direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vlakkeriet 6 Houwerzijl
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1663.BG2009herz08-ON02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vlakkeriet 6 te Houwerzijl, hierna te noemen plangebied, bevindt zich een agrarisch bedrijf. Op 16 februari 2011 heeft initiatiefnemer de gemeente De Marne verzocht om medewerking te verlenen aan legalisatie van het gebruik van de loods aan de overzijde van de Vlakkeriet 6. Deze loods wordt gebruikt ten behoeve van machine-/strohandel en loonwerkactiviteiten.

Daarnaast heeft initiatiefnemer de gemeente De Marne verzocht op 30 mei 2011 om medewerking voor het vergroten van zijn bouwvlak van 1,5 naar 2 hectare. Het verzoek heeft betrekking op het bouwen van een nieuwe loods.

Na diverse overleggen tussen initiatiefnemer, de gemeente De Marne en de provincie Groningen omtrent de wenselijkheid en de haalbaarheid, heeft het college van Burgemeester en wethouders op 17 april 2012 besloten medewerking te verlenen aan het vergroten van het agrarisch bouwperceel en het toevoegen van een neventak (machine-, strohandel en loonwerk).

1.2 Juridische aspecten

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 16-12-2008). Het perceel heeft hier de bestemming Agrarisch-Landschappelijke en natuurlijke waarden. Het perceel gelegen aan de overzijde van de Vlakkeriet 6 is aangeduid als bijbehorend bouwperceel. Dit perceel heeft naast de agrarische bestemming de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied'. De betreffende gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het perceel en de gebouwen aan de Vlakkeriet 6 worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Echter, de gronden aan de overzijde van de Vlakkeriet 6 worden gebruikt ten behoeve van machine-, strohandel en loonwerkactiviteiten.

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf en het vergroten van het bouwvlak tot 2 hectare op basis van artikel 3, lid 8 sub a en d van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In het bestemmingsplan (artikel 3 lid 8, onder a) zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • 1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
  • 2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
  • de sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functie, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
  • de zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
  • de detailhandel, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m² en plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
  • het bedrijf genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • 3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  • 4. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.

In het bestemmingsplan (artikel 3 lid 8, onder d) zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van het in artikel 3, lid 2, sub a, onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlak dan wel, in afwijking van artikel 3, lid 2, sub a, onder 2, ten behoeve van het bouwen aan de overzijde van de weg, tot ten hoogste 2 ha, met dien verstande dat:

  • deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is voorzover de gronden zijn aangegeven met ‘bouwperceel 1 ha’;
  • middels een bedrijfsplan wordt aangetoond dat vergroting uit het oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
  • geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er een plan wordt gemaakt waarbij in ieder geval aandacht wordt gegeven aan de volgende randvoorwaarden:

  • a. het respecteren van de historische gegroeide landschapsstructuur;
  • b. het afstand houden tot ruimtelijke elementen;
  • c. een goede infrastructurele ontsluiting;
  • d. een zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • e. een erfinrichting die zorgvuldig is ingepast in het landschapstype, zoals ook verwoord in de Nota agrarische schaalvergroting en landschap.


Het voornemen voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Het voorliggende wijzigingsplan biedt het planologisch en juridisch kader voor de realisatie van een neventak ten behoeve van machine-, strohandel en de loonwerkactiviteiten bij het agrarisch bedrijf en het vergroten van het bouwvlak tot 2 hectare. De hoofdtak van het bedrijf blijft agrarisch.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Marne, tussen Zuurdijk en Niekerk. In de huidige situatie is op het perceel een agrarisch bedrijf gevestigd. De hoofdtak van het agrarisch bedrijf is een melkveehouderij. Op het perceel Vlakkeriet 6 bevinden zich de bedrijfswoning, 4 loodsen, 3 sleufsilo's en een mestbassin ten behoeve van de melkveehouderij. De vierde loods is momenteel gedeeltelijk gerealiseerd.

