direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Herbouw schuur met bedrijfswoning, Vlakkeriet 3 Houwerzijl
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1663.BG2009po05-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vlakkeriet 3 te Houwerzijl is een agrarisch bedrijf gevestigd, hierna te noemen besluitgebied. Op 23 december 2014 heeft initiatiefnemer een aanvraag om een omgevingsverguning ingediend bij de gemeente De Marne voor de herbouw van een schuur en de woning. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in het mogelijk maken van de herbouw van een schuur en de woning.

1.2 Juridische aspecten

Het besluitgebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld d.d. 16 december 2008). Het perceel heeft hierin de bestemming Agrarisch-Landschappelijke en natuur waarde en een dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied.

De woning en de aanbouw naar de schuur voldoen niet aan de bouwregels van het bestemmingsplan Buitengebied. Voor de woning geldt dat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte worden overschreden, tevens voldoet de dakhelling niet. Voor de aanbouw geldt dat de maximaal toegestane goothoogte wordt overschreden. Het bouwplan is vergelijkbaar met het bouwplan van Westpolder 2a te Vierhuizen. Het betreft beide nieuwbouw van een agrarische bedrijfswoning in het buitengebied. Op 6 november 2012 heeft de gemeenteraad voor het bouwplan van Westpolder 2a te Vierhuizen het bestemmingsplan Schapenhouderij Westpolder Vierhuizen vastgesteld. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan is voor gelijke gevallen nieuw beleid ontstaan. De regels voor goot- en bouwhoogte en dakhelling zijn anders/ruimer dan in het bestemmingsplan Buitengebied. In het bestemmingsplan Schapenhouderij Westpolder is namelijk bepaald dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen maximaal respectievelijk 5,5 m en 14 m bedragen. Van deze afmetingen kan 10% worden afgeweken. Er zijn geen regels opgenomen betreffende een dakhelling. De gemeente verklaard deze regels ook van toepassing op het bouwplan voor de Vlakkeriet 3 te Houwerzijl. Het voornemen is hiermee planologisch toelaatbaar.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en de toekomstige situatie in het besluitgebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Marne, aan de Vlakkeriet 3 te Houwerzijl. In de huidige situatie is op het perceel een agrarisch bedrijf gevestigd. De hoofdtak van het agrarisch bedrijf is akkerbouw.

Op het perceel bevinden zich de bedrijfswoning met aangebouwde schuren en een loods. Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009po05-ON01_0001.jpg"

Luchtfoto (bron: Bing maps)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfswoning met de aangebouwde schuren gesloopt. Ter plaatse van de huidige bebouwing wordt de bedrijfswoning met aangebouwde loods herbouwd.

De bedrijfswoning krijgt een goothoogte van 6,02 m, een nokhoogte van 9,4 m en een dakhelling van 30°. De aanbouw, welke de bedrijfswoning verbindt met de loods, krijgt een goothoogte van 3,3 m.

Onderstaande gevelaanzichten geven een impressie van de nieuw te realiseren bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009po05-ON01_0002.jpg"

Gevelaanzichten (bron: Bouwbedrijf Lont)

Het bedrijf is goed ontsloten, door de herbouw van de bedrijfswoning met aangebouwde loods zullen hier geen veranderingen optreden. In het besluitgebied zijn geen opstallen aanwezig die niet meer in gebruik zijn, hierdoor is geen sprake van sanering.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provincie

3.1.1 Provinciaal Omgevingsplan en Omgevingsverordening

Het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en de provinciale Omgevingsverordening zijn op 17 juni 2009 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Groningen. De partiële herziening 2014 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 is in werking getreden op 1 oktober 2014.

Het POP is een geïntegreerd document met daarin het omgevingsbeleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, water en de ruimtelijke ordening. De verordening stelt, ter borging van de provinciale ruimtelijke belangen, regels en geeft instructies aan, in het bijzonder, het lokaal bestuur.

De provinciale Omgevingsverordening heeft regels opgenomen omtrent agrarische percelen. In het besluitgebied is geen sprake van het vergroten van het bouwperceel. Er is tevens geen sprake van een monumentaal erf. De ontwikkelingen zijn passend binnen artikel 4.22 agrarisch bouwperceel.

