Plan: | Ruimtelijke onderbouwing Windmolens Hoofdstraat 53 Houwerzijl |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1663.BG2009po08-VS01 |
Globale ligging besluitgebied (bron: pdokviewer.pdok.nl)
Aanleiding
Het agrarisch bedrijf aan de Hoofdstraat 53 in Houwerzijl is voornemens om twee windmolens te bouwen aan de noordwestelijke rand van het perceel.
De aanleiding voor de omgevingsvergunning is om medewerking te verlenen aan de beoogde werkzaamheden (bouwen windmolens). Het voorliggende rapport dient als ruimtelijke onderbouwing behorende bij de omgevingsvergunning.
Vigerende juridische regeling
Het vigerende bestemmingsplan voor het besluitgebied is het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 16 december 2008). Het perceel heeft de bestemming Agrarisch - Landschappelijke en natuurwaarde met een nadere aanduiding 'grondgebonden agrarisch bedrijf'.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Binnen deze bestemming is het bouwen van windturbines van maximaal 15 meter toegestaan, maar uitsluitend binnen een agrarisch bouwperceel. Per bouwperceel mag maximaal één windturbine worden opgericht.
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo, kan het bouwen van twee windturbines hier worden toegestaan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie en beschrijft de ontwikkelingen. Vervolgens komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan de orde in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 verwoordt de uitkomsten van de onderzoeken ten gevolge van de geldende secundaire wet- en regelgeving. De onderwerpen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn: bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 zijn de juridische aspecten behandeld. In de laatste twee hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het agrarische bedrijf aan de Hoofdstraat 53 is oostelijk van het dorp Houwerzijl gelegen. Het ligt in een open gebied waarin meerdere agrarische bedrijven zijn gevestigd. In de huidige situatie zijn op het perceel een bedrijfswoning en een aantal agrarische bedrijfsgebouwen en opslagen aanwezig.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie vanaf de Hoofdstraat.
Bestaande situatie bedrijf vanuit het westen (boven) en oosten (onder) gezien (bron: Google Street View, april 2016)
In de toekomstige situatie worden twee windmolens gerealiseerd ten noordwesten van de bestaande bedrijfsbebouwing. Op onderstaande afbeelding wordt de locatie van de windmolens weergegeven. De windmolens hebben een rotor diameter van 12 meter en een ashoogte van 15 meter.
Locatie windmolens (bron: EAZ-Wind)
Het geldende bestemmingsplan Buitengebied kent flexibele bouwpercelen. De windmolens staan binnen het flexibele bouwperceel van initiatiefnemer. Momenteel is een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in voorbereiding. Daarin zijn de bouwpercelen niet meer flexibel, maar vastomlijnd. De twee windmolens die zijn aangevraagd, komen iets buiten het vastomlijnde bouwperceel rond het bedrijf van initiatiefnemer te liggen, maar zijn wel opgenomen als onderdeel van het bouwperceel. Op onderstaande afbeelding wordt het bouwperceel uit het conceptbestemmingsplan voor het buitengebied weergegeven.
Uitsnede verbeelding concept-bestemmingsplan Buitengebied
Landschappelijke inpassing
Windenergie is een steeds belangrijker vorm van duurzame energie. De relatief kleinschalige windmolens van EAZ hebben, mits zorgvuldig geplaatst, een geringere impact in het landschap dan grootschalige windmolens. De plaatsing van de EAZ-windmolens wordt ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing besproken met welstands- en/of landschapsdeskundigen van Libau.
De beoordeling van dit plan voor de plaatsing van twee molens is positief: De beoordeling van de Welstandscommissie is als Bijlage 1 aan het plan toegevoegd.
Omgevingsvisie en -verordening
Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld.
De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.
TOETSING
Het plangebied is gelegen in het door de provincie aangewezen buitengebied. Wat betreft windturbines heeft de provincie opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied niet voorziet in de plaatsing van nieuwe windturbines met een ashoogte van 15 meter of minder buiten de op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen agrarische bouwpercelen. De nieuwe windmolens zijn geprojecteerd binnen het bouwperceel.
