In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan
het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Beukendreef 1 te Mariahout' van de
gemeente Laarbeek.
2. plankaart
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1659.
BPBGBeukendreef1-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3. aanbouw:
een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend
met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie),
architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm,
dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het
hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden.
5. aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op
consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn
beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van
woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
6. aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende
bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
7. agrarisch bedrijf:
een bedrijf, met een omvang van tenminste 10 NGE, dat is gericht op het voortbrengen
van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van
dieren inclusief de mestbewerking en mestverwerking voor het eigen bedrijf.
8. agrarisch bedrijf, grondgebonden:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk
is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving
van het bedrijf zoals rundvee, akkerbouw en tuinbouw.
9. agrarisch bedrijf, paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en
pony’s en de handel in paarden en pony’s, met als ondergeschikte nevenactiviteit het
fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, niet zijnde een manege.
10. agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door
middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van
andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden
van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslagen
mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor
landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven.
11. agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of nietagrarische
bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of
de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch
verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groen-composteringsbedrijven,
hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs,
proefbedrijven.
12. archeologische waarden:
actuele waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen
van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van
wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.
13. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
14. bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,
bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig
verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
15. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
16. bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die
wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een
dienstverlenende instelling, inclusief statische (binnen)opslag, rust- en rookruimten,
administratieruimten en dergelijke.
17. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het
gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
18. bestaand(e situatie / bebouwing):
- tav bebouwing: de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- tav gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden.
19. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
20. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
21. bijbehorende voorzieningen:
voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere
weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en
energievoorziening).
22. bijbehorend bouwwerk
Hieronder worden begrepen:
- aanbouw: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
- Aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een met het hoofdgebouw verbonden grondgebonden bouwwerk een geheel vormend met het hoofdgebouw, dat door zijn verschijningsvorm in bouwkundig, (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan en niet in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;
- Vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat zowel in bouwkundig (constructie), architectonisch en/of ruimtelijk visueel opzicht (ligging, maatvoering, kapvorm, dakhelling) ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
23. boerderij of boerderijgebouw:
één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen
zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische
bedrijfsruimten bevinden, zoals bijvoorbeeld een langgevelboerderij of een
kortgevelboerderij.
24. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen van een standplaats.
25. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
26. bouwlaag of verdieping(slaag):
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke
hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de
begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering.
27. bouwmassa:
een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.
28. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
29. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
30. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
31. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke
hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in
of op de grond.
32. cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende historische waarde, gekenmerkt door het
beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking
komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de
architectuur.
33. dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang
tot een uur na zonsondergang.
34. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
35. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
36. differentiatievlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten in de vorm van
(permanente) teeltondersteunende voorzieningen.
37. eenheden:
verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of
gastenkamers.
38. erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en
overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het
bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een
andere functie.
39. escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in
de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
40. extensief recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de
bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden zoals wandelen,
fietsen en dergelijke.
41. functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen
delen daarvan is toegestaan.
42. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
43. hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
44. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke
uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste
bouwwerk is aan te merken.
45. horeca:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse
worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
46. horeca categorie 1:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet
ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het
daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende
dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van
zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria,
uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.
47. huishouden:
een verzameling van één of meer personen die één woonruimte bewoont en daar
zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in de dagelijkse levensbehoeften.
48. hulpgebouw:
een gebouw, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat zowel qua
afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik.
Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilhutten, schuilgelegenheden,
kapschuren, melkschuren, etc.
49. kampeerboerderij:
een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met
permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen.
50. kampeermiddel:
tenten, tentw
agens, kampeerauto’s of caravans dan wel ander onderkomen of ander
voertuig of gewezen voertuigen of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde
waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een vergunning vereist is; een en
ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn
bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief
nachtverblijf.
51. kas:
een bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of
ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van 1,5 m of meer, en dienend tot het
kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen,
groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de
omgeving tegen milieubelastende stoffen.
52. kelder:
een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd
onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.
53. kleinschalig kamperen:
kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie met
gebruikmaking van kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal
eenheden (kampeermiddelen) en/of maximale oppervlakte. Voorbeelden zijn: kamperen
bij de boer en kamperen bij de burger.
54. kleinschalig logeren:
kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels
aangegeven maximum aantal eenheden en/of maximale oppervlakte. Voorbeelden zijn:
boerenkamers, logeren bij de boer, bed & breakfast en dergelijke
55. kwaliteitsverbetering van het landschap:
aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de bestaande of potentiële
kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve
recreatieve mogelijkheden, die ontwikkeld wordt in samenhang met de realisatie van
een ruimtelijke ontwikkeling.
56. landschapselementen:
ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen,
poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische
productiefunctie.
57. landschappelijke inpassing
een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande
danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische
landschapskwaliteiten.
58. landschapsinvesteringsregeling (LIR):
regeling die aangeeft dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke
ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, een verantwoording moet bevatten van
de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de
beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare
fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water,
natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van
het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.
59. landschapswaarden/landschappelijke waarden:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van
aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige,
cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge
samenhang.
60. manege:
een bedrijf dat op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het
beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en
de verzorging van paarden.
61. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een familielid (bloed- en aanverwantschap tot en met de
tweede graad) ouder dan 18 jaar, dat hulpbehoevend is op het fysieke, psychische
en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband (geen
instellingen en/of organisaties).
62. natuurwaarden:
waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en
leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun
leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als
verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor
het gebied.
63. nevenfunctie:
onder nevenfuncties worden verstaan:
- recreatieve functies;
- agrarisch verwante functies;
- agrarisch technische functies;
- statische binnenopslag;
- verbrede landbouw.
64. Nederlandse Grootte Eenheid (NGE):
Nederlandse Grootte Eenheid (NGE), een standaard eenheid voor de bepaling van de
omvang van een agrarisch bedrijf zoals die gehanteerd word door het Landbouw
Economisch Instituut (LEI).
65. niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van niet-agrarische diensten en producten.
Hiermee onderscheidt een niet-agrarisch bedrijf zich van een agrarisch bedrijf, een
agrarisch verwant bedrijf en een agrarisch technisch hulpbedrijf.
66. onderkomens:
voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en
vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn
aan te merken, alsook tenten.
67. paardenbak:
een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van
paarden.
68. perceelsgrens:
de grens van een perceel.
69. productiegebonden detailhandel:
qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van (streek)eigen
goederen/producten vanuit een bedrijf dat die goederen/producten
vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
70. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van
een ander tegen vergoeding.
71. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de
bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
72. recreatieve voorziening:
voorzieningen bedoeld voor de ondersteuning van het recreatief hoofdgebruik
(dagrecreatie en/ of verblijfsrecreatie) zoals sport- en speelterreinen, speeltoestellen,
picknickplaatsen en sanitaire units.
73. recreatiewoning:
een gebouw bedoeld voor tijdelijk recreatief gebruik in de vorm van recreatief
nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben gedurende een
gedeelte van het jaar.
74. reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste
één halve volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen.
75. rood-met-groen koppeling:
(provinciale) methodiek die verlangt dat bij uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag
(wonen, bedrijven - de zogenaamde 'rode' functies), ten koste van het buitengebied
(groen), de uitbreiding gepaard gaat met een gelijktijdige verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit elders in het buitengebied. Hiertoe wordt een investering in de kwaliteit van het
buitengebied geëist, bijvoorbeeld door landschapsontwikkeling en groenaanleg.
76. ruimtelijke eenheid:
complex van bij elkaar behorende bouwwerken.
77. ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de
gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, deze
kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit,
de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de
landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen,
mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving.
78. ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een
omgevingsvergunning is vereist.
79. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen
van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in
ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar.
80. sloop:
het slopen of afbreken van overtollige bebouwing (stallen en schuren) in het plangebied.
81. stacaravans:
onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak
dienen of kunnen dienen tot de woondag- of nachtverblijf van een of meer personen, en
die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte
afstand naar een vaste standplaats kunnen worden verreden, doch niet bestemd zijn
om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een
personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens
daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt
zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.
82. statische (binnen)opslag:
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet
bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet
agrarisch
bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans,
campers, en andere volumineuze goederen (zoals huisraad) en dergelijke.
83. (teelt)ondersteunende voorzieningen:
(teelt)ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische
bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak),
boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te
optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie onder meer gecontroleerde
omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden voor een verbetering van de
productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of –verlating en het
terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik.
84. (teelt)ondersteunende kas:
een teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw
waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander
lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder
geconditioneerde klimaatomstandigheden. Hieronder vallen ook schuurkassen en
permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter).
85. teeltondersteunende voorzieningen, permanent:
teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, niet zijnde
een teeltondersteunende kas.
86. teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijk:
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo
lang de teelt dit vereist, voor aaneengesloten periode van maximum van 6 maanden.
Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.
Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen,
schaduwhallen, hagelnetten.
87. teeltondersteunende voorzieningen, overig
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van
een hek met afrastering op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen
geweerd kunnen worden (boomteelthek).
88. verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een
nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en
kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, bungalowpark,
groepsaccommodatie, etc.
89. verbrede landbouw:
activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en
die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agro-toerisme, agrarisch
natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde
producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.
90. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte , inclusief de
etalageruimte(n), bestemd en gebruikt voor het verkopen en leveren van roerende
goederen, welke niet ter plaatse worden geconsumeerd en/of verbruikt.
91. voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel, de meest gezichtsbepalende gevel,
van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
92. volwaardig(heid van een) agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste
één arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen, en waarvan het behoud ook
op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil
zeggen zowel bedrijfseconomisch als milieuhygiënisch.
93. waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen,
waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en
onderhoud van een watergang of waterloop.
94. weg:
alle voor het rij- of ander verkeer openstaande wegen, of paden, daaronder begrepen
de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en
zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide
parkeerterreinen.
95. werk:
een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
96. woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan
één huishouden.
97. woonboerderij:
een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in
hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en
stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of
kortgevelboerderij).
98. woonunit:
een voor bewoning bestemd hulpgebouw bestemd voor de huisvesting van
seizoensarbeiders.
99. zorgvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de welzijnszorg, i.c. de verzorging/verpleging van
mensen op het fysieke, psychische en/of sociale vlak in het kader van de verbetering
van hun welzijn, met uitzondering van mantelzorg.