Plan: | Mgr. Verhagenstraat ongenummerd |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1659.BPBDMgrVerhstrong-ON01 |
Initiatiefnemer is voornemens om 46 woningen te realiseren op de hoek van de Monseigneur Verhagenstraat en de Bosscheweg in Beek en Donk. Het betreffen appartementen en enkele grondgebonden woningen die op de plek van voormalige bouwmachinebedrijf Van der Vrande worden gerealiseerd. Daarnaast wordt het pand (Tuinstraat 2a) op het achterliggende perceel gesloopt en wordt het perceel ingericht met parkeervoorzieningen voor de beoogde nieuwbouw.
Op 18 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan “Mgr. Verhagenstraat ongenummerd" vastgesteld om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Hiertegen is beroep ingesteld. In de uitspraak van 28 juni 2023 heeft de Afdeling het besluit vernietigd.
Op basis van deze uitspraak is het stedenbouwkundig ontwerp aangepast en zijn de onderzoeken geactualiseerd en in lijn gebracht de nieuwe beleidsdocumenten. Het bestemmingsplan wordt met deze aanpassingen opnieuw in procedure gebracht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Monseigneur Verhagenstraat en de Bosscheweg in Beek en Donk. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde door deze twee wegen begrensd. Het overige plangebied grenst aan de achterzijde van de tuinen van de woningen aan de Tuinstraat 2 t/m 12 en aan de achterzijde van het perceel aan de Bosscheweg 6.
Plangebied aangeduid met rode contour
Het plangebied is gelegen binnen bestemmingsplan 'Kom Beek en Donk' dat door de raad is vastgesteld op 14 december 2011. De gronden binnen het plangebied zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' en 'Wonen' en bestaat uit enkele bouwvlakken en aanduiding 'bedrijfswoning' en 'bijgebouwen'.
Plankaart bestemmingsplan “Kom Beek en Donk” (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op 29 september 2022 is het 'Parapluplan Archeologie en monumenten gemeente Laarbeek' vastgesteld door de gemeente Laarbeek. Het plan is o.a. een vertaling van de beleidskaart archeologie naar een paraplubestemmingsplan, doel van het plan is om de archeologische waarden en verwachtingsgebieden in de gemeente te beschermen. In het parapluplan zijn ook de gemeentelijke en rijkmonumenten aangewezem. In het plan zijn m.b.t. archeologie gebiedsspecifieke onderzoeksverplichtingen opgenomen. Een deel van het plangebied is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologoie 5.1'.
Het planvoornemen past niet binnen de bestemmingen en regels van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast biedt dat bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid om het plan te realiseren. Om de beoogde ontwikkeling te faciliteren is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader nodig. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. 7. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 5. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg)
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied is gelegen aan de Monseigneur Verhagenstraat en Bosscheweg. De Bosscheweg vormt samen met de Lieshoutseweg (N615) de hoofdwegenstructuur rond de kom van Beek en Donk en ligt langs de Zuid-Willemsvaart. De Bosscheweg is van oorsprong de weg naar 's-Hertogenbosch langs de Zuid-Willemsvaart. Vanaf de Bosscheweg wordt de verdere ontsluiting van de kern verzorgd door verschillende wegen, waaronder ook de Mgr. Verhagenstraat.
Obliekfoto plangebied
Het terrein en de opstallen binnen het plangebied zijn in verval en de locatie ligt, vanwege de situering op de hoek van de Bosscheweg en de Mgr. Verhagenstraat, op een beeldbepalende locatie.
Het omliggende gebied varieert sterkt in korrel en bouwmassa (stedenbouw) maar ook in architectuur. Enerzijds is er de grote korrel van onder andere de bedrijfsgebouwen en woonvoorziening 'De Bleek' aan de Bosscheweg en anderzijds de kleine korrel van de lintbebouwing aan de Mgr. Verhagenstraat. In deze Mgr. Verhagenstraat zijn woningen veelal individueel van karakter en variëren in vrijstaand als geschakeld maar ook in kapvormen, tussenruimtes, hoogtes en verspringingen in de voorgevelrooilijn. Het is daarmee verworden tot een typische lintbebouwing met vernaculaire architectuur. Streekgebonden en dorps met over het algemeen traditionele details. Aan de Bosscheweg is een mix te vinden van zowel klassieke als moderne architectuur in zowel oorspronkelijke bebouwing als wel nieuwbouw. Op enkele plaatsen geeft de locatie nog prachtige doorzichten naar tot wasdom gekomen gebieden richting het Aa-kanaal. Aan de zuid-west zijde geeft het beeld richting de Zuid-Willemsvaart met oorspronkelijke elementen als de ophaalbrug en de kraanbaan.
Ligging
Op de hoek van de Mgr. Verhagenstraat en Bosscheweg wordt een appartementengebouw gerealiseerd met 43 wooneenheden en daarnaast 3 grondgebonden woningen. Deze locatie vormt het samenkomen van twee stedenbouwkundige structuren. Het plan sluit aan op de waardevolle lintbebouwing aan de Mgr. Verhagenstraat, waar de ontstaansgeschiedenis van het dorp duidelijk leesbaar is. Langs het lint is door de jaren heen een diverse invulling ontstaan, wat een belangrijk aanknopingspunt vormt voor de stedenbouwkundige invulling van de locatie met nieuwe bebouwing.
Massa
Relatie met het lint (Mgr. Verhagenstraat)
De bebouwingsvorm reageert als invulling van het historische lint. Het gebouw is architectonisch opgedeeld in helder afleesbare volumes met elk een eigen kapvorm en materialisering. Hierdoor ontstaat een schakering van meerdere woongebouwen met ieder hun eigen karakter, en toch sluit het afwijkende volume aan op het karakter van de historische lintbebouwing. Het plan omvat ook twee losse massa's met in totaal 3 woningen, die als losse volumes met voldoende tussenmaat zijn ingepast aan het lint, met respect voor de schaal van de omliggende bebouwing en het cultuurhistorisch waardevolle pand nr. 9 aan de overkant van de Mgr. Verhagenstraat.
Relatie met de kanaalzijde (Bosscheweg)
Aan de zuidwestzijde van het plangebied zijn afzonderlijke volumes te onderscheiden, met een bescheidener omvang dan de bouwvolumes aan de Verhagenstraat. Deze zijde van het plan past zich op passende wijze aan de herkenbare context van het dorp Beek en Donk aan en integreert binnen de meer verspreide morfologische structuur langs het kanaal aan de Bosscheweg.
Architectonische uitwerking
De geschakelde volumes hebben elk een herkenbaar karakter met diverse gevelstenen en tinten, en vormen een eigentijdse interpretatie van dorpsarchitectuur met respect voor het lint. Ook de dakafwerking (pannen en leien) sluit aan op de reeds aanwezige uitstraling. De tintverschillen worden zorgvuldig afgestemd voor samenhang in diversiteit. De binnenzijde van het plan bestaat uit galerijen met daarop de buitenruimtes van de woningen, en een groene tuin met opvallend klimgroen aan de galerijen. Hierdoor ontstaat een zachtere binnenkant met een groen aanzicht vanuit de Bosscheweg.
Situatieschets beoogd planvoornemen
Sfeerimpressies stedenbouwkundig plan
De appartementen betreffen levensloopbestendige woningen. Deze woningen zijn voor verschillende doelgroepen geschikt en bruikbaar voor bewoners met een rollator; ze zijn erop ingericht dat ze bruikbaar zijn voor een volledige levensloop, al dan niet met enkele kleine aanpassingen-op-maat, zoals beugel aan de muur van het toilet.
Gezien de oriëntatie en locatie van het appartementengebouw hebben deze geen vrij uitzicht vanuit de balkons op de tuinen van de bestaande woningen aan de Mgr. Verhagenstraat. Hiermee wordt de privacy en uitzicht van omwonenden in deze stedelijke omgeving niet onaanvaardbaar aangetast. Ook gelet op de afstand tussen het appartementengebouw en de bestaande woningen aan de Mgr. Verhagenstraat is het niet aannemelijk dat mogelijke verlichting en/of reflectie van licht vanaf het appartementengebouw zullen leiden tot een onaanvaardbare hinder voor deze woningen.
In onderhavig plan worden de parkeerplaatsen hoofdzakelijk ontsloten via de Mgr. Verhagenstraat (inrit) en de Tuinstraat (uitrit). In onderhavig plan worden er 61 parkeerplaatsen op eigen terrein (parkeerterrein) gerealiseerd, krijgt de vrijstaande woning een oprit voor één auto en zullen er, op basis van een overeenkomst, op het naastgelegen terrein (eigendom van Enexis) 5 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
Momenteel vindt er nog overleg plaats met de supervisor van gemeente Laarbeek. De resultaten hiervan zullen bij vaststelling worden verwerkt in een paragraaf 'beeldregie'.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, Rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost-Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
Realisatie
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
De ladder is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Het gaat bij de Ladder onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de (regionale) woningmarkt.
De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2 Bro en luidt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplein die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan voorzien.”
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 1.1.1 Bro is een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: “Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Voor een woningbouwlocatie volgt uit de jurisprudentie dat vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Dit plan voorziet in de realisatie van 46 woningen waardoor sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De ladder is alleen van toepassing op een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Hiervan is in beginsel alleen sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt. In dit plan worden 46 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat dit bestemmingsplan 'Ladderplichtig' is en een beschrijving van de behoefte nodig is.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is vanuit de Ladder extra motivering vereist. Daarom is van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen.
