direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kapelstraat 12 te Oudenbosch
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BPW6031-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel gelegen aan de Kapelstraat 12 in Oudenbosch bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. De eigenaar van deze locatie wenst hier duurzaam te blijven wonen en de bestaande woning te verbouwen en uit te breiden. De uitbreiding van de woning is op dit moment niet mogelijk omdat op de locatie geen sprake meer is van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering. De beoogde ontwikkeling past daardoor niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan.

Om de ontwikkeling toch juridisch te kunnen regelen wordt middels dit wijzigingsplan de bestemming gewijzigd naar 'Wonen' met aanduiding 'specifieke vorm van wonen VAB' (VAB = voormalig agrarisch bedrijf). Hiermee kan eigenaar op deze locatie blijven wonen en de bestaande woning uitbreiden.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Kapelstraat 12 in Oudenbosch. Deze locatie is gelegen in het buitengebied ten zuidoosten van Oudenbosch. Het perceel is kadastraal aangeduid als Oudenbosch, sectie F, nummer 61.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0001.png"

Figuur 1.2.1: Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het eerste herzieningsbestemmingsplan 'Buitengebied Halderberge' uit 2017, in werking getreden per 24 mei 2018. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'grondgebonden veehouderij'. Daarnaast zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 7' en een 'bouvlak' opgenomen.

Daar feitelijk geen sprake (meer) is van een volwaardig agrarisch bedrijf ter plaatse is de beoogde ontwikkeling niet toegestaan binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0002.png"

Figuur 1.3.1: Uitsnede bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Halderberge Buitengebied'. Plangebied globaal aangeduid met blauwe pijl (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen getoetst aan de regels van de wijzigingsbevoegdheid uit bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'. Hoofdstuk 4 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst.

Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In Hoofdstuk 7 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste

situatie is het uitgangspunt voor het bestemmingsplan en moet op een goede manier in de huidige situatie gepast worden.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied

Binnen het plangebied zijn de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig bestaande uit een drietal aaneen gebouwde schuren en een bedrijfswoning. Daarnaast is een bedrijfswoning en een kleinschalige hobbykas aanwezig. In het verleden was op deze locatie een rundveehouderij met vleesvee gevestigd. Reeds enkele jaren terug is de bedrijfsvoering al beëindigd.

Aan de voormalige bedrijfsgebouwen is erfverharding aangebracht, de overige gronden zijn in gebruik als tuin. De locatie is ontsloten via een inrit ten zuiden van de bedrijfswoning. In figuur 2.1.1 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0003.png"

Figuur 2.1.1 Huidige situatie plangebied

Tabel: Oppervlakte gebouwen bestaand

Gebouw:   Oppervlakte:  
Woonhuis   110 m2  
Voormalige agrarische bedrijfsgebouwen   400 m2  
Hobbykas   60 m2  
Totaal:   570 m2  

De omgeving

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. De omgeving kenmerkt zich door het landschap met bomenrijen langs wegen, bossingels en solitaire bomen. De Kapelstraat betreft een (agrarisch) bebouwingslint waaraan (agrarische) bedrijven en woningen zijn gelegen. Figuur 2.1.2 tot en met figuur 2.1.4 tonen een aantal afbeeldingen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0004.png"

Figuur 2.1.2: Foto voorzijde huidige bedrijfswoning

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0005.png"

Figuur 2.1.3: Foto van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen gezien vanaf de Kapelstraat (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0006.png"

Figuur 2.1.4: Foto van de Kapelstraat (Bron: Google Streetview)

2.2 Beoogde situatie

Met dit wijzigingsplan wordt de huidige voormalige agrarisch bedrijfslocatie omgezet naar een woonlocatie. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn reeds gestaakt. De voormalige bedrijfsgebouwen worden in gebruik genomen ten behoeve van de opslag van eigen werktuigen en overig materieel. Deze zijn benodigd voor het onderhoud van de omliggende gronden. De totale kavel behorende tot de locatie heeft namelijk een omvang van 4.190 m2, waarvan een gedeelte in gebruik is als moestuin. Daarnaast worden de gebouwen in gebruik genomen ten behoeve van het hobbymatig houden van een beperkt aantal vee (circa 4 stuks rundvee en 10 kippen) en als berging en garage bij de woning.

Aan de woning wordt een beperkte uitbreiding gedaan. Aan de zuidzijde zal een aanbouw (1 bouwlaag) gerealiseerd worden met een omvang van circa 45 m2. De aanbouw is noodzakelijk om de woning levensloopbestendig te maken. Hierdoor kan bijvoorbeeld voorzien worden in een slaap- en badkamer op de begane grond. De totale inhoud van de woning inclusief de beoogde aanbouw bedraagt 731 m3. Dit is passend binnen de maximale inhoudsmaat voor woningen.

Met dit wijzigingsplan wordt het volledige huidige agrarisch bouwvlak met een omvang van 2.912 m2 gesaneerd. In de beoogde situatie worden de gronden ter plaatse van de bestaande bebouwingen omgezet naar een woonbestemming. De overige gronden worden omgezet naar een agrarische bestemming, waarbinnen tevens een tuin bij woning toegestaan is. Daarnaast worden gronden omgezet naar een bestemming groen ten behoeve van landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0007.png"

Figuur 2.2.1: Plattegrondtekening begane grond woning en nieuwe aanbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0008.png"

Figuur 2.2.2: Impressie vooraanzicht woning met nieuwe aanbouw

Hoofdstuk 3 Toetsing aan de wijzigingsregels

De wijzigingsvoorwaarden zijn vastgelegd in artikel 3.6.9 van de regels uit bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'. In onderstaande tabel zijn de wijzigingsvoorwaarden vermeld en is het initiatief aan de betreffende bepalingen getoetst.

