Plan: | Ruimtelijke onderbouwing windmolens Wierhuisterweg 49 Pieterburen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1663.BG2009po07-ON01 |
Ligging plangebied, bron: pdokviewer.pdok.nl
Aanleiding
Het agrarisch bedrijf aan de Wierhuisterweg 49 in Pieterburen is voornemens om drie windmolens te bouwen aan de westelijke rand van het perceel.
De aanleiding voor de omgevingsvergunning is om medewerking te verlenen aan de beoogde werkzaamheden (bouwen windmolens). Het voorliggende rapport dient als ruimtelijke onderbouwing behorende bij de omgevingsvergunning.
Vigerende juridische regeling
Het vigerende bestemmingsplan voor het besluitgebied is het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 16 december 2008). Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurwaarde' met een andere aanduiding 'grondgebonden agrarisch bedrijf maximaal 2 ha'.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Binnen deze bestemming is het bouwen van windturbines van maximaal 15 meter toegestaan maar uitsluitend binnen een agrarisch bouwperceel. Per bouwperceel mag maximaal 1 windturbine worden opgericht.
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo, kan het bouwen van 3 windturbines hier worden toegestaan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening.
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie en beschrijft de ontwikkelingen. Vervolgens komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan de orde in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 verwoordt de uitkomsten van de onderzoeken ten gevolge van de geldende secundaire wet- en regelgeving. De onderwerpen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn: bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 zijn de juridische aspecten behandeld. In de laatste twee hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het agrarische bedrijf aan de Wierhuisterweg 49 is westelijk van het dorp Pieterburen gelegen. Het ligt in een open gebied waarin meerdere agrarische bedrijven zijn gevestigd. In de huidige situatie zijn op het perceel een bedrijfswoning en een aantal agrarische bedrijfsgebouwen en opslagen aanwezig.
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie vanaf de Wierhuisterweg.
Huidige situatie bedrijf vanuit het westen (boven) en oosten (onder) gezien, bron: Google Street View
In de toekomstige situatie worden 3 windmolens gerealiseerd achter de huidige sleufsilo's in het noordwestelijk deel van het perceel.
Op onderstaande afbeelding wordt de locatie van de windmolens weergegeven. De windmolens hebben een rotor diameter van 12 meter en een ashoogte van 15 meter.
Locatie windmolens, bron: EAZ-Wind
Landschappelijke inpassing
Windenergie is een steeds belangrijker vorm van duurzame energie. De relatief kleinschalige windmolens van EAZ hebben, mits zorgvuldig geplaatst, een geringere impact in het landschap dan grootschalige windmolens. De plaatsing van de EAZ-windmolens is ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing besproken met de welstands- en/of landschapsdeskundigen van Libau. De beoordeling van dit plan voor de plaatsing van 3 molens is positief: “De drie windturbines vormen een lijn langs de sleufsilo’s op het achtererf, evenwijdig met de nokrichting van de schuren op het perceel. De lijn met windmolens vormt een heldere begrenzing van het erf aan de westzijde.” De gemeente kan instemmen met dit advies.
Omgevingsvisie en -verordening
Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld.
De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in het door de provincie aangewezen buitengebied. Wat betreft windturbines heeft de provincie opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied niet voorziet in de plaatsing van nieuwe windturbines met een ashoogte van 15 meter of minder buiten de op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen agrarische bouwpercelen. De nieuwe windmolens zijn geprojecteerd binnen het bouwperceel.
Het plangebied is daarnaast gelegen binnen het leefgebied voor akkervogels. Hiervoor geldt volgens de omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht moet bieden in maatregelen om mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied te voorkomen en eventuele conpensatie. Omdat er geen sprake is van een grootschalige ruimtelijke ontwikkeling, is dit niet van toepassing.
De drie windmolens zijn passend in het beleid van de provincie Groningen.
Structuurvisie De Marne
Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad van gemeente De Marne een nieuwe structuurvisie vastgesteld. De visie beschrijft op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid voor ongeveer de komende vijftien jaar.
In de structuurvisie is opgenomen dat de gemeente de opwekking van duurzame energie stimuleert, zolang dat niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Windturbines hoger dan vijftien meter passen niet in het open landschap van De Marne en zijn om die reden niet wenselijk. Bovendien wordt de Waddenkust gevrijwaard van windturbines. Binnen twee kilometer uit de Ommelanderzeedijk zijn geen nieuwe windturbines toegestaan.
