Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Drossaertstraat 11-11a Oud Gastel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1655.BPW6059-C001
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. Dit perceel heeft in het geldend bestemmingsplan een agrarische bestemming. Initiatiefnemer heeft het voornemen om de agrarische bestemming te wijzigen voor het vestigen van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
 
De gemeente Halderberge heeft in de brief van 28 januari 2021 laten weten in principe medewerking te willen verlenen aan het starten van een wijzigingsplanprocedure voor deze activiteiten.
 
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.      
         
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied, gelegen aan de Drossaertstraat in Oud Gastel, bevindt zich ten noorden van Roosendaal en ten zuiden van Oud Gastel. Ten oosten van het plangebied ligt de Rijksweg A17, de snelweg vormt een schakel tussen Dordrecht en Roosendaal. Ten westen van het plangebied ligt de provinciale weg N268, die loopt van de A17 bij industrieterrein Borchwerf II, langs Oud Gastel en Stampersgat naar de A4 bij Dinteloord.
 
Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Drossaertstraat en aan de westzijde en zuidzijde door agrarische gronden. Aan de noordzijde is het woonperceel Drossaertstraat 13 gelegen. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 1709 en 1710. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1 hectare.
     
Ligging plangebied    
 
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied aan Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel is het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge', vastgesteld op 14 december 2017 en in werking
per 24 mei 2018, van toepassing. Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch’ met de nadere aanduiding 'grondgebonden veehouderij'.
   
Binnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch' staat het agrarische gebruik (agrarische bedrijfsvoering en agrarische bedrijfsontwikkeling) centraal. Een grondgebonden veehouderij is een veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen, respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie.
 
In het plangebied zijn verder de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen van toepassing:
  • Waarde - Archeologie 2, voor de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingswaarden;
  • Veiligheidszone - externe veiligheid buisleidingen en Vrijwaringszone - buisleidingenstraat, waarvoor geldt dat in de zone rond de leidingen geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht;
  • overige zone - bebouwingsconcentraties, hiermee is de gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge van 24 september 2009, vertaald in het bestemmingsplan.
 
Wijzigingsbevoegdheid
In artikel 3.6.8 van het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de
het toevoegen van een aanduiding gebruiksgerichte paardenhouderij met in achtneming van de volgende regels:
 
  1. wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
  2. de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. de vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  4. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.
   
Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied in oranje (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)      
   
Toets aan geldend bestemmingsplan 
Initiatiefnemer heeft het voornemen om het perceel Drossaertstraat 11-11a te gebruiken voor gebruiksgerichte paardenhouderij. Op basis van het geldend bestemmingsplan is dit niet bij recht toegestaan. In artikel 3.6.8 van het geldend bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van een aanduiding 'gebruiksgerichte paardenhouderij'. Het voorliggend plan past binnen de wijzigingsvoorwaarden.
  
Conclusie
Om de gewenste situatie planologisch mogelijk te maken zal een wijzigingsplanprocedure moeten worden doorlopen. Bij een dergelijke procedure wordt de bestemming van het perceel planologisch veranderd, waarbij dat specifieke perceel een eigen ‘bestemmingsplan’ krijgt. In voorliggend geval zal de aanduiding 'gebruiksgerichte paardenhouderij' worden toegevoegd aan het perceel.
1.4 Opzet wijzigingsplan
Het wijzigingsplan "Drossaertstraat 11-11a Oud Gastel" bestaat uit de volgende stukken:
 
  • verbeelding, plan idn. NL.IMRO.1655.BPW6059-C001 
  • regels;
  • toelichting.
 
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het wijzigingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Landschappelijke context
De gemeente Halderberge wordt gekenmerkt door een sterke afwisseling in landschap. Deze
afwisseling is ontstaan door de overgang van het zandlandschap naar het lager gelegen open zeekleilandschap. Het zandlandschap in het oosten en zuiden van de gemeente is relatief kleinschalig van opzet met veel groene landschapselementen. Het westen en noorden van de gemeente bestaat grotendeels uit een onregelmatige, relatief grootschalige verkaveling. Dit landschap heeft een open karakter. In de oostelijke rand van de gemeente bevindt zich de dalvormige laagte van de Kibbelvaart, een natuurlijke waterloop die in de middeleeuwen in gebruik is genomen als turfvaart.
 
Het plangebied aan de Drossaertstraat 11-11a ligt ten zuidoosten van de kern Oud Gastel in het buitengebied van de gemeente Halderberge. De kern Oud Gastel is ontstaan als lintdorp aan de Dorpsstraat en is aan weerszijden van deze weg uitgebreid. Aan de oostzijde is aan de uitbreiding een halt gekomen door de situering van de Provincialeweg N268.  
 
Het plangebied aan de Drossaertstraat 11-11a ligt in het landschappelijk deelgebied Langenberg-Noordhoek (Landschapsplan Halderberge 2016 - 2025). De landschappelijke karakteristieken van dit gebied zijn het:
  • Open landschap op zandgrond met weinig, verspreid liggende agrarische bebouwing, deels voorzien van erfbeplanting.
  • Het deelgebied wordt doorsneden door dominerende lijnen van de A17, spoorlijn en hoogspanningsleidingen.
 
De gemeentelijke visie op dit gebied is:
  • Handhaven openheid en agrarische karakter.
  • Harde overgangen verzachten door aanbrengen afschermend groen (erfbeplanting )
2.2 Bestaande situatie
Op het perceel Drossaertstraat 11 en 11a was een agrarisch bedrijf (veehouderij) gevestigd, deze agrarische bedrijfsvoering is gestaakt. Op het perceel staat een bedrijfswoning met diverse agrarische opstallen. Deze opstallen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 880 m2.
 
Aan de westzijde van de bebouwing is een buitenrijbak voor paarden aanwezig. De overige ruimte binnen het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit weidegronden.
  
Het perceel heeft een dubbele ontsluiting op de Drossaertstraat, het parkeren vindt plaats op eigen terrein.  
 
           
Plangebied met bestaande bebouwing
 
      
Streetview boerderij met opstallen
        
2.3 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt op het perceel Drossaertstraat 11 en 11a een gebruiksgerichte paardenhouderij gevestigd. De gebruiksgerichte paardenhouderij is gericht op het africhten en trainen van paarden en het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden. Binnen deze categorie zijn drie veel voorkomende vormen:
  • pensionstallen;
  • maneges;
  • verenigingsaccommodaties.
 
