 30 jaar zal afnemen. De krimp zet in vergelijking met de voorgaande jaren in versneld tempo door. Om langdurige leegstand en verpaupering te voorkomen wordt binnen het voorliggende plan de mogelijkheid geboden om een creatieve en alternatieve invulling van de bestemming te geven van de bebouwde ruimte.

Convenant woon- en leefbaarheidsplan

In het convenant Woon- en leefbaarheidsplan zijn maatregelen opgenomen in het kader van de krimp, ontgroening en vergrijzing. Een van de punt heeft betrekking op het invulling geven aan de gewenste transformatie van de sociale woningbouwvoorraad. In de periode 2011-2021 worden 190 voor senioren geschikte woningen gerealiseerd door sloop/nieuwbouw. Hierbij worden eengezinswoningen aan de voorraad onttrokken en geschikte nultreden woningen teruggebouwd. Nieuwbouw wordt in beginsel geconcentreerd in Leens.

3.3 Conclusie

De gemeente De Marne beschikt over gemeentelijk beleid, waarin woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming is en waarover overeenstemming is bereikt. In het besluitgebied zijn 14 eengezinswoningen gesloopt en worden 8 nultredenwoningen gerealiseerd. De overige 4 woningen zijn eengezinswoningen.

Het voornemen past binnen het provinciaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Bodem

Met betrekking tot het aspect bodem is artikel 8, lid 2, sub c van de Woningwet relevant. Dit wetsartikel schrijft voor dat de gemeente enkel een omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen mag verlenen indien de kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

Voor het voornemen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Wiertsema & Partners, 8 september 2016). Het rapport van dit onderzoek is als bijlage bijgevoegd. Hieronder volgt een samenvatting van het onderzoek.

Allereerst is een vooronderzoek uitgevoerd aan de hand van verschillende bronnen en historische gegevens. Op grond van het vooronderzoek is de locatie als 'niet-verdacht' beschouwd voor bodemverontreinigingen of asbest.

Vervolgens is een veldonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit niet overeenkomt met de verwachting 'niet-verdacht'. Er is bijmenging met puin, lichte verontreinigingen in de bovengrond en verontreinigingen in het grondwater gevonden.

Uit het onderzoek blijkt dat er een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De verontreinigingen zijn voldoende in kaart gebracht en vormen geen verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of milieu. Woningstichting Wierden en Borgen heeft schriftelijk aangegeven dat het aangetroffen puin per abuis is achtergebleven bij de sloop van de oorspronkelijke bebouwing. De puinlaag zal alsnog worden afgevoerd.

Voor het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkelingen binnen het besluitgebied.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet 1998 is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart (AMK) worden geraadpleegd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

De gemeente beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart - de beleidsadvieskaart Regio Noord Groningen. Het besluitgebied heeft op de beleidsadvieskaart Regio Noord Groningen de aanduiding 'moderne woonwijken en industrieën'. Dit betekent dat voor de ontwikkelingen in het besluitgebied geen archeologie onderzoek plaats hoeft te vinden.

4.3 Water

Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in de ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

De watertoets heeft op 16 februari 2016 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. Bij het invullen van de watertoets is de kaartlaag 'ondiepe storende lagen' geraakt. De watertoets geeft aan dat de normale procedure gevolgd moet worden.

Ondiepe storende lagen

In het besluitgebied komen ondiepe storende lagen voor. Deze lagen, die vaak uit klei of leem bestaan, zorgen ervoor dat hemelwater moeilijk in de grond kan infiltreren. Hierdoor kan er wateroverlast ontstaan bij hevige neerslag. Het waterschap geeft aan dat locaties met ondiepe storende lagen, zonder aanvullende maatregelen ongeschikt kunnen zijn voor woningbouw.

Verharding

In het besluitgebied blijft de verharding nagenoeg gelijk. In december 2015 zijn de nog aanwezige woningen gesloopt. In totaal zijn er 14 woningen gesloopt. Aan de noordzijde van het besluitgebied was een basisschool aanwezig, welke eveneens is gesloopt. In de toekomstige situatie worden er in het besluitgebied 12 woningen gerealiseerd.

Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan moet worden uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden, zoveel mogelijk benut.

Voor de ontwikkeling wordt een gescheiden stelsel aangelegd. Omdat het bebouwde oppervlak niet toeneemt, wordt aangenomen dat er voldoende berging- en afvoercapaciteit is.

Conclusie

Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de adviezen welke zijn opgenomen in de watertoets.

De watertoets is opgenomen als Bijlage 3.

4.4 Natuur en ecologie

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) van kracht, deze vervangt onder andere de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998. Vanwege de aard, omvang en locatie van de ingreep is geen officieel vooronderzoek in het kader van deze natuurwetgeving uitgevoerd.

Op basis van de beschikbare gegevens en de kennis over leefgebieden van soorten is een inschatting gemaakt van de natuurwaarden in het besluitgebied. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving.

Soortenbescherming

WET NATUURBESCHERMING

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit gaat om:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

INVENTARISATIE

Gezien de inrichting en het gebruik (braakliggend terrein) van het besluitgebied worden alleen enkele algemene, vrijgestelde beschermde soorten (zoals spitsmuizen) en beschermde vogels in en direct rond het besluitgebied verwacht. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde soorten worden verstoord of vernietigd, mogelijk kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Deze beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht volgens de Wnb. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt echter dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.

Gebiedsbescherming

WET NATUURBESCHERMING

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016. Van belang is dat de provincie geen externe werking kent voor het NNN.