In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd: “Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Laarbeek.
Ad. 3 Beschrijving van de behoefte
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 43 levensloopbestendige appartementen (in de middenhuur) en drie gebonden woningen ((middel)dure koop).
Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Laarbeek. Daarnaast is gemeente Laarbeek onderdeel van de Metropoolregio Eindhoven. De woningmarktopgave is per definitie een bovenlokale opgave, waarbij de woningmarkt een groter gebied bestrijkt dan alleen de eigen gemeente of de Metropoolregio Eindhoven.
In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is zuinig ruimtegebruik een belangrijk motto voor nu en de toekomst. Uitbreiding van de bestaande woningvoorraad in nieuwe plannen zal dan ook vooral gevonden moeten worden binnen de bestaande dorpskernen (inbreiding) of via transformatie van bestaande gebouwen, die hun functie verloren hebben, tot woningen. Onderhavig planvoornemen voorziet hierin.
Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant
De Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant is op 9 maart 2023 ondertekend door de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant. Hierin is de burto nieuwbouwopgave voor Laarbeek vastgelegd op 735 en de minimaal netto toe te voegen woningen aan de voorraad op 685. In de Regionale woondeal is aangegeven dat meer ook mag om zo het woningtekort zo snel mogelijk te verkleinen.
Beleidskader Wonen 2023
In januari 2022 heeft de gemeenteraad van Laarbeek de vorige Woonvisie vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, de toenemende regie vanuit het Rijk en onderschrijving van de Regionale Woondeal, hebben er begin 2023 onder andere toe geleid dat de Woonvisie 2022-2026 moest worden herijkt. Om die reden is op 12 oktober 2023 de 'Beleidskader Wonen 2023' vastgesteld.
Met ondertekening van de Regionale Woondeal heeft de gemeente zich geconformeerd dat in Laarbeek ten minste 735 woningen tot en met 2030 worden gebouwd, waarvan ten minste 30% sociale huur en ten minste 37% huur en koopwoningen tot de betaalbaarheidsgrens.
Voor de nieuwbouwopgave van de gemeente Laarbeek betekent dit, dat er tot en met 2030 ten minste 220 sociale huurwoningen en minimaal 272 middeldure huur- of betaalbare en middeldure koopwoningen bij moeten komen.
Daarmee kan voor dit plan met maximaal 46 woningen, waarvan 43 levensloopbestendige appartementen in de middenhuur en 3 (middel)dure koop in de vorm van grondgebonden woningen, ruimschoots in een kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voorzien. In paragraaf 3.4.2 wordt hier nader op ingegaan.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Onderhavig planvoornemen voorziet in een kleinschalige ontwikkeling. Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het besluitgebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2022 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd.
Het voorliggend initiatief betreft een ontwikkeling van 46 appartementen ter plaatse van een huidige bedrijfsbestemming. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Toepassing plangebied
Het plangebied bevindt zich binnen het 'Kernen in het landelijk gebied. Noord-Brabant is naast een provincie met grote steden, een provincie met veel (verschillende) kernen waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken. De kernen in Noord-Brabant hebben elk hun eigen karakter en relatie met het Brabantse landschap. De grotere kernen hebben door hun grotere regionale betekenis meer groei doorgemaakt. De kleinere kernen maken meer deel uit van het omliggende landschap en hebben nog een natuurlijke overgang richting het landschap. Dit verschil in ontwikkeling heeft geleid tot de meer suburbane kernen, de dorpen en de plattelandskernen.
De provincie stuurt op een concentratie van verstedelijking. De sturing op de kernen in het landelijk gebied sluit daarom aan op de sturing voor stedelijke concentratiegebieden. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Dit plan maakt de realisatie van 46 woningen mogelijk op een voormalige bedrijfsbestemming alwaar in het verleden bedrijvigheid heeft plaatsgevonden. Een dergelijke ontwikkeling is een goed voorbeeld van stedelijke inbreiding, waarbij veel aandacht is besteed aan zowel zorgvuldig ruimtegebruik als de ruimtelijke kwaliteit. In de SVRO zijn deze twee aspecten aangemerkt als aandachtspunten voor het stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook goed binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.
Op 25 oktober 2019 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de 'Interim omgevingsverordening Noord-Brabant' vastgesteld. De Interim omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt echt klaar te zijn, maakt de provincie eerst een Interim omgevingsverordening. Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen. Doordat de Omgevingswet volgens huidige planning pas in 2022 in werking treedt, kan er nog geen invulling worden gegeven aan deze wet.
De interim omgevingsverordening is opgebouwd volgens een doelgroepenbenadering. Dit betekent dat de regels in de Interim omgevingsverordening zijn gegroepeerd in hoofdstukken waarbij de doelgroep van de regel leidend is. Daarbij wordt grofweg onderscheid gemaakt tussen de doelgroepen 'Burgers en bedrijven' (hoofdstuk 2, rechtstreeks werkende regels voor activiteiten), gemeenten (hoofdstuk 3, instructieregels), waterschappen (hoofdstuk 4, instructieregels), gedeputeerde staten (hoofdstuk 5, instructieregels), en faunabeheer en beheer waterwegen (hoofdstuk 7). Voor dit bestemmingsplan zijn vooral de bepalingen uit hoofdstuk 3 van belang.
Instructieregels voor gemeenten: Stedelijke ontwikkeling en mobiliteit
Met dit bestemmingsplan wordt een stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen, binnen 'Stedelijk gebied' dient te liggen. Dat is volgens de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed' het geval, aangezien het gebied binnen 'Landelijke Kern' ligt. In het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet verder onderbouwd worden dat het om een duurzame stedelijke ontwikkeling gaat en dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken.
Uitsnede Interim omgevingsverordening kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'
In de Interim omgevingsverordening is bepaald dat een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in ieder geval:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat een voormalig perceel voor bedrijven getransformeerd wordt naar wonen. Zoals in hoofdstuk 4 van deze toelichting is gemotiveerd, is ter plaatse van het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. In paragraaf 3.2.2 en paragraaf 3.3 is gemotiveerd dat de ontwikkeling voorziet in zowel een kwantitatieve als kwalitatieve woningbehoefte die bovendien past binnen de regionaal gemaakte woningbouwafspraken.
Het ontwerp voor het nieuwe gebouw is zorgvuldig samengesteld met een sterke focus op de directe omgeving. Het begrijpen van de impact van een gebouw van deze omvang op zijn omgeving is cruciaal, en daarom zijn diverse aspecten geïntegreerd in het ontwerp om niet alleen aan de functionele behoeften te voldoen, maar ook om een positieve bijdrage te leveren aan de leefomgeving.
Een essentieel aspect van het ontwerp is het tegengaan van hittestress. De 'zachte' zijden van het gebouw, gericht naar het zuiden, maken uitgebreid gebruik van klimgroen in de gevels. Dit resulteert niet alleen in een natuurlijke schaduwwerking op de woning, maar draagt ook bij aan het verminderen van de opwarming van de omgeving.
Het plan omvat daarnaast een geavanceerd systeem voor het opvangen en vertraagd afvoeren van hemelwater op eigen terrein. Door de implementatie van infiltratiekratten in de binnentuin en parkeervakken kan de piekbelasting tijdens zware regenval effectief worden opgevangen in een retentielaag. Dit draagt bij aan het duurzame waterbeheer van het gebouw.
Het ontwerp gaat verder dan alleen de menselijke gebruiker en integreert natuur-inclusieve aspecten. Op maaiveldniveau worden beschutte plekken gecreëerd voor kleine dieren zoals egels. In de gevels worden specifieke ruimtes voor reliëf, gaatjes en kieren voor insecten aangebracht. Op hogere niveaus worden zelfs plekken voor vleermuizen en vogels ingebed in het ontwerp. Hiermee wordt niet alleen een duurzaam, maar ook een levendig ecosysteem rondom het gebouw gestimuleerd.
Aanvullend op het groene karakter van het gebouw bieden de buitenruimtes aan de galerijen een gelegenheid voor bewoners en gebruikers om samen te komen, te ontspannen en te genieten van de natuurlijke omgeving. Het ontwerp van deze ruimtes is gericht op het creëren van een gemeenschappelijke plek waar interactie en sociale verbondenheid gestimuleerd worden. Zitgelegenheid, groen en mogelijkheden voor gemeenschappelijke activiteiten worden strategisch geïntegreerd om een aantrekkelijke buitenomgeving te vormen. Door bewust ruimte te scheppen voor informele ontmoetingen op de galerijen, draagt het ontwerp bij aan het verminderen van eenzaamheid
Een belangrijk principe in het ontwerp is het gebruik van circulaire en bio-based materialen. Door deze materialen en bekledingen te selecteren, wordt niet alleen duurzaamheid bevorderd, maar ook een bijdrage geleverd aan het verminderen van de ecologische voetafdruk van het gebouw. Daarnaast worden de woningen middels warmtepompen verwarmd, ze worden niet op het gas aangesloten. Tevens zullen er op de parkeerplaats laadpalen en aansluitpunten gerealiseerd worden voor elektrische voertuigen.