Voor het perceel Drossaertstraat 11 en 11a is er sprake van een kleinschalige pensionstal voor paarden. De voormalige grupstal zal omgebouwd worden tot een paardenverblijf van tien paarden/pony’s. Twee van de paarden zijn voor eigen gebruik en de overige acht verblijven zullen worden verhuurd aan pensionklanten. De bestaande agrarische opstallen op het perceel zullen verder gebruikt worden voor  opslag van materieel en voer en voor een kantine/koffieruimte voor de ruiters.
Er is geen sprake van een manege, de lessen worden alleen gegeven aan mensen met een eigen paard van de pensionstalling. De klanten zijn hoofdzakelijk volwassenen, er komen geen kinderen jonger dan 12 jaar noch mensen met een beperking. Er worden geen feesten en partijen georganiseerd.
 
Er wordt geen bebouwing gesloopt of gerealiseerd op het perceel. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd en wordt gemoderniseerd. Er worden geen feesten of partijen georganiseerd, er zijn geen horeca of manegeactiviteiten op het perceel. 
 
De bestaande ontsluiting op de Drossaertstraat blijft gehandhaafd. In totaal zijn 4 parkeerplaatsen benodigd voor de paardenhouderij. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.     
 
Landschappelijke inpassing 
Het plangebied is gelegen in een open landschap, deze openheid is karakteristiek voor dit gebied en dient behouden te blijven.  Voor de landschappelijke inpassing van het perceel Drossaertstraat 11 is ervoor gekozen om de harde overgang van open landschap naar bebouwing iets te verzachten door het aanbrengen van incidenteel afschermend groen. Aan de noordzijde van de bebouwing wordt een groepje van drie bomen aangeplant, aan de west- en zuidzijde wordt een solitaire boom aangeplant. Deze landschappelijk inpassing is door de gemeente passend bevonden.
 
Voor wat betreft de bomen worden het alle iepen (maat 20/25). Dit is passend in het gebied. Bovendien zijn iepen niet gevaarlijk voor paarden en kunnen de bladeren gewoon eten.
 
Situatietekening landschappelijke inpassing
   
2.4 Toets aan de wijzigingsbevoegdheid
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. Dit perceel heeft in het geldend bestemmingsplan een agrarische bestemming. Initiatiefnemer heeft het voornemen om de agrarische bestemming te wijzigen voor het vestigen van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor gewijzigd te worden. Het geldend bestemmingsplan bevat hiervoor een wijzigingsbevoegdheid.
 
Toets aan artikel 3.6.8 Wijziging naar 'gebruiksgerichte paardenhouderij'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen door het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij' ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met in achtneming van de volgende regels:
 
  1. wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
    1. Hieraan wordt voldaan. Het plangebied betreft het bouwvlak uit het geldend bestemmingsplan.
  2. de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
    1. Hieraan wordt voldaan, naburige gronden worden niet beperkt qua gebruiksmogelijkheden. Zie paragraaf 4.1 Milieuzonering voor een nadere toelichting.
  3. de vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
    1. Hieraan wordt voldaan. De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal naar verwachting afnemen in de werkelijke situatie. Zie paragraaf 4.9 Verkeer en parkeren voor een nadere toelichting.
  4. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.
    1. Hieraan wordt voldaan, zie paragraaf 2.3 Toekomstige situatie.
 
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt
de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe
Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de
inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruim-
telijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie
gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
 
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefom-
geving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De com-
binatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische
keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
 
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
 
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken over-
heden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken.
Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
 
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch her-
stel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de
beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van
leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit
voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en
de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier
prioriteiten:
 
  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
  3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatre-
gelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
   
Toetsing aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waarmee geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.        
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
 
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
 
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
 
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit wijzigingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
 
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
 
Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling, de ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.   
3.1.4 Conclusie
  • De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de Nationale Omgevingsvisie niet van belang.
  • De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
  • Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal beleid
                             
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft op 14 december 2018 de omgevingsvisie Noord-Brabant
vastgesteld. De omgevingsvisie vindt zijn legitimatie in de Omgevingswet. Vanzelfsprekend staan de
achterliggende doelen van de Omgevingswet dan ook centraal in de positiebepaling van de Brabantse Omgevingsvisie. Onder het motto ‘eenvoudig beter’, doelt de Omgevingswet op meer inzichtelijkheid, en een grotere voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het Omgevingsrecht. Ook beoogt de wet meer bestuurlijke afwegingsruimte en een meer samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving. Het doel van de omgevingsvisie is om de kwaliteit van de leefomgeving voor alle Brabanders te verbeteren.
 
In de visie is voor verschillende programma’s de ambitie geformuleerd hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij zijn mobiliserende tussendoelen gesteld voor 2030 om het einddoel te kunnen bereiken. De uitwerking in programma’s is een opgave die de visie volgt en die in opeenvolgende bestuursperiodes de opdracht en ruimte geeft om dat met eigen accenten in te vullen.
 
Het belangrijkste programma dat hier een rol speelt is ‘omgevingskwaliteit’. Het Brabantse doel voor
2050 in dit programma is: ‘Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat wij op alle aspecten beter presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.’
 
Het tussendoel voor 2030 in dit programma is:
‘Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan
de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een
positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.’
 
Deze basisopgave is veelomvattend en gaat over milieuaspecten zoals een schone bodem, schoon
water (ondergrond) en schone lucht. Maar ook om landschappelijke- en cultuurhistorische
aantrekkelijkheid, een goede woon- en werkomgeving met een aantrekkelijk aanbod aan
voorzieningen, stilte en een natuurrijke omgeving, waarin biodiversiteit en recreatie hand in hand
gaan.
 
Toetsing aan de omgevingsvisie Noord-Brabant
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Er wordt geen bebouwing op het perceel gesloopt danwel toegevoegd. De landschappelijk kwaliteiten van het perceel en van de omgeving worden met dit plan niet aangetast.
 
Het initiatief voldoet aan het tussendoel voor 2030 omdat aan alle milieu wet- en regelgeving wordt voldaan en het waardevolle cultuurhistorische landschap blijft behouden. Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie voor Noord-Brabant.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
In de Omgevingsvisie zijn de strategische doelen van het provinciale beleid voor de langere termijn aangegeven. Het beleid en de daartoe te treffen maatregelen zijn uitgewerkt in programma's en waarden worden beschermd via een de omgevingsverordening. Per 25 oktober 2019 is de nieuwe Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov N-B) vastgesteld, geactualiseerd op 15 april 2022. Een omgevingsverordening is voor de Provincies verplicht om te hebben voordat de Omgevingswet per 2023 ingaat. Met een Interim omgevingsverordening zet de provincie Noord-Brabant een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening.
 