Het plangebied is daarnaast gelegen binnen het leefgebied voor akkervogels. Hiervoor geldt volgens de omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht moet bieden in maatregelen om mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied te voorkomen en eventuele compensatie. Omdat er geen sprake is van een grootschalige ruimtelijke ontwikkeling, is dit niet van toepassing.
De twee windmolens zijn passend in het beleid van de provincie Groningen.
Structuurvisie De Marne
Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad van gemeente De Marne een nieuwe structuurvisie vastgesteld. De visie beschrijft op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid voor ongeveer de komende vijftien jaar.
In de structuurvisie is opgenomen dat de gemeente de opwekking van duurzame energie stimuleert, zolang dat niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Windturbines hoger dan vijftien meter passen niet in het open landschap van De Marne en zijn om die reden niet wenselijk. Bovendien wordt de Waddenkust gevrijwaard van windturbines. Binnen twee kilometer uit de Ommelanderzeedijk zijn geen nieuwe windturbines toegestaan.
Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan twee kilometer van de dijk en de molens zijn niet hoger dan 15 meter. De twee windmolens zijn passend in het beleid van de gemeente.
Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van windturbines. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk, omdat het plan geen betrekking heeft op een gebouw of bouwwerk waarin meer 2 uur per dag mensen verblijven.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Archeologie
De gemeente beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Het gebied waar de windmolens zijn geprojecteerd, heeft op deze kaart een hoge verwachting. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen groter dan 200 m2.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart De Marne
Ten behoeve van de windmolens wordt een fundering aangebracht. Hiervoor is voor de twee windmolens een ingreep in de bodem nodig van in totaal circa 60 m2. De ingreep blijft daarmee ruimschoots onder de 200 m2. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Het landschap in de omgeving van het projectgebied is een landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol gebied. De turbines zijn dicht op het erf met haar bebouwing en beplanting geprojecteerd. De te bouwen windmolens zijn door de relatief beperkte grootte en de natuurlijke uitstraling goed in te passen in het Groningse buitengebied. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen plaatsing in het projectgebied.
Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De watertoets heeft op 19 juli 2017 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld (Bijlage 2). Dit project kent een toename van verhard oppervlak van circa 60 m2. Het blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 750 m2. Bij de bouw wordt het gebruik van vervuilende en uitlogende materialen zoveel mogelijk beperkt. Er worden geen watergangen gedempt of aangelegd.
Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de aangegeven adviezen. Het waterschap wil geïnformeerd worden over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat het uiteindelijk ontwerp/inrichting van het projectgebied zal zijn.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het volledige ecologische onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het besluitgebied ten behoeve van de inventarisatie op 16 augustus 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: zonnig, circa 19°C en een zwakke wind.
Soortenbescherming
Als gevolg van het voornemen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Windturbines kunnen echter ook zorgen voor verstoring van vleermuizen en voor aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen.
Er is nog weinig bekend over de effecten van kleine windturbines op vleermuizen. Enkele studies beschrijven de effecten van kleine windturbines op het foerageergedrag van vleermuizen. Uit deze studies komt naar voren dat tot op in ieder geval 20-25 afstand van de kleine turbines lagere aantallen foeragerende vleermuizen waargenomen worden (Minderman et al., 2012; Minderman et al., 2017). Minderman et al. (2017) geven aan dat effecten tot op 100 meter afstand meetbaar zijn, maar dat de verstoring vermoedelijk voor het grootste deel binnen 25 meter afstand van de windturbines plaatsvindt. Binnen een straal van 25 meter van de windturbines zijn agrarisch grasland, sloten een stal en verharding aanwezig. Waardevol foerageergebied voor vleermuizen met opgaande beplanting of andere beschutte plekken ontbreekt binnen deze verstoringszone. In de omgeving van het besluitgebied is in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor vleermuizen aanwezig, zoals bijvoorbeeld de windsingel rondom de boerderij. Gezien het kleine aantal windturbines zal zeker geen aantasting plaatsvinden van essentieel foerageergebied van vleermuizen.
