direct naar inhoud van regels
Plan: Gastelsedijk Zuid 4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BPW6017-C001

regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan ”Gastelsedijk Zuid 4” NL.IMRO.1655.BPW6017-C001 van de gemeente Halderberge.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 AAB:

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

1.4 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is.

1.5 aangebouwd of vrijstaand bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw maar van daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 aan-huis-verbonden bedrijf:

een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.10 aardkundige waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen dan wel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.

1.11 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.12 agrarisch bedrijf:

inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1 derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.13 agrarisch bedrijf, overig:

agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt; hieronder vallen onder andere intensieve kwekerijen en productiegerichte paardenhouderijen.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw. Voor de berekening van het achtererfgebied bij (agrarische) (bedrijfs)woningen wordt de (bedrijfs)woning als hoofdgebouw aangemerkt.

1.16 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.17 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.18 bedrijfsmatig:

in uitoefening van een bedrijf.

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is, hetgeen kan worden aangetoond door advies van de AAB;

1.20 beekherstel:

herstel van beeklopen ten aanzien van vorm (recht of meanderend), ruimte voor beekprocessen (sedimentatie en erosie) en waterkwaliteit, gericht op het terugbrengen van de gebiedseigen kwaliteiten van de betreffende beekloop.

1.21 beperkt kwetsbare objecten:
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  • b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen;
  • d. hotels en restaurants;
  • e. winkels;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden;
  • h. bedrijfsgebouwen;
  • i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.22 bestaande situatie:

de bebouwing en het gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan.

1.23 bestaande stikstofdepositie:

stikstofdepositie (in mol stikstof per ha per jaar) die plaatsvindt ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan op de voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied ten gevolge van de emissie van een veehouderij conform:

  • a. de bestaande dieraantallen en diercategorieën zoals opgenomen in bijlage 3 van de regels, dan wel;
  • b. een verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming respectievelijk artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 of een onherroepelijke omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht respectievelijk hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998, of een geregistreerde Melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof dan wel artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming.

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

1.26 bijbehorend bouwwerk:

met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw functioneel verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak , niet zijnde een uitbreiding van het hoofdgebouw

1.27 bijbehorende voorzieningen:

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (o.a. weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (o.a. opslag en energievoorziening).

1.28 bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen ((agrarische) bedrijfs-)woning, dat zowel ruimtelijk (qua constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan de ((agrarische) bedrijfs-)woning.

1.29 boerderij of boerderijgebouw:

één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals bijvoorbeeld een langgevelboerderij of een kortgevelboerderij.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.33 bouwmassa:

een complex van aaneen gebouwde bouwwerken.

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

1.35 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.37 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 cultuurhistorie:

bouwkundige objecten (exterieur en interieur), stedenbouwkundige structuren, historisch-geografische structuren, groenstructuren en archeologische vindplaatsen, welke van bijzonder belang zijn voor de kennis van de inrichting, het gebruik en de beleving van landschappen en nederzettingen.

1.39 cultuurhistorische waarden en kenmerken:

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.40 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.41 depositie:

neerslag of afzetting van luchtverontreinigende stoffen op bodem, water, planten dieren of gebouwen.

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, al dan niet via internet, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.43 detailhandel, productiegebonden:

qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van (streek)eigen goederen/producten vanuit een bedrijf dat die goederen/producten vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.44 dierenverblijf:

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;

1.45 duurzame energie:

energie die is opgewekt met behulp van bronnen die hernieuwbaar zijn of niet uitputbaar, energie uit bronnen die niet op kunnen raken én niet vervuilen.

1.46 ecologische waarden en kenmerken:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.

1.47 eenheden:

kleinschalige verblijfsruimte bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers.

1.48 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.49 erfbeplanting:

visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

1.50 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.51 extensief recreatief medegebruik:

een vorm van recreatief medegebruik die gericht is op natuur- en landschapsbeleving, en die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven functies zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.52 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.53 gebiedsvisie:

Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties Halderberge van 24 september 2009, waarin de ontwikkelingsmogelijkheden in beeld gebracht worden, welke worden bepaald aan de hand van de ligging van de bebouwingsconcentraties en de draagkracht van het omringende gebied. De visie is vertaald in het bestemmingsplan voor het buitengebied.