Tabel: Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden geldend bestemmingsplan

  criterium   toetsing  
a   de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;   Enkel ter plaatse van het huidige agrarisch bouwvlak worden de gronden gewijzigd naar een woonbestemming. De nieuwe woonbestemming omvat de woning en de bijgebouwen (voormalige agrarische bedrijfsgebouwen). De overige gronden krijgen een agrarische bestemming, waarbinnen ook tuinen bij de woning zijn toegestaan. Daarnaast worden gronden met groen bestemd ten behoeve van de landschappelijke inpassing.  
b   het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;   Ter plaatse wordt geen agrarisch bedrijf (meer) uitgevoerd. Vanwege de kleinschaligheid van de locatie is agrarisch hergebruik ook niet langer mogelijk. In de beoogde situatie worden enkel hobbymatig nog een beperkt aantal stuks vee gehouden.  
c   het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - VAB' bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;   Met dit wijziginsplan wordt het bouwvlak verwijderd en de ter plaatse hiervan het bestemmingsvlak 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - VAB' opgenomen. Hierbinnen liggen de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen.  
d   de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;   De woning levert geen onevenredige beperkingen op voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven. Dit is uitgebreid uiteengezet in Hoofdstuk 5 van deze toelichting.  
e   de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieu-hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;   De woning is aanvaardbaar vanuit oogpunt van een milieu-hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat. Dit is uitgebreid uiteengezet in Hoofdstuk 5 van deze toelichting.  
f   de voormalige overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij:
1. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte, waarbij het bestemmingsvlak zoveel mogelijk wordt verkleind;

2. het bestemmingsvlak maximaal 0,5 ha mag bedragen;

3. er maximaal 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing toegestaan is voor doelmatig gebruik, waarbij de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' wordt gebruikt om deze bijbehorende bouwwerken te duiden;  
Op de locatie is geen overtollige bebouwing aanwezig. Alle aanwezige gebouwen zijn in gebruik als berging/opslag voor werktuigen en overig materieel, hobbymatige kas en het hobbymatig houden van een beperkt aantal stuks vee.

1. Er is zuinig ruimtegebruik toegepast. Het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' sluit aan bij de bestaande gebouwen, erven en tuinen.

2. Het bestemmingsvlak 'Wonen' heeft in de beoogde situatie een oppervlakte van circa 1.700 m2.

3. In de beoogde situatie worden alle aanwezige bedrijfsgebouwen behouden. Dit is een oppervlakte van 460 m2 en dus toegestaan. Zoals hierboven gemotiveerd is er een doelmatig gebruik voor deze gebouwen. Op de verbeelding wordt de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken begrenst.  
g   er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';   Met dit planvoornemen is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering door het aanleggen van een landschappelijke inpassing. In Bijlage 1 van de regels is het landschappelijk inpassingsplan bijgevoegd. Dit plan voldoet aan de eisen voor kwaliteitsverbetering van het landschap conform het afsprakenkader van regio West-Brabant. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.2.3. De landschappelijke inpassing wordt vastgelegd in dit wijzigingsplan door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.  
h   bij rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten met een oppervlakte groter dan 500 m2 geldt de bestaande oppervlak als maximaal resterende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.   Er zijn geen rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten aanwezig binnen het plangebied.  

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Deze 14 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.

Doorwerking op plangebied

Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op één van de 14 nationale belangen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Doorwerking op plangebied

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken echter geen van de 14 rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.

Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

Op 12 mei 2017, is het besluit tot wijziging van de ladder voor duurzame verstedelijking in het Staatsblad verschenen. De wijziging voorziet in een aanpassing van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en is in werking getreden op 1 juli 2017. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Doorwerking op plangebied

Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een agrarisch bedrijf naar een woonbestemming. De bestaande bedrijfswoning wordt daarbij gehandhaaft. Daar er met dit wijzigingsplan geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt worden is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere onderbouwing aan de Ladder is daarmee niet noodzakelijk.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld. De omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving voor de periode tot 2050. De omgevingsvisie beschrijft daarvoor de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn over klimaatverandering, energietransitie, verstedelijking en bereikbaarheid en concurrerende duurzame economie. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Doorwerking op plangebied

In de omgevingsvisie is beschreven dat in delen van het landelijke gebied de kwaliteit van de omgeving voor mens en natuur onder druk staat doordat zich daar een veelheid aan factoren voordoet. Er zijn te hoge concentraties van schadelijke stoffen aanwezig in de lucht, bodem en water. Daarnaast is er sprake van een toenemende leegstand en bevolkingskrimp. Dat leidt tot economische, sociaal-culturele en ecologische schade. In die delen van het landelijk gebied is speciale aandacht nodig voor een steeds verder toenemende leegstand doordat boeren stoppen, de leegkomende gebouwen verpauperen of een bron voor criminaliteit zijn. De sociale cohesie komt in het gedrang.

De locatie Kapelstraat 12 in Oudenbosch betreft op dit moment een leeg staand agrarisch bedrijf. Door de huidige agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming wordt een nieuwe invulling aan de locatie gegeven. Dit verhelpt leegstand van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen waardoor verpaupering of criminaliteit tegengaan wordt. Daarnaast wordt de uitstoot van schadelijke stoffen door een eventuele hervestiging van een agrarisch bedrijf voorkomen (bijvoorbeeld de ammoniak- en fijnstofemissie). Derhalve voldoet onderhavig initiatief aan de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

De Omgevingsvisie bevat verder (nog) geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie, zoals de structuurvisie. Na 2021 (inwerkingtreding Omgevingswet) vervangt de omgevingsvisie de strategische elementen van de huidige provinciale plannen. Hierna vind derhalve de toetsing aan de nog van kracht zijnde Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant plaats.

4.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014, vastgesteld op 2 juli 2014, geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Daarnaast ondersteund de structuurvisie de provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.

De vier structuren zijn:

  • 1. de groenblauwe structuur;
  • 2. het landelijk gebied;
  • 3. de stedelijke structuur;
  • 4. de infrastructuur.

Doorwerking op plangebied

Het plangebied ligt binnen het 'landelijk gebied'. De provincie kiest hier voor het perspectief van een multifunctionele gebruiksruimte. Met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

Dit bestemmingsplan past binnen de structuurvisie daar er sprake is van multifunctioneel gebruik. In de omgeving is naast wonen ook ruimte voor agrarische bedrijvigheid, recreatie, natuur en watervoorzieningen. Het plangebied is daarmee passend in het gemengd landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0009.png"

Figuur 3.2.1: Uitsnede Structurenkaart uit Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014. Plangebied globaal aangeduid met blauwe pijl (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

4.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld. Deze verordening is per 5 november 2019 in werking getreden.

Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

In de Iov N-B zijn regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen. Het plangebied ligt binnen het werkgebied 'landelijk gebied', zie figuur 3.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0010.png"

Figuur 3.2.2: Uitsnede Integrale plankaart landbouw Iov N-B (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De beoogde ontwikkeling wordt getoetst aan de volgende van toepassing zijn regels uit de Iov N-B:

Regels voor het gemengd landelijk gebied:

  • Artikel 3.68 Wonen in landelijk gebied, in combinatie met artikel 3.69 Afwijkende regels wonen;

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies:

  • artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik;
  • artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering;
  • Artikel 3.8 meerwaardecreatie;
  • Artikel 3.8 kwaliteitsverbetering landschap;

Toetsing aan artikel 3.68 Wonen in landelijk gebied in combinatie met artikel 3.69 Afwijkende regels wonen:

In artikel 3.68 van de Iov N-B zijn regels opgenomen voor wonen in het landelijk gebied. In lid 1 is bepaald dat alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan. Zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.

In artikel 3.69 Afwijkende regels wonen, is opgenomen dat een bestemmingsplan kan voorzien in het in gebruik nemen van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning als is verzekerd dat:

  • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
  • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

Binnen het plangebied is een bestaande bedrijfswoning aanwezig. In de beoogde situatie wordt deze omgezet naar een burgerwoning. Met de wijzigingsplan werdt alleen de wijziging naar wonen mogelijk gemaakt, er vindt geen splitsing in meerdere woonfuncties plaats. Overtollige bebouwing is niet aanwezig. De bestaande bedrijfsgebouwen worden volledig benut voor doelmatig gebruik. De voormalige bedrijfsgebouwen worden in gebruik genomen ten behoeve van de opslag van eigen werktuigen en overig materieel. Deze zijn benodigd voor het onderhoud van de omliggende gronden. De totale kavel behorende tot de locatie heeft namelijke een omvang van 4.520 m2, waarvan een gedeelte in gebruik is als moestuin. Daarnaast worden de gebouwen in gebruik genomen als berging en garage bij de woning. Er vindt derhalve geen sloop van gebouwen plaats.

Conclusie:

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regels voor wonen in landelijk gebied uit de Iov N-B.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige

toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

Toetsing aan artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit

Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Deze aspecten worden hierna beschreven.

Toetsing aan artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik:

Hierna worden de regels van artikel 22.2 Iov N-B beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.

Regels:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel

Toetsing:

  • a. Ingevolge artikel 3.6 lid 2 wordt onder bestaand ruimtebeslag verstaan: 'bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel'. Onder nieuwvestiging verstaat de Iov N-B: 'vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of bedrijfsfunctie is toegestaan'. Voorliggend wijzigingsplan voorziet enkel in de wijziging van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning. Derhalve is hier geen sprake van nieuwvestiging. Er wordt voldaan aan deze regel.
  • b. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, heeft plaatsgevonden in paragraaf 4.1.3. Daar wordt geconcludeerd dat er met dit wijzigingsplan geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt worden en er daardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere onderbouwing aan de Ladder is daarmee niet noodzakelijk.
  • c. De gebouwen behorende tot de woning zijn geconcentreerd binnen een bouwperceel, in dit geval binnen de enkelbestemming 'Wonen'. Een deel van de tuin bij de woning is ondergebracht in de enkelbestemming 'Agrarisch', deze bestemming staat tevens tuinen bij de woning toe.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de regels voor zorgvuldig ruimtegebruik, er wordt voldaan aan de regels van artikel 3.6 van Iov N-B.

Toetsing aan artikel 3.7 Toepassing van de lagenbenadering:

Hierna worden de regels van artikel 3.7 Iov N-B beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.

Regels:

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  • 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Toetsing:

De toepassing van de lagenbenadering is een hulpmiddel om de effecten van een ontwikkeling in beeld te brengen. Het gaat daarbij om het effect op de lagen in wisselwerking met elkaar waarbij de factor tijd actief wordt benut. Het is van belang om te weten hoe de omgeving in elkaar steekt en te kijken naar alle lagen: de ondergrond, de netwerklaag, de bovenlaag en de tijdsdimensie. Tussen deze lagen bestaat een wisselwerking. Iedere laag kent zijn eigen dynamiek, verschillende veranderingssnelheid en mate van omkeerbaarheid bij ingrepen. Voor een aantal aspecten die bij de lagenbenadering betrokken worden, bevat de Iov N-B specifieke regels, zoals het Natuur Netwerk, de groenblauwe mantel, cultuurhistorische- en aardkundige waarden, stiltegebied en delen van het watersysteem. Voor een aantal andere aspecten stelt de provincie informatie beschikbaar.

Er dient rekening gehouden te worden met de laag-dynamische ondergrond, maar ook met de effecten op de andere lagen en met toekomstige effecten. Bij de afweging gaat het niet alleen om de effecten op de omliggende functies in het gebied maar ook op effecten van een ontwikkeling elders. Niet alleen de effecten nu maar ook de effecten naar de toekomst.

Met dit wijzigingsplan wordt enkel de voormalige agrarische bedrijfslocatie met bedrijfswoning omgezet naar een woonbestemming met een burgerwoning.

Het effect op de laag-dynamische ondergrond is daarmee zeer beperkt. In hoofdstuk 5 van deze toelichting worden de effecten op onder andere de bodem, het grondwater, archeologische waarden, infrastructuur, natuurnetwerk, water, cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden beschreven. Hieruit blijkt dat met beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten aanwezig zijn. Doordat er met dit bestemmingsplan geen uitbreidingsmogelijkheden geboden worden voor de woonbestemming zijn hiermee tevens de effecten naar de toekomst geborgd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan het principe van de lagenbenadering.

Toetsing aan artikel 3.8 Meerwaardecreatie:

Hierna worden de regels van artikel 3.8 Iov N-B beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.

Regels:

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  • 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Toetsing:

Blijkens artikel 3.8, lid 2 kan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Iov N-B Kwaliteitsverbetering landschap, deel uitmaken van de meerwaardecreatie. Met dit wijzigingsplan wordt een voormalige agrarisch bedrijfslocatie gewijzigd naar een woonbestemming. Het combineren van opgaven en ontwikkelingen is niet aan de orde. Ook een bijdrage aan andere opgaven is niet aan de orde. Wel wordt een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit bewerkstelligd door het landschappelijk inpassen van de gebouwen. De landschappelijke inpassing wordt hierna nader beschreven.