Aan de overkant van Vlakkeriet 6 staat een loods welke gebruikt wordt ten behoeve van de machine-, strohandel en loonwerkactiviteiten. Deze activiteiten zijn in strijd met het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Tevens is in deze loods een stal aanwezig waarin maximaal 60 stuks melk rundvee kan worden gehouden. Achter de loods staat de voormalige bedrijfswoning.

Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de oorspronkelijke situatie. Op de luchtfoto ontbreken echter het mestbassin en de vierde loods welke momenteel gedeeltelijk gerealiseerd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009herz08-ON02_0001.jpg"

Luchtfoto, bron: Google earth

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de neventak ten behoeve van de machine-, strohandel en loonwerkactiviteiten gelegaliseerd en het bouwvlak vergroot van 1,5 naar 2 hectare.

De loods welke momenteel gedeeltelijk is gerealiseerd, wordt vergroot met een afstand van 16 bij 32 meter. Naast deze loods kan een vierde sleufsilo worden gerealiseerd.

Aan de oostzijde van het perceel liggen 2 sleufsilo's. In de toekomstige situatie kunnen deze sleufsilo's worden vergroot tot een lengte van maximaal 50 meter.

Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009herz08-ON02_0002.jpg"

Bron: landschappelijke inpassing Vlakkeriet, Houwerzijl - Libau

Landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in een open landschap van de kleipolders van de gemeente De Marne. Het plangebied oogt als 2 tegenover elkaar gelegen erven. De openbare weg ligt tussen de aanwezige bebouwing.

Het bedrijf begint door haar grootte en de recente uitbreidingen steeds minder te passen in het agrarische landschap. Dit is voornamelijk te danken aan het ontbreken van de typische mantelbegroeiing. De landschappelijke inpassing dient een beperkte mantel te realiseren. Hierbij is het niet de bedoeling het bedrijf te onttrekken aan het zicht, maar om de randen van de bebouwing te verzachten. Aan de oostzijde van het plangebied is een dichtere mantelbegroeiing wel van belang.

De openbare weg Vlakkeriet gaat dwars over het erf. Om de erven verder van elkaar te scheiden, wordt gestreefd naar het realiseren van een dichte begroeiing langs de Vlakkeriet, zodat een tunnel wordt gevormd, bedoeld om de doorgaande automobilist af te remmen.

Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de toekomstige landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009herz08-ON02_0003.jpg"

Bron: landschappelijke inpassing Vlakkeriet, Houwerzijl - Libau

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provincie

3.1.1 Provinciaal Omgevingsplan en Omgevingsverordening

Het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en de provinciale Omgevingsverordening zijn op 17 juni 2009 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Groningen. Het POP is een geïntegreerd document met daarin het omgevingsbeleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, water en de ruimtelijke ordening. De verordening stelt, ter borging van de provinciale ruimtelijke belangen, regels en geeft instructies aan, in het bijzonder, het lokaal bestuur.

Uitbreiding agrarisch bouwperceel en nevenactiviteiten

De omgevingsverordening van de provincie Groningen geeft aan dat een bestemmingsplan in de gemeente De Marne niet voorziet in uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot een omvang groter dan 2 hectare. Tevens hanteert de provincie in haar omgevingsverordening het algemene uitgangspunt dat voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, de landbouw de hoofdactiviteit blijft (artikel 4.26). De niet-agrarische activiteiten moeten daaraan ondergeschikt blijven. Een neventak mag niet leiden tot toename van de verstening van het buitengebied en de activiteiten moeten in beginsel binnen het bestaande bouwperceel worden uitgevoerd.

In het voorliggende plan is sprake van het vergroten van het agrarisch bouwperceel (tot 2 hectare) en het legaliseren van de machine-/strohandel en loonwerkzaamheden. De machine-/strohandel en loonwerkzaamheden betekenen een functieverbreding van het agrarische bedrijf. In de regels is opgenomen dat de machine-/strohandel en loonwerkzaamheden ondergeschikt moeten blijven aan de agrarische hoofdactiviteit van het bedrijf. De activiteiten van de machine-/strohandel en loonwerkzaamheden worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing. De uitbreiding van het agrarisch bouwperceel, tot 2 hectare, is ten behoeve van het melkveebedrijf.