1.54 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met (2 of meer) wanden omsloten ruimte vormt.

1.55 geluidsgevoelig gebouw:

gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012

1.56 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.57 gemeenschappelijke voorzieningen behorend bij verblijfsrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie zoals sanitaire voorzieningen, sporten spelvoorzieningen, een wasserijruimte, een kantine/cafetaria, een winkel en een receptiegebouw.

1.58 groenblauwe mantel:

gebieden die grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant, de Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone of het zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen, en deze verbinden, zijnde gebieden met overwegend grondgebonden agrarisch gebruik en belangrijke nevenfuncties voor natuur en water

1.59 groepsrisico:

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is (Bevi).

1.60 grootschalige voorziening:

een voorziening waarbij blijkens een economisch effectenonderzoek het te verwachten aantal overnachtingen meer dan 100.000 per jaar bedraagt.

1.61 herbouw:

reconstructie, wederopbouw, opnieuw bouwen.

1.62 hergebruik:

gebruik van een bestaande agrarische bouwlocatie (bouwvlak) ofwel een bestaande niet-agrarische bouwlocatie (niet-agrarisch bedrijf of wonen) voor de nieuwvestiging of verplaatsing van een bedrijf.

1.63 hobbymatige agrarische activiteiten:

Het houden van dieren of telen van gewassen voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij.

1.64 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt.

1.65 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet o pdie bestemming het belangrijkst is.

1.66 huishouden:

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.

1.67 hulpgebouw:

een gebouw dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik; Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilhutten, schuilgelegenheden, kapschuren, melkschuren, etc.

1.68 hydrologische waarde:

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem i.v.m. beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

1.69 kadernota parkeren:

Kadernota parkeren 2017-2021 van 9 februari 2017, en elke opeenvolgende notitie.

1.70 kelder/ondergronds bouwen:

een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte.

1.71 kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.

1.72 kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden, zoals logeren bij de boer, bed&breakfast e.d.

1.73 kwetsbare objecten:
  • a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld onder beperkte kwetsbare objecten;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
      • ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
      • scholen;
      • gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
      • kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
      • complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

1.74 landschappelijke waarden en kenmerken:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.75 landschapselementen:

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische productiefunctie.

1.76 landschapsplan:

landschapsplan Halderberge 2016-2025 van 21 april 2016, en elke opeenvolgende notitie inclusief uitvoeringsplan.

1.77 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.78 natuurontwikkelingsgebied:

landbouwgronden, die bijzonder geschikt zijn voor het ontwikkelen van nieuwe natuur waardoor ruimtelijke ingrepen die natuurontwikkeling kunnen frustreren moeten worden voorkomen.

1.79 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van geologische, bodemkundige, geomorforlogische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.80 nevenfunctie:

activiteit uitgeoefend in aanvulling op/ naast de hoofdfunctie zoals recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische functies, statische binnenopslag, verbrede landbouw.

1.81 niet-agrarische functies:
  • statische binnenopslag;
  • recreatie;
  • een bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (zie Bijlage 3) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;
  • zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen, met ondergeschikte horeca (inclusief terras);

1.82 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.83 ondergeschikte nevenactiviteit:

een activiteit met een zodanige beperkte omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.84 onderkomens:

voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.85 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.86 paardenbak:

een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

1.87 paardenhouderij:

een (agrarisch) bedrijf gericht op het fokken van (sport)paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, handel en/of de gebruiksgerichte paardenhouderij.

1.88 paardenhouderij, gebruiksgerichte:

paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone.

1.89 paardenhouderij, productiegerichte:

paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan/met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.90 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.91 perceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.92 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

1.93 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.94 prostitutie, raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.95 prostitutie, straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.96 provinciale verordening:

Verordening ruimte Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant, en elke opeenvolgende en relevante verordening, vastgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

1.97 regionaal waterbergingsgebied:

gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan.

