Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Langstraat 15a, 17 en 17a, Leende
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1658.BPLang15a17-vs01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Langstraat 15a, 17 en 17a, Leende’ met identificatienummer NL.IMRO.1658.BPLang15a17-vs01 van de gemeente Heeze-Leende.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 AAB:
Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.
 
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonische opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 aan-huis-verbonden bedrijf:
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
 
1.8 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.9 aardkundige waarden:
landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.10 archeologische verwachtingswaarde:
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen.
 
1.11 archeologisch waardevol:
gronden met actuele, hoge waarden, die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster (bebouwingsconcentratie 1+2);
a. bebouwingsconcentratie 1 (gewone bebouwingsconcentratie):
een met deze aanduiding aangegeven gebied, dat wordt gekenmerkt door:
  1. een vlakvormige verzameling van meer dan 15 gebouwen of bouwvlakken bij een kruispunt van wegen.
  2. een lijnvormige verzameling van meer dan 15 gebouwen of bouwvlakken langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwpercelen.
  3. de nabijheid van een kern en/of doorgaande weg.
b. bebouwingsconcentratie 2 (perifere bebouwingsconcentratie):
een met deze aanduiding aangegeven gebied, dat wordt gekenmerkt door: 
  1. een vlakvormige verzameling van meer dan 10 gebouwen of bouwvlakken bij een kruispunt van wegen.
  2. een lijnvormige verzameling van meer dan 10 gebouwen of bouwvlakken langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwpercelen.
  3. enige afstand van een kern en/of doorgaande weg. 
1.14 bestaande situatie:
a. t.a.v. bebouwing: bouwwerken aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan, en bouwwerken die op het moment van het van kracht worden van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
b. t.a.v. gebruik: legaal gebruik aanwezig op het moment van het van kracht worden van dit plan.
 
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
 
1.17 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
1.18 bijgebouw:
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.21 bouwlaag of verdieping(slaag):
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder/vliering.
 
1.22 bouwmassa:
een complex van aaneengebouwde bouwwerken.
 
1.23 bouwperceel:
aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.
 
1.24 bouwperceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere permanente voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd.
 
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct met de aarde verbonden is;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.27 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.
 
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit met uitzondering van supermarkten. Bedrijven gericht op consumentenverzorging, zoals kappers, schoonheidsspecialisten en nagelstudio's zijn hieronder begrepen.
 
1.30 ecologische hoofdstructuur/natuurnetwerk nederland:
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.
 
1.31 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
 
1.32 erker:
een voor de gevel uitgebouwde raampartij.

1.33 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
 
1.34 extensief recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en waarbij het gebruik weinig invloed heeft op de doeleinden binnen de bestemming.
 
1.35 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.
 
1.36 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.37 goede leefomgeving:
a. er is rekening gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten en volksgezondheid;
c. een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer, een en ander onder onverminderd hetgeen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is bepaald.
 
1.38 groen - landschapselement:
zie landschapselementen.
 
1.39 groenblauwe mantel:
gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone of die deze verbinden.
 
1.40 hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.
 
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, gelet op die bestemming, het belangrijkste is.
 
1.42 hydrologische betekenis:
gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied.

1.43 hydrologische waarden:
gronden met waarden in verband met een specifieke (geo)hydrologische en/of waterhuishoudkundige situatie, mede in relatie tot aanwezige aardkundige waarden en/of waterafhankelijke natuurwaarden.
Het gaat hier onder meer om verdrogingsbestrijding, waterberging en beekherstel.
 
1.44 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.45 kas:
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter.
 
1.46 kelder:
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.
 
1.47 kleinschalig kamperen:
kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie in de vorm van kamperen met kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen, zoals kamperen bij de boer.
 
1.48 kleinschalig logeren:
een nevenactiviteit bij een (bedrijfs)woning met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, namelijk 1 tot maximaal 14 nachten, ter plaatse verblijft. Een eenheid is een slaapplaats voor 2 personen.
 
