Plan: | Faunavisie Westernieland |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1663.BG2009po04-ON01 |
Besluitgebied, bron: Topografische Dienst
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op stichting Faunavisie Wildcare te Westernieland. De stichting is gevestigd aan de Dirk Wierengastraat 21. De ontwikkelingen hebben betrekking op het legaliseren van het gebruik van de dierenopvang voor het perceel Dirk Wierengastraat 21 en het naastliggende perceel. Op het perceel Dirk Wierengastraat 21 zijn enkele illegale bouwwerken aanwezig en op het naastgelegen perceel is een illegaal hekwerk aanwezig. Initiatiefnemers willen naast de bestaande boiuwerken, nog enkele bouwwerken realiseren. De gemeente De Marne is bereid mee te werken aan het voornemen.
Het besluitgebied is gedeeltelijk gelegen in het bestemmingsplan Kleine Kernen. Het perceel heeft hier de bestemming Woongebied en is voorzien van een bouwvlak. Het voornemen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat het gebruik van de stichting niet passend is binnen de woonbestemming.
Het naastliggende perceel (kadastraal bekend als gemeente Eenrum, sectie F nummer 1119) is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied. Dit perceel heeft de bestemming "Agrarisch-Landschappelijk en natuurwaarde" met de aanduidingen "open ruimte" en "dobbe" (gedeeltelijk). Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het perceel bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden en voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Onder het behoud en herstel valt ook het behouden van de open ruimte. Op gronden met de aanduiding 'open ruimte' zijn alleen gebouwen en bouwwerken geen bouw zijnde toegestaan met een maximale hoogte bouwhoogte van 1m. Het voornemen is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat het gebruik van de stichting en het hekwerk (1.70 meter) niet passend en/of mogelijk zijn binnen de agrarische bestemming
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing biedt het planologisch en juridisch kader om het voornemen mogelijk te maken.
Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het besluitgebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische vormgeving. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het besluitgebied ligt ten zuid-westen van de kern Westnieland. In de naaste omgeving is voornamelijk woonbebouwing aanwezig. Ten oosten ligt een sportveld en aan de westzijde zijn een agrarisch bedrijf en een kerk gesitueerd.
Op het perceel, Dirk Wierengastraat 21, is een woning gevestigd. Achter de woning staan enkele bijgebouwen die gebruikt worden ten behoeve van de stichting Faunavisie Wildcare. Aan de achterzijde van het perceel is een grote vijver aanwezig. Op het naastgelegen perceel is reeds een hekwerk (1.70 meter) gerealiseerd.
Faunavisie Wildcare is een opvang voor wilde inheemse dieren. De dieren komen uit de directe leefomgeving van het besluitgebied. De dieren worden opgevangen bij de stichting omdat ze, vaak door menselijk toedoen, in een situatie belanden waardoor ze tijdelijk niet meer voor zich zelf kunnen zorgen. De meest voorkomende oorzaken zijn: verkeer, landbouw, recreatie, olie, netten op zee, extreem weer, etc.
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van enkele bijgebouwen in het besluitgebied.
Enkele bijgebouwen in het besluitgebied, bron: www.faunavisie.nl
In de toekomstige situatie wordt het gebruik van het perceel Dirk Wieringastraat 21, met betrekking tot de dierenopvang en de reeds bestaande bouwwerken gelegaliseerd. Initiatiefnemers willen hiernaast nog een verblijf voor diverse vogels en andere zoogdieren en een vlieg- en revalidatieverblijf voor grote roofvogels in 2015 realiseren.
Daarnaast wil de gemeente De Marne medewerking verlenen aan het reeds geplaatste hekwerk (1,70 meter hoog), op het naastgelegen perceel.
Het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en de provinciale Omgevingsverordening zijn op 17 juni 2009 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Groningen. De partiële herziening 2014 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 is in werking getreden op 1 oktober 2014.
Het POP is een geïntegreerd document met daar in het omgevingsbeleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, water en de ruimtelijke ordening. De verordening stelt, ter borging van de provinciale ruimtelijke belangen, regels en geeft instructies aan, in het bijzonder, het lokaal bestuur.
Het besluitgebied is weergegeven op kaart 6A 'Landschap', behorende bij de provinciale Omgevingsverordening, het betreft een beschermingszone van een wierde. De wierde is gelegen aan de Westernielandsterweg. De zone van de wierde is gelegen in het besluitgebied.
Uitsnede besluitgebied, bron: provinciale Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening geeft aan dat een plan welke van toepassing is op een wierde en zones rondom wierden, regels moeten bevatten ter bescherming van de openheid en van het reliëf van de wierde. Voor het besluitgebied is enkel de zone van de betreffende wierde relevant. Binnen de zone moet in het kader van de openheid, het zicht op en de herkenbaarheid van de wierde en het wierdedorp worden beschermd. Binnen de zone mag in ieder geval geen nieuwe houtteelt en/of een nieuw bos of boomgaard gerealiseerd worden.