1.98 regionale waterkering en beschermingszone:

gebied dat bestaat uit een regionale waterkering, en een daaromheen liggende beschermingszone.

1.99 risicovolle inrichting:
  • a. een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  • b. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
  • c. bedrijven waarvan de aantoonbare plaatsgebonden risicocontour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.100 ruimtelijke eenheid:

complex van bij elkaar behorende bouwwerken.

1.101 ruimtelijke kwaliteit:

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

1.102 ruimtelijke kwaliteitsverbetering:

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving volgens het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels, en elke opeenvolgende nota waarbij het landschapsplan een toetsingskader vormt, met inachtname van de gemeentelijke verankering van het afsprakenkader via een raadsbesluit van oktober 2014.

1.103 schuilgelegenheid:

een gebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, melkschuren, etc.

1.104 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.105 statische binnenopslag:

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf. Het betreft bijvoorbeeld (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.106 veiligheidsgebied:

gebied in de omgeving van de start- en landingsbanen (Runway End Safety Area; Extensie Runway End Safety Area) waarbinnen op grond van artikel 13 van het Besluit burgerluchthavens, zich geen obstakels mogen bevinden welke hinder en/of gevaar kunnen opleveren voor de luchtvaart in verband met het te vroeg van de grond geraken (undershoot) of het doorschieten (overrun) bij het uitvoeren van een operatie met een luchtvaartuig.

1.107 verblijfseenheid:

een niet-permanent gebouw, door zijn aard en bouwwijze tijdelijk van aard, dat dient voor de tijdelijke huisvesting van personen.

1.108 verblijfsrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc.

1.109 verbrede landbouw:

activiteiten bij een agrarisch bedrijf die voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het agrarische bedrijf zoals agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten, productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen.

1.110 verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken, voer- en vaartuigen, arken, caravans en tenten en andere soortgelijke constructies , voor zover geen bouwwerk en/of kampeermiddelen zijnde.

1.111 voorgevel:

de meest gezichtsbepalende gevel van een gebouw die georiënteerd is op de weg.

1.112 voorgevelrooilijn:

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevel van het hoofdgebouw, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

1.113 volwaardig agrarisch bedrijf:

bedrijf met de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.

1.114 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.

1.115 primaire waterkering en beschermingszone:

gebied dat bestaat uit een primaire waterkering, als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en een daaromheen liggende beschermingszone.

1.116 werk:

een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.117 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties voor de waterhuishouding.

1.118 wonen:

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.119 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.120 woonboerderij:

een gebouw dat bestaat uit één (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij of kortgevelboerderij).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de weg:

de afstand tot de bebouwing en de as van de weg.

2.2 afstand tot de perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.3 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige gebouwen tezamen.

2.4 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overige bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers, luchtwassers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren.

2.7 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren of de verticale projectie hiervan) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.11 ondergeschikte bouwdelen:

de in dit plan gegeven regels omtrent plaatsing, afstanden en maten van bouwwerken, zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, luifels, schoorstenen, liftschachten, luchtwassers, lichtkoepels en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

2.12 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.13 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
    • 1. het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel';
    • 2. de openheid van het gebied, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijk open gebied';
  • b. agrarisch gebruik, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
  • c. hobbymatige agrarische activiteiten;
  • d. een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'productiegerichte paardenhouderij';
  • e. tevens een kleinschalig kampeerterrein met maximaal 30 standplaatsen per agrarisch bedrijf;
  • f. één bedrijfswoning per bouwvlak;
  • g. productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekgebonden producten als zijnde nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;
  • h. statische binnenopslag;
  • i. opslag en be- en verwerking van agrarische producten, alsmede het verzendklaar maken van de producten, als zijnde nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;
  • j. een voorziening ten behoeve van het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • k. aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • n. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
  • o. recreatief medegebruik;
  • p. tevens tuinen, niet zijnde erf, direct grenzend aan:
    • 1. bestemmingsvlakken anders dan 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden – landschapswaarden' of 'Agrarisch met waarden – Natuur en landschapswaarden', of;
    • 2. bouwvlakken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden in het algemeen de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m;
    • 2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en/of achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m.
  • d. het oprichten van bebouwing, danwel uitbreiden of vergroten van de bestaande bebouwingsoppervlakte voor mestbewerking is niet toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' zijn geen gebouwen toegestaan.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken behorende bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  • d. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste in of achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • e. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 25 m.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken binnen het bouwvlak, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van torensilo's mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • e. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • f. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat de mest afkomstig dient te zijn van het eigen bedrijf;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