Conclusie:

Door het landschappelijk inpassen van de bestaande gebouwen wordt een bijdrage geleverd aan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Hiermee wordt voldaan aan het basisprincipe van meerwaardecreatie.

Toetsing aan artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap:

Hierna worden de regels van artikel 3.9 Iov N-B beschreven en vervolgens de ontwikkeling getoetst.

Regels:

  • 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
  • 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
    • a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
    • b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in artikel 62 Regionaal Overleg, worden nagekomen.
  • 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit omvat mede:
    • a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
    • b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    • c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    • d. het wegnemen van verharding;
    • e. het slopen van bebouwing;
    • f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
    • g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

Toetsing:

Ingevolge artikel 3.9 lid 1 Iov N-B dient de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt gepaard te gaan met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omvang. In lid 3 is aangegeven wat een verbetering van de landschappelijke kwaliteit mede omvat.

In het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie (RRO) hebben de gemeenten in de regio West-Brabant (zo ook Halderberge) met de provincie afgesproken om te komen tot nadere afspraken over de toepassing van de verplichting tot kwaliteitsverbetering van het landschap in de praktijk. Deze afspraken zijn vervat in de notitie ‘Toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’.

De ruimtelijke ontwikkeling op locatie Kapelstraat 12 heeft een zeer beperkte invloed op het landschap. Dit wijzigingsplan maakt immers alleen de omschakeling naar een woonbestemming mogelijk. Hierbij worden geen nieuwe gebouwen gebouwd. Ten opzichte van de huidige planologische situatie wordt zelfs geborgd dat een uitbreiding aan gebouwen, met uitzondering van de woning, niet mogelijk is. Op dit moment zou met een agrarische bestemming eventueel een uitbreiding in bedrijfsgebouwen mogelijk zijn. In dit wijzigingsplan wordt de omvang van de oppervlakte aan gebouwen begrenst tot de huidig aanwezige oppervlakte.

Derhalve valt de ruimtelijke ontwikkeling in de categorie 2 van de notitie ‘Toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’. Voor een categorie 2 ontwikkeling is alleen een goede landschappelijke inpassing vereist. Op de locatie aan de Kapelstraat 12 wordt voorzien in een landschappelijke inpassing door de aanleg van een fruitboomgaard ten zuiden op het perceel. Het landschappelijk inpassingsplan is bijgevoegd in Bijlage 1 van de regels.

De omvang van de landschappelijke inpassing dient bepaald te worden conform de formule: 'de lengte van drie zijden van het bouwvlak x een breedte van 3 meter landschappelijke inpassing'. De beoogde woonbestemming wordt niet voorzien van een bouwvlak, de conform de regels toegestane bebouwing mag binnen de gehele woonbestemming gebouwd worden. Echter is een beperkende maatvoeringsaanduiding opgenomen die er voor zorgt dat niet meer bijgebouwen gebouwd kunnen worden dan nu aanwezig is. Voor de berekening van de omvang van de landschappelijke inpassing worden derhalve de drie zijden om de huidige geconcentreerde bebouwing genomen. Deze drie zijden hebben een totale lengte van 115 meter, maal 3 meter = 345 m2 landschappelijke inpassing dat aangelegd dient te worden. In het landschappelijk inpassingsplan wordt voorzien in 345 m2 landschappelijke inpassing. Hiermee wordt voldaan aan de beginselen van een goede landschappelijke inpassing.

De verbetering van het landschap (landschappelijke inpassing) dient financieel, juridisch en feitelijk geborgd zijn. De aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan wordt financieel, juridisch en feitelijk geborgd op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast sluit de gemeente een anterieure overeenkomst met initiatiefnemer om te borgen dat de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling aan de Kapelstraat 12 voldoet aan de regels voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zoals is bepaalt in artikel 3.9 Iov N-B.

Doorwerking op plangebied

Uit hetgeen hierboven is beschreven wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling aan de Kapelstraat 12 in Oudenbosch passend is binnen de Iov N-B.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Halderberge 2025

Op 20 juni 2013 is de Structuurvisie Halderberge 2025 vastgesteld. In de structuurvisie Halderberge wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Halderberge op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied naar toe gaat in 2025.

De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van het gemeentelijk grondgebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van (bestuurs-) overeenkomsten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het gemeentebestuur zich voorstelt de voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken. Bij de verwezenlijking zal uiteraard voldaan moeten worden aan de verordeningen van hogere overheden, zoals provincie en rijk.

Het toekomstbeeld voor het buitengebied is beschreven in paragraaf 4.2 van de structuurvisie. Hier is beschreven dat de ontwikkelingen aan de gemeentegrenzen geen invloed hebben op de identiteit van Halderberge: het is en blijft een gemengd agrarisch bedrijf. Een toekomstbestendig agrarisch bedrijf, omdat een deskundig gebruik van de specifieke kwaliteiten van de ondergrond (zand-klei-beekdal)

en het landschap er tot in lengte van jaren voor zorgt dat meerdere agrarische activiteiten mogelijk blijven, vooral akkerbouw, veeteelt en boomteelt.

Het grootste deel van het buitengebied van Halderberge is te kenschetsen als een gemengd agrarisch bedrijf. Daarnaast zijn er diverse kleinschalige recreatieve complexen en tussen Hoeven en Bosschenhoofd is het bosgebied dominant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0011.png"

Figuur 3.3.1: Visiekaart Structuurvisie Halderberge 2025. Plangebied globaal aangeduid met zwarte cirkel.

Om ontwikkelingen en initiatieven, die op Halderberge afkomen of daarbinnen plaatsvinden, te kunnen toetsen is een strategiekaart ontworpen. De strategiekaart laat zien dat op het grondgebied van de gemeente een achttal strategieën gedifferentieerd ingezet wordt:

1. Ontwikkelen;

2. Transformeren;

3. Herstructureren;

4. Reactiveren;

5. Versterken;

6. Verbreden;

7. Beschermen;

8. Behouden.

De strategieën zijn bepaald op basis van de visiekaart en de inmiddels in beleid vastgelegde ontwikkelingen. De toekomst valt echter niet te voorspellen en flexibiliteit is daarom wenselijk. Een mix van strategieën die (de uitwerking van) toekomstige ontwikkelingen kunnen sturen, biedt

uitkomst. Daarmee wordt niet het stipje op de horizon het belangrijkste, maar de weg er naar toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0012.png"

Figuur 3.3.2: Overzichtskaart strategieën gemeente Halderberge. Plangebied aangeduid met zwarte cirkel.