In het besluitgebied worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt welke de openheid en het zicht op de wierde belemmeren. De ontwikkelingen in het besluitgebied voldoen aan het provinciaal beleid.
Woon- en Leefbaarheidsplan
De gemeente De Marne heeft de beschikking over een Woon- en Leefbaarheidsplan, dat plan is vastgesteld op 20 december 2011.
De toekomst is niet exact te voorspellen. Het Woon- en Leefbaarheidsplan beoogt dan ook niet een blauwdruk voor de gemeente neer te leggen waarop de ontwikkelingsroute voor de komende jaren exact staat verwoord. De gemeente vindt het belangrijk om ruimte te bieden aan nieuwe initiatieven en creatieve ideeën.
Anticiperen op krimp betekent dat de gemeente creativiteit en ondernemersgeest wil aanboren. Er zijn in De Marne veel mensen met creatieve ideeën, zoals ondernemers in de landbouw, toerisme en detailhandel, kunstenaars, etc. Creatieve ideeën voor bijvoorbeeld een nieuwe bestemming van leegstaande panden, het starten van nieuwe kleinschalige bedrijven of het invullen van lege plekken die gaan ontstaan, wil de gemeente dan ook stimuleren en faciliteren. Leidend is daarbij dat creativiteit wordt ingezet om te anticiperen op krimp, niet om zich ertegen te verzetten.
De opvang voor wilde inheemse dieren (veelal afkomstig uit de omgeving van het besluitgebied) is een voorziening welke de gemeente De Marne passend vindt in het beleid zoals opgenomen in paragraaf 3.1 'Anticiperen en ruimte bieden aan creativiteit' van het Woon- en Leefbaarheidsplan.
Ten behoeve van het onderzoek naar bestaande verontreinigingen is de provinciale Bodeminformatiekaart (internetversie) op 26 februari 2015 geraadpleegd. Deze kaart maakt duidelijk dat er voor de berteffende gronden geen (historische) bodeminformatie bekend is. Voor het aspect bodem treden er geen belemmeringen op.
De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
De beleidsadvieskaart van de gemeente De Marne, geeft aan dat het besluitgebied een lage verwachtingswaarde heeft. Het gemeentelijke beleid geeft aan dat voor gebieden met een lage verwachtingswaarde geen onderzoek hoeft plaats te vinden. Voor het aspect archeologie treden er geen belemmeringen op voor de ontwikkelingen in het besluitgebied.
Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De watertoets heeft op 26 februari 2015 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. De omvang van de onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en raken de belangen van het waterbeheer.
Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de adviezen welke zijn opgenomen in de watertoets.
De volledige watertoets is opgenomen in de bijlagen.
Vanwege de aard, omvang en locatie van de ingreep is geen officieel vooronderzoek in het kader van de natuurwetgeving uitgevoerd. Door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs is op basis van de beschikbare gegevens en de kennis over leefgebieden van soorten een inschatting gemaakt van de natuurwaarden in het besluitgebied. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving.
Soortenbescherming
Flora- en faunawet
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).
Inventarisatie
Gezien de inrichting en het gebruik van het besluitgebied worden alleen enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals spitsmuizen) en zwaarder beschermde vogels in en direct rond het besluitgebied verwacht. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord of vernietigd, mogelijk kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht volgens de Flora- en faunawet. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen, dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt echter dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische Hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Nota Ruimte en het Provinciaal Omgevingsplan (POP) 2009-2013.
Inventarisatie
Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische Hoofdstructuur en beschermde natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur, liggen, gezien de aard van de ingrepen, op een voldoende afstand van het besluitgebied. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of een ontheffing in het kader van de Omgevingsverordening 2009 nodig.
De ontwikkelingen in het besluitgebied worden niet aangemerkt als een geluidgevoelig object. Toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.
Faunavisie Wildcare is een opvang voor wilde inheemse dieren. De dieren komen uit de directe leefomgeving van het besluitgebied. De dieren worden opgevangen bij de stichting omdat ze, vaak door menselijk toedoen, in een situatie belanden waardoor ze tijdelijk niet meer voor zich zelf kunnen zorgen. De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voorziet niet in een specifieke omschrijving welke geheel aansluit bij de opvang in het besluitgebied. De VNG-publicatie voorziet in een kinderboerderij (geur 30 meter, stof 10 meter, geluid 30 meter en gevaar 0 meter) en een dierenasiels / -pensions ( geur 30 meter, stof 0 meter, geluid 100 meter en gevaar 0 meter). Een dierenasiel / pension komt naar alle waarschijnlijkheid het dichtstbij de bestaande situatie, echter is er bij de opvang geen sprake van een verkeersaantrekkende werking. De dieren worden veelal opgehaald door initiatiefnemers en er is geen sprake van inloop of bezoek voor dieren in de opvang. Hierdoor kan de richtafstand met betrekking tot geluid worden aangehouden conform de kinderboerderij (30 meter).