Artikel 4.19a lid 7 van de provinciale verordening geeft aan dat indien een plan voorziet in de uitbreiding tot een omvang groter dan 1 hectare, er in de toelichting een beschrijving van de wijze waarop bij de situering., omvang en vormgeving van het agrarische bouwperceel rekening is gehouden. De provinciale verordening geeft een aantal voorwaarden waarmee rekening gehouden moet worden. In paragraaf 2.2 zijn deze punten nader uitgewerkt.

Moratorium megastallen

Op 21 maart 2012 hebben Provinciale Staten van Groningen naar aanleiding van bovenvermeld verzoek een motie aangenomen waarin het college van Gedeputeerde Staten wordt opgedragen om in afwachting van nieuwe wetgeving over de omvang van agrarische bedrijven en het advies van de Gezondheidsraad geen medewerking te verlenen aan uitbreiding van veehouderijbedrijven voor zover deze reeds een bedrijfsomvang hebben groter dan 300 NGE, dan wel door uitbreiding een bedrijfsomvang groter dan 300 NGE zullen krijgen. Initiatiefnemers willen het aantal melk- en jongvee uitbreiden, hiertoe wordt de loods vergroot (16 bij 32 meter) en zal een vierde sleufsilo worden gerealiseerd. De uitbreiding van het melk- jongvee wordt meegenomen in de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting. De totale bedrijfsomvang blijft onder de 300 NGE. De ontwikkelingen in het plangebied zijn passend binnen het moratorium megastallen.

Duurzaamheid

De omgevingsverordening van de provincie Groningen vraagt om een toelichting over energie en duurzaam ruimtegebruik. Op nagenoeg het gehele perceel is sprake van hergebruik van bestaande bebouwing, waarmee een belangrijke bijdrage op het gebied van duurzaamheid wordt geleverd. De bouwactiviteiten zullen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

Vooroverleg provincie

Over de plannen aan de Vlakkeriet zijn in 2011 en 2012 diverse vooroverlegrondes en gesprekken gevoerd met de provincie en het provinciaal bouwheerschap. De provincie heeft aangegeven akkoord te gaan met het opstarten van de procedure voor de functieverbreding en de bouwblokvergroting. Naar aanleiding daarvan zijn keukentafelgesprekken gevoerd: gesprekken waarbij gemeente, provincie en welstand gezamenlijk bij de boer (of adviseur) aan tafel schuiven om de mogelijkheden van uitbreiding van een agrarisch bedrijf te bespreken. Uitgangspunt daarbij is dat het plan zowel bijdraagt aan een aantrekkelijk landschap als aan een logische bedrijfsvoering, waar de boer ook in de toekomst mee uit de voeten kan. Om verrommeling van het landschap tegen te gaan is het daarom belangrijk dat bedrijfsgebouwen een logische plek en passende vormgeving krijgen. Welstand (Stichting Libau) heeft vervolgens een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld dat deel uitmaakt van het wijzigingsplan. Over de uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten met initiatiefnemer.

3.2 Gemeente

Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurwaarde'. Het perceel gelegen aan de overkant van Vlakkeriet 6 is aangeduid als bijbehorend bouwperceel. Dit perceel heeft tevens de dubbelbestemming 'Archeologische waardevol gebied'. Op basis van artikel 3 lid 8 sub a en d van het bestemmingsplan Buitengebied kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak (machine-/strohandel en loonwerkactiviteiten) aan een agrarisch bedrijf en het vergroten van het bouwperceel tot ten hoogste 2 hectare.