Doorwerking op plangebied

Voor het buitengebied, waarbinnen zich het plangebied bevindt, is voor de strategie 'behouden' gekozen. De functie van het buitengebied zal in de komende structuurvisieperiode niet structureel veranderen, maar een grotere waardering voor de kwaliteit van het buitengebied is gewenst. Daarin spelen investeringen op bedrijfsniveau en recreatief medegebruik een belangrijke rol. Daarin spelen investeringen op bedrijfsniveau, nieuwe economische dragers en recreatief medegebruik een belangrijke rol.

Het plangebied betreft een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Daar het voorzetten van een agrarisch bedrijf hier niet reëel is, wordt gekozen om de locatie te wijzigen naar een woonbestemming. Hiermee is een nieuwe economische drager gevonden voor de locatie. Derhalve past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Structuurvisie Halderberge 2025.

4.3.2 Landschapsplan Halderberge 2016-2025

‘Het Landschapsplan Halderberge 2016-2025’ is de geactualiseerde versie van het landschapsbeleidsplan uit 2003. Het biedt een leidraad voor het duurzaam behoud, ontwikkeling en versterking van een samenhangend groen landschap in Halderberge. De Structuurvisie Halderberge 2025 vormt hierbij de basis. Het huidige landschap is benoemd, geanalyseerd en uiteindelijk verwoord in de landschapsvisie. Deze landschapsvisie is weer door vertaald naar uitvoeringsprojecten. Het landschapsplan Halderberge 2016-2025 met de titel ‘Het landschap in beweging’ is op 21 april 2016

door de raad vastgesteld. Het plan komt ook terug in de verschillende regels van het plan, bijvoorbeeld als het gaat om behoud van de openheid van landelijke gebieden. Het plan vormt ook toetsingskader bij het nakomen van afspraken over de kwaliteitsverbetering van het landschap. Er zijn 3 typen visuele landschappelijke eenheden.

  • Open landschap, verder kijken dan 500 meter, zeekleipolders, lager gelegen gebiedsdelen in zandgebied.
  • Halfopen landschap, kijkafstand 100 tot 500 meter.
  • Besloten afstand, kijkafstand minder dan 100 meter, dijken en hoger gelegen gebiedsdelen, bos en opgaande begroeiing.

Doorwerking op plangebied

Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Kruisstraat - De Heul'. Dit gebied wordt als volgt getypeerd:

  • Half-open landschap op zandgrond, sterk verdichte lintbebouwing, agrarische bebouwing is beperkt aanwezig.
  • Vanaf Bosschendijk beperkt aantal zichtlijnen naar lager gelegen open gebied van Hoevense Beemden.
  • Aanwezigheid van boomkwekerijen tussen Hoeven en Oudenbosch en een aantal glastuinbouwbedrijven gelegen rond Hoeven.
  • Relatief veel landschapselementen aanwezig in de vorm van bosjes, singels en erfbeplanting.
  • Natuurwaarden langs de loop van de Kibbelvaart worden versterkt door het realiseren van een ecologische verbindingszone

De visie op dit gebied bestaat uit:

  • Zichtlijnen richting open gebied van Hoevense Beemden handhaven.
  • Versterken half-open karakter door aanbrengen van houtsingels en bomenrijen op kavelgrenzen.

De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijke inpassing op de locatie. De landschappelijke inpassing bestaat uit de aanleg van een fruitboomgaard (zie Bijlage 1 van de regels). De zichtlijnen richting het open gebied van Hoevense Beemden blijven hiermee gehandhaaft. Een fruitboomgaard is tevens vergelijkbaar met landschapselementen als houtsingels en bomenrijen die het half-open karakter versterken. Aangezien het hier om de transformatie van een (voormalige) agrarische bedrijfslocatie naar een woonbestemming betreft is een verwijzing naar het voorheen agrarische gebruik doormiddel van de aanleg van een fruitboomgaard hier passend. De beoogde ontwikkeling en de aanleg van de landschappelijke inpassing zijn in lijn met het Landschapsplan Halderberge 2016-2025. Tevens voldoet de ontwikkeling aan de afspraken in de notitie ‘Toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant’. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.2.3.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Milieueffectrapportage

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Het planvoorziet in een functiewijziging van een bestaand agrarisch bedrijf met bedrijfswoning naar een woonbestemming. De bedrijfswoning wordt intern verbouwd en uitgebreid. Gezien de kleinschaligheid van de uitbreiding (slechts circa 45 m2) is geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. en is geen m.e.r.-beoordelingsbesluit noodzakelijk. Ook is het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.

5.2 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Onderzoek en conclusie

Door Moerdijk Bodemsanering B.V. is een verkennend bodemonderzoek (NEN 5725 en NEN 5740) uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1 van deze toelichting.

Uit de veld- en analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen.
  • Er zijn visueel op het maaiveld en in de bodem geen asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen.
  • In het bovengrondmengmonster M01 is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. De nader onderzoekswaarde wordt niet benaderd.
  • In het ondergrondmengmonster M02 zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.
  • In het grondwater (GW01) is een licht verhoogde concentratie aan minerale olie aangetroffen. De verhoging aan minerale olie is zeer gering en kan als niet significant beschouwd worden.

De verhogingen in de grond en het grondwater zijn zeer gering en kunnen als niet significant beschouwd worden. Nader onderzoek en/of nadere maatregelen worden niet noodzakelijk geacht. De resultaten van het verrichte onderzoek vormen geen belemmering voor de voorgenomen uitbreiding van de woning.

5.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij nader wordt behandeld.

Waterschapsbeleid

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

GRP Halderberge 2020-2023

In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) wordt beschreven hoe de gemeente Halderberge verder bouwt aan een robuust en flexibel watersysteem. Het GRP is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen binnen het vakgebied. Zo is er bijvoorbeeld sprake van meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en burgers en verandering in wetgeving.