De Interim omgevingsverordening bevat geen nieuwe regels, maar voegt bestaande regels uit zes bestaande verordeningen samen, waaronder de Verordening Noord-Brabant. De regels zijn eenvoudiger opgeschreven en omgezet naar een nieuw digitaal systeem, met een meer gebruiksvriendelijke opbouw. Met de Interim omgevingsverordening zet de provincie ook een eerste stap om de regels beter te laten aansluiten bij de werkwijze van de Brabantse Omgevingsvisie en de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening zorgt ervoor dat de provincie en partijen waar ze mee samenwerkt ervaring kunnen opdoen met die nieuwe werkwijze. Waarbij er meer ruimte is om goede initiatieven van inwoners, ondernemers en andere overheden te ondersteunen en maatwerk toe te passen.
 
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld.
 
Vitaal platteland
Hierin zijn de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst voor het Landelijk gebied. Landelijk gebied omvat een onderverdeling in de subzones: Gemengd landelijk gebied en Groenblauwe mantel. In veel gevallen bestaan er voor beide zones gelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In die gevallen wordt gesproken over Landelijk gebied. Alleen als het nodig is onderscheid te maken, wordt in de betreffende regel gesproken over de subzone.
 
In de regels binnen deze afdeling wordt onderscheid gemaakt in het bestaande bedrijf, de uitbreiding van een bedrijf of de vestiging van een bedrijf. Er zijn geen regels opgenomen voor vormverandering van een bouwperceel of bestemmingsvlak. Dat is wijziging van de begrenzing van een bouw- of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte. In een voorkomend geval verwachten we dat een gemeente rekening houdt met omliggende waarden en functies in het gebied om af te wegen of de vormverandering aanvaardbaar is.
 
Artikel 3.61 Vestiging agrarisch-technisch hulpbedrijf / agrarisch-verwant bedrijf in Gemengd landelijk gebied
Vestiging op een bestaand bouwperceel van ten hoogste 1,5 hectare omvang is mogelijk in gemengd landelijk gebied. In de groenblauwe mantel geldt dat juist gestreefd wordt naar extensivering. Deze bedrijven hebben vaak een intensief karakter. De vestigingsmogelijkheid geldt daarom niet in de groenblauwe mantel.
 
Lid 1
  1. Een bestemmingsplan van toepassing op Gemengd landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf als:
  2. de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving qua omvang, effect op omliggende functies en ontsluiting past in de omgeving;
  3. de ontwikkeling niet leidt tot splitsing van het bouwperceel;
  4. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  5. mestbewerking is uitgesloten.
 
Lid 2
Als een binnen de omgeving passende omvang van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch-verwant bedrijf geldt een bouwperceel van ten hoogste 1,5 hectare.
 
Kwaliteitsverbetering landschap
Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling. Om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van deze regeling is in 2011 een handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap opgesteld. Vrijwel alle gemeenten in Brabant hebben de regeling verder uitgewerkt in beleid en regionaal afspraken gemaakt over de toepassing. Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing.
 
Omdat echter niet iedere ontwikkeling invloed uitoefent op de (kwaliteit van de) omgeving zijn een
aantal type ontwikkelingen uit te sluiten van die verplichting. Hierin worden drie categorieën
onderscheiden die anders kunnen worden benaderd vanwege hun aard of omvang. In de notitie
‘Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap 2013’ van de regio West-Brabant zijn deze uitgewerkt:
  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing. Het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5000m2, overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en maximaal 500m2 voormalige bedrijfsbebouwing resteert
  • Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie. 
Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding ‘norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied’. Er
dient rekening gehouden te worden met de norm voor wateroverlast. Voor bebouwing die is
gelegen buiten Stedelijk gebied geldt de norm van het omringende landgebruik. Voor het plangebied en de daarbinnen gelegen bebouwing geldt derhalve een overstromingskansnorm van éénmaal per 10 jaar (voor grasland).
 
Toets aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Er wordt geen bebouwing op het perceel gesloopt danwel toegevoegd. Dergelijke plannen hebben geen invloed op het watersysteem, er is geen waterschapsbelang bij deze ruimtelijke activiteit. De landschappelijk kwaliteiten van het perceel en van de omgeving worden met dit plan niet aangetast.
 
Het initiatief voldoet aan artikel 3.61 uit de omgevingsverordening. De ontwikkeling naar gebruiksgerichte paardenhouderij is passend in de omgeving en heeft geen nadelig effect op een veilige en gezonde leefomgeving (zie hoofdstuk 4 milieu- en omgevingsaspecten). Het bouwperceel is in oppervlakte kleiner dan 1,5 ha en de ontwikkeling leidt niet tot een splitsing van het bouwperceel. Mestbewerking op het perceel is uitgesloten. Er is geen sprake van overtollige bebouwing.
 
Het voorliggend plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.3) voor een categorie 2 ontwikkeling. Er is maatwerk geleverd zodat de inpassing in de juiste verhouding staat tot de ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied is gelegen in een open landschap, deze openheid is karakteristiek voor dit gebied en dient behouden te blijven. Voor de landschappelijke inpassing van het perceel Drossaertstraat 11 is ervoor gekozen om de harde overgang van open landschap naar bebouwing iets te verzachten door het aanbrengen van incidenteel afschermend groen. Aan de noordzijde van de bebouwing wordt een groepje van drie bomen aangeplant, aan de west- en zuidzijde wordt een solitaire boom aangeplant. Deze landschappelijk inpassing is door de gemeente passend bevonden.
 
Het plangebied ligt niet in het Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebied Krammer-Volkerak ligt op een afstand van meer dan 11 kilometer. Gezien de afstand van de planlocatie tot dit gebied zal de beoogde ontwikkeling (wijziging rundveehouderij naar paardenhouderij met 10 paarden) niet tot andere voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden leiden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling. Ten opzichte van het vigerend planologisch regime zal het aantal verkeersbewegingen van en naar de planlocatie iets toenemen. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate. De drempelwaarde van 0,0 mol/ha/jaar (stikstof) voor Natura 2000 gebieden zal niet worden overschreden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natuurnetwerk.
   
Het initiatief past binnen de interim omgevingsverordening voor Noord-Brabant.
    
        
3.2.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de omgevingsvisie Noord-Brabant en de interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Halderberge
De gemeenteraad heeft op 10 februari 2022 de omgevingsvisie Halderberge vastgesteld. De omgevingsvisie is één van de instrumenten onder de Omgevingswet. Deze nieuwe wet gaat in 2023 in werking. De omgevingsvisie is een visie op hoofdlijnen voor de héle gemeente. De visie gaat over de woon- en leefomgeving en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. Het gaat bijvoorbeeld over woningen, bedrijven, wegen, water, bodem en lucht. Maar ook landschap, natuur en cultureel erfgoed vallen eronder. In de omgevingsvisie beschrijft de gemeente ook hoe ze de samenleving veilig en gezond houden, nu en in de toekomst. De Omgevingswet gaat uit van vertrouwen en ruimte voor eigen initiatief. Daarom geeft de gemeente aan wat de gemeente doet. Maar in de visie staat ook wat inwoners, ondernemers, organisaties en andere partijen in de samenleving kunnen doen.
 