In samenvatting wordt met dit ontwerp niet alleen gestreefd naar een functioneel gebouw, maar ook naar een duurzame en natuurvriendelijke omgeving. De integratie van groene gevels, waterbeheer, natuur-inclusieve aspecten en circulaire materialen hebben positieve impact op de omgeving, waarbij het welzijn van de gebruiker en de omgeving centraal staan. Gelet op het voorgaande wordt aan alle voorwaarden voor een duurzame stedelijke ontwikkeling voldaan.
De Regionale Woondeal Zuidoost-Brabant is op 9 maart 2023 ondertekend door de 21 gemeenten in Zuidoost-Brabant. Hierin is de burto nieuwbouwopgave voor Laarbeek vastgelegd op 735 en de minimaal netto toe te voegen woningen aan de voorraad is vastgelegd op 685. Meer realiseren mag, dan wordt het woningtekort sneller ingelopen. Uiteraard wel op goede en ruimtelijk afgewogen locaties. Om de woningbouwopgave vlot te realiseren, is het noodzakelijk dat gemeenten zich inspannen om 'zachte' woningbouwplannen op korte termijn om te zetten in 'harde' plannen met daarbij specifieke aandacht voor het zo snel mogelijk opharden van de plannen voor de eerstkomende 3 jaar.
Om ervoor te zorgen dat er reserveplannen beschikbaar zijn wanneer een woningbouwplan uitvalt, is er afgesproken dat gemeenten inzetten op voldoende (harde) plancapaciteit. Dat betekent dat gemeente Laarbeek moet zorgen voor 130% plancapaciteit, ten opzichte van de minimale woningbouwopgave (735) tot en met 2030 en ernaar moet streven dat er steeds drie jaar vooruit 100% van deze plancapaciteit hard is. Met andere woorden: gemeente Laarbeek moet ervoor zorgen dat er ongeveer 950 woningen tot 2030 in voorbereiding zijn.
Onderhavig planvoornemen levert een bijdrage aan de regionale woningbouwopgave. De ambitie is om dit planvoornemen op korte termijn om te zetten naar harde plancapaciteit. De ontwikkeling vindt plaats op een binnenstedelijke locatie, waarbij een voormalig perceel voor bedrijven getransformeerd wordt naar wonen. Ter plaatse is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het betreft een goede en ruimtelijk afgewogen locatie. De ontwikkeling is passend binnen de Regionale Woondeal Zuid-Oost Brabant. In paragraaf 3.4.2 wordt hier nader op ingegaan.
In de structuurvisie 2010-2020 “Groei in balans” staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van Laarbeek. Ook de hoofdzaken van het gemeentelijk beleid tot het jaar 2020 zijn hierin opgenomen. De structuurvisie gaat in op diverse aspecten. Het aspect inbreiding kernen en volkshuisvesting is in het kader van het onderhavige planinitiatief relevant.
Daarnaast wordt in de Structuurvisie in paragraaf 5.3 ingegaan op Imagoversterking en worden de volgende uitgangspunten benoemd:
"De gemeente Laarbeek hoopt in de toekomst het woon-, werk- en recreatieklimaat te kunnen versterken en daarvoor wordt een aantal maatregelen voorgesteld. Het initiëren van maatregelen is belangrijk, maar minstens zo belangrijk is het beïnvloeden van het beeld dat bewoners, potentiële recreanten, werknemers en doorkruisende forensen van Laarbeek hebben."
"De kernen Beek en Donk, Aarle-Rixtel en Lieshout zijn met de ruggen naar de Zuid-Willemsvaart en het Wilhelminakanaal gekeerd. Hierdoor krijgt de passerende waterrecreant en automobilist weliswaar een groen beeld van de kernen, maar tegelijkertijd is de etalage niet uitnodigend voor een bezoek. De nabijheid van en het zicht op water geven ook de mogelijkheid om een bijzondere woonkwaliteit te creëren. Zonder het groene beeld rigoureus geweld aan te willen doen, ziet de gemeente op bescheiden schaal woonpotentie aan de Kanaaldijk in Aarle-Rixtel, Papenhoef in Lieshout en de kernen Donk en Beek aan de Zuid-Willemsvaart."
Uitsnede visiekaart Structuurvisie Laarbeek 2010-2020
Onderhavig plan ziet op de transformatie van een voormalig bedrijfsperceel naar wonen. Door de sloop van de grotendeels vervallen (bedrijfs)bebouwing en de komst van kwalitatief hoogwaardige bebouwing wordt de kwaliteit op deze locatie verbeterd. Geconcludeerd mag worden dat de ontwikkeling past binnen het beleid dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie.
In januari 2022 heeft de gemeenteraad van Laarbeek de vorige Woonvisie vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, de toenemende regie vanuit het Rijk en onderschrijving van de Regionale Woondeal (zie 3.3.4), hebben er begin 2023 onder andere toe geleid dat de Woonvisie 2022-2026 moest worden herijkt. Om die reden is op 12 oktober 2023 de 'Beleidskader Wonen 2023' vastgesteld.
De belangrijkste aanleiding was de onhaalbaarheid van de 60-30-10 regel. Met deze regel moesten nieuwbouwprojecten onder andere bestaan uit 60% goedkope koopwoningen. Hierdoor waren projecten niet meer uitvoerbaar, en dreigde de woningbouw stil te vallen. In januari 2023 heeft het college daarom besloten af te zien van deze regel, en aan te sluiten bij het landelijke kader: twee derde betaalbaar waarvan ten minste 30% sociale huur.
Deze verdeling sluit ook aan bij de afspraken die we in maart dit jaar in de regio ZuidoostBrabant met elkaar hebben gemaakt. Met ondertekening van de Regionale Woondeal hebben heeft de gemeente zich geconformeerd dat in Laarbeek ten minste 735 woningen tot en met 2030 worden gebouwd, waarvan ten minste 30% sociale huur en ten minste 37% huur en koopwoningen tot de betaalbaarheidsgrens.
Om te zorgen dat deze nieuwe woningen betaalbaar en toegankelijk zijn, is in de Woondeal afgesproken dat gemeente Laarbeek differentiatie toepassen. Dit betekent dat de gemeente, middels het opleggen van percentages voor bepaalde woningbouwcategorieën, waarborgt dat er voldoende woningen in de sociale huur en middeldure huur- en betaalbare en middeldure koopsegmenten worden gebouwd.
Voor de nieuwbouwopgave van de gemeente Laarbeek betekent dit, dat er tot en met 2030 ten minste 220 sociale huurwoningen en minimaal 272 middeldure huur- of betaalbare en middeldure koopwoningen bijkomen. De nieuwbouwopgave zoals afgesproken in de Regionale Woondeal bedraagt minimaal 735 woningen. Dat betekent dat er ook meer woningen gebouwd kunnen worden. De differentiatie blijft van kracht wanneer er meer dan 735 nieuwe woningen worden gebouwd.
Om een preciezer beeld te krijgen van de woonbehoeften in Laarbeek heeft de gemeente een uitgebreid woningbehoefteonderzoek (Woonopgavenscherp in beeld, Stec Groep, 7 juni 2023) laten doen. De conclusie uit dit onderzoek is dat Laarbeek vooral grote woningen in de vrije sector heeft en er vrijwel uitsluitend behoefte is aan levensloopbestendige woningen en betaalbare woningen voor kleine huishoudens.
Toetsing planvoornemen
Het beoogde planvoornemen voorziet in 43 appartementen in de middenhuur en 3 grondgebonden woningen in het (middel)dure koopsegment. Zoals ook in de Aanleiding is beschreven heeft de raad op 18 maart 2021 het bestemmingsplan “Mgr. Verhagenstraat ongenummerd" vastgesteld om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Hiertegen is beroep ingesteld. In de uitspraak van 28 juni 2023 heeft de Afdeling het besluit vernietigd.
Voor deze ontwikkeling heeft initiatiefnemer in 2019 een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente Laarbeek.
Voor projecten vanaf 15 woningen is differentiatie, zoals in deze paragraaf beschreven, de norm. Echter zijn er uitzonderingsgronden om af te wijken van de differentiatie wanneer er onder andere sprake is van een ondertekende intentieverklaring, een samenwerkingsovereenkomst of anterieure overeenkomst, bij projecten waar de gemeente facilitair optreedt. Hiervan is sprake bij onderhavig project, waardoor er afgeweken mag worden van de differentiatie zoals opgenomen in de Beleidskader Wonen 2023.
Dat sluit niet uit dat met voorliggend planvoornemen woningen worden gerealiseerd waar gemeente Laarbeek behoefte aan heeft. Op basis van de toekomstige demografische ontwikkelingen, de verhuisgeneigdheid en het verhuisgedrag is met bovengenoemd woningbehoefteonderzoek de woningbehoefte voor de gemeente Laarbeek in beeld gebracht. Uit de analyse blijkt dat er tot en met 2030 vooral behoefte bestaat aan extra appartementen en nultredenwoningen (+ 605 woningen). Op langere termijn (10 en 20 jaar) neemt deze behoefte toe. Deze opgave wordt verklaard door (1) de vergrijzing en (2) de bestaande voorraad van de gemeente Laarbeek. Ouderen hebben vaker behoefte aan een kleinere gelijkvloerse woning. Deze woningen zijn momenteel daarentegen beperkt beschikbaar in Laarbeek. Slechts 12% van de voorraad bestaat uit appartementen. Het overgrote deel van de voorraad bestaat uit grondgebonden koopwoningen. Dit is ook de reden dat de aanvullende behoefte aan dit segment (op de langere termijn) negatief is. De gemeente Laarbeek beschikt in principe al over voldoende grondgebonden koopwoningen om in ieder zijn behoefte te voorzien. Het is daarvoor wel essentieel de doorstroming op gang te brengen. Hiervoor moet gebouwd worden voor de oudere generatie (zie kader hieronder). In het levensloopbestendige segment bestaat de meeste behoefte aan sociale huurwoningen. Sowieso is de vraag naar betaalbare huurwoningen groot (sociale huur en middenhuur). Zo’n 75% van de totale behoefte valt binnen dit segment.