3.2.6 Overige bouwregels
  • a. de oppervlakte aan algemene voorzieningen, binnen het bouwvlak, ten behoeve van kleinschalig kamperen mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  • b. de oppervlakte aan productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekgebonden producten mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 100 m2 per agrarisch bedrijf;
  • c. de oppervlakte aan statische binnenopslag mag niet meer bedragen dan 1.000 m2 per bouwvlak;

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken algemene bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder c.1 voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 15 m tot de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • b. lid 3.2.1 onder c.2 voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder dan 5 m van de zijdelingse en/of achterste perceelgrens mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.

3.3.2 Afwijken bouwregels bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 onder a en/of b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een hogere goothoogte tot maximaal 7,5 m en/of een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. lid 3.2.4 onder e voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op een afstand van meer dan 25 m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

3.3.3 Afwijken ten behoeve van mestbewerking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 onder f voor het bouwen, uitbreiden of vergroten van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van mestbewerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf, én ter plaatse geproduceerd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. mestbewerking is uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardige intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' of een volwaardige grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden veehouderij';
  • a. de activiteit is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de afwijking dient milieuhygiënisch, landschappelijk en ecologisch inpasbaar te zijn;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • d. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m²;
  • e. het in gebruik nemen van de nieuwe bouwwerken mag niet leiden tot een toename van de bestaande stikstofdepositie;
  • f. de afwijking dient stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;
  • g. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

3.3.4 Afwijken bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.5 onder a en/of b voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hogere bouwhoogte tot maximaal 2,5 m;
  • b. lid 3.2.5 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een hogere bouwhoogte vóór de voorgevelrooilijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  • c. lid 3.2.5 onder a voor het bouwen van mestsilo's en/of torensilo's tot een hogere bouwhoogte van maximaal 15 m indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • d. lid 3.2.5 voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een hogere bouwhoogte tot 6 m;
  • e. lid 3.2.5 voor het bouwen van kleine windmolens, ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, waarbij dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de windmolens mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 15 m;
    • 3. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische, landschappelijke en ecologische belemmeringen.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voorwaardelijke verplichting', overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen omschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, conform het in Bijlage 2 opgenomen landschappelijk inpassingsplan.

3.4.2 Aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven

Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de bedrijfswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen 100 m2;
  • b. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd detailhandel in beperkte, ondergeschikte mate, in direct verband met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  • c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • d. de activiteit mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

3.4.3 Kleinschalig logeren

Binnen deze bestemming is kleinschalig logeren, zoals een bed & breakfast toegestaan, mits daarbij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in de bedrijfswoning of daarbij behorende bouwwerken;
  • b. het aantal eenheden mag niet meer bedragen dan 5;
  • c. de totale omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2;
  • d. de woonfunctie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
  • e. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. het kleinschalig logeren mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • g. het logeren mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven.