Met de omgevingsvisie wil de gemeente bereiken dat Halderberge aantrekkelijk blijft én nog aantrekkelijker wordt. De gemeente noemt dat “het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving”. Dat kan door de waarden te versterken én door bij te dragen aan de opgaven
 
Waarden
Het karakter van Halderberge wordt gekenmerkt de grote verschillen in de gemeente. Elke kern heeft z’n eigen karakter. En ook het buitengebied is erg divers. Uniek voor Halderberge is de overgang van klei naar zand. Daardoor kunnen we binnen de gemeente genieten van zowel polderlandschap en
bosgebieden. De gemeente wil dit bijzondere karakter van gebieden en kernen met hun eigen identiteit koesteren en versterken. Daarom wil de gemeente met elk initiatief ervoor zorgen dat de waarden en het karakter versterkt worden van dat deelgebied of kern.
 
Doorwerking plangebied
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'Bebouwingsconcentraties'. Het gaat hierbij om bebouwingslinten en bebouwingsclusters in het buitengebied. De verschillende bebouwingsconcentraties zijn beschreven in de gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties van 24 september 2009. Daarin zijn de kwaliteiten beschreven en in beeld gebracht. Daaruit kunnen locaties worden ontleend waar ontwikkelingen mogelijk zijn, zoals ruimte voor ruimte woningen. Deze gebiedsvisie blijft dus van toepassing.
 
Het plangebied ligt ook in een gebied dat is aangeduid als 'open polderlandschap'. De gebieden in het open polderlandschap zijn voornamelijk gevuld met agrarische functies. De agrarische sector is van oudsher een belangrijke en beeldbepalende sector in de gemeente en kent verschillende vormen, zoals akkerbouw, veeteelt, boomteelt en glastuinbouw. De natuurwaarden zijn dan ook gerelateerd aan deze agrarische functies. De sector draagt in sterke mate bij aan het groene karakter van de gemeente en de leefbaarheid van het buitengebied. Waarden in het open polderlandschap:
  • Agrarisch gebied met akker- en graslandgebieden en verspreid liggende agrarische bebouwing met beplanting
  • Open, lager gelegen, klei (en veen op klei) gebied
  • (Agrarische) natuur- en cultuurwaarden
  • Aanwezigheid van dijken en turfvaarten
  • Deels omringd door water: Markvlietkanaal, de Dintel, de Mark en de Kibbelvaart
 
Opgaven
De opgaven zijn de speerpunten van beleid waar de gemeente aan wil werken. De algemene speerpunten zijn:
  1. Werken aan een duurzame en klimaatbestendige omgeving
  2. Werken aan een gezonde en veilige leefomgeving
  3. Versterken van biodiversiteit
  4. Behoud en (her)ontwikkeling van bijzonder cultureel erfgoed
  5. Behoud en versterking van een aantrekkelijk buitengebied
  6. Versterken aantrekkelijkheid voor recreanten en toeristen
  7. Zorgen dat het in Halderberge goed wonen is voor iedereen
  8. Behoud van vitale kernen en een actieve samenleving
  9. Bieden van een aantrekkelijk economisch klimaat
Doorwerking plangebied
Voor het plangebied is met name speerpunt 5 van toepassing: Behoud en versterking van een aantrekkelijk buitengebied, Toekomstbestendig gebruik agrarisch vastgoed
Het buitengebied verandert. Door ontwikkelingen in de agrarische wereld stoppen steeds meer bedrijven met leegstaande gebouwen als gevolg. Leegstaande en verwaarloosde gebouwen hebben een grote invloed op de kwaliteit van het buitengebied. De ambitie van de gemeente is om leegstand zoveel mogelijk te voorkomen. Door het mogelijk maken en stimuleren van innovaties, creativiteit en herstructurering zijn ondernemers en bewoners minder kwetsbaar voor (ondermijnende) criminaliteit, wordt verkrotting en verrommeling tegengegaan en blijft het buitengebied vitaal.
 
 
  
Uitsnede structuurvisiekaart
      
Toets aan de Omgevingsvisie Halderberge
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
In de omgeving van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven die belemmerd kunnen worden in de bedrijfsvoering. Er wordt geen bebouwing op het perceel gesloopt danwel toegevoegd. De landschappelijk kwaliteiten van het perceel en van de omgeving worden met dit plan niet aangetast.
  
Door het toestaan van deze ontwikkeling wordt leegstand en verpaupering voorkomen, dit is passend binnen de ambitie van de Omgevingsvisie Halderberge.
                
3.3.2 Landschapsplan Halderberge 2016 - 2025
Het Landschapsbeleidsplan is een document dat gericht is op het duurzaam behoud, ontwikkeling en versterking van een groen samenhangend landschap. Enerzijds is het een beleidsstuk en anderzijds een doorvertaling naar uitvoeringsprojecten. Ook dient het document, bij ruimtelijke ontwikkelingen in het kader ‘toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap’, ter ondersteuning bij de behandeling van fysieke landschappelijke inrichtingsvoorstellen.
 
Toets aan het Landschapsplan Halderberge 2016 - 2025
Het plangebied aan de Drossaertstraat 11-11a ligt in het landschappelijk deelgebied Langenberg-Noordhoek (Landschapsplan Halderberge 2016 - 2025). De landschappelijke karakteristieken van dit gebied zijn het:
  • Open landschap op zandgrond met weinig, verspreid liggende agrarische bebouwing, deels voorzien van erfbeplanting.
  • Het deelgebied wordt doorsneden door dominerende lijnen van de A17, spoorlijn en hoogspanningsleidingen.
 
De gemeentelijke visie op dit gebied is:
  • Handhaven openheid en agrarische karakter.
  • Harde overgangen verzachten door aanbrengen afschermend groen (erfbeplanting )
Het voorliggend plan is voorzien van een landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.3) voor een categorie 2 ontwikkeling. Er is maatwerk geleverd zodat de inpassing in de juiste verhouding staat tot de ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied is gelegen in een open landschap, deze openheid is karakteristiek voor dit gebied en dient behouden te blijven. Voor de landschappelijke inpassing van het perceel Drossaertstraat 11 is ervoor gekozen om de harde overgang van open landschap naar bebouwing iets te verzachten door het aanbrengen van incidenteel afschermend groen. Aan de noordzijde van de bebouwing wordt een groepje van drie bomen aangeplant, aan de west- en zuidzijde wordt een solitaire boom aangeplant. Deze landschappelijk inpassing is door de gemeente passend bevonden.
3.3.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Omgevingsvisie Halderberge en het Landschapsplan Halderberge 2016 - 2025.
Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
 
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
 
Richtafstanden
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
 
Milieucategorie
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (m)
Richtafstand tot omgevingstype gemengd
gebied (m)
1100
23010
3.15030
3.210050
4.1200100
4.2300200
 
Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is
een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient
zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een
bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast,
zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.
4.1.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij. In de omgeving van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven die belemmerd kunnen worden in de bedrijfsvoering, andersom is het zo dat de omliggende bedrijven op een dusdanig grote afstand liggen dat er voor de bestaande bedrijfswoning in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op circa 300 meter van het plangebied ligt het bedrijventerrein Borchwerf met aan de rand bedrijven in de milieucategorie 3.2 (100 meter), op circa 250 meter ligt het agrarisch bedrijf Drossaertstraat 1 en op circa 300 meter ligt boomkweker Middenstraat 10.
 