Het besluitgebied is gelegen binnen de aanduiding 'duisternis en stilte'. De provincie Groningen geeft aan dat stilte en duisternis zo belangrijk zijn dat het behoud van deze natuurlijke waarden planologisch relevant moet zijn bij de vaststelling van (bestemmings)plannen. Door de ontwikkelingen in het besluitgebied worden geen extra lichtbronnen geplaatst. Met betrekking tot 'stilte' kan worden opgemerkt dat de bestaande oude gebouwen worden gesloopt en worden vervangen door nieuwe gebouwen welke voldoen aan de huidige wetgeving en besluiten. Dit heeft een gunstiger effect op mogelijke geluidsuitstraling. Daarnaast is de opslag van materieel en gewassen in een gesloten schuur.

De ontwikkelingen zijn passend binnen het beleid van de provincie Groningen.

3.2 Gemeente

Het verzoek van initiatiefnemers past binnen de gemeentelijke wens tot bevordering van de plattelandseconomie en dynamiek. Om agrarische bedrijven als functionele drager van het landschap overeind te houden, behoeven ze ontwikkelingsruimte en schaalvergrotingsmogelijkheden. Het toestaan van economische bedrijvigheid op het gebied van de agrarische dienstverlening houdt de bestaande werkgelegenheid op het platteland in stand.

De ontwikkelingen passen binnen het beleid van de gemeente De Marne.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Bodem

In het Bodeminformatiesysteem van de gemeente de Marne wordt aangeven dat de locatie potentieel ernstig verontreinigd is door de historische activiteiten: ondergrondse smeerolie-, brandstof- en dieselolietank en bestrijdingsmiddelenopslagplaats. In het huidige milieudossier van het bedrijf staat dat er een bovengrondse tank van 4.000 liter en een bestrijdingsmiddelenopslagruimte aanwezig is in de bestaande schuur. Op deze plek gaan de bouwactiviteiten plaatsvinden. Op basis van deze gegevens moet er een bodemonderzoek worden uitgevoerd voor de bouw van de woning met schuur. Uit het asbestinventarisatierapport kan naar voren komen dat er ook sprake is van verdenking van bodemverontreiniging met asbest.

Initiatiefnemers moeten een milieukundig bodemonderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid (verontreiniging) of verkennend bodemonderzoeksrapport conform NEN 5740 laten uitvoeren, na de sloop van de woning en de schuur, maar voor de herbouw van de nieuwe woning en schuur. Deze onderzoeksverplichting is als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

De beleidsadvieskaart van de gemeente De Marne geeft voor het besluitgebied aan dat er sprake is van een hoge archeologische verwachting. In het bestemmingsplan Buitengebied is bepaald dat op deze gronden niet mag worden gebouwd.

Libau heeft in 2012 een bureauonderzoek (rapport 14-256) uitgevoerd voor de ontwikkelingen in het gebied om een bestaande bewaarplaats uit te breiden en een oude schuur te slopen. Uit dit onderzoek is gebleken dat het besluitgebied is gelegen op een wierde die is geregistreerd op de Archeologische Monumentenkaart onder nummer 7245. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werd de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische resten zeer groot geacht. Daarom is destijds voorafgaand aan de bodemingrepen een archeologisch booronderzoek uitgevoerd door MUG Ingenieursbureau.

Advies Libau

Het huidige planvoornemen behelst de sloop en nieuwbouw van de woning en schuur. De beoogde nieuwbouw is beduidend groter dan de huidige bebouwing. Uit historische kaarten blijkt dat de huidige woning is gebouwd aan het begin van de 20ste eeuw. De schuur achter de woning is echter ouder en maakt mogelijk deel uit van de op de kadastrale minuut (1828) weergegeven boerderij. Op de kaart van het Actueel Hoogtebestand Nederland is goed te zien dat zowel de schuur als de woning volledig op de wierde zijn gelegen. Gezien de ligging op een middeleeuwse wierde (AMK-terrein 7245) en gezien de resultaten van het eerdere archeologisch onderzoek, wordt geadviseerd door Libau om de nu voorgenomen bodemingrepen uit te voeren onder archeologische begeleiding. Dit geldt zowel voor de sloop onder maaiveld van de huidige bebouwing, als voor de graafwerkzaamheden in het kader van de nieuwbouw. Voor een archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) benodigd, op te stellen door het bevoegd gezag of zijn vertegenwoordiger.

Conclusie

De onderzoeksverplichtingen, zoals hierboven is opgenomen, zijn als voorwaarden opgenomen in de omgevingsvergunning.

Het archeologisch advies is als bijlage toegevoegd.

4.3 Water

Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

De watertoets heeft op 16 april 2015 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. De watertoets geeft aan dat de wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan invloed hebben op de waterhuishouding. Ze raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.

Toename verhard oppervlak

In het besluitgebied neemt de verharding toe met 306 m2. Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Hiervan is geen sprake in het besluitgebied.