Gelet op het belang van de agrarische sector in de gemeente, biedt de gemeente de ruimte om schaalvergroting te realiseren. De gemeente wil dit op alle plaatsen waar dit binnen de kaders van natuur, landschap en milieu tot de mogelijkheden behoort. Bij bedrijfsuitbreiding wordt steeds vaker tegen de grenzen van het agrarisch bouwperceel aangelopen. Daarnaast wordt de sector ruimte gegeven voor alternatieve bedrijfsvoeringen wat daarmee bijdraagt aan de dynamiek van het buitengebied. Het verzoek past binnen de gemeentelijke wens tot bevordering van de plattelandseconomie en dynamiek. Om agrarische bedrijven als functionele drager van het landschap overeind te houden behoeven ze ontwikkelingsruimte en schaalvergrotingsmogelijkheden. Het toestaan van economische bedrijvigheid op het gebied van de agrarische dienstverlening houdt de bestaande werkgelegenheid op het platteland in stand. De gemeente wil dan ook agrariers de mogelijkheid bieden extra inkomsten te verwerven uit niet agrarische nevenactiviteiten. Het plangebied beschikt over vele basisvoorzieningen die nodig zijn voor de bedrijfsvoering.

Het college van burgemeester en wethouders heeft in april 2012 besloten planologische medewerking te verlenen aan de ontwikkelingen in het plangebied. De ontwikkelingen passen binnen het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Bodem

Ten behoeve van het onderzoek naar bestaande verontreinigingen is de provinciale Bodeminformatiekaart (internetversie) op 15 augustus 2012 geraadpleegd. De bodeminformatiekaart geeft voor het plangebied bekende (historische) gegevens. Bij gemeente De Marne is geen (historische) ondergrondse tank of een bodemonderzoek bekend. Bekend is dat in het plangebied gebruik wordt gemaakt van formaldehyde, om de melkstal en het apparatuur te ontsmetten.

Een agrarisch erf wordt gezien als een terrein met een middelmatige kans op ernstige bodemverontreiniging, omdat er op agrarische bedrijven veel gewerkt wordt met bodembedreigende stoffen zoals diesel, smeerolie en bestrijdingsmiddelen. De uitbreiding vindt plaats op landbouwgrond. De gronden ter plaatse van de uitbreiding worden niet verdacht van bodemverontreiniging. Voor het uitbreiden van de stal is op voorhand geen nader bodemonderzoek vereist omdat:

  • het niet gaat om verblijfsruimte voor mensen;
  • de uitbreiding niet plaatsvindt op van bodemverontreiniging verdachte grond. De uitbreiding vindt namelijk plaats in het buitengebied op schone landbouwgrond. De gronden ter plaatse van de uitbreiding worden niet verdacht van bodemverontreiniging.

Op grond van 2.10 van de Wabo wordt een omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag niet voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening. In de bouwverordening is vastgelegd dat er geen bouwwerken mogen worden gebouwd op verontreinigde bodem. Bij de aanvraag omgeving- en/of milieuvergunning worden bodemonderzoeksresultaten verplicht gesteld.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

De beleidsadvieskaart van de gemeente De Marne, geeft aan dat het noordelijke deel van het plangebied een hoge verwachtingswaarde heeft. Het plangebied, gelegen ten zuiden van de Vlakkeriet heeft een monumentnummer (Archis 7241). Het gebied betreft een historische boerderijplaats.

Libau heeft een bureauonderzoek (20 september 2012 - rapport 12 197) uitgevoerd voor de ontwikkelingen in het gebied. Het bureauonderzoek geeft aan dat binnen het plangebied geen bekende archeologische resten in het geding zijn. Gezien de geomorfologische situering en het ontbreken van zichtbaar reliëf in het plangebied, wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten zeer klein geacht. Een nader archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt krachtens de Monumentenwet (1988) een meldingsplicht. Vondsten dienen zo spoedig mogelijk te worden gemeld bij het bevoegd gezag (gemeente De Marne) en bij Libau.

Het archeologisch bureauonderzoek is opgenomen in de bijlagen.

4.3 Water

Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

De watertoets heeft op 21 augustus 2012 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. Het resultaat van het invullen van de digitale watertoets is dat de waterhuishoudkundige aspecten onvoldoende belicht zijn.