Het GRP is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. In het GRP is vastgelegd wat de gemeente wil bereiken en wat de rol van burgers en bedrijven is ten aanzien van afval-, hemel-, en grondwater. Om invulling te geven aan de ambities/doelen zijn de volgende speerpunten geformuleerd:

  • 1. Werken aan klimaatbestendigheid;
  • 2. Werken aan een goede waterbalans tussen bebouwd en landelijk gebied;
  • 3. Werken aan waardevol water.

Toetsing

Huidige situatie:

Het plangebied bestaat uit de bedrijfswoning, een aantal aaneen gebouwde schuren en een hobbykas. De bodem bestaat uit zandgronden die voedselarm en vochtig tot droog zijn. In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied loopt A-watergang, aan de overzijde van de Jan Teunisstraat. Er bevinden zich geen waterkeringen in of rondom het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen (beperkt) beschermd- of attentiegebied.

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke drukriolering. Dit systeem is niet geschikt voor het transporteren van regenwater. Het regenwater wordt in huidige situatie afgevoerd naar een nabijliggende perceelsloot.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het behouden van de bestaande gebouwen, en de uitbreiding van de woning binnen het plangebied. De woning wordt met 45 m2 uitgebreid.

In de Keur van waterschap Brabantse Delta is een verbod opgenomen voor het afvoeren van hemelwater via toename van verhard oppervlak, of door het afkoppelen van verhard oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam. Echter geldt hiervoor een vrijstelling indien de toename niet meer dan 2.000 m2 bedraagt. Vanwege de beperkte omvang van de uitbreiding van de woning geldt dus de vrijstelling. Maatregelen zijn derhalve niet nodig.

Omdat de locatie is aangesloten op het drukriolering dient de hemelwaterafvoer afgekoppeld te worden. Ten opzichte van de huidige situatie veranderd hier niets in. Ook in de beoogde situatie wordt regenwater afgevoerd naar een nabijliggende perceelsloot.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de (recreatie)woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de bedrijven/inrichtingen.

Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als rustig buitengebied. Het omgevingstype is te categoriseren als een 'rustige woonwijk' volgens de VNG-publicatie.

De beoogde situatie van het plangebied betreft een bedrijfshindergevoelige functie, namelijk een woonbestemming. Wat betreft de te ontwikkelen bedrijfshindergevoelige functie is de (eventuele) aanwezigheid van bedrijven in de directe omgeving van belang.

In onderstaande tabel worden de bedrijfshinderveroorzakende functies buiten het plangebied weergegeven waarbij wordt aangegeven om welke overlast (categorie) het gaat en welke afstandcontour geldt die aangehouden dient te worden. Tevens wordt de afstand tot het plangebied weergegeven. Ook wordt aangegeven of een bedrijf potentieel overlast veroorzaakt op de omgeving.

Code   Categorie   Bedrijfssoort   Adres   Richt-
afstand  
Afstand
plangebied  
Overlast  
4752   2   Tuincentra   Kapelstraat 6a Oudenbosch   30 m   45 m   Nee  
0143   3.1   Paardenfokkerij   Jan Teunisstraat 24 Oudenbosch   50 m   56 m   Nee  
011   2   Akkerbouw   Jan Teunisstraat 7 Oudenbosch   30 m   105 m   Nee  

Er wordt voldaan aan de richtafstanden en daardoor kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering ten aanzien van het planvoornemen.

5.5 (spoor)wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor. Gevoelige objecten in woonerven en 30 km/h-gebieden zijn uitgezonderd.

Onderzoek

Binnen het plangebied wordt een voormalig agrarisch bedrijf gewijzigd naar een woonbestemming. De woning binnen het plangebied blijft behouden. Er is dus geen sprake van een nieuw gevoelig object. De beoogde uitbreiding van de woning vindt plaats achter of in lijn van de huidige voorgevellijn. Dit is in overeenstemming met de regels voor 'Wonen' uit bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'. Na vaststelling van dit wijzigingsplan is deze uitbreiding dus toegestaan zonder een onderzoeksplicht.

Daarnaast heeft de Kapelstraat (60 km/h-gebied) een dusdanig lage verkeersintensiteit dat geluidshinder afkomstig van wegverkeer niet aan de orde is. De Kapelstraat betreft een kleine plattelandsweg dat voornamelijk door bestemmingsverkeer gebruikt wordt. Een onderzoek naar het wegverkeerslawaai is derhalve niet noodzakelijk.

De N640 ten westen van het plangebied ligt op circa 400 meter. Daarmee ligt het plangebied buiten de geluidszone. Tevens liggen in de omgeving geen spoorwegen die invloed kunnen hebben op het plangebied.

Conclusies

Het (spoor)wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

5.6 Luchtkwaliteit

Beleid, normstelling en toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)2)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m  

1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.

2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Met de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning is geen sprake van toename van het aantal verkeersbewegingen. Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen vrijstellingscategorieën uit het Besluit nibm.

Om te toetsen aan de grenswaarden is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten van Nederland waarop de achtergrondconcentratie van fijnstof PM10, PM2,5 en stikstofdioxide NO2 geraadpleegd kan worden. De kaarten worden uitgegeven door het RIVM.

De jaargemiddelde fijnstofconcentratie op ter plaatse van het plangebied is conform de kaart voor fijnstof PM10 18,1 µg/m3, voor PM2,5 11,14 µg/m3 en voor NO2 16,72 µg/m3, zie onderstaande figuren 4.6.1, 4.6.2 en 4.6.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0013.png"

Figuur 4.6.1: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Stikstofdioxide (NO2). Plangebied globaal aangegeven met zwarte cirkel

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0014.png"

Figuur 4.6.1: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Fijnstof (PM10). Plangebied globaal aangegeven met zwarte cirkel

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0015.png"

Figuur 4.6.1: Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Stikstofdioxide (PM2,5). Plangebied globaal aangegeven met zwarte cirkel

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse van de ontwikkeling is er tevens sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

5.7 Geur

Beleid en normstelling

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) betreft een wet waarmee de nationale regels inzake geurhinder ten opzichte van de tot veehouderijen behorende dierenverblijven vastgesteld staan. De Wet geurhinder en veehouderij heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting, onder andere als gevolg van emissies door bedrijven. Nieuwe knelpunten moeten worden voorkomen.