Voor het risico op aanvaringsslachtoffers is relevant welke soorten kunnen worden verwacht rond de windturbines. Daarnaast is de vlieghoogte van de te verwachten soorten relevant. Van de uit de omgeving van het besluitgebied bekende en te verwachten soorten foerageren de soorten gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger en rosse vleermuis in het open agrarisch landschap. Al deze soorten jagen op 5-50 meter hoogte en daarmee op rotorhoogte (9-21 meter) van de windturbines. Rosse vleermuis jaagt meestal op grotere hoogtes. Minderman et al. (2015) berekenen op basis van gevonden slachtoffers bij kleine windturbines een aantal vleermuisslachtoffers van 0,008-0,169 exemplaren/turbine/jaar. Gezien het ontbreken van opgaande beplanting en geschikte bebouwing in een straal van 25 meter om het besluitgebied zal de kans op vleermuisslachtoffers bij de turbines eerder lager dan hoger zijn dan de aangegeven aantallen slachtoffers bij Minderman et al. (2015). Op basis van de bestaande onderzoeken, de huidige inrichting van het besluitgebied en het lage aantal windturbines wordt hooguit een incidenteel slachtoffer onder vleermuizen verwacht die zeker geen effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de te verwachten soorten. Een ontheffingsaanvraag voor aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen is dan ook niet nodig.
Binnen het besluitgebied zijn geen nestplaatsen van vogels te verwachten, zodat hooguit effecten door verstoring van foeragerende vogels en door aanvaringsslachtoffers onder vogels mogelijk zijn. Minderman et al. (2012) vonden geen effect van kleine windturbines op de dichtheid van foeragerende vogels nabij kleine windmolens. Bovendien gaat het in voorliggende situatie om slechts 2 windmolens, waardoor hooguit een zeer klein gebied ongeschikt wordt voor foeragerende vogels. In de omgeving is in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels door verlies van foerageergebied zijn niet aan de orde.
Minderman et al. (2017) berekenen op basis van gevonden slachtoffers bij kleine windturbines een aantal vogelslachtoffers van 0,079-0,278 exemplaren/turbine/jaar, zodat op basis van dit onderzoek niet meer dan incidentele slachtoffers te verwachten zijn. Een aantal vogelsoorten, zoals huismus, foerageert echter graag op de erven van agrarische bedrijven, zodat bij hoge aantallen nesten in de nabijheid van het besluitgebied meer dan incidentele aanvaringsslachtoffers niet uitgesloten zijn.
Tijdens het veldbezoek zijn in de naastgelegen stal geen nestplaatsen van huismus of andere jaarrond beschermde vogelsoorten aangetroffen. Huismus broedt wel in de zuidelijker, op grotere afstand gelegen stal en mogelijk in het woonhuis. Het risico van uitvliegende exemplaren huismus die vervolgens in aanvaring komen met de windmolens, is gezien de afstand zeer gering. Er wordt hooguit een incidenteel slachtoffer onder huismussen verwacht. Dit heeft geen effect op de gunstige staat van instandhouding. Een ontheffingsaanvraag voor aanvaringsslachtoffers onder huismussen is niet nodig.
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Voor het besluitgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Het besluitgebied ligt op grote afstand van het Lauwersmeer en omvat geen gronden die van belang zijn voor aangewezen vogelsoorten van het Natura 2000-gebied. Bovendien is het besluitgebied door de ligging naast het erf van een agrarisch bedrijf niet van waarde voor foeragerende vogelsoorten van Natura 2000-gebied Lauwersmeer, zodat belangrijke ecologische relaties tussen het besluitgebied en Natura 2000-gebied ontbreken. Negatieve effecten op aangewezen habitats en soorten van het Lauwersmeer treden niet op. Het voornemen is daarom niet in strijd met de gebiedenbescherming van de Wet natuurbescherming.
Door de grote afstand tot het Lauwersmeer en NNN-gebieden, het ontbreken van belangrijke ecologische relaties en de aard van het project, kunnen negatieve effecten op het NNN eveneens worden uitgesloten. Op dit punt is het project niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Het besluitgebied ligt eveneens op ruime afstand van 'natuur buiten het NNN'. Negatieve effecten op 'natuur buiten het NNN' kunnen worden uitgesloten gezien de ligging van het besluitgebied en de aard van het project.