Hieruit blijkt dat met het toevoegen van 43 levensloopbestendige appartementen in het segment middenhuur wordt voorzien in de grote woningbehoefte voor de gemeente Laarbeek. Deze woningen zijn voor verschillende doelgroepen geschikt en bruikbaar voor bewoners met een rollator; ze zijn erop ingericht dat ze bruikbaar zijn voor een volledige levensloop, al dan niet met enkele kleine aanpassingen-op-maat, zoals beugel aan de muur van het toilet.
De drie (middel)dure koopwoningen hebben gezien het aantal nauwelijks impact op de bestaande woningvoorraad. Zeker gezien er met de sloop van de huidige bebouwing zowel één dure vrijstaande woning als één dure bedrijfswoning komen te vervallen.
Rondom de Zuid-Willemsvaart spelen diverse ontwikkelingen en vragen vanuit de samenleving die maken dat een overkoepelende visie nodig is. Daarbij is de potentie en kwaliteit van de kanaalzone in beeld gebracht en wordt gekeken naar de daar aanwezige dynamiek en opgaven. De kanaalzone kent zijn eigen dynamiek en vraagt om sturing op transformatie van diverse plekken. Om die reden is de 'Kanaalvisie Zuid-Willemsvaart' opgesteld die naar verwachting in februari 2024 zal worden vastgesteld. Met de kanaalvisie wordt beoogd sturing te geven vanuit een overkoepelend ruimtelijk en functioneel perspectief voor de kanaalzone als geheel.
Op diverse plekken aan het kanaal zijn kleine en/of grotere transformaties voorstelbaar. De gemeente ziet voor de toekomst drie transformatiegebieden in de kanaalzone. Het betreft de drie bruggen. Ieder van deze gebieden heeft een eigen karakter en eigen kansen. Voorliggend plangebied is binnen één van deze transformatiegebieden, namelijk de Donkse brug, gelegen.
Kaartuitsnede 'Kanaalvisie Zuid-Willemsvaart' transformatiegebied Donkse Brug
De Donkse brug onderscheidt zich met haar stedelijke en industriële karakter. Het gebied ligt als het ware in de dorpskern. Er is sprake van een mix tussen wonen en werken. Voor de toekomst wil de gemeente de werkfunctie niet uitbreiden. Deze ligt aan de noordzijde van de brug. Aan de zuidzijde liggen kansen voor transformatie naar wonen. Voor de bedrijvigheid wordt bij transformatie ingezet op het behoud en versterken van het historische karakter. Het gebied vormt de entree naar het dorp waardoor een iets hogere bouwhoogte als accent hier voorstelbaar is. Deze bebouwing reageert op het kanaal en de dwarsverbinding. Het gezicht naar de Bosscheweg sluit aan op de algemene regels. Richting het landgoed Eykenlust zien we de bouwhoogte wat afnemen. In beginsel is de korrel van de bebouwing fijn. Hier liggen kansen om het sluiscomplex zichtbaarder en toegankelijk te maken door hekwerken meer naar het water te plaatsen. In de toekomst wordt voor het gebied tussen de brug, de Bossscheweg en het Aa-kanaal onderzocht hoe de dorpsbebouwing hier afgerond kan worden en een nieuwe grens kan vormgegeven. Onderstaande afbeelding laat een mogelijk profiel zien dat aansluit bij de (gewenste) identiteit.
Gewenste bouwhoogte Bosscheweg
Voorliggend planvoornemen past binnen de Kanaalvisie Zuid-Willemsvaart en geeft invulling aan het hoogte accent om de hoofdentree te accentueren en de identiteit van deze locatie te versterken. In paragraaf 2.2 is beschreven hoe het plan integreert met de bestaande, dorpse en groene omgeving, en recht doet aan de historische context van het gebied.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van maximaal 46 woningen ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Dit betekent dat voordat het ontwerpbestemmingsplan in procedure gaat, het college van burgemeester en wethouders aan de hand van een aanmeldingsnotitiemoet beoordelen en besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld e.e.a. conform paragraaf 7.6 Wet milieubeheer.
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
Het resultaat van deze beoordeling is opgenomen als Bijlage 1.
Uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan de geldende wet -en regelgeving. Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
Toepassing plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 46 woningen. Het gebied kan in zijn algemeenheid worden beschouwd als een gebied waar verschillende typeringen aan de orde zijn. Het centrum van Beek en Donk (omgeving Piet van Thielplein) en bedrijventerrein ‘De Bemmer’ zijn in de buurt gelegen, evenals de Zuid-Willemsvaart. Op basis van deze omstandigheden is er sprake van een "gemengd gebied" als bedoeld in de VNG-brochure, zodat richtafstanden met één stap kunnen worden verlaagd.
De richtafstanden gelden volgens de VNG-brochure tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
Nutsvoorziening Bosscheweg 8
Direct ten zuiden van het plangebied is aan de Bosscheweg 8 een nutsvoorziening gelegen. Deze heeft een richtafstand van 10 meter voor geluid. De afstand van de beoogde woningen tot de nutsvoorziening bedraagt meer dan 4 meter. Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Het nieuwe appartementencomplex en de grondgebonden woningen beperken het middenstation niet in haar activiteiten. Op de gevels van de nieuwe woningen wordt voldaan aan stap 2 van de VNG en het Activiteitenbesluit. Derhalve wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beschouwde appartementen en de grondgebonden woning.
Parkeerterrein
Voor onderhavig planvoornemen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het parkeerterrein binnen het plangebied behorende bij de toekomstige nieuwbouw. Dit onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd. In het akoestisch model is uitgegaan van 205 verkeersbewegingen in plaats van de verkeerberekening zoals opgenomen in paragraaf 4.9.1. Het verschil in aantal verkeersbewegingen is dusdanig klein dat deze niet tot significant lagere gevelbelastingen zullen resulteren. Bovendien wordt in voorliggend akoestisch onderzoek hiermee uitgegaan van een worst-case scenario.
Het parkeerterrein betreft geen inrichting. Echter is aansluiting gezocht bij “Autoparkeerterreinen, parkeergarages”. Hiermee valt het parkeerterrein in categorie 2 van de VNG handreiking, waarvoor een richtafstand van 30 meter voor omgevingstype “rustige woonwijk” geldt. Omdat de omliggende (zorg)woningen binnen de zone van 30 meter zijn gelegen, dient te worden nagegaan of een akoestisch goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd ter plaatse van de omliggende (zorg)woningen. Daarnaast is de geluidbelasting op het te realiseren appartementencomplex en drie nieuwe grondgebonden woningen inzichtelijk gemaakt.
Uit voorliggend onderzoek blijkt dat in het kader van BBT (Beste Beschikbare Technieken) een aantal geluidafschermende maatregelen getroffen dienen te worden om de geluidbelasting ten gevolge van het parkeerterrein op de woningen aan de Tuinstraat te verminderen. Het gaat hierbij om schermen aan weerszijden van de “uitrit” van het parkeerterrein en tussen de tuinen van de woningen aan de Tuinstraat en het parkeerterrein. Het betreft schermen met een hoogte van 2 meter boven maaiveld. Deze geluidafschermende maatregelen dienen kierdicht en met een massa van ten miste 10 kg/m2 uitgevoerd te worden. Hierbij valt te denken aan steenachtige tuinmuren of Kokowall geluidschermen.
Wanneer bovengenoemde maatregel wordt toegepast, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
In het onderzoek is de geluiduitstraling ten gevolge van het parkeerterrein inzichtelijk gemaakt en zijn de optredende geluidbelastingen op de omliggende gevels getoetst aan de gestelde geluideisen. Op basis van de weergegeven resultaten kan het volgende worden gesteld: zowel op de gevels als in de tuinen van de omliggende (zorg)woningen zal na realisatie van het parkeerterrein, mits bij inachtneming van de aanvullende geluidafschermende voorzieningen, en ondanks enkele overschrijdingen van de grenswaarden behorende bij stap 3 van de VNG, een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijven. Derhalve is sprake van een goede ruimtelijke ordening vanuit akoestisch oogpunt. Tevens is de geluidbelasting op de nieuwe appartementen en drie grondgebonden woningen inzichtelijk gemaakt, zodat met een juiste gevelgeluidwering, een goed akoestisch woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd ter plaatse van deze nieuwe woningen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het parkeerterrein akoestisch gezien inpasbaar is volgens de in het onderzoek gehanteerde uitgangspunten.
Bedrijventerrein 'Bemmer'
Ten noorden van het plangebied is het zuidelijk deel van bedrijventerrein 'Bemmer' gelegen. Hier mogen bedrijven voorkomen in de categorieën 2, 3.1 en 3.2. Voor milieucategorie 3.2 geldt een richtafstand van 50 meter binnen een gemengd gebied. Het plangebied is op meer dan 80 meter gelegen van het dichtstbijzijnde bedrijfsperceel. Daarnaast zullen de bedrijven niet in zijn activiteiten en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt worden door het voorliggende plan, omdat dichter bij het bedrijventerrein al woningen van derden aanwezig zijn.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast worden niet-woonfuncties niet in de bedrijfsvoering belemmerd.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van een woongebied met maximaal 46 woningen. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh. Om die reden is een akoestisch onderzoek (Bijlage 4) verricht naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai, industrielawaai en scheepvaartlawaai ter plaatse van de nieuwe situatie.