In de nabijheid van het besluitgebied zijn 2 agrarisch (gerelateerde) bedrijven aanwezig. Ten oosten van het besluitgebied ligt een veldsportcomplex (met verlichting). Vanwege omliggende functies is het gerechtvaardigd om een kleinere richtafstand (10 meter) aan te houden. De achtergevel van de dichtstbijzijnde woning ligt op circa 23 meter van het dichtstbijzijnde dierenverblijf op het perceel Dirk Wierengastraat 21. Hierdoor treden er ten opzichte van het aspect milieuzonering geen belemmeringen op.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
RUIMTELIJKE ONDERBOUWING
Het plan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van een opvang voor wilde inheemse diersoorten. Het aantal stuks dieren in de opvang is gering. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project.
ACHTERGRONDNIVEAUS
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10 |
|
Luchtconcentratie | Norm |
NO2 | |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM10 | |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.
Achtergrondniveaus luchtkwaliteit |
|||
Stof | 2010 | 2015 | 2020 |
PM10 | 19.9 µg/m3 | 16,5 µg/m3 | 15,8 µg/m3 |
NO2 | 8,6 µg/m3 | 8,85 µg/m3 | 7,73 µg/m3 |
Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en vanaf 1 april 2015 het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen).
De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).
Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende figuur betreft een uitsnede van deze kaart met daarop de (globale) ligging van het besluitgebied weergegeven (groene stip).
Uit de risicokaart blijkt dat er in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd aanwezig zijn. Het planvoornemen is vanuit het oogpunt van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Juridische aspecten
De ruimtelijke ordening kent een aantal instrumenten. De belangrijkste daarvan is het bestemmingsplan. Daarnaast kennen de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook de mogelijkheid om een bestemming uit te werken, een bestemming te wijzigen middels een wijzigingsplan en af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning (zowel binnen- als buitenplans).
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo. Ofwel, een omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 schrijft voor dat een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit kan worden verleend wanneer de beoogde activiteit niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening en wanneer een goede ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de motivering voor het verlenen van de vergunning. De raad van de gemeente De Marne heeft op 22 maart 2011 besloten alle gevallen van besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 onder c jo. 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo waarin het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is aan te wijzen als categorie van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist.
Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) verklaart een aantal bepalingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) ten aanzien van de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing van overeenkomstige toepassing.
De procedure van de omgevingsvergunning is geregeld in de Wabo. De Wabo kent twee procedures. Een reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de voorliggende omgevingsvergunning is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De verschillende stappen in de procedure zijn niet aan eigen termijnen gekoppeld. Er liggen twee termijnen vast. Binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning moet een besluit worden genomen en het ontwerpbesluit moet gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, waarbij de gelegenheid wordt geboden om zienswijzen in te dienen. De termijn van zes maanden kan eventueel met zes weken worden verlengd.
Binnen de toegestane termijn van zes maanden moet ook het overleg met relevante instanties worden doorlopen, zoals artikel 6.18 Bor voorschrijft.
Daarnaast regelt artikel 6.5 Bor dat, voordat burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan verlenen, de gemeenteraad een verklaring van geen bezwaar moet afgeven.
Het verlenen van de omgevingsvergunning leidt er vervolgens toe dat er direct kan worden uitgevoerd na afloop van de beroepstermijn.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de 'initiatiefnemer' gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
Een exploitatieplan is voor deze ruimtelijke onderbouwing niet nodig.
In het navolgende zijn de binnengekomen overlegreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De ontvangen brieven zijn integraal opgenomen in de bijlagen.
A Waterschap Noorderzijlvest
1. Opmerking
Het waterschap geeft aan dat er geen nadelige effecten optreden op de wateraspecten en de waterschapsbelangen. Het waterschap kan daarom instemmen met het voorliggende plan.
Reactie gemeente
De gemeente neemt met instemming kennis van deze opmerking.
B Veiligheidsregio
1. Opmerking
De vergunningslocatie ligt buiten de invloedsgebieden van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. Er is daarom geen sprake van externe veilighidsrisico's of een plicht tot verantwoordening van het groepsrisico. Ook de beoordeling van de bestrijdbaarheid geeft geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing geeft dan ook geen aanleiding tot nadere advisering van de Veiligheidsregio Groningen.
Reactie gemeente
De gemeente neemt met instemming kennis van deze opmerking.
C. Provincie Groningen
1. Opmerking
Met het hekwerk kan worden ingestemd, maar aanvullende beplanting dient, gelet op het zicht op de wierde te worden voorkomen, door hierover nadere voorwaarden te stellen in bij de vergunningverlening.
Reactie gemeente
De gemeente neemt deze aanbeveling over; bij vergunningverlening zal de bedoelde nadere voorwaarde worden gesteld.
2. Opmerking
De aanvrager heeft een ontheffing nodig om beschermde dieren te mogen opvangen. Voorzover nog niet aanwezig, dient deze te worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Reactie
De ondernemer beschikt over de bedoelde ontheffing.