Het besluitgebied, inclusief een deel van het aangrenzende erf en het omliggende gebied, maakt onderdeel uit van 'leefgebied akkervogels'. Ten aanzien van de ligging in 'leefgebied akkervogels' is navraag gedaan bij de provincie Groningen (contactpersoon: de heer A. van Klinken). Er zijn van deze locatie geen specifieke gegevens over akkervogels bekend. Gezien de ligging van het besluitgebied nabij bebouwing en in grasland en de aard van het plan concludeert de provincie dat er op voorhand geen knelpunten zijn te verwachten ten aanzien van akkervogels als gevolg van het voornemen. Door de ligging van het besluitgebied nabij bebouwing en intensief beheerd agrarisch gebied heeft het besluitgebied weinig waarde als leefgebied voor akkervogels. Er gaat reeds een verstorende werking uit van bebouwing en beplanting op het erf. De plaatsing van windmolens leidt dan ook nauwelijks tot een afname van de openheid van het 'leefgebied akkervogels'. Negatieve effecten op 'leefgebied akkervogels' als gevolg van het voornemen zijn niet te verwachten. Het voornemen is op dit punt niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. De plannen zijn niet in strijd met de soortenbescherming en gebiedsbescherming uit de Wnb. Een ontheffing op grond van de Wnb voor soorten alsook een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig voor het voornemen. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen.
De omgevingsvergunning biedt de mogelijkheid om in het besluitgebied twee windmolens te realiseren. In het besluitgebied worden geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd, derhalve kan een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder achterwege blijven.
Om de geluidbelasting van de windmolens op omliggende geluidgevoelige objecten te toetsen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Bijlage 4).
De berekeningen laten zien dat ter plaatse van de meest nabij gelegen woning (Ewer 21 Zuurdijk) wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit. Hiermee kan gesteld worden dat de te realiseren windturbines aan de Hoofdstraat 53 te Houwerzijl akoestisch inpasbaar zijn.
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk/rustig buitengebied. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Toetsing
In dit geval is er sprake van een rustig buitengebied. Omdat in het voornemen geen sprake is van het wijzigen van agrarische activiteiten van het bedrijf, worden deze activiteiten dit niet getoetst.
In de VNG-publicatie worden richtafstanden genoemd voor geluid en gevaar voor windmolens met een wiekdiameter van 20, 30 en 40 meter. Voor geur en stof zijn geen afstanden opgenomen. De afstand voor geluid is het grootste van de richtafstanden.
In dit geval hebben de windturbines een diameter van 12 meter. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor een windturbine met een wiekdiameter van 20 meter is 100 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar. Binnen deze zones zijn geen woningen gelegen, behalve de bedrijfswoning die bij het agrarische bedrijf hoort.
Gemotiveerd kan worden dat de twee windmolens geen belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Met betrekking tot het aspect milieuzonering wordt daarom geen onevenredige hinder voorzien.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Ruimtelijke onderbouwing
Het plan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van twee windturbines. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project.
Achtergrondniveaus
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet is voor beide stoffen 40 µg/m3.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit | |||
Stof | 2015 | 2020 | 2025 |
PM10 | 13,59 µg/m3 | 14,73 µg/m3 | 13,86 µg/m3 |
NO2 | 8,10 µg/m3 | 7,96 µg/m3 | 6,96 µg/m3 |
Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Normaliter gaat deze paragraaf in op risicobronnen in de omgeving van het besluitgebied. Er wordt onderzocht of de risico's door inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen voldoen aan de normen en afstanden zoals vastgelegd in de wetgeving voor externe veiligheid.
Omdat in dit geval geen sprake is van de ontwikkeling van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, is deze toetsing niet relevant. Andersom geldt dat windturbines zelf wel een risico kunnen vormen op de omgeving.
Voor windturbines geldt dat deze op veiligheid goedgekeurd en gecertificeerd moeten zijn. In april 2016 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvON) de publicatie 'Veiligheid en windturbines' beschikbaar gesteld waarin vuistregels staan opgenomen voor minimale afstanden. Deze afstanden komen uit het Handboek Risicozonering Windturbines (2014, RvON).
Er geldt een afstandscriterium voor de afstand tussen windturbines en kwetsbare objecten, beperkte kwetsbare objecten, rijkswegen, hoogspanningslijnen, ondergrondse en bovengrondse buisleidingen en industrie. In de directe omgeving van het besluitgebied komen alleen beperkt kwetsbare objecten voor, namelijk verspreid liggende woningen van derden en dienst- en bedrijfswoningen van derden.