Een veehouderij moet bij een ontwikkeling voldoen aan de volgende normen voor geurbelasting op een geurgevoelig object:

  • gelegen binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom: 3,0 OUE/m3;
  • gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 14,0 OUE/m3;
  • gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom: 2,0 OUE/m3;
  • gelegen buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom: 8,0 OUE/m3.

Gemeenten kunnen hiervan afwijken en eigen geurbeleid formuleren in een geurverordening. Voor de gemeente Halderberge gelden de geurnormen uit de Wgv.

Omgekeerd mag bij de totstandkoming van een nieuw geurgevoelig object omliggende veehouderij niet belemmerd worden in hun bestaande rechten.

Onderzoek

Voor de geurbelasting afkomstig van omliggende veehouderijen is de woning aan de Kapelstraat 12 in het kader van de Wgv een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Blijkens de openbare gegevens over veehouderijen op Web-BVB van de provincie is na 19 maart 2000 nog een vergunning aanwezig geweest voor het houden van een beperkt aantal stuks vleesrunderen. In de beoogde situatie wordt alleen nog een beperkt aantal stuks vee hobbymatig gehouden.

Om binnen het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen en omliggende veehouderijen niet te belemmeren in hun bestaande rechten dient een afstand van 50 meter aangehouden te worden tot een veehouderij (artikel 3, lid 2, onder b Wgv). Binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied liggen geen veehouderijen.

Daarnaast geldt dat de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object tenminste 25 meter bedraagt indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen. Binnen een straal van 25 meter rondom het plangebied liggen geen dierenverblijven.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

De Erfgoedwet is per 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In dit plan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de archeologische en/of cultuurhistorische waarden. In dit bestemmingsplan is een splitsing gemaakt tussen archeologie en cultuurhistorie. Archeologie is in de bodem aanwezig en is meestal niet beleefbaar, terwijl cultuurhistorie zichtbaar en beleefbaar is in de omgeving. In deze paragraaf gaan we daarom in op het aspect archeologie en in paragraaf 5.5 wordt ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

In 2011 is de beleidsnota archeologie gemeente Halderberge ‘Ons ongeschreven verleden’ vastgesteld. Dit is een vervolg op de in 2005 vastgestelde Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op de archeologische verwachtingskaarten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied is onderscheid gemaakt in zones met een hoge, middelhoge, lage en onbekende archeologische verwachting. In algemene zin kan gesteld worden dat, indien bodemingrepen niet vermeden kunnen worden, het de voorkeur heeft deze zoveel mogelijk plaats te laten vinden in zones met een lage of een onbekende archeologische verwachting. Voor deze gebieden is feitelijk geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en er gelden in principe geen restricties ten aanzien van de planvorming. Ten aanzien van de zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting geldt dat archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen dieper dan 40 cm.

Het plangebied is gelegen in een zone waarvoor een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit één of meer van de onderscheiden perioden (Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen) geldt (figuur 4.8.1). In deze paragraaf gaan we daarom in op het aspect archeologie en in paragraaf 5.8.2 wordt ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0016.png"

Figuur 4.8.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied met rood aangegeven (bron: Beleidsnota 2011)

In het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied. Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan is geen nieuw archeologisch beleid vastgesteld. Ten behoeve van het wijzigingsplan is het niet nodig om archeologisch onderzoek uit te laten voeren omdat er alleen een zeer beperkte bodemingreep voorzien is binnen een reeds bestaande bouwvlak. De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' blijft in het wijzigingsplan onverminderd van kracht.

5.8.2 Cultuurhistorie

In het plangebied zijn volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (Figuur 4.8.2) geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. In de directe omgeving ten noordoosten van het plangebied ligt een complex van cultuurhistorisch belang. De ontwikkeling heeft hier geen invloed op.

Op gemeentelijk niveau is in 2011 de beleidsnota cultureel erfgoed ‘Inspirerend verleden’ vastgesteld. Op de cultuurhistoriekaart van de gemeente Halderberge (figuur 4.8.3) zijn op de locatie geen historische bouwwerken aanwezig. Het plangebied is wel aangeduid als bebouwingsconcentratie (1830). Het uitgangspunt hierbij is het behoud van kernkwaliteiten op basis van van plan in-/aanpassingen. Met dit planvoornemen wordt tevens een landschappelijke inpassing van het plangebied gerealiseerd. Hiermee wordt derhalve voldaan aan het uitgangspunt.

De Kapelstraat is als een historische weg aangemerkt met een redelijk hoge waarde. Hierbij is het uitgangspunt het benutten van wegpatronen als basis bij ruimtelijke ontwikkelingen. Met het planvoornemen vinden geen ruimtelijke ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op het wegpatroon.

Gezien de ontwikkeling geen invloed heeft op de op het provinciale en gemeente beleid staat het aspect cultuurhistorie de ontwikkeling niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0017.png"

Figuur 4.8.2: Uitsnede CHW-kaart provincie Noord-Brabant

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0018.png"

Figuur 4.8.3: Uitsnede Cultuurhistoriekaart gemeente Halderberge

5.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe het Natuurnetwerk Brabant (NNB) aangewezen. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Op 29 mei 2019 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee belangrijke uitspraken over het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het PAS niet als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten die extra stikstofuitstoot veroorzaken. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo’n toestemming vooraf mag niet op grond van de Europese Habitatrichtlijn. Die eist namelijk dat vooraf vast moet staan dat de geplande maatregelen daadwerkelijk resultaat hebben.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Hollands Diep en ligt op een afstand van ruim 11 kilometer ten noorden van het plangebied. De omzetting van de agrarische bestemmingen tot woonbestemmingen heeft geen negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Met de bestemmingswijziging wordt de agrarische bestemming verwijderd. Het hervestigen van een veehouderij is daarmee niet meer mogelijk. Daarnaast veranderd er in de feitelijk situatie nauwelijks iets. De bedrijfswoning wordt in gebruik genomen als burgerwoning en de bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden in gebruik genomen als bijgebouw bij de woning. Tevens betreft het in de beoogde situatie de zeer beperkte stikstof emissie afkomstig van slechts één woning. De beperkte stikstof emissie van slechts één woning én de ruime afstand tot een Natura 2000-gebied maken dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de instandhouding van de Natura 2000-gebieden.

Het dichtstbijzijnde NNB gebied ligt op een afstand van 800 meter. De NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Het plangebied ligt niet binnen de NNB, de beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve gevolgen voor de bescherming van dit gebied.