Overleg

Het Waterschap Noorderzijlvest geeft aan dat het voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets van belang is om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de adviezen in het document. Het Waterschap Noorderzijlvest verzoekt om te worden geïnformeerd over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid.

De watertoets is als bijlage toegevoegd.

4.4 Natuur en ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het besluitgebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het besluitgebied is op 2 april 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009po05-ON01_0003.png"

Bedrijfswoning met schuur

TERREINOMSTANDIGHEDEN

Het besluitgebied bestaat uit een agrarisch bedrijf met onder meer een schuur, een aangebouwde bedrijfswoning en een vrijstaande loods. Het terrein is deels verhard. Aan de noord- en zuidzijde van de schuur ligt een gazon. Langs de westzijde van het erf staat een houtsingel met onder andere es en zwarte els. Tussen de weg (Vlakkeriet) en het bedrijf ligt een sloot.


Soortenbescherming

FLORA- EN FAUNAWET

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime (vallen zowel onder het middelzware als het strenge beschermingsregime).

INVENTARISATIE

Uit de informatie van Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 02-07-2014 11:10:50 uur) komt naar voren dat in de directe omgeving (straal van 5 km) van het besluitgebied naast enkele in het kader van de Flora- en faunawet licht beschermde diersoorten, ook enkele (middel)zwaar beschermde planten- en diersoorten voorkomen. Het betreft waarnemingen van vogels, steenmarter en verschillende soorten vleermuizen. Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het besluitgebied een zeer beperkte natuurwaarde heeft.

Het terrein rondom het bedrijf bestaat uit verharding, gazon, enkele sierheesters en singels. Het omliggende open landbouwgebied bestaat uit akkerbouwgebied en enkele graslanden. Gezien de ligging, de inrichting en het gebruik van het gebied worden beschermde planten hier niet verwacht.

Tijdens het veldbezoek is het besluitgebied onderzocht op sporen van steenmarter (zoals uitwerpselen en prooiresten). Deze zijn echter niet aangetroffen. De bebouwing beschikt ook niet over geschikte invliegopeningen (zoals open stootvoegen en ruimte achter gevelbetimmering) voor vleermuizen. De daken van zowel de schuur als het woonhuis bestaan uit vlakke dakpannen die een gesloten laag vormen. Het dak van de schuur is voorts van de binnenkant niet betimmerd. Ook hier bevinden zich geen potentiele verblijfplaatsen. Verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden uitgesloten in de bebouwing. De bomen nabij het besluitgebied hebben ook geen holtes die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Tevens is geen nestgelegenheid voor de huismus aanwezig.

In de erfbeplanting op en in de ruigere delen rondom het besluitgebied zullen enkele licht beschermde soorten voorkomen zoals egel, veldmuis en huisspitsmuis. Ook kunnen algemeen voorkomende vogels, zoals vink, merel en houtduif, op deze plaatsen tot broeden komen. Nestplaatsen van vogels waarvan de nestplaatsen jaarrond zijn beschermd, zijn niet binnen en in de directe omgeving aangetroffen en worden ook niet verwacht.

TOETSING

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli duurt.

Gebiedsbescherming

NATUURBESCHERMINGSWET 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1989 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands.

ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en is voor de provincie Groningen uitgewerkt in het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 en de Omgevingsverordening provincie Groningen (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

NATUUR BUITEN DE EHS

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de EHS-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden.

INVENTARISATIE

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 liggen op geruime afstand van het besluitgebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het Natura 2000-gebied Lauwersmeer op ruim 3 km afstand. Dit is tevens het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de EHS. Het gebied rondom het besluitgebied is aangewezen als leefgebied voor akkerfauna waaronder akkervogels.

EFFECTEN

Gezien de aard van het plan en de terreinomstandigheden en ligging van het besluitgebied, worden met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid verwacht. Rondom het besluitgebied is ten gevolge van actuele bedrijvigheid reeds een verstoringszone aanwezig, waardoor verstoringsgevoelige akkervogels zich niet in de directe omgeving van het bedrijf zullen gaan vestigen.


Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat geen vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet of een oriëntatiefase voor de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Met in acht name van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Flora- en faunawet op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en is het plan op het punt van natuur niet in strijd met de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

Vanuit het oogpunt van ecologie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Geluid

De omgevingsvergunning biedt onder andere de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig gebouw. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voor het besluitgebied is in dit verband de geluidzone van de Vlakkeriet relevant. Op de Vlakkeriet geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 80 km/uur en ligt buiten de bebouwde kom. De voorgenomen woningbouw ligt binnen de zone van deze weg. Gezien de ligging en de geringe verkeersintensiteit van de Vlakkeriet verwachten wij dat er geen sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Ten aanzien van het aspect geluid treden er geen belemmeringen op.