3.4.4 Overige gebruiksregels
  • a. binnen gebouwen mogen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduidingen 'grondgebonden veehouderij' en 'intensieve veehouderij' mag niet leiden tot een toename van de bestaande stikstofdepositie;
  • c. indien er sprake is van het vergisten van mest door middel van biomassavergisting ten behoeve van het opwekken van duurzame energie, mag dit enkel met mest dat uit het eigen bedrijf afkomstig is én ter plaatse is geproduceerd.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor verbrede landbouw activiteiten binnen het agrarisch bouwvlak, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
  • b. het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de verbrede landbouw activiteit niet worden uitgebreid;
  • c. de volgende verbrede landbouw activiteiten bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    • 1. zorgboerderijen waarvan de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m2. Ter plaatse van de aanduiding bebouwingsconcentratie' geldt een maximale totale oppervlakte van 750 m2.
    • 2. kinderboerderijen, sociale en educatieve voorzieningen waarvan de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 250 m2. Ter plaatse van de aanduiding bebouwingsconcentratie' geldt een maximale totale oppervlakte van 375 m2;
    • 3. recreatieve verblijfsvoorzieningen zoals groepsaccommodaties en kampeerboerderijen, waarvan de totale oppervlakte niet meer mag bedragen 500 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', geldt een maximale totale oppervlakte van 750 m2;
    • 4. kleinschalig kamperen, met maximaal 100 m2 aan algemene voorzieningen binnen het bouwvlak;
  • d. ondergeschikte horeca is toegestaan bij de verbrede landbouw zoals genoemd in sub c onder 2 en 3, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2, tevens is aansluitend een terras van maximaal 50 m2 toegestaan;
  • e. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties en/of verbrede landbouw mag de totale omvang niet meer bedragen dan 1.000 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' geldt een maximale totale omvang van 2.000 m2;
  • f. buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouw activiteit is niet toegestaan;
  • g. de verbrede landbouw activiteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeers-aantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • h. de verbrede landbouw activiteit mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

3.5.2 Afwijken nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de agrarische functie op het perceel dient als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar te blijven;
  • b. het agrarisch bouwvlak mag ten behoeve van de nevenactiviteit niet worden uitgebreid;
  • c. de volgende nevenfuncties bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
    • 1. agrarisch technisch hulpbedrijven en agrarische verwante bedrijven, waarbij de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 400 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' geldt een maximale totale oppervlakte van 600 m2;
  • d. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenfuncties en/of verbrede landbouw mag de totale omvang niet meer bedragen dan 1.000 m2. Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' geldt een maximale totale omvang van 2.000 m2;
  • e. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan;
  • f. de nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • g. de nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • h. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

3.5.3 Afwijken gebruik bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van huisvesting van stagiairs

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van huisvesting van stagiairs, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. huisvesting in bedrijfsgebouwen is alleen toegestaan als de huisvesting niet geregeld kan worden in de eigen bedrijfswoning;
  • b. huisvesting in bedrijfsgebouwen mag uitsluitend worden gebruikt voor de huisvesting van personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of terrein en de opleiding van de stagiairs noodzakelijk is;
  • c. er mogen geen zelfstandige woningen ontstaan;
  • d. de totale oppervlakte in gebruik voor huisvesting van stagiairs mag niet meer bedragen dan 25 m2;
  • e. er mogen maximaal 2 stagiairs gehuisvest worden;
  • f. er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
  • g. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

3.5.4 Afwijken nevenfunctie gebruiksgerichte paardenhouderij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van een gebruiksgerichte paardenhouderij als nevenfunctie bij het agrarisch bedrijf, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. het afwijken is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
  • b. de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. tevens is een overdekte rijhal toegestaan met een maximum oppervlakte van 1.200 m2;
  • d. de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Vormverandering bouwvlak agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor een vormverandering van een bouwvlak van agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. zuinig ruimtegebruik als uitgangspunt geldt;
  • b. vormverandering mag er niet toe leiden dat bestaande bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  • c. medewerking wordt slechts verleend indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie;
  • d. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • e. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

3.6.2 Vergroting bouwvlak agrarische bedrijven, niet zijnde een veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor het vergroten van een bouwvlak van agrarische bedrijven, niet zijnde een veehouderij, met dien verstande dat:

  • a. de omvang van het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal:
    • 1. voor een (vollegronds)teeltbedrijf: 2 ha;
    • 2. voor een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': 4 ha, waarvan maximaal 3 ha netto glas;
    • 3. voor een productiegerichte paardenhouderij: 1,5 ha;

met dien verstande dat de uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' niet is toegestaan;