Soortenbescherming

Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar een woonbestemming. Daarnaast wordt een beperkte uitbreiding van de woning gerealiseerd. Voor het overige blijven alle gebouwen behouden. De beperkte uitbreiding vind plaats binnen het bestaande bouwvlak en heeft een oppervlakte van slechts 45 m2. De gronden ter plaatse van de uitbreiding zijn op dit moment in gebruik als erfverharding en tuin en niet geschikt als verblijfplaats voor beschermde soorten. Met het planvoornemen worden er geen negatieve effecten op beschermde soorten verwacht.

Aangezien de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten, is een ontheffing van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.


Tijdens de werkzaamheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van soortenbescherming, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De Wet natuurbescherming staat de ontwikkeling niet in de weg

5.10 Verkeer en parkeren

Voor parkeren is het van belang dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Voor onderhavige ontwikkeling geldt het gemeentelijk parkeerbeleid. Vanuit dit beleid geldt bij een woning >90 m2 in het overige gebied (buitengebied) een parkeernorm van 2,3. Binnen het plangebied is ruim voldoende ruimte beschikbaar om te kunnen voldoen aan de parkeernorm.

Tevens gaat het hier om een bestaande woning. Het planvoornemen voorziet verder in het wijzigen van een (voormalige) agrarische bedrijfslocatie naar een woonbestemming. In de toekomst kan dus geen agrarisch bedrijf voortgezet worden. Dit heeft een positieve bijdrage aan de verkeerssituatie in de omgeving.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

5.11 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1655.BPW6031-C001_0019.png"

Figuur 4.11.1: Uitsnede Professionele risicokaart. Plangebied aangeduid met zwarte cirkel

Risicorelevante inrichtingen

Uit de professionele risicokaart blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn geen wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel vindt er vervoer plaats over de spoortrajecten Zevenbergschenhoek - Roosendaal Oost en Breda - Roosendaal Oost. Op beide trajecten wordt het invloedsgebied bepaald door de stof D4 met een invloedsgebied groter dan 4 kilometer. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter ligt van de spoortrajecten, is een berekening niet nodig. Wel dient het groepsrisico inzichtelijk te worden gemaakt in een beknopte verantwoording. Uit de Standaard verantwoording groepsrisico van de gemeente Halderberge (Bijlage 2) blijkt dat het plangebied zich in een grijze zone bevindt. Dit betekent dat kan worden volstaan met een standaardverantwoording (Bijlage 3). Deze is verder in deze paragraaf beschreven.

Buisleidingen

Ten westen ligt een buisleiding van de Gasunie op circa 300 meter. Deze buisleiding heeft een invloedsgebied van 140 meter. Verder naar het noordwesten ligt een hoofdbuisleiding van de Gasunie. Het invloedsgebied hiervan bedraagt 210 meter. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een buisleiding.

Standaardverantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Kapelstraat en N640. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zal een functiewijziging gerealiseerd worden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 2 spoortrajecten waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de standaardverantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten van dit wijzigingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen (lees: ook wijzigingsplannen) te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

De bestemmingen en de regels van dit wijziginsplan zijn overeenkomstig de bestemmingen en regels uit moederplan bestemmingsplan 'Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge'. Hierna volgt een beschrijving van de van toepassing zijnde bestemmingen en regels.

Enkelbestemmingen

Groen

Deze bestemming is opgenomen voor bescherming van gebieden waar sprake is van landschappelijke inpassing of kwaliteitsverbetering van het landschap.

Wonen

Met dit wijzigingsplan wordt de bestemming gewijzigd naar een woonbestemming met een aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf'. Binnen de bestemming ligt het hoofdgebouw en de aangebouwde en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken. De omvang van de bestemming heeft de omvang van het huidige agrarisch bouwvlak, minus het gedeelte dat bestemd wordt voor landschappelijke inpassing.

Middels een maatvoeringsaanduiding wordt de bestaande oppervlakte van bijgebouwen begrenst.

Een woning mag 750 m3 groot zijn. Aan/uitbouwen die tot een essentieel deel van de woning behoren, zoals keuken of badkamer, worden verrekend met de woninginhoud en niet met de maximale omvang aan bijbehorende bouwwerken.

Dubbelbestemmingen

Waarde – Archeologie 2

Gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde zijn voorzien van deze dubbelbestemming. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd doordat archeologisch onderzoek vereist is voordat mag worden gebouwd of werken mogen worden uitgevoerd, tenzij is aangetoond dat de bodem al dusdanig is geroerd dat er geen waarden meer aanwezig kunnen zijn.

Luchtvaartverkeerzone - 7

Ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten in verband met het beschermingsgebied van in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen. Hierbinnen mag de bouwhoogte van een bouwwerk niet meer bedragen dan de bouwhoogte die wordt verkregen door lineaire

interpolatie van de in de regels opgenomen maatvoering (64,14 m en 74.14 m boven NAP);

Overige regels

Het wijzigingsplan bevat onder meer ook algemene bouw-, gebruiks-, afwijkingsen wijzigingsregels. Zo is voorgeschreven hoe met bestaande afwijkende maatvoeringen moet worden omgegaan, welke regels bij vervangende nieuwbouw van woningen gelden, of er ondergronds mag worden gebouwd, of gebouwen voor de bouw van carnavalswagens mogen worden benut, dat nadere eisen kunnen worden gesteld vanwege de diverse landschapstypen, welk gebruik in elk geval strijdig wordt geacht en tot slot in welke situaties het overgangsrecht van toepassing kan worden verklaard.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is omtrent dit wijzigingsplan vooroverleg gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners. Dit zijn de provincie Noord-Brabant, het waterschap en veiligheidsregio.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen (van 16 januari 2020 tot en met 26 februari 2020). Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.9a Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerpbestemmingsplan.

Vaststelling

Dit wijzigingsplan is op 24 maart 2020 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het wijzigingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraaks van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

De grond waar het wijzigingsplan betrekking op heeft is volledig in eigendom bij de initiatiefnemer. De gemeente Halderberge zal in een anterieure overeenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan vastleggen. De initiatiefnemer zal de ontwikkeling volledig bekostigen, inclusief leges en planschade. Hiervoor zijn voldoende middelen beschikbaar.