Voor het plangebied aan Drossaertstraat 11-11a is het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' van toepassing. Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Agrarisch’ met de nadere aanduiding 'grondgebonden veehouderij'. Binnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch' staat het agrarische gebruik (agrarische bedrijfsvoering en agrarische bedrijfsontwikkeling) centraal. Een grondgebonden veehouderij is een veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen, respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie. Op basis van de VNG-notitie Bedrijven en milieuzonering (2009) heeft een grondgebonden rundveehouderij een grootste hinderafstand van 100 meter (geur). Een paardenhouderij heeft op basis van de VNG-notitie Bedrijven en milieuzonering (2009) een grootste hinderafstand van 50 meter (geur). De in de nabijheid gelegen burgerwoningen liggen op een grotere afstand dan 50 meter van de bestaande agrarische opstallen. Er is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat voor deze woningen.     
              
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
 
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
 
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
 
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
 
In binnen stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
 
Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:
 
  • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
  • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh. 
4.2.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De afstand tot de autosnelweg bedraagt 250meter. Het plangebied ligt buiten deze geluidzone. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.     
  
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3 Bodem
 
4.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
4.3.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
Met de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik dan het voormalige gebruik. Er wordt geen bebouwing op het perceel toegevoegd, de bodem wordt niet geroerd. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.
   
4.3.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
 
Besluit NIBM
 
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
 
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
 
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
 
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
 
Voor een agrarisch bedrijf wordt uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De bedrijfswoning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de bestaande situatie is er sprake van 19,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de nieuwe situatie is er sprake van een pensionstal voor paarden. Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een paardenhouderij een gemiddelde verkeersgeneratie van 4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per paard. In de nieuwe situatie is er ruimte voor 8 paarden in het pension. Dit zijn 32 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
CROW vermeldt daarbij dat het gaat om globale kerncijfers, waarbij een forse marge in acht moet worden genomen. In de werkelijke situatie zal het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal veel lager liggen. Met betrekking tot een pensionstal leert de ervaring dat een klant gemiddeld 3 keer per week naar de stal komt. Er is ruimte voor 8 paarden, het aantal motorvoertuigbewegingen komt dan uit op 24 per week en 3,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal naar verwachting afnemen in de werkelijke situatie, rekenend met de CROW-cijfers zal de verkeersaantrekkende werking toenemen.
  
De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
 
 
Om te beoordelen of er een goed woon- en leefklimaat is wordt de achtergrondconcentratie
beoordeeld. De achtergrondconcentratie fijnstof ter plaatse van het plangebied bedraagt
9-10 µg/m3, de norm bedraagt 25 µg/m3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse
van het plangebied bedraagt 14-16 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3. Hieruit is te concluderen dat
ter plaatse van het plangebied een aanvaardbare luchtkwaliteit aanwezig is.
 
Achtergrondconcentratie fijnstof PM2,5 (bron: Atlas leefomgeving)
 
Achtergrondconcentratie stikstofdioxide (bron: Atlas leefomgeving)
   
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
   
  
  
         
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
 
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
 
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
4.5.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij. In het plangebied zal er sprake zijn van een kleinschalig paardenpension. De voormalige grupstal zal omgebouwd worden tot een paardenverblijf van tien paarden/pony’s. Twee van de paarden zijn voor eigen gebruik en de overige acht verblijven zullen worden verhuurd aan pensionklanten. Er is geen sprake van een manege, de lessen worden alleen gegeven aan mensen met een eigen paard of aan klanten van de pensionstalling. De klanten zijn hoofdzakelijk zelfredzame volwassenen. Er komen geen kinderen jonger dan 12 jaar noch mensen met een beperking. 
 
Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied aan Drossaertstraat 11-11a is het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' van toepassing. In het plangebied zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen van toepassing:
  • Veiligheidszone - externe veiligheid buisleidingen en Vrijwaringszone - buisleidingenstraat, waarvoor geldt dat in de zone rond de leidingen geen (beperkt) kwetsbare objecten mogen worden opgericht;
 
Risicokaart
De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. De risicokaart geeft wel aan dat er transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied.
 
Transportroutes 
De volgende relevante transportroute is gelegen in de nabijheid van het plangebied:
  • Rijksweg A17 en Spoorlijn Traject Zevenbergsehoek – Roosendaal West. Het plangebied ligt vanwege toxische scenario’s binnen het invloedsgebiedvan zowel A17 als het spoor. Om die reden is een verantwoording van het groepsrisico van de bestaande bebouwing nodig.
Beperkte verantwoording groepsrisico Transportroutes
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tank (weg- of spoorvervoer) lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die
over de omgeving uit kan waaien. Bij een deel van de aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de
blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
 
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies. Op grond van artikel 1 lid l van het Bevi is er geen sprake van een nieuw kwetsbaar object. Op de locatie worden geen giftige stoffen gehouden. Er verblijven op de locatie geen zeer kwetsbare personen en op het bedrijf zijn nooit meer dan 10 personen tegelijk aanwezig. In werkelijkheid zal dit nog minder zijn, de regelmatige bezoekers (eigenaren/ruiters) van gestalde paarden zijn per dag hooguit 2,5 uur aanwezig op het terrein. Daarnaast leert de ervaring met een pensionstal dat de onregelmatige bezoekersgemiddeld maar 3 keer per week naar de stal komt. Hiermee zal de personendichtheid niet in onevenredige mate toenemen, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van het groepsrisico. 
 
Het uitvoeren van groepsrisicoberekeningen is vooral van belang om te bevestigen dat het berekende groepsrisico lager is dan 10% van de oriënterende waarde, waardoor geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig is. Gelet op de zeer lage personendichtheid mag worden verwacht dat het groepsrisico verwaarloosbaar is. In ieder geval is het groepsrisico ruimschoots lager dan 10% van de oriënterende waarde. Hierdoor is het duidelijk dat geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig.
 
Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
De hoogte van het groepsrisico van de verschillende risicobronnen wordt niet beïnvloed door de
voorgenomen ontwikkelingen. Er zijn derhalve geen specifieke maatregelen in het kader van deze
ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot de risicobronnen is de standaardverantwoording het standaardadvies van de Veiligheidsregio Midden- West-Brabant van toepassing. Hierin staat beschreven op welke wijze door de Veiligheidsregio in samenwerking met de gemeente Halderberge in algemene zin invulling wordt gegeven aan de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid (zie bijlage 1 van deze toelichting).
 
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied zijn meerdere buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen
worden vervoerd. Deze zijn gelegen in de buisleidingenstraat.
  
 
Uitsnede risicokaart
 
 
Beperkte verantwoording groepsrisico buisleidingen
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies. Op grond van artikel 1 lid l van het Bevi is er geen sprake van een nieuw kwetsbaar object. Er wordt geen bebouwing gerealiseerd binnen de veiligheidszone van de betreffende leidingenstraat. Op de locatie worden geen giftige stoffen gehouden. Er verblijven op de locatie geen zeer kwetsbare personen en op het bedrijf zijn nooit meer dan 10 personen tegelijk aanwezig. In werkelijkheid zal dit nog minder zijn, de regelmatige bezoekers (eigenaren/ruiters) van gestalde paarden zijn per dag hooguit 2,5 uur aanwezig op het terrein. Daarnaast leert de ervaring met een pensionstal dat de onregelmatige bezoekersgemiddeld maar 3 keer per week naar de stal komt. Hiermee zal de personendichtheid niet in onevenredige mate toenemen, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van het groepsrisico. 
 
Het uitvoeren van groepsrisicoberekeningen is vooral van belang om te bevestigen dat het berekende groepsrisico lager is dan 10% van de oriënterende waarde, waardoor geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig is. Gelet op de zeer lage personendichtheid binnen de 100% letaliteitszones van het relevante traject van de buisleidingen, mag worden verwacht dat het groepsrisico verwaarloosbaar is. In ieder geval is het groepsrisico ruimschoots lager dan 10% van de oriënterende waarde. Hierdoor is het duidelijk dat geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig.
 
Bestrijdbaarheid
Calamiteiten met hogedruk aardgastransportleidingen doen zich alleen voor als een leiding beschadigd raakt en gas ontsnapt. Een fakkelbrand is daarbij het maatgevende scenario. Bestrijding van het maatgevende scenario is in beginsel niet mogelijk. Uitgaande van een fakkelbrand ter hoogte van het plangebied, moet men er vanuit gaan dat vanwege de intense hittestraling de brandweer het plangebied pas kan betreden, nadat de fakkel gedoofd is. Op dat moment kan pas worden begonnen met de bestrijding van de door de fakkelbrand ontstane omgevingsbranden. De fakkel zal pas doven nadat de Gasunie de leiding heeft afgesloten/ingeblokt, dit kan tot een uur na aanvang duren.
De inzet van de hulpdiensten zal gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden. Gezien de omvang van het te verwachten effectgebied zal over het algemeen de inzet van een brandweercompagnie (ongeveer honderd man brandweerpersoneel en bijbehorend materieel) noodzakelijk zijn. Volgens de landelijke richtlijn vergt het formeren van een brandweercompagnie 45 minuten. Gezien de hoeveelheid personeel, materieel en de omvang van het te verwachten effectgebied dienen de bereikbaarheid en de blus/koelwatervoorzieningen vooral op gebiedsniveau te worden beoordeeld. Het grote aantal slachtoffers dat bij incidenten met hogedruk aardgastransportleidingen kan vallen, zal de capaciteit van de geneeskundige hulpverlening in veel gevallen te boven gaan.
 
Zelfredzaamheid
Uitgaande van een fakkelbrand op een ongunstige locatie, dichtbij het plangebied, moet men er rekening mee houden dat het pand binnen enige tijd zal gaan branden. Gezien de intense hittestraling is het waarschijnlijk dan niet mogelijk om het plangebied te ontvluchten. Bij een fakkelbrand ter hoogte van het plangebied is het dan ook waarschijnlijk dat bewoners dit niet zullen overleven.
Indien een fakkelbrand op een grotere afstand van het plangebied optreedt, is het schuilen in een gebouw in principe de beste optie. Na verloop van tijd zal de hittebelasting afnemen en dan is ontvluchting van het pand wellicht wel mogelijk. In geval van een calamiteit met de gasleiding dient tijdig te worden gewaarschuwd. Dit gebeurt normaliter door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) of een melding via NL-alert. Een fakkelbrand is echter ook zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen, waardoor de effectieve strategie voor zelfredzaamheid door aanwezigen juist kan worden ingeschat.
 
           
               
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6 Water
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
 
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. 
 
Regionaal Water en Bodemprogramma (RWP)
Op 22 december 2021 is het nieuwe Regionaal Water en Bodemprogramma (RWP) van de provincie Noord-Brabant in werking gegaan voor de komende 6 jaar, dat is vastgesteld op 3 december door Provinciale Staten. Veilig, schoon en voldoende water en een gezonde bodem zijn de streefdoelen van het programma. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu- en Waterplan en onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland.
 
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheergebied van het waterschap Brabantse Delta.
Het bestuur van het waterschap Brabantse Delta heeft in december 2021 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. Het Waterbeheerprogramma is samen met gemeenten, industriële en agrarische ondernemers, natuurverenigingen, de provincie en het rijk opgesteld. Het waterschap richt zich op een goede uitvoering van de wettelijke taken rondom waterveiligheid, waterkwaliteit en watersysteembeheer. Daarbij houdt het waterschap rekening met de toekomstbestendigheid van het watersysteem. In algemene zin streeft het waterschap naar:
  • het creëren van gunstige condities in het watersysteem en de afvalwaterketen, die aansluiten bij de behoeften van de huidige en toekomstige gebruikers (mensen, bedrijven, natuur);
  • een leefomgeving die de effecten van de klimaatveranderingen kan opvangen met acceptabele risico’s voor mens, milieu en economie;
  • tevredenheid van samenwerkingspartners over de open houding van het waterschap om kansen te bieden en te verzilveren voor koppeling van andere initiatieven. 
Brabant Keur
Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en de Dommel geldt
dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig
zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog
water. Bij veel projecten is sprake van een toename van het verhard oppervlak. Hieromtrent is
bij de Algemene regels van de keur het volgende opgenomen:
  • Bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 500 m2 stelt het waterschap geen andere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijk beleid;
  • Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 500 m2 maar minder dan 10.000 m2 moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel: benodigde compensatie (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m2);
  • Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m2 is een watervergunning nodig.
Gemeente Halderberge, gemeentelijk rioleringsplan 2020-2023 (GRP)
De gemeente Halderberge heeft haar waterbeleid opgenomen in het ‘GRP Halderberge 2020-2023, zoals vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 juli 2019. In het plan wordt beschreven hoe het stedelijk watersysteem in de huidige situatie functioneert en met welke uitdagingen en ontwikkelingen de gemeente in de nabije toekomst te maken krijgt. Dit dient als vertrekpunt voor de visie op lange termijn, de strategie op korte termijn en een transparante, toekomstbestendige financiering.
     