1.49 kleinschalige voorzieningen:
Voorzieningen van geringe omvang aansluitend aan het bouwvlak voor extra ruwvoeropslag (b.v. een kuilvoerplaat).
 
1.50 kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.51 kwetsbare soorten/kwetsbare natuurwaarden:
zeldzame planten of dieren, die hoge eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving. Het gaat hier onder meer om: weidevogels, ganzen en zwanen, dagvlinders, amfibieën, reptielen en om bijzondere planten
.
1.52 kwaliteitsverbetering van het landschap:
een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
 
1.53 landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.54 landschapselementen:
de verzameling van landschappelijke beplantingen en kleine natuurelementen, welke onderdeel uitmaken van het lokaal landschappelijk raamwerk.
 
1.55 maatschappelijke en culturele voorzieningen:
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, zorgvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met - en ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.56 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.57 natuurwaarden:
de waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.
 
1.58 normaal onderhoud en/of gebruik:
tot het normaal onderhoud en/of gebruik van landbouwgronden, bossen/bosjes, natuurterreinen en landschapselementen behoort het reguliere beheer. Hiertoe behoort het normaal agrarisch beheer en het normaal bos-, natuur- en landschapsbeheer:
a. normaal agrarisch beheer, waaronder het maaien, beweiden en bemesten van grasland, het verbeteren van grasland door het scheuren van de grasmat buiten het broedseizoen van weidevogels en het direct opnieuw inzaaien, het ploegen en cultiveren van bouwland niet dieper dan de bouwvoor, het verbouwen van akkerbouwgewassen, zoals maïs in wisselteelt, het maaien en schonen van de sloot en slootkant en het vervangen van - en onderhoud aan drainage;
b. normaal bos-, natuur- en landschapsbeheer, waaronder het periodiek uitdunnen en snoeien van houtwal of singel, het knotten van bomen, het opvullen van open plekken in een houtwal of singel, alsmede het uitdunnen van bomen, laten liggen van dode bomen en het verwijderen van dode bomen.
 
1.59 omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.60 overig gebouw:
een gebouw, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat benut wordt voor het bouwen en opbouwen van wagens.
Het gaat hier onder meer om schuilhutten, nissenhutten, schuren, overkappingen, etc. ten behoeve van de bouw en opbouw van wagens (bijvoorbeeld ten behoeve van Carnaval, Brabantse Dag, Bloemencorso).
 
1.61 overkapping:
een constructie met niet meer dan drie wanden waarvan niet meer dan twee wanden tot de constructie behoren.
 
1.62 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel.

1.63 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.
 
1.64 raamprostitutie:
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.
 
1.65 recreatiewoning:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van gebruikers die hun hoofdverblijf/eerste woning elders hebben.
 
1.66 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
 
1.67 recreatieve voorziening:
voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik zoals musea, sportterreinen, speeltuinen, hondenoefenterreinen, dierenparken, openluchttheaters en groepsaccommodaties.
 
1.68 regionaal waterbergingsgebied:
een gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen
te gaan.
 
1.69 rijhal:
een overdekte voorziening, bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.
 
1.70 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte (woon-, werk- en leefomgeving) als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte, deze kwaliteit wordt bepaald door expliciete aandacht voor de ruimtelijk-functionele kwaliteit, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de architectonische kwaliteit, de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische kwaliteit van objecten en terreinen, mede in relatie tot het streekeigen karakter van de directe omgeving.
 
1.71 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.72 stacaravans:
een caravan of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd of uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
 
1.73 straatprostitutie:
het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.
 
1.74 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.75 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
 
1.76 verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.
 
1.77 voorgevel:
de gevel van een gebouw, die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is (bij een hoekgevel is er slechts sprake van één voorgevel).
 
1.78 voorgevelrooilijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.
 
1.79 water- en huishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
1.80 werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.
 
1.81 werkplaats:
ruimte waar een specifiek ambacht of vak wordt uitgeoefend, onder andere ten behoeve van dagbesteding van zorgbehoevenden.
 