  • b. de vergroting van het bouwvlak er niet toe mag leiden dat bestaande bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  • c. advies ten aanzien van de noodzaak voor de bedrijfsvoering wordt gevraagd aan de AAB;
  • d. vergroting ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' niet is toegestaan;
  • e. vergroting ter plaatse van de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone' is slechts toegestaan wanneer het functioneren van de ecologische verbindingszone niet wordt geschaad;
  • f. zuinig ruimtegebruik als uitgangspunt geldt;
  • g. ten aanzien van de vergroting van het bouwvlak voor een productiegerichte paardenhouderij de volgende aanvullende voorwaarden gelden:
    • 1. medewerking wordt slechts verleend indien wijziging niet leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie;
    • 2. medewerking aan een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
    • 3. medewerking aan een vergroting die tot doel heeft de bouw van bedrijfsgebouwen mogelijk te maken, wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m³;
  • h. medewerking aan een vergroting van een bouwvlak wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is;
  • i. er sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • j. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
  • k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waarde openheid, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijk open gebied';
  • l. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven;
  • m. vergroting is uitsluitend mogelijk indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
    • 3. met dien verstande dat dit uitsluitend geldt:
      • bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' bij een plangebied groter dan 50 m2;
      • bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' bij een plangebied groter dan 1.000 m2;
      • bij een vormverandering op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' bij een plangebied groter dan 2.500 m2.

3.6.3 Wijziging naar 'gebruiksgerichte paardenhouderij'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen door het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - gebruiksgerichte paardenhouderij' ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
  • b. de vestiging van de gebruiksgerichte paardenhouderij mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. de vestiging van de paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • d. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.

3.6.4 Wijziging naar de bestemming 'Wonen' met aanduiding VAB

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - VAB', met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
  • b. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;
  • c. het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - VAB' bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
  • d. de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieu-hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • f. de voormalige overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij:
    • 1. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte, waarbij het bestemmingsvlak zoveel mogelijk wordt verkleind;
    • 2. het bestemmingsvlak maximaal 0,5 ha mag bedragen;
    • 3. er maximaal 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is toegestaan voor doelmatig gebruik, waarbij de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' wordt gebruikt om deze bijbehorende bouwwerken te duiden;
  • g. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • h. bij rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten met een oppervlakte groter dan 500 m2 geldt de bestaande oppervlak als maximaal resterende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

3.6.5 Wijziging naar de bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van een bouwvlak met een oppervlakte van tenminste 1 ha;
  • b. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;
  • c. het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak 'Wonen' bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en verhardingen;
  • d. de woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieu-hygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  • f. de voormalige overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt waarbij:
    • 1. het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 1.500 m2 en er mag maximaal 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken resteren;
  • g. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  • h. bij rijks-, provinciale en gemeentelijke monumenten met een oppervlakte groter dan 200 m2 geldt de bestaande oppervlak als maximaal resterende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing.

