Moreeshof
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.1659.BPLHmoreeshof-VG01 |
Inhoudsopgave
Artikel 4 Wonen – Bijzondere woondoeleinden
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan 'Moreeshof' met identificatienummer NL.IMRO.1659.BPLHmoreeshof-VG01 van de gemeente Laarbeek.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Onder bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouwen wordt tevens begrepen het uitoefenen van consumentverzorgende dienstverlening.
begane grond:
de eerste bouwlaag boven het peil.
beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw(en):
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang qua ruimte in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
bestaand:
bij bouwwerken: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bij gebruik: bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming.
bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen bouwkundig ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Onder een bijgebouw wordt tevens begrepen een aanbouw of een uitbouw.
bijzondere woonvoorziening:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient om te voorzien in de aangepaste woonbehoeften van mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking of ouderen.
boringvrije zone:
gebied rondom een waterwingebied waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken een aaneengesloten slecht doorlaatbare kleilaag bevindt.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
doeleinden van openbaar nut:
voorzieningen, die aan een ieder ten goede komen en waardoor onroerende zaken worden gebaat, zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, geldautomaten, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (onder andere voor afvalstoffen, verlichting en brandkranen) waterhuishoudkundige voorzieningen en milieutechnische voorzieningen.
erfafscheiding:
bouwkundige afscheiding tussen twee erven.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
huishouden:
een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften.
omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
ondergronds bouwen:
het bouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het peil.
overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met maximaal één gesloten wand.
pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
peil:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
voor een bouwwerk, op of aan een van nature geaccidenteerd terrein, het gemiddelde aanliggende afgewerkte maaiveld.
perceel:
een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
stedenbouwkundige waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen,
zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.
straatprostitutie:
het zich op de openbare weg of in een zich op de openbare weg bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
waterwingebied:
gebied waar waterwinning plaatsvindt ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening door onttrekking van grondwater.
woning/wooneenheid:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden; hiervan is ook sprake bij een kamerverhuurbedrijf, waarbij de kamers afzonderlijke wooneenheden vormen, indien daarbij centrale voorzieningen aanwezig zijn, zoals een keuken, een douche en andere centrale voorzieningen.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de (zijdelingse) (achterste) perceelgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) (achterste) bouwperceelgrens.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van scheidingsmuren).
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verblijfsgebieden;
wegen;
langzaamverkeersroutes, zoals fiets- en voetpaden;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen, alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
geluidzone – industrie voor zover de gronden zijn aangeduid als ‘geluidzone - industrie’;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke wat betreft aard en afmeting passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden;
kleine bouwwerken ten behoeve van doeleinden van openbaar nut.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
De goothoogte van gebouwen voor doeleinden voor openbaar nut mag maximaal 3 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m.
De oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag ten hoogste 15 m² bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, verlichtingsarmaturen, bewegwijzering en sirenemasten voor waarschuwing bij calamiteiten, waarvan de hoogte maximaal 2 m, 8 m, 8 m respectievelijk 15 m mag bedragen.
3.2.3 Geluidzone - industrie
In aanvulling op het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2 mogen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ geen geluidgevoelige objecten worden opgericht.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmeting van bouwwerken;
de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,
indien zulks noodzakelijk is:
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
ter waarborging van verkeersveiligheid, sociale veiligheid en brandveiligheid;
in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
in verband met milieuaspecten en hydrologische aspecten.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie;
het gebruik van niet-geluidgevoelige objecten als geluidgevoelig object binnen de gebiedsaanduiding ‘geluidzone – industrie’.
Artikel 4 Wonen – Bijzondere woondoeleinden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen – Bijzondere woondoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bijzondere woonvoorzieningen met een sociaal-medische zorgcomponent;
Met daaraan ondergeschikt:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
activiteitencentrum;
tuinen en erven;
groenvoorzieningen;
verkeer- en parkeervoorzieningen;
waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Bij het uitvoeren van bouwplannen dient hydrologisch neutraal gebouwd te worden.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ mag het aantal wooneenheden maximaal het aangeduide aantal bedragen;
Per bouwvlak mogen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangeduide bouwhoogte bedragen;
De breedte van een wooneenheid mag niet minder dan 7,0 meter bedragen;
De breedte van een wooneenheid mag niet meer dan 15,0 meter bedragen.