Het plangebied is gelegen op een afstand van twee kilometer van de dijk en zijn niet hoger dan 15 meter. De drie windmolens zijn passend in het beleid van de gemeente.
Het initiatief heeft betrekking op het realiseren van windturbines. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet noodzakelijk omdat het plan geen betrekking heeft op een gebouw of bouwwerk waarin voortdurend mensen, meer dan 2 uur per dag, verblijven.
De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Het besluitgebied heeft een 'lage verwachting' op de beleidsadvieskaart Regio Noord Groningen. Dit betekent dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Uitsnede archeologie kaart, bron: archeologische verwachtingskaart De Marne
Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De watertoets heeft op 13 juni 2017 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. Het resultaat van de watertoets is dat het plan en/of de omvang van onderdelen in het plan geen invloed hebben op de waterhuishouding en/of de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer raken. Hierdoor treden er geen belemmering op ten aanzien van het aspect water.
De watertoets is opgenomen als Bijlage 1 bij deze onderbouwing.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (Bijlage 2). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het onderzoek is uitgevoerd middels een bureau-inventarisatie.
Toets soortenbescherming
Als gevolg van het project gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Windturbines kunnen echter ook zorgen voor verstoring van vleermuizen en voor aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen.
Er is nog weinig bekend over de effecten van kleine windturbines op vleermuizen. Enkele studies beschrijven de effecten van kleine windturbines op het foerageergedrag van vleermuizen. Uit deze studies komt naar voren dat tot op in ieder geval 20-25 afstand van de kleine turbines lagere aantallen foeragerende vleermuizen waargenomen worden (Minderman et al., 2012 ; Minderman et al., 2017). Minderman et al. (2017) geven aan dat effecten tot op 100 meter afstand meetbaar zijn, maar dat de verstoring vermoedelijk voor het grootste deel binnen 25 meter afstand van de windturbines plaatsvindt. Binnen een straat van 25 meter van de windturbines zijn agrarisch grasland, sleufsilo's en verharding aanwezig. Waardevol foerageergebied voor vleermuizen met opgaande beplanting of andere beschutte plekken ontbreekt binnen deze verstoringszone. In de omgeving van het projectgebied is in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor vleermuizen aanwezig. Gezien het kleine aantal windturbines zal dan ook zeker geen aantasting plaatsvinden van essentieel foerageergebied van vleermuizen.
Voor het risico op aanvaringsslachtoffers is relevant welke soorten kunnen worden verwacht rond de windturbines. Daarnaast is de vlieghoogte van de te verwachten soorten relevant. Van de uit de omgeving van het plangebied bekende en te verwachten soorten foerageren de soorten gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger ook wel in open agrarisch landschap. Al deze soorten jagen op 5 - 50 meter hoogte en daarmee op rotorhoogte (9 - 21 meter) van de windturbines. Minderman et al. (2015) berekenen op basis van gevonden slachtoffers bij kleine windturbines een aantal vleermuisslachtoffers van 0,008 - 0,169 exemplaren/turbine/jaar. Gezien het ontbreken van opgaande beplanting en bebouwing in een straal van bijna 50 meter om het projectgebied zal de kans op vleermuisslachtoffers bij de turbines eerder lager dan hoger zijn dan de aangegeven aantallen slachtoffers bij Minderman et al. (2015). Op basis van de bestaande onderzoeken, de huidige inrichting van het projectgebied en het lage aantal windturbines (3) wordt dan ook hooguit een incidenteel slachtoffer onder vleermuizen verwacht die zeker geen effect zal hebben op de gunstige staat van instandhouding van de te verwachten soorten. Een ontheffingsaanvraag voor aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen is dan ook niet nodig. Binnen het project zijn geen nestplaatsen van vogels te verwachten, zodat hooguit effecten door verstoring van foeragerende vogels en door aanvaringsslachtoffers onder vogels mogelijk zijn. Minderman et al. (2012) vonden geen effect van kleine windturbines op de dichtheid van foeragerende vogels nabij kleine windmolens. Bovendien gaat het in voorliggende situatie om slechts 3 windmolens, waardoor hooguit een zeer klein gebied ongeschikt wordt voor foeragerende vogels. In de omgeving is in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig.
Negatieve effecten op vogels door verlies van foerageergebied zijn niet aan de orde. Minderman et al. (2017) berekenen op basis van gevonden slachtoffers bij kleine windturbines een aantal vogelslachtoffers van 0,079 - 0,278 exemplaren/turbine/jaar, zodat op basis van dit onderzoek niet meer dan incidentele slachtoffers te verwachten zijn.