1.82 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
 
1.83 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
1.84 woonboerderij:
een boerderij of boerderijgebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of kortgevelboerderij).
 
1.85 woonunit:
een tijdelijke extra woonruimte met zelfstandige voorzieningen, bestemd voor bewoning door mensen die vanuit een zorgvraag een tijdelijke behoefte aan woonruimte hebben.
 
1.86 zijdelingse-/achterperceelsgrens:
de niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.
 
1.87 zorgwonen:
een woonvorm waarin zowel minderjarigen als (jong)volwassenen met een bepaalde mate van begeleiding wonen en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden. Voorzieningen voor 24-uurs begeleiding behoren tot de mogelijkheden.
 
1.88 zorgwoning:
een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, bedoeld voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen, gericht op het verlenen van zorg.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen
 
2.1.1 afstand tot de weg:
de afstand tussen de bebouwing en de as van de weg.
 
2.1.2 afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse en achterste perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
 
2.1.3 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
 
2.1.4 bebouwingspercentage:
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
 
2.1.5 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.1.6 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
 
2.1.7 dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.1.8 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.1.9 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.1.10 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.1.11 peil:
a. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m in de diepte en 3,0 m in de hoogte.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
a. één woning per bouwperceel al dan niet met aan-huis-verbonden-beroep, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
b. maatschappelijke voorzieningen;
c. ter plaatse van de aanduiding:
  • ‘specifieke vorm van gemengd – zorgwonen’, zorg-wooneenheden, waarbij het aantal niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding aangegeven;
  • ‘specifieke vorm van gemengd – werkplaats’, een werkplaats en opslag;
  • ‘specifieke vorm van gemengd – rijhal’, een rijhal met een maatschappelijke functie;

d. houden van maximaal 8 paarden ten behoeve van zorgfunctie;
 
met de daarbij behorende:
 
f. erven en terreinen;
g. verkeer- en parkeervoorzieningen;
h. groenvoorzieningen;
i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
 
De oppervlakte aan bestaande gebouwen binnen de bestemming ‘Gemengd’ mag niet worden uitgebreid.
 
3.2.2 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen
 
Voor het bouwen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
 
a. aanbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
b. de totale oppervlakte van de aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:
  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;
  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;
  3. 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m².
c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter;
e. tot een afstand van 25,00 meter achter de voorgevel moet, bij vrijstaande woningen, aan één zijde van het perceel een zone van minimaal 3,00 m uit de zijdelingse perceelgrens vrij blijven van bijbehorende bouwwerken;
f. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelgrens bedraagt minimaal 1 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd.
Voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen, balkons, luifels, overkappingen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits:
g. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
h. de hoogte (met uitzondering van balkons) niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,25 meter;
i. de hoogte van de onderdoorgang onder een balkon niet minder bedraagt dan 2,60 meter;
j. de hoogte van de wand van een balkon maximaal 1,50 meter hoog is;
k. de gezamenlijke breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6 meter;
l. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt.
 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
 
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw is maximaal 2 meter;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw is maximaal 1 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter;
d. de bouw van antennes is toegestaan achter de achtergevel van het hoofdgebouw, mits de hoogte maximaal 15 m bedraagt.
 
3.2.4 Ondergrondse bouwwerken
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
 
a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
 
3.2.5 Openlucht zwembad
 
Voor het bouwen van een onoverdekt zwembad gelden de volgende regels:
 
a. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van de woning of het verlengde daarvan, op een afstand van niet meer dan 50 meter;
b. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens is minimaal 3 meter;
c. de oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 100 m²;
d. per bouwperceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
e. het zwembad mag niet hoger zijn dan 1 meter;
f. de ondergrondse bouwdiepte van het zwembad bedraagt maximaal 2,5 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
 
a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
b. het splitsen van woningen in meerdere woningen;
c. het gebruik van de buitenruimte voor opslag;
d. het gebruik van binnenruimte voor (statische) opslag ten behoeve van derden;
e. het gebruik van panden voor kamerverhuur.
 