Bij het invullen van de watertoets zijn er geen kaartlagen geraakt.

Toename verhard oppervlak

In het plangebied neemt de verharding toe met circa 1.075 m2. Door een toename van het verharde oppervlak stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Bij een toename van de verharde oppervlakte met meer dan 750 m2, is compensatie door aanleg van waterberging een vereiste.

Overleg

Op 8 mei 2013 hebben de gemeente De Marne, het waterschap Noorderzijlvest en initiatiefnemers overleg gehad op welke wijze de compensatie kan plaatsvinden. Gelet op de toename van het verharde oppervlak, dient 10% van de toename te worden gecompenseerd. Daarnaast is gebleken dat destijds bij de aanleg van het mestbassin de aanwezige sloot is gedempt. In totaal moet 340 m2 aan open water worden gerealiseerd.

De wijze waarop de compensatie zal worden uitgevoerd, is in een overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers vastgelegd.

4.4 Natuur en ecologie

Vanwege de aard, omvang en locatie van de ingreep is geen officieel vooronderzoek in het kader van de natuurwetgeving uitgevoerd. Door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs is op basis van de beschikbare gegevens en de kennis over leefgebieden van soorten een inschatting gemaakt van de natuurwaarden in het plangebied. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving.

Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).

Inventarisatie

Gezien de inrichting en het gebruik van het plangebied worden alleen enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals spitsmuizen) en zwaarder beschermde vogels in en direct rond het plangebied verwacht. Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden verstoord of vernietigd, mogelijk kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht volgens de Flora- en faunawet.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van eventuele werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt echter dat het broedseizoen jaarlijks van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische Hoofdstructuur is als nationaal belang opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en beleidsdoel in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) 2009-2013.

Inventarisatie

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998, Ecologische Hoofdstructuur en beschermde natuurwaarden buiten de Ecologische Hoofdstructuur, liggen gezien de aard van de ingrepen, op een voldoende afstand van het plangebied. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of een ontheffing in het kader van de Omgevingsverordening 2009 nodig.

4.5 Geluid

Het uitbreiden van de loods en het legaliseren van de neventak (machine- /strohandel en loonwerk) worden niet aangemerkt als geluidgevoelig object. Toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.

4.6 Milieuzonering bedrijven

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde afstand van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

In het plangebied is een agrarisch bedrijf (melkveehouderij) met een neventak (machine-/ strohandel en loonwerk) gevestigd. De Wet geurhinder en veehouderij geeft onder andere afstanden voor dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Rundvee maakt onderdeel uit van dieren zonder geuremissiefactor. De minimumafstand van het emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van geurgevoelige objecten bedraagt buiten de bebouwde kom 50 meter. De dichtsbijzijnde burgerwoningen liggen op ruime afstand (circa 140 meter).

De neventak (machine-/ strohandel en loonwerk) wordt in de VNG brochure aangegeven als dienstverlening ten behoeve van de landbouw b.o. > 500 m2 en heeft een grootste afstand (geluid) van 50 meter. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 170 meter.

Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied, treden er geen belemmeringen op voor het aspect milieuzonering.

4.7 Luchtkwaliteit

Regelgeving

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan

Het plan biedt de mogelijkheid tot het uitbreiden van het agrarisch bedrijf van 1,5 naar 2 hectare en de legalisatie van een loonwerkbedrijf/strohandel. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het bestemmingsplan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project.

Achtergrondniveaus

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-propject betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.


Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.


De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.


Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.

Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.


Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2010   2015   2020  
       
PM10   20,0 µg/m3   16,9 µg/m3   16,5 µg/m3  
NO2   9,3 µg/m3   9,1 µg/m3   8,0 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.8.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het Rijk is bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet. Dit besluit gaat de huidige circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervangen en treedt naar verwachting in 2012 in werking.


Daarnaast heeft de provincie Groningen in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20-04-2010), in relatie tot het Besluit transportroutes externe veiligheid, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen (ook voor spoorwegen en vaarwegen).