Voor wegverkeerslawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder). Is de geluidbelasting lager dan 48 dB dan legt de Wet geluidhinder geen restricties op aan het onderhavige plan. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden dan kan door de gemeente een hogere waarde worden vastgesteld. Indien de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, kan de gemeente ontheffing verlenen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Aangezien de locatie in onderhavig onderzoek is gelegen in stedelijk gebied bedraagt de maximale ontheffingswaarde 63 dB (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder).
Op basis van het voorgaande is voor zowel de zoneplichtige weg als voor de genoemde 30-km/uurwegen getoetst of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als bijlage aan deze toelichting gehecht. De voornaamste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Bosscheweg, gedeelte met een snelheidsregime van 50 en 60 km/uur. Het plan is tevens gelegen aan een tweetal 30 km/uur wegen.
Voor de gezoneerde weg Bosscheweg, gedeelte met een snelheidsregime van 50 km/uur en 60 km/uur geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe appartementen en woningen overschrijdt.
De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 63 dB, zonder aftrek artikel 110g. Zou die aftrek wel worden gehanteerd, dan is de geluidbelasting 58 dB waarmee deze boven de voorkeursgrenswaarde zou liggen wanneer getoetst zou worden aan de Wet geluidhinder. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
Ondanks dat voor onderhavig woningen geen hogere waarde aangevraagd kan worden, wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat geadviseerd een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Geadviseerd wordt aan te sluiten bij de nieuwbouweis waarbij voor de hogere waarde de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel kan worden aangehouden. Het treffen van eventueel noodzakelijke maatregelen is voorwaardelijk verplichtend opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Op deze wijze is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen geborgd.
Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is tevens rekening gehouden met het document “Geluidbeleid Wet geluidhinder Hogere waarden” d.d. 14 oktober 2009 van de gemeente Laarbeek. Het gemeentelijk geluidbeleid is echter niet van toepassing op de 30 km/uur wegen. Voor onderhavig bouwplan zijn derhalve geen aanvullende voorwaarden vanuit het gemeentelijk geluidbeleid van toepassing.
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde bij dit bestemmingsplan.
De geluidbelasting ten gevolge van scheepvaartlawaai is maximaal 52 dB(A) etmaalwaarde,
omgerekend Lden 51 dB. Hiermee is sprake van een aandachtsituatie ter plaatse van de zuidwestgevel van het appartementencomplex.
Formeel hoeven ten gevolge van scheepvaartlawaai geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid wordt echter geadviseerd wel maatregelen te treffen om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Hiervoor is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Gelet op luchtvaart-, industrie- en wegverkeerslawaai kan ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (ìg/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld. Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het planvoornemen ziet op de realisatie van 46 woningen. Hiervoor wordt onder andere ruim 2.300 m2 bedrijfsbestemming (met een bouwvlak van circa 1.900 m2) herbestemd. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Dit project zal dan ook een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Ondanks het feit dat de toekomstige woningen niet direct onder NIBM vallen is er wel een berekening met de NIBM tool (2022, infomil) uitgevoerd.
In de bestaande situatie is binnen het plangebied een bedrijf met een aangelegen woning en een vrijstaande woning gevestigd. Uitgaande van de cijfers van CROW (381) leidt dit tot 109 verkeerbewegingen:
In de nieuwe situatie kan uitgegaan worden van onderstaande berekening:
Voor één huurappartement in het midden segment is de maximale (worst-case) verkeersgeneratie 4,5 voertuigbewegingen (vtb) per etmaal. Het plan voorziet in de realisatie van 43 huurappartementen in het midden/goedkope segment. De verkeersgeneratie voor deze woningen komt daarmee uit op naar boven afgerond 4,5 vtb/etmaal * 43 = 194 lichte voertuigbewegingen per etmaal.
Voor één vrijstaande woning is de maximale (worst-case) verkeersgeneratie 8,6 voertuigbewegingen (vtb) per etmaal. Het plan voorziet in de realisatie van 1 vrijstaande woning. De verkeersgeneratie voor deze woning komt daarmee uit op naar boven afgerond 8,6 vtb/etmaal * 1 = 8,6 lichte voertuigbewegingen per etmaal.
Voor één twee-onder-een-kapwoning is de maximale (worst-case) verkeersgeneratie 8,2 voertuigbewegingen (vtb) per etmaal. Het plan voorziet in de realisatie van 2 twee-onder-een-kapwoningen. De verkeersgeneratie voor deze woningen komt daarmee uit op 8,2 vtb/etmaal * 2 = 16,4 lichte voertuigbewegingen per etmaal.
De totale verkeergeneratie ten gevolge van het plan komt daarmee uit op 194 vtb/etmaal + 25 vtb/etmaal = 219 lichte voertuigbewegingen per etmaal. Daarnaast is nog eens rekening gehouden met 8 voertuigbewegingen zwaar vrachtverkeer per maand
Hiermee kom je op een toename van 110 lichte verkeersbewegingen.
Op basis van de NIBM tool 2022 van Infomil is vastgesteld dat de bijdrage van het verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig.
Aangezien woningen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Uit de Monitoringstool volgt dat ter plaatse van de Bosscheweg en de Zuid-Willemsvaart, met meer verkeersstromen dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen.
Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. Ten slotte wordt ook de grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 niet overschreden.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; april 2015) van toepassing. Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Aan de hand van de Risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn.
Het plangebied ligt ook niet binnen het plasbrandaandachtsgebied, de plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied van (vaar)wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verdere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Uitsnede Risicokaart
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
In opdracht van initiatiefnemers is door SGS Search Ingenieursbureau B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd binnen een groot deel van het plangebied. Deze rapportage is als Bijlage 5 aan onderhavige toelichting zijn gevoegd. De situatie binnen het plangebied is sinds het rapport ongewijzigd gebleven.
Tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het onderzoek (en van het onderzoek uit 2007) wordt geconcludeerd dat er plaatselijk sprake is van een sterk verhoogd gehalte aan lood en zink en een matig verhoogd gehalten aan minerale olie. Om die reden is er een nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6).
Op basis van dat onderzoek is de verontreinigingssituatie vrijwel geheel in kaart gebracht. Slechts de sterke verontreiniging met minerale olie ter plaatse van enkele boringen is nog niet volledig afgeperkt. Aanbevolen wordt om middels een nader bodemonderzoek (2e fase) de verontreiniging verder af te perken. Ook is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem onder de bestaande gebouwen, waar geen boringen zijn geplaatst, niet bekend.
Parallel aan het slopen van de bestaande gebouwen zullen de laatste onderzoeken worden uitgevoerd. Daarna kan ook uitgesloten worden of de verontreinigingen onder de gebouwen doorlopen.
Ondanks dat de verontreinigingen nog niet geheel in beeld zijn kan al wel gesteld worden dat de bodemkwaliteit momenteel niet volledig voldoet aan de functie wonen. Daarom zal voorafgaand aan de nieuwbouw de bodem op die locaties gesaneerd worden. Deze aanpak gaat uit van het herstellen van de bodemkwaliteit binnen het plangebied, zodat voldaan zal worden aan de bij de bodemfunctieklassen 'Wonen' behorende waarden.
Het Besluit bodemkwaliteit stelt geen maximale geldigheidstermijn aan een partijkeuring of bodemonderzoek. Dit vergt maatwerk en moet dus per situatie door het bevoegde gezag worden bekeken. De geldigheid is onder meer afhankelijk van wat er in de tussenliggende periode is gebeurd met een locatie of partij grond en de typen verontreinigingen die eventueel in de bodem/grond zijn gevonden. In dit geval kan gesteld worden dat in de tussenliggende periode geen (negatieve) veranderingen hebben plaatsgevonden.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Daarmee is de integratie van de Natuurbeschermingswet (Nbw), de Flora- en faunawet (Ffw) en de Boswet een feit. In de Wnb is zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming geregeld. Bij gebiedsbescherming gaat het om aangewezen natuurgebieden en bij soortenbescherming gaat het om de bescherming van vogels en andere diersoorten en planten.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNB. De provincie Noord-Brabant hanteert een externe werking als het gaat om NNB, indien een bestemmingsplan leidt tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken anders dan door de verspreiding van stoffen in lucht of water.
In dit geval betreft het NNB-gebied een watergang, Zuid Willemsvaart, en is er tussen het plangebied en het NNB-gebied nog een weg gelegen waardoor een negatief effect op het gebied niet is te verwachten. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is met circa 13 kilometer op relatief grote afstand gelegen (bij Natura 2000-gebieden moet verspreiding van stoffen in lucht of water wel worden beschouwd). Tevens betreft het een beperkte ingreep. Gezien deze afstand en de beperkte aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten.