3.3.2 Gebruik ten behoeve van verschillende functies
 
Binnen bestaande bebouwing
Alle toegestane functies vinden plaats binnen de bestaande bebouwing.
 
Verlenen zorg
Zorg mag uitsluitend worden verleend door personen die door een daar toe bevoegd instantie zijn goedgekeurd.
 
Zorgwonen
a. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – zorgwonen’ zijn zorg-wooneenheden toegestaan binnen de bestaande bebouwing;
b. Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
c. De zorg-wooneenheden mogen enkel worden bewoond door jongeren met een door een daartoe bevoegde instantie afgegeven indicatie dan wel als gevolg van een uithuisplaatsing op grond van een gerechtelijke uitspraak.
 
Werkplaats
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – werkplaats’ is binnen de bestaande bebouwing een werkplaats en (statische) opslag ten behoeve van eigen gebruik toestaan.
 
Rijhal
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – rijhal’ is een rijhal voor het berijden en africhten van paarden toegestaan.
 
Maatschappelijke activiteiten
a. Per dag mag aan maximaal 10 deelnemers met een zorgindicatie maatschappelijke activiteiten worden aangeboden.
 
3.3.3 Aan-huis-verbonden beroep
 
Aan-huis-verbonden beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:
 
a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 45 m²;
b. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
 
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting sloop
 
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting sloop' dient, binnen een termijn van 5 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan, de volledige jongveestal te zijn gesloopt. Het is niet toegestaan het gebouw opnieuw op te richten.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
a. woningen, al dan niet met aan-huis-verbonden beroep, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
b. kleinschalig logeren tot een maximum van 100 m² ten behoeve van maximaal twee eenheden;
met de daarbij behorende:
c. erven en terreinen;
d. verkeer- en parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
 
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
 
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. de maximale inhoud voor woningen bedraagt 1.000 m³. Ondergrondse ruimten zoals kelders worden niet meegerekend bij het bepalen van de maximale inhoud;
c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter bij vrijstaande woningen;
d. herbouw van woningen binnen het daartoe aangewezen bouwperceel is toegestaan, mits is verzekerd dat:
  1. de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
  2. overtollige bebouwing wordt gesloopt. 
4.2.2 Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen
 
Voor het bouwen van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
 
a. aanbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
b. de totale oppervlakte van de aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag per hoofdgebouw niet meer bedragen dan:
  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;
  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;
  3. 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m²;
c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 meter;
e. tot een afstand van 25 meter achter de voorgevel moet, bij vrijstaande woningen, aan één zijde van het perceel een zone van minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelgrens vrij blijven van bijbehorende bouwwerken. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan de genoemde 25 meter en 3 meter, geldt deze afstand als minimale afstand;
f. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelgrens bedraagt minimaal 1 meter, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
 
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw is maximaal 2 meter;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw is maximaal 1 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is maximaal 3 meter.
 
4.2.4 Ondergrondse bouwwerken
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
 
a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
 
4.2.5 Openlucht zwembad
 
Voor het bouwen van een onoverdekt zwembad gelden de volgende regels:
 
a. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van de woning of het verlengde daarvan, op een afstand van niet meer dan 50 meter;
b. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens is minimaal 3 meter;
c. de oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 100 m²;
d. per bouwperceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
e. het zwembad mag niet hoger zijn dan 1 meter;
f. de ondergrondse bouwdiepte van het zwembad bedraagt maximaal 2,50 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
 
a. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
b. het splitsen van een woning in meerdere woningen;
c. het gebruik van de gebouwen voor kamerverhuur;
d. het gebruik van de woning als recreatiewoning.
 