4.6 Milieuzonering bedrijven

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

In het besluitgebied is een agrarisch bedrijf (akkerbouw) gevestigd. De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft een grootste afstand van 30 m (geluid) voor het bedrijf. De dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning staat op circa 130 m van het besluitgebied. Door de grote afstand ontstaan er ten aanzien van de ontwikkelingen in het besluitgebied geen belemmeringen voor het aspect milieuzonering.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

OMGEVINGSVERGUNNING

Het plan biedt de mogelijkheid tot de herbouw van de bedrijfswoning en een schuur van het agrarisch bedrijf. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. De ontwikkelingen kunnen hierom worden beschouwd als een nibm-project.

ACHTERGRONDNIVEAUS

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.


Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.


Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2010   2015   2020  
       
PM10   20 1µg/m3   16,7 µg/m3   15,9 µg/m3  
NO2   9,6 µg/m3   9,68 µg/m3   8,27 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd.

In de directe nabijheid van het besluitgebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het besluitgebied.

4.8.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het Rijk is bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet. Dit besluit gaat per 1 april 2015 de huidige circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervangen.

Daarnaast heeft de provincie Groningen in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20 april 2010), in relatie tot het Besluit transportroutes externe veiligheid, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen (ook voor spoorwegen en vaarwegen).

In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt aanwezig.

4.8.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (5 m en 4 m bij leidingen met een druk tot en met 40 Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Juridische aspecten

De ruimtelijke ordening kent een aantal instrumenten. De belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. Daarnaast kennen de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook de mogelijkheid om een bestemming uit te werken, een bestemming te wijzigen middels een wijzigingsplan en af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning (zowel binnen- als buitenplans).


Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning. De raad van de gemeente De Marne heeft op 22 maart 2011 besloten alle gevallen van besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder c jo. artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo, waarin het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, aan te wijzen als categorie van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.

Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verklaart een aantal bepalingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) ten aanzien van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing.

De procedure van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wabo. De Wabo kent twee procedures. Een reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de voorliggende omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De verschillende stappen in de procedure zijn niet aan eigen termijnen gekoppeld. Er liggen twee termijnen vast. Binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning moet een besluit worden genomen en het ontwerpbesluit moet gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. De termijn van zes maanden kan eventueel met zes weken worden verlengd.

Binnen de toegestane termijn van zes maanden moet ook het overleg met relevante instanties worden doorlopen, zoals artikel 6.18 Bor voorschrijft.

Daarnaast regelt artikel 6.5 Bor dat, voordat burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan verlenen, de gemeenteraad een verklaring van geen bezwaar moet afgeven.

Het verlenen van de omgevingsvergunning leidt er vervolgens toe dat er direct kan worden uitgevoerd na afloop van de beroepstermijn.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de 'initiatiefnemer' gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

De ruimtelijke onderbouwing voor Vlakkeriet 3 te Houwerzijl is voor vooroverleg voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners. In het navolgende worden de binnengekomen overlegreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De beide overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 3 en 4.

1. Waterschap Noorderzijlvest

Opmerking

Het waterschap geeft aan te kunnen instemmen met het plan.

Reactie

De gemeente neemt met instemming kennis van deze opmerking.

2. Veiligheidsregio Groningen

Opmerking

Uit de beoordeling blijkt dat de locatie buiten de invloedsferen ligt van risicolvolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes. Er is dan ook geen sprake van een verantwoording van het groepsrisico

Reactie

De gemeente neemt met instemming kennis van deze opmerking.

Opmerking

Veiligheidsregio heeft geconstateerd dat de dichtsbijzijnde brandkraan en open water zich op meer dan 200 meter van het plangebied bevinden ('witte vlek'). Op dergelijke locaties dient op een andere manier te worden voorzien in bluswater. Ingeschat wordt dat de locatie binnen 20 minuten een tankauto met watervoorziening bereikt kan worden. In dit geval kan de gemeente aanvullende voorwaarden stellen. De Veiligheidsregio Groningen adviseert de gemeente in dit geval aanvullende maatregelen te overwegen.

Reactie

De gemeente zal in ieder geval de bewoners erop wijzen dat zij in een zogenaamde 'witte vlek' wonen. De gemeente legt het eventueel treffen van aanvullende maatregelen neer bij de initiatiefnemer.