4.2.3 Bijgebouwen, aaneengebouwde bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van bijgebouwen, aaneengebouwde bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
Er dient sprake te zijn van een herkenbaar onderscheid tussen hoofd- en bijgebouwen;
Bijgebouwen dienen door maatvoering en situering ondergeschikt te blijven aan de hoofdgebouwen;
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
Het dak van het bijgebouw dient plat te worden uitgevoerd;
De bijgebouwen dienen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
Bijgebouwen mogen worden aaneengebouwd en/of vrijstaand worden gebouwd;
De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een wooneenheid mag niet meer dan 5 m² bedragen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Het bebouwingspercentage van alle gebouwen tezamen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 85%;
Het aantal bijgebouwen per wooneenheid, dat wordt aangebouwd, mag ten hoogste 1 zijn;
Het aantal bijgebouwen per wooneenheid, dat vrijstaand wordt opgericht, mag ten hoogste 1 zijn.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
de situering en afmetingen van de in artikel 4.2.1 bedoelde bouwwerken;
ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden op eigen terrein en van aangrenzende gronden en bouwwerken;
ter waarborging van het wooncomfort en het kwalitatief woongenot van de directe omgeving;
voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
ter waarborging van verkeersveiligheid, parkeervoorzieningen, sociale veiligheid en brandveiligheid;
in verband met milieuaspecten en hydrologische aspecten.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Gebruiksregels algemeen
Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
de uitoefening van handel (incl. detailhandel), nijverheid en dienstverlening (zoals kantoren en horeca), met uitzondering van beroepsmatige activiteiten;
voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
6.1.1 Ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
6.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
7.1 Milieuzone - boringvrije zone
7.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringvrije zone' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de kleilaag in de bodem.
7.1.2 Specifieke gebruiksregels
Het is ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' verboden:
boorputten op te richten en/of in exploitatie te nemen of te hebben;
grond- of funderingswerken uit te voeren op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld.
Het onder a sub 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
boorputten voor de controle van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;
het onderzoeken of saneren van de bodem in het kader van de Wet bodembescherming;
boorputten bestemd voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van industriële toepassingen en de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 6.4 van de provinciale milieuverordening, en onttrekkingen als bedoeld in artikel 6.5, onder b van de Waterwet; of
boorputten, anders dan genoemd onder 1 tot en met 3, indien boven het voor de drinkwaterwinning bestemde grondwater een beschermende kleilaag is gelegen en de boorput de bovenzijde van de kleilaag niet bereikt.
Het onder a sub 2 vervatte verbod geldt niet:
indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot tenminste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de werkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken;
indien bij het inbrengen van palen uitsluitend gebruik gemaakt wordt van:
grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet;
in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is, grondverdringend wordt ingebracht en niet wordt getrokken; of
schroefpalen.
indien boven het voor de drinkwaterwinning bestemde grondwater een beschermende kleilaag is gelegen en het grond- of funderingswerk de bovenzijde van de kleilaag niet bereikt.
7.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
7.2.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden voorzien van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.
7.2.2 Bouwregels
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ gelden met betrekking tot de bouw van bouwwerken de volgende voorwaarden:
op deze gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 1/30 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de, deze molenbiotoop bepalende, molen, vermeerderd met 3 m;
het onder a vervatte verbod geldt niet voor bouwwerken waarvan de bouwhoogte lager is dan het niveau van de belt of de stelling van de molen.
7.2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Werken en werkzaamheden
Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur, voor zover het geen bouwwerken betreft;
het ophogen van gronden;
het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
Uitzonderingen
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Toelaatbaarheid
De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingen
8.1.1 Afwijkingsmogelijkheden
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende regels van het plan voor:
geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, zoals antennes, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m;
het oprichten van zendmasten ten dienste van de telecommunicatie, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan 40 m.
8.1.2 Voorwaarden antennes en zendmasten
Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van antennes en zendmasten teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van antennes en zendmasten ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
8.2 Afwijken voor ondergrondse bouwwerken
Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 6.1.2 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:
de waterhuishouding niet wordt verstoord;
geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
8.3 Afwijken in stedelijk gebied
8.3.1 Afwijkingsmogelijkheden
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels binnen de bestemming 'Wonen' van het plan voor:
het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 m. Voor lichtmasten is een maximale hoogte van 20 meter toegestaan;
het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen,voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer.
Artikel 9 Algemene procedureregels
9.1 Procedure nadere eisen
Indien burgemeester en wethouders nadere eisen willen stellen als bedoeld in deze regels, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:
het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste zes weken bij de gemeente voor een ieder ter inzage;
burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in één of meer dagnieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op gebruikelijke wijze bekend;
de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk en/of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het voornemen tot het stellen van nadere eisen gedurende de onder a. genoemde termijn;
Burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.
Artikel 10 Overige regels
10.1 Wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
10.2 Gemeentelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels of op de verbeelding wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Moreeshof’.
Rosmalen, februari 2014 / Vastgesteld: 20 februari 2014