Het dichtstbij gelegen beperkt kwetsbare object is de woning aan de Ewer 19 in Zuurdijk. De afstand tussen de windturbines en de woning is circa 200 meter. De minimale afstand op basis van de RvON-publicatie, uitgaande van een risico van 10-5 per jaar, is 1/2 rotordiameter (in dit geval 6 meter). Voor kwetsbare objecten is de minimale afstand, uitgaande van een risico van 10-6 per jaar, de masthoogte + 1/2 rotordiameter (in dit geval 21 meter). Er wordt ruimschoots voldaan aan de afstandscriteria zoals opgenomen in de RvON-publicatie.
De ruimtelijke ordening kent een aantal instrumenten. De belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. Daarnaast kennen de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning (zowel binnen- als buitenplans).
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning.
Op grond van artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) moet de gemeenteraad een verklaring van geen bedenking afgeven, voordat burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan verlenen.
De gemeenteraad van de gemeente De Marne heeft bij besluit van 24 mei 2016 categorieën aangewezen wanneer voor een omgevingsvergunning geen afzonderlijke verklaring van bedenkingen is vereist. Ontwikkelingen die in lijn zijn met door de raad vastgesteld beleid is één van deze categorieën. Het plaatsen van windmolens van 15 meter hoog bij een agrarisch bouwperceel is niet in strijd met het gemeentelijke beleid t.a.v. ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Omdat het voornemen past in de lijn van het gemeentelijke beleid, is geen afzonderlijke verklaring van geen bedenkingen nodig.
Artikel 5.20 van het Bor verklaart een aantal bepalingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) ten aanzien van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing.
De procedure van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wabo. De Wabo kent twee procedures. Een reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de voorliggende omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure (met een beslistermijn van 6 maanden) van toepassing. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Binnen de beslistermijn moet (voor)overleg met relevante instanties worden doorlopen, zoals artikel 6.18 Bor voorschrijft. Ook wordt de ontwerp-omgevingsvergunning zes weken ter inzage gelegd. Binnen die termijn kunnen zienswijzen worden ingediend. In hoofdstuk 7 (inspraak en overleg) is aangegeven of er zienswijzen zijn ingediend en of deze gevolgen hebben voor de vergunning.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.
Met de provincie Groningen is ambtelijk vooroverleg gevoerd over dit plan. De provincie heeft aangegeven dat zij geen aanleiding ziet voor een formele vooroverlegreactie, aangezien het gaat om turbines binnen het bouwblok en er een positief welstandsadvies van Libau is gegeven ten aanzien van de plaatsing van de windmolens.
De ontwerp-omgevingsvergunning heeft van 22 september tot en met 3 november 2017 ter inzage gelegen. Er is een kennisgeving naar de overlegpartners gestuurd. Hierop is door de provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest gereageerd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Provincie Groningen
Gedeputeerde Staten dienen geen zienswijzen in tegen de betreffende ontwerp omgevingsvergunningen. De provincie gaat er daarbij van uit dat in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de windmolens daadwerkelijk binnen de betreffende agrarische bouwpercelen vallen en dat verder de feitelijke situatie ter plaatse tot uitgangspunt is genomen.
Reactie: Het geldende bestemmingsplan Buitengebied kent flexibele bouwpercelen. De windmolens staan binnen het flexibele bouwperceel van initiatiefnemer. Momenteel is de gemeente bezig met een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Daarin zullen de bouwpercelen niet meer flexibel zijn, maar vastomlijnd. De twee windmolens die zijn aangevraagd, komen iets buiten het vastomlijnde bouwperceel rond het bedrijf van initiatiefnemer te liggen, maar zijn wel opgenomen als onderdeel van het bouwperceel. De gemeente zal een afbeelding van het nieuwe bouwperceel uit het conceptvoorontwerpbestemmingsplan opnemen in de ruimtelijke onderbouwing.
Waterschap Noorderzijlvest
Het waterschap ziet geen aanleiding om een zienswijze kenbaar te maken. Er treden geen nadelige effecten op voor het watersysteem.