Een aantal vogelsoorten, zoals huismus, foerageert echter graag op de erven van agrarische bedrijven, zodat bij hoge aantallen nesten in de nabijheid van het projectgebied meer dan incidentele aanvaringsslachtoffers niet uitgesloten zijn. De aanwezigheid van (al dan niet jaarrond beschermde) nestplaatsen van vogels op het erf van Wierhuisterweg 49 kan niet worden vastgesteld zonder veldbezoek. Het effect van het project op vogelslachtoffers kan daardoor nog niet ingeschat worden. Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Toets gebeidsbescherming
Het plangebied ligt op grote afstand van de Waddenzee en omvat geen gronden die van belang zijn voor aangewezen vogelsoorten van het Natura 2000-gebied. Zo liggen belangrijke hoogwatervluchtplaatsen voor vogels van de Waddenzee op de buitendijkse kwelders en op de akker- en graslandpercelen direct achter de Waddenzeedijk (Wiersma & Van Dijk, 2009 ). Bovendien is het projectgebied door de ligging naast het erf van een agrarisch bedrijf niet van waarde voor foeragerende vogelsoorten van Natura 2000-gebied Waddenzee, zodat belangrijke ecologische relaties tussen het projectgebied en Natura 2000-gebied ontbreken. Negatieve effecten op aangewezen habitats en soorten van de Waddenzee treden niet op. Het project is daarom niet in strijd met de gebiedenbescherming van de Wet natuurbescherming.
Door de grote afstand tot de Waddenzee, het ontbreken van belangrijke ecologische relaties (zie ook hierboven) en de aard van het project, kunnen negatieve effecten op het NNN eveneens worden uitgesloten. Op dit punt is het project niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Het projectgebied ligt eveneens op grote afstand van 'natuur buiten het NNN'. Negatieve effecten op 'natuur buiten het NNN' kunnen worden uitgesloten gezien de ligging van het projectgebied en de aard van het project.
Het projectgebied inclusief het aangrenzende erf en het aangrenzende graslandperceel maakt onderdeel uit van 'leefgebied akkervogels'. Ten aanzien van de ligging in 'leefgebied akkervogels' heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Groningen (contactpersoon: de heer A. van Klinken). Op basis van de bekende verspreiding van akkervogels, de ligging van het projectgebied en de aard van het plan concludeert de provincie dat er geen aanknopingspunten zijn voor knelpunten ten aanzien van akkervogels als gevolg van het project. Door de ligging van het projectgebied tussen sleufsilo's en intensief beheerd agrarisch grasland het projectgebied ook weinig waarde als leefgebied voor akkervogels. Het projectgebied grenst aan een erf met bebouwing en opgaande beplanting, zodat het project niet leidt tot een afname van de openheid van het 'leefgebied akkervogels'. Negatieve effecten op 'leefgebied akkervogels' als gevolg van het project zijn niet te verwachten, zodat het project op dit punt niet in strijd is met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een niet-volledig beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een veldbezoek noodzakelijk is om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van vogelnesten in de nabijheid van het projectgebied. Op basis daarvan kunnen de effecten van het project op beschermde vogels bepaald worden en kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb noodzakelijk is.
Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen.
De omgevingsvergunning biedt de mogelijkheid om in het besluitgebied 3 windmolens te realiseren. In het besluitgebied worden geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd, derhalve kan een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder achterwege blijven.
Om de geluidbelasting van de windmolens op omliggende geluidgevoelige objecten te toetsen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Bijlage 3).
De berekeningen laten zien dat ter plaatse van de meest nabij gelegen woning (Wierhuisterweg 57) wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit. Hiermee kan gesteld worden dat de te realiseren windturbines aan de Wierhuisterweg 49 akoestisch inpasbaar zijn.
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.
Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk / rustig buitengebied. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Toetsing
In dit geval is er sprake van een rustig buitengebied. Omdat in het voornemen geen sprake is van het wijzigen van agrarische activiteiten van het bedrijf, worden deze activiteiten dit niet getoetst.
In de VNG-publicatie worden richtafstanden genoemd voor geluid en gevaar voor windmolens met een wiekdiameter van 20, 30 en 40 meter. Voor geur en stof zijn geen afstanden opgenomen. De afstand voor geluid is het grootste van de richtafstanden.
In dit geval hebben de windturbines een diameter van 12 meter. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor een windturbine met een wiekdiameter van 20 meter is 100 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar. Binnen deze zones zijn geen woningen gelegen, behalve de bedrijfswoning die bij het agrarische bedrijf hoort.