Directe negatieve effecten van dit project op bovengenoemde beschermde natuurgebieden zijn vooral gelet op de afstand van het projectgebied tot aan deze natuurgebieden niet te verwachten. Indirecte negatieve effecten zoals stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten, omdat verstoring van natuurgebieden door stikstof nog op een grote afstand van een bepaalde ontwikkeling kan plaatsvinden. Om uit te sluiten dat het project directe negatieve gevolgen voor de natuur heeft in de vorm van stikstofdepositie, is een stikstofberekening uitgevoerd. Deze berekening is als Bijlage 10 bij deze toelichting toegevoegd.
Op basis van de AERIUS Calculator berekening kan worden geconcludeerd dat voor de zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie bijdragen groter dan 0,00 mol/ha/jaar zijn berekend, waarmee significant negatieve effecten op de natuurwaarden van de omliggende Natura 2000-gebieden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling op voorhand uitgesloten zijn. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Uitsnede kaart Natura 2000 (plangebied met label aangegeven)
Om te bepalen of de geplande activiteiten binnen het plangebied mogelijk een negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden, is door Tritium Advies een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. Hierna wordt op de belangrijkste bevindingen van het onderzoek ingegaan.
Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.
Vogels
De te slopen bebouwing (Monseigneur Verhagenstraat 4 en Bosscheweg 10) bevat enkele openingen die geschikt zijn als jaarrond beschermde vaste verblijfplaats voor huismussen. Om deze reden is er nader onderzoek naar huismussen uitgevoerd. Deze rapportage is toegevoegd als Bijlage 8 bij deze toelichting. Tijdens veldbezoeken zijn geen vaste verblijfplaatsen en essentieel foerageergebied van huismussen aangetroffen, waardoor geen verplichtingen bestaan vanuit de Wet Natuurbescherming ten aanzien van deze soort.
Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken.
Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.
Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten.
Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen
De bebouwing in het plangebied (Monseigneur Verhagenstraat 4 en Tuinstraat 2A) is geschikt als vaste verblijf- of voortplantingsplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Hier is aanvullend onderzoek voor uitgevoerd. Deze resultaten zijn opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting.
Binnen het plangebied zijn geen rust- of verblijfplaatsen van een vleermuissoort aanwezig. Overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming met betrekking tot een vleermuissoort is uitgesloten. Er hoeft geen ontheffing te worden verkregen, noch zijn er enige vervolgstappen noodzakelijk met betrekking tot deze soort(groep)en.
Met betrekking tot vleermuizen dient licht gericht of uitstralend op het appartementencomplex aan de Bosscheweg 6 te worden vermeden, om verstoring van de rust- en verblijfplaats te voorkomen;
Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.
Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.
Dit bestemmingsplan heeft geen nadelige effecten voor beschermde soorten en gebieden. In het algemeen kan gesteld worden dat een quickscan geldig is voor een periode van 2 tot 3 jaar, tenzij in deze periode de ecologische omstandigheden wezenlijk zijn veranderd en/of de Wet natuurbescherming. Initiatiefnemer heeft daarnaast middels een werkprotocol de toegang tot de potentiele verblijfplaatsen ontoegankelijk gemaakt. Volledigheidshalve wordt momenteel nog een onderzoek (actualisatie) uitgevoerd. De resultaten hiervan zullen bij vaststelling toegevoegd worden bij dit bestemmingsplan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking zal treden. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Zo ook navolgende bepaling omtrent de archeologische monumentenzorg.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bekende of verwachte archeologische monumenten. Ook moet rekening worden gehouden met de bekende cultuurhistorische monumenten door terreinen met bekende monumenten geen bestemming te geven die het erfgoed kan schaden.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Laarbeek heeft haar cultuurhistorisch erfgoed vastgelegd op een Archeologische verwachtingen en -beleidskaart en een Cultuurhistorische waarden en -beleidskaart. Deze is in 2021 geactualiseerd en vertaald in het parapluplan 'Archeologie en monumenten'. Op basis van dit paraplubestemmingsplan gelden ter plaatse van een deel van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5.1' en 'Waarde - Archeologie 4'. Bij deze dubbelbestemmingen gelden onderzoeksverplichtingen.
Voor 'Waarde - Archeologie 5.1' geldt een onderzoeksverplichting bij het oprichten van bouwwerken groter dan 500 m² of dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld. Voor 'Waarde - Archeologie 4' geldt dit bij het oprichten van bouwwerken groter dan 250 m² of dieper dan 0,3 m.
Navolgende figuur betreft een uitsnede van Archeologische Beleidskaart waarop het Paraplubestemmingsplan is gebaseerd.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart Laarbeek 2021
Op basis van de kaart is het plangebied aangewezen als 'Hoge archeologische verwachting, historische kern' en 'Hoge archeologische verwachting'. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt.
Door RAAP is een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 11 bij deze toelichting toegevoegd. Volgens het bureauonderzoek ligt het plangebied op een hoge dekzandrug en komt er een hoge zwarte enkeerdgrond voor, die gekenmerkt wordt door een zogenaamd esdek van minimaal 50 cm dik. In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere archeologische vindplaatsen bekend. Naast eerder lokaal voorkomende vindplaatsen (zoals diverse bijlen, een moated site en een kapel) werden ook nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de historische kom van Donk, waartoe ook het plangebied behoort. Op historische kaarten blijkt dat het plangebied tot in de 19e eeuw uit diverse percelen bestaat die in gebruik zijn als moestuin, weiland en bouwland, behorende tot meerdere boerderijen die verspreid lagen langs (de voorloper van) de Mgr. Verhagenstraat. In de loop van de 19e eeuw, en vooral vanaf 1900, veranderde het plangebied en omgeving onder invloed van de toenemende industrialisatie langs de Zuid-Willemsvaart. In het noordwestelijk deel van het plangebied ontstond meer bebouwing. In de loop van de 2e helft van de 20e eeuw is in het noordwestelijke deel van het plangebied een bedrijfsterrein tot stand gekomen en de woning aan de Bosscheweg 10. Het zuidoostelijke deel van het plangebied is pas ingericht als woonlocatie omstreeks 1998.
Op basis van het bureauonderzoek is er voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor nederzettingen (en begravingen) uit de periode Neolithicum t/m Vroege Middeleeuwen vanwege de hoge landschappelijke ligging, en een zeer hoge archeologische verwachting voor nederzettingen vanaf de Volle Middeleeuwen t/m Nieuwe tijd vanwege de ligging in de historische kern van Donk.
Tijdens het booronderzoek bleek dat in het zuidoostelijke deel van het plangebied een enkeerdgrond aanwezig was met een gevlekt (verrommeld) humeus dek van 0,9 à 1,2 m dik. Hieronder bevindt zich de lichtgele C-horizont. In het humeuze dek worden zelf geen intacte archeologische resten meer verwacht, maar wel nog in de top van de C-horizont.
In het noordwestelijke deel van het plangebied (voormalige garage) is deze bodemopbouw niet meer aanwezig. Hier zijn tot op een diepte van circa 2 à 2,6 m –Mv opgebrachte en verstoorde lagen aanwezig. Hieronder zit de natte lichtgrijze C-horizont. Aangenomen kan worden dat de bodem hier zodanig diep verstoord is dat behoudenswaardige resten niet meer verwacht worden. De verstoring die werd vermoed op basis van de gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart, kan bevestigd worden op basis van het veldonderzoek. Waarschijnlijk is de verstoring tot stand gekomen als gevolg van voormalige bebouwing sinds circa 1900 en het huidig gebruik van het plangebied.
Conclusie
In het zuidoostelijk deel van het plangebied, waar geen diepe verstoringen zijn vastgesteld, kunnen nog behoudenswaardige resten van landbouwers aanwezig zijn vanaf 0,9 à 1,2 m –Mv (onder het humeuze dek). Bij de toekomstige inrichting van het terrein is hier een parkeerterrein gepland waarbij eventueel aanwezige archeologische resten niet meteen worden bedreigd. Geadviseerd wordt om hier de dubbelbestemming te behouden.
Mocht in de toekomst hier dieper dan 0,6 m –Mv worden geroerd (hierbij blijft er een buffer bestaan tussen de ondergrens en het archeologisch niveau van minimaal 30 cm), dan dient alsnog een archeologisch vervolgonderzoek (een proefsleuvenonderzoek) plaats te vinden. Voor het uitvoeren van een proefsleuvenonderzoek dient er een PVE (Plan van Eisen) opgesteld worden. Dit PVE moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
In het noordwestelijke deel van het plangebied is de bodem zodanig diep verstoord dat hier geen behoudenswaardige archeologische resten meer verwacht worden. RAAP adviseert om dit deel van het plangebied vrij te geven voor het uitvoeren van de geplande sanering en de realisatie van de nieuwbouw.
Er kan nooit helemaal uitgesloten worden dat er geen archeologische resten aanwezig zijn. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Op de Erfgoedkaart van Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant is voor gemeente Laarbeek te zien welke cultuurhistorische elementen in de omgeving aanwezig zijn. Hieronder volgt een uitsnede van deze kaart. Het plangebied is gelegen aan de Mgr. Verhagenstraat en het kanaal, die beiden als historisch geografisch waardevolle lijn zijn aangewezen. Deze lijnen worden gerespecteerd in dit plan. Ten noorden van het plangebied is een beeldbepalend pand aanwezig (Mgr. Verhagenstraat 9). Het planvoornemen laat het betreffende pand ongemoeid en doet dan ook geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde ervan.