In de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt aanwezig.

4.8.3 Buisleidingen

Op 01-01-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.


In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (5 m en 4 m bij leidingen met een druk tot en met 40 Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.8.4 Vormvrije mer

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld. Dit besluit is op 1 april 2011 gewijzigd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De motivering moet gebaseerd zijn op een toets die qua inhoud aansluit bij de m.e.r.-beoordeling. De vereiste 'diepgang' hangt af van het betreffende initiatief. Er zijn geen vormvereisten.


In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar gekeken moet worden bij de beoordeling. Hierin spelen omvang, aard en ligging van de activiteit een belangrijke rol. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria. De resultaten van de onderzoeken zoals deze zijn opgenomen in het hoofdstuk ruimtelijke aandachtspunten laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r. beoordeling verder niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Juridisch systeem

5.1 Juridisch systeem

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een wijzigingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd. In de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij het moederplan. Daar waar de regels van het moederplan niet strijdig zijn met de regels uit dit wijzigingsplan blijven de regels van het moederplan van overeenkomstige toepassing (bijvoorbeeld de wijzigingsbevoegdheden).

Bij het wijzigingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

In het voorliggende plan worden de begrippen uit de Wabo gehanteerd.

5.2 Regels

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de bestemming.

5.2.1 Inleiding

Begrippen

In de regels zijn begripsomschrijvingen opgenomen. Het opnemen van begrippen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP 2008 worden ook conform de SVBP 2008 overgenomen.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, bouwhoogten, dakhelling en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met ventilatiekanalen, schoorstenen, en kroonlijsten en dergelijke. In de SVBP 2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

5.2.2 Bestemmingsregels

De volgende onderdelen zijn in de bestemming onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen
  • specifieke gebruiksregels.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Nadere eisen

In de nadere eisen wordt de bevoegdheid aan Burgemeester en wethouders gegeven nadere eisen te stellen aan ondergeschikte zaken aan gebouwen, in dit geval de situering en de afmetingen van de gebouwen.

Specifieke gebruiksregels

In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. De specifieke gebruiksregels in dit plan geven aan welke gebruiksvormen in elk geval onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo vallen.

Bestemmingen

De gronden in het wijzigingsplan zijn bestemd voor onder meer de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Als neventak worden een agrarische loonwerkactiviteiten (en machine-/strohandel) toegestaan. Daarnaast is het wonen ten behoeve van het bedrijf toegestaan, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden bedrijf en/of 3 bed and breakfastkamers. De gebouwen mogen uitsluitend binnen een aaneengesloten vierhoek met een oppervlakte van maximaal 2 ha worden gebouwd. Onder vierhoek wordt verstaan alle vormen met vier hoeken, niet per definitie een rechthoek, het kan bijvoorbeeld ook een ruitvorm zijn. Voor het berekenen van dit oppervlak dient te worden uitgegaan van een punt dat gelegen is binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf'.

Ter bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Deze dubbelbestemming geldt alleen voor het zuidelijke perceel aan de overzijde van de weg. Er is een regeling opgenomen waardoor bij het bouwen en het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden de verplichting bestaat een omgevingsvergunning te vragen, zodat geen acheologische waarden aangetast zullen worden.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.

Verder komen in dit hoofdstuk de algemene gebruiksregels  en de algemene afwijkingsregels aan bod.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor overgangsrechtelijke situaties aangaande bouwen en gebruik liggen op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Een exploitatieplan is voor dit wijzigingsplan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Het wijzigingsplan is in het kader van de inspraak voor eenieder gedurende zes weken ter inzage gelegd. Het voorontwerpplan is tevens voor overleg aan de betrokken instanties toegezonden. De resultaten van zowel het overleg als de inspraak zijn in het wijzigingsplan verwerkt. De Nota inspraak en overleg wijzigingsplan Vlakkeriet 6 Houwerzijl is opgenomen in de bijlagen.