NATUUR BUITEN HET NNN

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en weidevogel - en akkervogelleefgebieden.

INVENTARISATIE

Gezien de beperkte natuurwaarde van het besluitgebied, de afstand van het besluitgebied ten tot beschermde gebieden én de aard van het voornemen kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie

Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het besluit is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder beschouwt woningen als geluidsgevoelige bebouwing. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt, uitgezonderd:

  • de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • de wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De langs de locatie en binnen de bebouwde kom gelegen Valge kent een maximum snelheid van 50 km/uur. De te realiseren woningen liggen binnen de zone van deze weg en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De Jan Zijlmasingel kent een maximum snelheid van 30 km/uur. Hoewel formeel geen akoestisch onderzoek behoeft te worden verricht, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening deze weg wel betrokken in het akoestisch onderzoek.

Normen

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone een ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB als geluidsbelasting op de gevel. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen. Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

Verkeersintensiteiten

Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de gemeente De Marne. Daaruit blijken de volgende intensiteiten voor het jaar 2026.

Tabel 1 - Verkeersgegevens  
Weg   Wegdek   Etmaal int. 2026   periode   uur (%)   samenstelling verkeer (%)  
          lv   mv   zv  
Valge
(50 km/uur)  
dab   1600   dag   6,81   86,50   9,11   4,39  
      avond   3,39   88,08   8,81   13,43  
      nacht   0,56   82,09   13,43   4,48  
Jan Zijlmasingel
(30 km/uur)  
dab   850   dag   6,59   83,49   10,10   6,41  
      avond   3,58   85,19   9,26   5,55  
      nacht   0,29   77,78   11,11   11,11  

Berekeningen

De berekeningen zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II. Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt over het algemeen:

  • a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • b. 5 dB voor de overige wegen;
  • c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.

De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaat-regelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken.

In de berekeningen is op grond van dit artikel 5 dB van de rekenresultaten van de Valge afgetrokken. Van de Jan Zijlmasingel heeft conform de inhoud van dit artikel geen aftrek plaatsgevonden. De berekeningen zijn uitgevoerd in de vorm van de 48 en 53 dB geluidscontouren op een hoogte van 4,8 m. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in onderstaande afbeelding. In de bijlage zijn de volledige berekeningen opgenomen.

Conclusie berekeningen

De geluidsbelasting van de aan de Beatrixstraat te realiseren woningen is lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Ten aanzien van het aspect geluid treden er geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het besluitgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BVGK2014po01-VS01_0006.png" Kaart 1. Overzicht van 48dB (geel) en 53dB (oranje) contouren

4.6 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

In de nabijheid van het besluitgebied vinden er geen milieubelastende activiteiten plaats. Hierdoor treden er voor het aspect milieuzonering geen belemmeringen op ten aanzien van de ontwikkelingen in het besluitgebied.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In het besluitgebied worden 12 woningen gerealiseerd. In de oorspronkelijke situatie waren er in het gebied 14 woningen en een basisschool aanwezig. Dit houdt in dat het aantal autoritten ten gevolge van dit plan niet toeneemt en de luchtkwaliteit niet afneemt. Het plan moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen (Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (10-6 jaar/contour die als grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriënterende waarde).

Onderzoek

Om te bepalen of in en in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle objecten aanwezig zijn, is de risicokaart Groningen geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden in de nabijheid van het besluitgebied. Vanuit het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

De ruimtelijke ordening kent een aantal instrumenten. De belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening kent de mogelijkheid om een bestemming uit te werken of een wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsbevoegdheid op te nemen in een bestemmingsplan. Ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kunnen omgevingsvergunningen worden verleend voor het binnenplans of buitenplans afwijken van een bestemmingsplan, voor het bouwen, het oprichten of veranderen van inrichtingen, het slopen van monumentale of andere beschermingswaardige bebouwing et cetera.

Een belangrijk voordeel van de omgevingsvergunning is dat voor verschillende activiteiten er maar één procedure hoeft te worden doorlopen.

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning. Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verklaart een aantal bepalingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) ten aanzien van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing.

De procedure van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wabo. De Wabo kent twee procedures, een reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de voorliggende omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning moet een besluit worden genomen en het ontwerpbesluit moet gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. De termijn van zes maanden kan eventueel met zes weken worden verlengd.

Binnen de toegestane termijn van zes maanden moet ook het overleg met relevante instanties worden doorlopen, zoals artikel 6.18 van het Bor voorschrijft.

Daarnaast regelt artikel 6.5 van het Bor dat, voordat burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan verlenen, de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven. Op 24 mei 2016 heeft de raad van gemeente De Marne een aantal categorieën vastgesteld waarvan zij het niet nodig vindt om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Eén van die categorieën behelst ontwikkelingen binnen de bebouwde kom. Omdat de Prinses Beatrixstraat binnen de bebouwde kom van Leens ligt, is een verklaring van geen bedenkingen in dit geval niet nodig.

Het verlenen van de omgevingsvergunning leidt er toe dat er een directe bouwtitel ontstaat na afloop van de beroepstermijn.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden voor het grootste deel door de 'initiatiefnemer' gedragen. Woningstichting Wierden en Borgen koopt 4 percelen van de gemeente. De overige grond wordt door de gemeente als openbare ruimte ingericht.

Andere kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

Het voorontwerpplan heeft ter inzage gelegen. De gemeente De marne heeft geen inspraakreacties ontvangen. Op het plan zijn drie vooroverlegreacties ontvangen. De beantwoording hiervan is verwerkt in Bijlage 5 Nota inspraak en overleg.