     
4.6.2 Watertoets
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
 
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
Het betreft hier een wijziging van het gebruik van de bestaande bebouwing. Dergelijke plannen hebben geen invloed op het watersysteem, er is geen waterschapsbelang bij deze ruimtelijke activiteit.
4.6.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
 
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
 
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
  • een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  • - een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
 
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
4.7.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Binnen het plangebied wordt geen bebouwing gerealiseerd of gesloopt. Er vindt geen verstoring plaats van mogelijk aanwezige beschermde planten en dieren. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk of Natura 2000 gebied. Het voorgenomen plan maakt geen ontwikkeling of activiteiten mogelijk die een negatief effect hebben op deze thema’s.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in het Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebied Krammer-Volkerak ligt op een afstand van meer dan 11 kilometer. Gezien de afstand van de planlocatie tot dit gebied zal de beoogde ontwikkeling (wijziging rundveehouderij naar paardenhouderij met 10 paarden) niet tot andere voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden leiden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling. Ten opzichte van het vigerend planologisch regime zal het aantal verkeersbewegingen van en naar de planlocatie iets toenemen. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate.  De drempelwaarde van 0,0 mol/ha/jaar (stikstof) voor Natura 2000 gebieden zal niet worden overschreden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natuurnetwerk.     
 
Soortenbescherming
Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten (bijv. vogels) op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand aan eventuele werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten. Het initiatief betreft echter alleen een formalisering van het feitelijk gebruik, er is geen risico op verstoring van beschermde soorten.
 
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
 
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli-huismus tot 15 augustus).
 
Als bekend is dat er werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
 
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
  
       
4.7.3 Conclusie
 
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op het gebied van ecologie is daarom ook niet nodig.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
 
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
 
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
 
4.8.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Binnen het plangebied wordt geen bebouwing gerealiseerd of gesloopt.
 
Archeologie
Voor het plangebied aan Drossaertstraat 11-11a is het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' van toepassing. In het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 van toepassing voor de bescherming van de ter plaatse aanwezige hoge archeologische verwachtingswaarden. Op deze gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. bouwwerken die voor onderzoek noodzakelijk zijn, of;
  2. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid, of;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,40 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m2, of;
  5. bouwen binnen reeds bestaande bouwvlakken.
Binnen het plangebied worden geen gebouwen gerealiseerd of bodemwerkzaamheden verricht die dieper gaan dan 0,40 m. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
 
Cultuurhistorie
Voor cultuurhistorie is de provinciale cultuurhistorische waardenkaart geraadpleegd. In de
waardenkaart zijn cultuurhistorische waardevolle regio’s, complexen, gebieden en landschappen
aangewezen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een complex, gebied of landschap. Wel
maakt het plangebied onderdeel uit van een regio. Het plangebied ligt in de regio aangeduid als 'West-brabantse Venen' en ‘Brabant van het verdwenen veen’. De winning en het transport van turf heeft het landschap eeuwenlang beheerst. Hieraan herinneren de (relicten  van) turfvaarten en de turfhoofden. De ontginning van het veen heeft de ontwikkeling van het gebied mogelijk
gemaakt. Op de afgeveende gronden werden nieuwe dorpen gesticht, landgoederen, landbouwgronden en  productiebossen aangelegd.
 
Uitsnede provinciale cultuurhistorische waardenkaart (plangebied aangeduid met ster)
 
De gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart is ook geraadpleegd. De kaart toont dat de Drossaertstraat een historische weg is. Als uitgangspunt voor deze wegen is gegeven: ‘Uitgangspunt: benutten van patronen als basis bij ruimtelijke ontwikkelingen en recreatief medegebruik’. Voorliggend plan wijzigt de oude weg niet. De weg blijft gebruikt worden als ontsluiting van het gebied. Het plan sluit dan ook aan op de aanwezige historische structuur.
 
 
Uitsnede gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart (plangebied aangeduid met ster)
  
De ontwikkeling van het perceel Drossaertstraat 11-11a is een wijziging van gebruik vindt plaats binnen de bestaande structuren van het landschap, er wordt geen afbreuk gedaan aan de beschreven cultuurhistorische waarden van de omgeving en de bodem wordt minimaal geroerd. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
                   
     
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9 Verkeer en parkeren
4.9.1 Algemeen
Voor het bepalen van de parkeernorm en om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW en de Kadernota Parkeren 2017-2021. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
4.9.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
 
Verkeer
Voor een agrarisch bedrijf wordt uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie van 11 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De bedrijfswoning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de bestaande situatie is er sprake van 19,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de nieuwe situatie is er sprake van een pensionstal voor paarden. Volgens de CROW-publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een paardenhouderij een gemiddelde verkeersgeneratie van 4 motorvoertuigbewegingen per etmaal per paard. In de nieuwe situatie is er ruimte voor 8 paarden in het pension. Dit zijn 32 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
CROW vermeldt daarbij dat het gaat om globale kencijfers, waarbij een forse marge in acht moet worden genomen. In de werkelijke situatie zal het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal veel lager liggen. Met betrekking tot een pensionstal leert de ervaring dat een klant gemiddeld 3 keer per week naar de stal komt. Er is ruimte voor 8 paarden, het aantal motorvoertuigbewegingen komt dan uit op 24 per week en 3,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal naar verwachting afnemen in de werkelijke situatie, rekenend met de CROW-cijfers zal de verkeersaantrekkende werking toenemen. De bijdrage van het extra verkeer zal niet leiden tot verkeersonveilige situaties in het gebied. Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie.
 
Parkeren
Voor het parkeren bij een bedrijfsmatige paardenhouderij moet op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiervoor wordt aangesloten op de Kadernota Parkeren 2017-2021.
Het buitengebied is hierbij van toepassing. Het plan voorziet in een paardenhouderij (manege) met acht stallen en een woonhuis. Het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt:
  • Manege 8 x 0,5 = 4,0 pp.
  • Woning 1 x 2,3 = 2,3 pp
  • Totaal 6,3 pp. = 7 pp.
 
Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. 
         