Uitsnede Erfgoedkaart van Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant
Verder is het plangebied gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als cultuurhistorische waardevolle stedenbouw vanwege het voormalige industrieel complex Van Thiel. Dit complex met bedrijfsgebouwen, fabrikantenvilla's en arbeiderswoningen, was gelegen aan de Zuid-Willemsvaart. De Zuid-Willemsvaart dateert uit de periode 1822-1826. Het complex is grotendeels ontstaan uit de N.V. Van Thiel Draad- en Nagelfabriek, waarvan de voorloper hier in 1870 werd gevestigd. Het complex omvat enkele monumentale gebouwen, waaronder de klinknagelfabriek (1906-1907), fabrikantenvilla's, met name op de westelijke oever van de Zuid-Willemsvaart (ca. 1900-1930), en arbeiderswoningen, met name op de oostelijke over van de Zuid-Willemsvaart, ten zuiden van het eigenlijke fabriekscomplex (ca. 1910-1920). Het terrein werd aan de oostzijde lange tijd begrensd door het recentelijk gedempte Afwateringskanaal. Een deel van de industriële bebouwing is recentelijk gesloopt.
Ten slotte is vermeldingswaardig dat direct ten zuiden van het plangebied een door de wind aangedreven oliepel- en schorsmolen heeft gestaan. Deze molen is in 1837 opgebouwd. Later is de molen afgebrand, waarna hij niet meer werd opgebouwd.
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweegbrengt.
In onderhavig plan worden de parkeerplaatsen ontsloten via de Mgr. Verhagenstraat (inrit) en de Tuinstraat (uitrit). Deze inrit en uitrit zijn met een specifieke functieaanduiding vastgelegd op de verbeelding.
In de bestaande situatie is binnen het plangebied een bedrijf met een aangelegen woning en een vrijstaande woning gevestigd. Uitgaande van de cijfers van CROW (381) leidt dit tot 109 verkeerbewegingen:
In de nieuwe situatie kan uitgegaan worden van onderstaande berekening:
Voor één huurappartement in het midden segment is de maximale (worst-case) verkeersgeneratie 4,5 voertuigbewegingen (vtb) per etmaal. Het plan voorziet in de realisatie van 43 huurappartementen in het midden segment. De verkeersgeneratie voor deze woningen komt daarmee uit op naar boven afgerond 4,5 vtb/etmaal * 43 = 194 lichte voertuigbewegingen per etmaal.
Voor één vrijstaande woning is de maximale (worst-case) verkeersgeneratie 8,6 voertuigbewegingen (vtb) per etmaal. Het plan voorziet in de realisatie van 1 vrijstaande woning. De verkeersgeneratie voor deze woning komt daarmee uit op naar boven afgerond 8,6 vtb/etmaal * 1 = 8,6 lichte voertuigbewegingen per etmaal.
Voor één twee-onder-een-kapwoning is de maximale (worst-case) verkeersgeneratie 8,2 voertuigbewegingen (vtb) per etmaal. Het plan voorziet in de realisatie van 2 twee-onder-een-kapwoningen. De verkeersgeneratie voor deze woningen komt daarmee uit op 8,2 vtb/etmaal * 2 = 16,4 lichte voertuigbewegingen per etmaal.
De totale verkeergeneratie ten gevolge van het plan komt daarmee uit op 194 vtb/etmaal + 25 vtb/etmaal = 219 lichte voertuigbewegingen per etmaal. Daarnaast is nog eens rekening gehouden met 8 voertuigbewegingen zwaar vrachtverkeer per maand
Hiermee kom je op een toename van 110 lichte verkeersbewegingen per dag.
De huidige verkeersintensiteit is van dien aard dat een toename van het aantal verkeersbewegingen niet zal leiden tot belemmeringen in de afwikkeling van verkeer. Als gevolg van de uitbreiding zijn dan ook geen aanvullende infrastructurele maatregelen noodzakelijk. Er blijft voldoende capaciteit voor de afwikkeling van het verkeer.
Verkeer vormt een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Zonder auto’s, fietsen, bussen en voetgangers zou de gemeente Laarbeek niet functioneren en staat de samenleving letterlijk en figuurlijk stil. Voor verkeer zijn wegen, fietspaden, trottoirs en parkeerplaatsen nodig. Over parkeren van auto’s vindt vaak discussie plaats. Immers de ruimte in ons waardevolle natuurlandschap is een schaars goed, waarbij de belangen van wonen, werken, winkelen, recreëren, verkeer en parkeren op een goede manier moeten worden afgewogen. Daarbij moeten altijd keuzes worden gemaakt. De ruimte die aan parkeren wordt toegekend is gebaseerd op parkeernormen.
In november 2018 heeft het CROW de nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd (publicatie 381). De publicatie gaat in op parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie. De parkeerkencijfers worden samengesteld uit CBS gegevens, literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten, maar zijn gebaseerd op een gemiddelde situatie. Dat betekent dat in veel gemeenten maatwerk nodig is voor specifieke situaties.
De Parkeerbeleidsnota 2019 is niet meer actueel en vanwege voortschrijdend inzicht is een nieuwe nota parkeernormen 2023 opgesteld. De Nota Parkeernormen beoogd een toetsingskader te bieden voor het beoordelen van de parkeerprestatie binnen ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in de gemeente Laarbeek.
Bij het bepalen van de parkeerbehoefte kan gekozen worden uit een minimale of maximale grens. In het verleden heeft Laarbeek gekozen voor de maximale grens. Echter vanuit wensen vanuit duurzaamheid en klimaatbeleid wordt nu gekozen voor het gemiddelde.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Hierin wordt in onderhavige ontwikkeling ook voorzien. Voor het beoogde planvoornemen zijn in totaal 67 parkeerplaatsen benodigd:
type woning | norm | aantal woningen | aantal pp |
vrijstaand koop | 2,3 | 1 | 2,3 |
2 o 1 kap koop | 2,2 | 2 | 4,4 |
midden huur | 1,4 | 43 | 60,2 |
totaal | 66,9 |
In onderhavig plan worden er 61 parkeerplaatsen op eigen terrein (parkeerterrein, achter slagboom) gerealiseerd en krijgt de vrijstaande woning een oprit voor één auto. Ook is ervoor gekozen om op het naastgelegen terrein (eigendom van Enexis) 5 parkeerplaatsen te realiseren. Hiervoor is gekozen omdat hierdoor meer groen (en kwaliteit) gerealiseerd kan worden op het parkeerterrein. Hiervoor zijn onderlinge afspraken gemaakt met Enexis. Hiermee wordt voldaan aan de nota parkeernormen 2023.
Situatieschets parkeerinrichting parkeerterrein
In de huidige situatie zijn er aan de zijde van het plangebied aan de Mgr. Verhagenstraat vijf langsparkeerplekken en een inrit zijde gelegen. In de nieuwe situatie blijven deze vijf parkeerplaatsen behouden (opgedeeld in een vak van 3 en een vak van 2). Daarnaast is er ook een opstelplaats voor laden en lossen (bezorgers) en is er binnen het plangebied, voor de slagbomen, ruimte gereserveerd voor het (ophalen van) vuilnis.
Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid om aan de geldende parkeernorm te kunnen voldoen.
De gemeente Laarbeek heeft in 2022 een notitie opgesteld waarin suggesties worden gedaan voor herziening van het beleid en beheer met betrekking tot openbaar groen en bomen in de dorpskernen. Eén van de suggesties die wordt gedaan is de 3-30-300 regel. Deze regel houdt in dat iedere inwoner vanuit zijn woning tenminste 3 bomen moet kunnen zien, dat 30% van de oppervlakte in elke wijk voorzien moet zijn van een bladerdak en dat iedereen binnen 300 meter vanaf zijn woning een park of groene ruimte moet kunnen bereiken van tenminste één hectare.
Op verschillende plekken is groen aanwezig en worden er bomen aangeplant. Hiermee worden niet alleen vanuit de nieuwe woningen, maar ook voor alle bestaande woningen meer bomen in de omgeving zichtbaar. Bij de positionering van de bomen is tevens rekening gehouden dat dit inkijk gaat verminderen. De bomen blokkeren op meerdere lijnen het zicht.
De entree van het plangebied opent ook met groen aan weerszijden. Naast visueel groen (waaronder verticaal groen) wordt ook bruikbaar groen gerealiseerd in de vorm van een groene binnentuin. Hieraan zijn vrijwel alle buitenruimtes van de appartementen aan georiënteerd en zal ook ruimte worden geboden om er in plaats te nemen.
Situatieschets groenvoorzieningen in plangebied
Door de plaatsing van de bomen in het plangebied levert het plan een bijdrage aan het vergroten van het percentage bladerdak in de wijk. De ligging van het plangebied aan de rand van de kern maakt dat de bewoners van de te realiseren woningen binnen korte afstand van het buitengebied wonen en daarmee ruim binnen de 300 meter een groene ruimte bereiken.
Sfeerimpressie verticaal groen achterzijde appartementengebouw
Privacy
Doormiddel van een weloverwogen projectie van het gebouw en de verdeling daarin is in het plan zoveel mogelijk rekening gehouden om zo min mogelijk inkijk te creëren. De hogere gedeelten van het appartementengebouw zijn gedraaid en daarmee georiënteerd op de Mgr. Verhagenstraat. Daardoor hebben deze gedeelten dan ook geen vrij uitzicht in de vorm van ramen of balkons op de tuinen van de bestaande woningen aan de Mgr. Verhagenstraat. Het oostelijke gedeelte dat georiënteerd is op een gedeelte van het parkeerterrein heeft geen balkons en heeft daardoor gene vrij uitzicht op de tuinen van de bestaande woningen aan de Mgr. Verhagenstraat. Hiermee wordt de privacy en uitzicht van omwonenden in deze stedelijke omgeving niet onaanvaardbaar aangetast.