Gemotiveerd kan worden dat de 3 windmolens geen belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Met betrekking tot het aspect milieuzonering wordt daarom geen onevenredige hinder voorzien.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Ruimtelijke onderbouwing
Het plan biedt de mogelijkheid tot het bouwen van drie windturbines. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project.
Achtergrondniveaus
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet is voor beide stoffen 40 µg/m3.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit |
|||
Stof | 2015 | 2020 | 2025 |
PM10 | 13,59 µg/m3 | 14,73 µg/m3 | 13,86 µg/m3 |
NO2 | 8,10 µg/m3 | 7,96 µg/m3 | 6,96 µg/m3 |
Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Normaliter gaat deze paragraaf in op risicobronnen in de omgeving van het besluitgebied. Er wordt onderzocht of de risico's door inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen voldoen aan de normen en afstanden zoals vastgelegd in de wetgeving voor externe veiligheid.
Omdat in dit geval geen sprake is van de ontwikkeling van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, is deze toetsing niet relevant. Andersom geldt dat windturbines zelf wel een risico kunnen vormen op de omgeving.
Voor windturbines geldt dat deze op veiligheid goedgekeurd en gecertificeerd moeten zijn. In april 2016 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvON) de publicatie 'Veiligheid en windturbines' beschikbaar gesteld waarin vuistregels staan opgenomen voor minimale afstanden. Deze afstanden komen uit het Handboek Risicozonering Windturbines (2014, RvON).
Er geldt een afstandscriterium voor de afstand tussen windturbines en kwetsbare objecten, beperkte kwetsbare objecten, rijkswegen, hoogspanningslijnen, ondergrondse en bovengrondse buisleidingen en industrie. In de directe omgeving van het besluitgebied komen alleen beperkt kwetsbare objecten voor, namelijk verspreid liggende woningen van derden en dienst- en bedrijfswoningen van derden.
Het dichtsbij gelegen beperkt kwetsbare object is de woning aan de Wierhuisterweg 57. De afstand tussen de windturbines en de woning is circa 260 meter. De minimale afstand op basis van de RvON-publicatie, uitgaande van een risico van 10-5 per jaar, is 1/2 rotordiameter, (in dit geval 6 meter). Voor kwetsbare objecten is de minimale afstand, uitgaande van een risico van 10-6 per jaar, de masthoogte + 1/2 rotordiameter (in dit geval 21 meter). Er wordt ruimschoots voldaan aan de afstandscriteria zoals opgenomen in de RvON-publicatie.
De ruimtelijke ordening kent een aantal instrumenten. De belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. Daarnaast kennen de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook de mogelijkheid om een bestemming uit te werken, een bestemming te wijzigen middels een wijzigingsplan en af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning (zowel binnen- als buitenplans).
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning. De raad van de gemeente De Marne heeft op 22 maart 2011 besloten alle gevallen van besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 onder c jo. 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo waarin het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is aan te wijzen als categorie van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist. De raad van de gemeente De Marne heeft bij besluit van 24 mei 2016 categorieën aangewezen wanneer voor een omgevingsvergunning geen afzonderlijke verklaring van bedenkingen is vereist. Ontwikkelingen die in lijn zijn met door de raad vastgesteld beleid is één van deze categorieën. Het plaatsen van windmolens van 15 meter hoog bij een agrarisch bouwperceel is niet in strijd met het gemeentelijke beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Omdat het voornemen past in de lijn van het gemeentelijke beleid, is geen afzonderlijke verklaring van geen bedenkingen nodig.
Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verklaart een aantal bepalingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) ten aanzien van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing.
De procedure van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wabo. De Wabo kent twee procedures. Een reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de voorliggende omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De verschillende stappen in de procedure zijn niet aan eigen termijnen gekoppeld. Er liggen twee termijnen vast. Binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning moet een besluit worden genomen en het ontwerpbesluit moet gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. De termijn van zes maanden kan eventueel met zes weken worden verlengd.
Binnen de toegestane termijn van zes maanden moet ook het overleg met relevante instanties worden doorlopen, zoals artikel 6.18 Bor voorschrijft.
Daarnaast regelt artikel 6.5 van het Bor dat, voordat burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan verlenen, de gemeenteraad een verklaring van geen bezwaar moet afgeven.
Het verlenen van de omgevingsvergunning leidt er vervolgens toe dat er direct kan worden uitgevoerd na afloop van de beroepstermijn.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.
De resultaten van inspraak en overleg worden te zijner tijd verwerkt.