4.3.2 Aan-huis-verbonden beroep
 
Aan-huis-verbonden beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:
 
a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 45 m²;
b. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;
c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.4.1 Bed & breakfast
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels in artikel 4.1 onder b, ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen voor meer dan 2 eenheden, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
 
a. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
b. het maximaal aantal eenheden bedraagt 6;
c. de maximale oppervlakte bedraagt 150 m²;
d. de maximum verblijfsduur van gasten dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt 6 weken;
e. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
f. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
g. bedoeld gebruik mag geen hinder voor het woonmilieu opleveren en mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
h. bedoeld gebruik mag geen belemmering voor de omliggende bedrijven opleveren;
i. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande afwijkende maatvoering
 
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
 
a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan met een verleende omgevingsvergunning toegestane afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen, die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, moeten als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan met een verleende omgevingsvergunning toegestane afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke hoofdstuk 2 is voorgeschreven, moeten als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt, waarbij de afwijking niet groter mag zijn dan de vergunde situatie.
 
6.2 Realiseren verhard oppervlak
 
a. Bij het realiseren van verhard oppervlak moet sprake zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform de keur van het waterschap De Dommel, algemene regels en beleidsregels van het waterschap en het gemeentelijk hemelwaterbeleid.
b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a, mits advies is ingewonnen van het betrokken waterschap.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
 
a. Gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
b. Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning.
c. Het permanent bewonen van recreatiewoningen.
d. Kleinschalig kamperen.
 
7.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijk inpassingsplan
 
a. Gebruik van het perceel conform de bestemmingsomschrijvingen is toegestaan, mits de landschappelijke inpassing, maximaal 12 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan, is aangelegd en vervolgens aldus duurzaam in stand wordt gehouden.
b. Onder landschappelijke inpassing wordt in deze planregels verstaan het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 overige zone - groenblauwe mantel
 
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
 
8.2 wetgevingzone - beperkingen veehouderij
 
8.2.1 Aanduidingsomschrijving
 
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - beperkingen veehouderij':
 
a. is uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet toegestaan;
b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkende maatvoering bebouwing
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
 
a. Van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor burgerwoningen.
b. Van de regels en toestaan dat de bestemmingsgrenzen of het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
c. Van de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de inhoud per gebouwtje niet meer mag bedragen dan 50 m³;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
  3. de bebouwing landschappelijk inpasbaar is en de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
d. Van de regels ten behoeve van een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat: 
  1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
  2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw. 
9.2 Afwijkende maatvoering woningen
 
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven omvang van woningen voor het vergroten van een woning tot 1.000 m³ met inachtneming van de volgende voorwaarde:
 
a. Er is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering in de vorm van sloop van (overtollige) gebouwen, renovatie/restauratie van gebouwen en/of een adequate stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing.
 
9.3 Afwijkende diepte ondergronds bouwen binnen bouwvlak
 
Het bevoegd gezag kan binnen een bouwvlak een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
 
a. de regels voor het ondergronds bouwen zodat het mogelijk wordt ondergronds te bouwen buiten het grondoppervlak van bestaande gebouwen indien de hydrologie niet onevenredig wordt aangetast en de ruimtelijke kwaliteit versterkt wordt;
b. de regels voor het ondergronds bouwen, zodat het mogelijk wordt om tot een diepte van 4,5 meter te bouwen i.p.v. de reguliere diepte van 3,5 meter indien de hydrologie niet onevenredig wordt aangetast en de ruimtelijke kwaliteit versterkt wordt.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
 
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan.
 
10.2 Voldoende parkeergelegenheid
 
a. Voorzien dient te zijn in voldoende parkeergelegenheid op basis van het op dat moment geldende gemeentelijke parkeerbeleid.
b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
 
10.3 Voorrangsregeling
 
10.3.1 Strijdigheid belangen
 
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming blijft het belang van de dubbelbestemming overeind. De dubbelbestemming vormt het toegevoegde na te streven nieuwe beleid en levert als zodanig extra criteria op voor de uit te voeren toetsing bij de wijzigingsbevoegdheid. Kan bij wijziging niet aan deze criteria voldaan worden en/of wordt op enig vlak onevenredige schade aangebracht dan kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
11.2 Overgangsrecht gebruik
 
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Langstraat 15a, 17 en 17a, Leende’.