Lichthinder
Gelet op de afstand tussen het appartementengebouw en de bestaande woningen aan de Mgr. Verhagenstraat is het niet aannemelijk dat mogelijke verlichting en/of reflectie van licht vanaf het appartementengebouw zullen leiden tot een onaanvaardbare hinder voor deze woningen.
Voor het parkeerterrein is door initiatiefnemer een lichtplan opgesteld. De lichtberekening is opgesteld met het Politie keurmerk veilig wonen. Het plan voldoet ruimschoots aan het keurmerk en met het afstellen van de armaturen wordt lichthinder voorkomen.
Bezonning
De stand van de zon verandert het hele jaar door. In de zomer staat de zon hoog aan de hemel, de schaduwvorming van de bebouwing op de omgeving is dan minimaal. In de winter staat de zon laag en is de schaduwvorming maximaal. Ook beïnvloedt bestaande bebouwing en beplanting de schaduwvorming.
Van de bestaande en de nieuwe situatie is een bezonningsstudie verricht door de architect van het appartementengebouw (zie Bijlage 12) . Met het onderzoek is op verschillende tijden van het jaar en verschillende tijdstippen op een dag de invloed van de bestaande bouw en de beoogde nieuwbouw op de schaduwwerking op de omgeving bestudeerd.
De effecten in het voor- en najaar zijn echter van zodanige orde dat vanuit het aspect bezonning geen belemmering ontstaat voor de geplande ontwikkeling.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Provinciaal beleid
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Waterschap Aa en Maas
Waterschap Aa en Maas is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. De doelen die het Waterschap Aa en Maas nastreeft zijn opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het is gericht op duurzaam beheer van het watersysteem. In het Waterbeheerplan worden de plannen voor de komende periode omschreven. De missie van het Waterschap is 'Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plan in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten.
In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt het afvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool. Voor het overige wordt er uit de inrichting enkel niet-verontreinigd hemelwater geloosd. Dit hemelwater is afkomstig van regenwater dat op de daken en erfverharding valt. Dit hemelwater loopt door middel van afschot van daken en erfverharding in de tuin en onverharde delen van het perceel.
Gemeentelijk beleid
GRP 2019-2023 Onweerstaanbaar Laarbeek
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van de gemeente Laarbeek geldt voor de planperiode 2019 tot en met 2023.
Het GRP is een goed en wettelijk verplicht planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen binnen dit vakgebied. Zo is er bijvoorbeeld sprake van meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en verandering in wetgeving. Het GRP wordt gebruikt om nu en in de toekomst aan de gemeentelijke zorgplichten te kunnen voldoen en als toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen.
De zorg voor riolering draagt bij aan een gezonde leefomgeving en is uitgewerkt in zorgplichten. Volgens deze zorgplichten draagt de gemeente, vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid, zorg voor een doelmatige inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van afvalwater, hemelwater (regenwater) en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken
Omgaan met regenwater bij nieuwbouw of herbouw
Nieuwbouw kan tot een toename leiden van afvoerend oppervlak en daardoor versnelde afvoer van regenwater. Het risico op wateroverlast neemt hierdoor toe. Bij nieuwbouw is er vaak nog voldoende ruimte en flexibiliteit om water te bergen en de openbare ruimte waterproof in te richten. Gestreefd wordt naar robuuste watersystemen, waarbij het regenwater bij voorkeur wordt geïnfiltreerd in de bodem. Overtollig hemelwater wordt zichtbaar en bovengronds verwerkt.
Op plaatsen waar infiltratie in de bodem mogelijk is, zijn de beleidsregels van de gemeente leidend. Dit geldt zowel voor particulier terrein als de openbare ruimte. Als er sprake is van afvoeren naar oppervlaktewater met een belangrijke functie voor de waterhuishouding zijn de beleidsregels van het waterschap van toepassing. Los van deze beleidsregels wordt altijd getoetst aan een bui die eenmaal per 100 jaar voorkomt, of aan de landelijke toetsbui, zodra deze beschikbaar is. Bij een dergelijke bui mag geen schade optreden aan eigendommen en/of mogen geen essentiële gebruiksfuncties uitvallen. Dit betreft de nieuwbouw van gebouwen, parkeerplaatsen, trottoirs en andere verhardingen.
Bij nieuwbouw en bij herbouw (het oppakken van bestaand verhard oppervlak en weer opnieuw terugplaatsen) bestaat voldoende flexibiliteit om ruimte voor wateropvang te creëren. Om de afvoer naar de riolering en/of het watersysteem te reduceren, dient een waterbergingsvoorziening van 60 mm/m² verhard oppervlak te worden aangebracht op eigen terrein. Deze eis geldt voor elk aan te leggen afvoerend verhard oppervlak ongeacht de lozingssituatie; verhard oppervlak dat voorheen aanwezig was wordt niet in mindering gebracht op deze waterbergingsnorm. Bij toepassing van alternatieve voorzieningen (zoals groene daken) wordt de waterbergingsnorm gereduceerd op basis van de op dat moment geldende inzichten.
Voor inbreidingslocaties werkt de gemeente in uitzonderingsgevallen mee aan het elders realiseren van de benodigde waterberging, indien de initiatiefnemer aantoont dat het niet realiseerbaar is om deze in het plangebied aan te leggen. De initiatiefnemer de waterberging dan afkopen op basis van een concreet plan en tegen de werkelijke totale projectkosten (grondverwerving, projectvoorbereiding, uitvoeringskosten etc).
Toepassing plangebied
De planlocatie is niet gelegen in een keurwaterbeschermingsgebied of attentiegebied. In onderstaand tabel is de verharding in de huidige en toekomstige situatie beschreven.
Huidige situatie | Toekomstige situatie | ||
Bebouwing | 1.360 m² | 1.182m² | - 178 m² |
Verharding | 1.392 m² | 1.258m² | - 134 m² |
Onverhard | 1.104 m² | 1.416m² | + 312 m² |
Totale plangebied | 3.856 m² | 3.856 m² |
In dit geval dient er dus een waterberging van 60 mm gerealiseerd te worden op basis van het uiteindelijk verhard oppervlak van 1.182 + 1.258 = 2.440 m². Daarmee dient die waterberging een inhoud te hebben van (afgerond) 146 m³. De eisen die worden gesteld aan de waterbergingsvoorziening is opgenomen in bijlage F van het GRP. Deze bijlage is tevens al Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd.
Het plan omvat een geavanceerd systeem voor het opvangen en vertraagd afvoeren van hemelwater op eigen terrein. Door de implementatie van infiltratiekratten in de binnentuin en parkeervakken kan de piekbelasting tijdens zware regenval effectief worden opgevangen in een retentielaag. Dit draagt bij aan het duurzame waterbeheer van het gebouw. Momenteel wordt er een geotechnisch onderzoek uitgevoerd, de resultaten hiervan zullen worden verwerkt bij vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan BPBDMgrVerhstrong is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In Artikel 2 Wijze van meten zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming 'Verkeer' (Artikel 3)
De parkeervoorzieningen en ontsluiting van het plangebied zijn gelegen binnen de bestemming 'Verkeer'. Deze gronden zijn primair bestemd voor verkeerdoeleinden en verblijfsgebieden, zoals wegen, paden en parkeervoorzieningen. De inrit en uitrit zijn met een specifieke functieaanduiding (specifieke vorm van verkeer – 1 en – 2) vastgelegd op de verbeelding.
Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor groenvoorzieningen, afvalvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Verder zijn gronden binnen deze bestemming bestemd voor het houden van evenementen, het inrichten van standplaatsen, terrassen en hondenuitlaatstroken, alsmede het plaatsen van reclame-uitingen, voor zover toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Bestemming 'Wonen' (Artikel 4)
Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de 46 nieuw te realiseren wooneenheden in de vorm van zowel grondgebonden woningen, als appartementen.
In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd.
Beroepsmatige activiteiten
Het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten is tevens binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 40 m²).
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4.2' (Artikel 5)
Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels, Algemene wijzigingsregels, Algemene procedureregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In dit geval zal een anterieure overeenkomst gesloten worden zodat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan door de gemeente digitaal aangemeld bij de provincie Noord-Brabant door invulling van het e-formulier. In reactie daarop meldt de provincie dat het door de gemeente ingevulde formulier over de in het bestemmingsplan betrokken ruimtelijke aspecten de provincie geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De gemeente kan het wettelijk vooroverleg als afgerond beschouwen.
Het voorontwerpbestemmingsplan is via de Watertoets ter beoordeling aan het waterschap Aa en Maas aangeboden. De opmerkingen van het Waterschap zijn verwerkt in paragraaf 4.12.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
In het kader van betrokkenheid van de buurt heeft de initiatiefnemer een omgevingsdialoog gevoerd. Dit heeft plaatsgevonden middels middels een informatieavond op 13 november 2023 waarbij 28 omwonenden (adressen) zijn uitgenodigd. De uit het dialoog voortvloeiende vragen en opmerkingen zijn naderhand beantwoord en toegelicht aan de omwonenden. Een verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 14 bijgevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.