4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
 
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
 
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
 
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
 
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
 
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Drossaertstraat 11-11a in Oud Gastel. De agrarische bestemming wordt gewijzigd voor de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.
Onderhavige uitbreiding betreft een uitbreiding van een paardenhouderij op basis van C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. is een m.e.r.- beoordelingsplichtig pas noodzakelijk bij het houden van 100 paarden of meer. Op de planlocatie worden 10 paarden gehouden. Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
 
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
 
4.10.3 Conclusie
 
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11 Kabels en leidingen
 
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied zijn meerdere buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen
worden vervoerd. Deze zijn gelegen in de buisleidingenstraat. In paragraaf 4.5 Externe veiligheid is hier uitgebreid op in gegaan. De buisleidingenstraat leidt voor dit plan dit niet tot enige belemmering.
   
Hoogspanningsleidingen
De hoogspanningsleiding ten noordwesten van het plangebied leidt voor dit plan niet tot enige belemmering.
 
Rioolleidingen
De riolering leidt voor dit plan dit niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Indien er in de toekomst grondwerkzaamheden plaatsvinden op het perceel zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning de wettelijk verplichte KLIC-melding moeten worden uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
 
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Opzet van het plan
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
 
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
 
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
 
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
 
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten: 
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.
In dit voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge', NL.IMRO.1655.BP6009-C002, van toepassing verklaard.
Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’ en het ‘wijzigingsplan’. In artikel 2 en artikel 3 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4 wordt ten slotte afgesloten met de overgangsregels en een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.
   
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge', van de gemeente Halderberge, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.1655.BP6009-C002 zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan, met uitzondering van een aantal gewijzigde regels.
 
De gewijzigde regel heeeft betrekking op de hierna beschreven onderdeel:
 
  • Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing van het perceel. 
                     
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend wijzigingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
 
Met onderhavig plan wordt op het perceel Drossaertstraat 11-11a wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De financiële kosten worden verzekerd door het heffen van leges en het aangaan van een overeenkomst met de initiatiefnemer. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
 
Het voorliggend wijzigingsplan wordt bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
   
6.2 Financiële haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Noord-Brabant
Het wijzigingsplan is voorgelegd aan de Provincie Noord-Brabant. Het plan is in beginsel in overeenstemming met onze provinciale belangen en leidt tot een enkele opmerking.
 
Graag zou de provincie nader toegelicht zien dat de landschappelijke inpassing bestaande uit 5 knotwilgen verdeeld over drie clusters passend is bij de Visie die de gemeente nastreeft voor dit gebied, waarvoor zij aangeeft dat : ‘ Het plangebied is gelegen in een open landschap, deze openheid is karakteristiek voor dit gebied en dient behouden te blijven. Voor de landschappelijke inpassing van het perceel Drossaertstraat 11 is ervoor gekozen om de harde overgang van open landschap naar bebouwing iets te verzachten door het aanbrengen van incidenteel afschermend groen’. Met de gekozen opzet om knotwilgen te planten lijkt dit niet te kloppen. De provincie is overigens van oordeel dat de openheid van het gebied gecontrasteerd zou kunnen worden met een dik aangezette erfbeplanting en een bijdrage zou  kunnen leveren aan omgevingskwaliteit.
 
De landschappelijke inpassing is naar aanleiding van deze reactie aangepast. De 5 knotwilgen zijn vervangen door 5 iepen (maat 20/25). Deze bomen krijgen een flinke omvang met meer blijvend bladvolume. Dit is passend in het gebied.
 
7.1.3 Waterschap
Het wijzigingsplan is voorgelegd aan het Waterschap Brabantse Delta. Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het plan geeft het Waterschap een positief wateradvies.
7.1.4 Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
Het wijzigingsplan is voorgelegd aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. In het plangebied vallen de 10-06 contour en verschillende veiligheidsafstanden van verschillende buisleidingen. De veiligheidsregio is daarom terughoudend met het toestaan van gebruik van de gronden door derden. De brandweer ziet graag naar de toekomst toe geborgd dat het gebruik door derden wordt beperkt. En ziet dus graag strengere regels terug in het wijzigingsplan. De volgende regels (artikel 2.5) zijn hiervoor toegevoegd aan het wijzigingsplan:
 
2.5
In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.4 van het bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge' van de gemeente Halderberge met identificatienummer NL.IMRO.1655.BP6009-C002 geldt:
 
  1. Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' wordt in ieder geval gerekend:
  1. het bedrijfsmatig organiseren van feesten en partijen op locatie;
  2. het gebruik van de faciliteiten door personen zonder een eigen paard in het pension;
  3. het organiseren van wedstijden voor combinaties buiten deze stal;
  4. het toestaan van een zorgfunctie (dag-verblijf/dagbesteding) op het perceel voor kinderen onder de 12 jaar en/of personen met een beperking ofwel verminderd zelfredzame personen;
  5. een agrarische dagbesteding voor kinderen en ouderen of personen met een beperking;
  6. een georganiseerde groepsaccomodatie zowel met als zonder overnachting.
      
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
 
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit wijzigingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners.
 
Omgevingsdialoog
De omwonenden van het plangebied zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over de voorgenomen plannen van de initiatiefnemer. Geen van de omwonenden hebben bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling (zie bijlage 1 van deze toelichting). 
      
7.3 Ontwerp en zienswijze
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Drossaertstraat 11-11a Oud Gastel’ heeft van donderdag 17 november 2022, gedurende zes weken (tot en met woensdag 28 december 2022) voor een ieder ter inzage gelegen. Er is in deze periode één zienswijze ingediend door de provincie Noord-Brabant. De zienswijze heeft geleid tot een aanpassing van het wijzigingsplan.
 
Zienswijze
Graag zou de provincie nader toegelicht zien dat de landschappelijke inpassing bestaande uit 5 knotwilgen verdeeld over drie clusters passend is bij de Visie die de gemeente nastreeft voor dit gebied, waarvoor zij aangeeft dat : ‘ Het plangebied is gelegen in een open landschap, deze openheid is karakteristiek voor dit gebied en dient behouden te blijven. Voor de landschappelijke inpassing van het perceel Drossaertstraat 11 is ervoor gekozen om de harde overgang van open landschap naar bebouwing iets te verzachten door het aanbrengen van incidenteel afschermend groen’. Met de gekozen opzet om knotwilgen te planten lijkt dit niet te kloppen. De provincie is overigens van oordeel dat de openheid van het gebied gecontrasteerd zou kunnen worden met een dik aangezette erfbeplanting en een bijdrage zou  kunnen leveren aan omgevingskwaliteit.
 
Reactie
De landschappelijke inpassing is naar aanleiding van deze zienswijze aangepast. De 5 knotwilgen zijn vervangen door 5 iepen (maat 20/25). Deze bomen krijgen een flinke omvang met meer blijvend bladvolume. Dit is passend in het gebied.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden, niet belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij niet in de gelegenheid waren een zienswijze naar voren te brengen en niet belanghebbenden die tegen een eventuele wijziging van het wijzigingsplan zijn t.o.v. het ontwerpwijzigingsplan tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.