3.6.6 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van niet-agrarische functies, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak;
  • b. het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk;
  • c. het bouwvlak wordt verwijderd en de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 5.000 m2 waarbinnen de voormalige bedrijfswoning met bijhorende verhardingen en bebouwing ten behoeve de niet-agrarische functie is gesitueerd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag de omvang van het bestemmingsvlak op locaties buiten de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' ten behoeve van een agrarisch technisch hulpbedrijf, agrarisch verwant bedrijf, horeca, dagrecreatieve en/of maatschappelijke voorziening niet meer bedragen dan 1,5 ha, waarbij geldt dat:
    • 1. de inrichting van het bestemmingsvlak een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
    • 2. er sprake is van een bebouwingsoppervlakte en bouwhoogte welke passend zijn bij de aard van de omgeving en de beoogde ontwikkeling;
  • e. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • f. de ontwikkeling leidt niet tot 2 of meer zelfstandige bedrijven;
  • g. de volgende niet-agrarische functies zijn toegestaan:
    • 1. statische binnenopslag;
    • 2. recreatie;
    • 3. een agrarisch-technisch hulpbedrijf en/of een agrarisch verwant bedrijf in categorie 1, 2 of 3.1 (met dien verstande dat een bedrijf in categorie 3.1 niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel') van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;
    • 4. een niet-agrarisch bedrijf in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3) of een naar aard en invloed hiermee gelijk te stellen bedrijf;
    • 5. zorgboerderijen, kinderboerderijen, educatieve en sociale voorzieningen;
  • h. bij niet-agrarische functies genoemd in sub g onder 2 en 5 is ondergeschikte horeca toegestaan tot een oppervlakte van 50 m2, tevens is aansluitend een terras van maximaal 50 m2 toegestaan;
  • i. buitenopslag en opslag in kassen zijn niet toegestaan;
  • j. detailhandel en/of een zelfstandige kantoorvoorziening met baliefunctie is niet toegestaan;
  • k. de niet-agrarische functie mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • l. de niet-agrarische functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • m. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering die tevens is veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag. Indien gekozen wordt voor landschappelijke inpassing bij wijze van kwaliteitsverbetering dan dient de landschappelijke inpassing in het wijzigingsplan te worden vastgelegd door het opnemen van de bestemming 'Groen' met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing'.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van groen;
  • b. onverharde paden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. aanleg, beheer en instandhouding van landschappelijke inpassing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' en als opgenomen in Bijlage 2.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, behoudens:

  • a. erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensief recreatief medegebruik, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontginnen, afgraven, verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • e. het vellen of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
  • f. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • g. het verwijderen van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen.

4.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

4.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden en het doel van de landschappelijke inpassing.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van de primaire waterkering met bijbehorende beschermingszone.

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond, buiten het bouwvlak, uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 2,5 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de afmetingen van de bebouwing ter voorkoming van onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering;
  • b. de onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien hieromtrent advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen en greppels alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanleggen van landschapselementen;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 al dan niet in de vorm van wegen.

 

5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

5.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
  • b. alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging tot een beter resultaat leidt voor het beoogde doel waarvoor de bestemming is aangewezen;
  • b. het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

7.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijbehorende bouwwerken, sleufsilo's en mestbassins zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.

7.3 Afwijken regels ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 34.2 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken, sleufsilo's of mestbassins, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast. Ondergrondse bouwwerken, waaronder kadaverkoelingen mogen niet hoger dan 1 m boven maaiveld uitsteken.

7.4 Vervangende nieuwbouw van (bedrijfs)woningen

Bij vervangende nieuwbouw mogen de (bedrijfs)woningen uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend.

 

7.5 Afwijken herbouw (bedrijfs)woning op andere locatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 34.4 en toestaan dat een (bedrijfs)woning wordt herbouwd op een andere locatie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de herbouw dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak;
  • b. de herbouw dient op of maximaal 15 m buiten de bestaande fundering plaats te vinden;
  • c. de herbouw dient op de nieuwe locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar te zijn;
  • d. de herbouw mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering/bedrijfsontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. de herbouw dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte, tenzij dit tijdelijk vanuit het oogpunt van mantelzorg noodzakelijk is;
  • c. het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
  • d. het gebruik ten behoeve van detailhandel, tenzij dit expliciet is toegestaan in de betreffende bestemming.

8.2 Carnavalswagens
  • a. Bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken bij ((agrarische)bedrijfs-)woningen mogen worden gebruikt voor het bouwen van carnavalswagens.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van het bouwen van carnavalswagens, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. afwijken is uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie';
    • 2. de oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 200 m2;
    • 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 5. er is sprake van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, welke moet zijn veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Groenblauwe mantel
9.1.1 Omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van het gebied.

9.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Verbod

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen van meer dan 100 m²;
  • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • 5. het verwijderen van beplanting.

  • b. Toelaatbaarheid

Het in lid 9.1 onder a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • 1. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

  • c. Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 9.1 onder a wordt door het bevoegd gezag niet eerder verleend dan nadat is aangetoond dat uitoefening van de werken en/of werkzaamheden niet strijdig is met de belangen van de ecologische, landschappelijke dan wel hydrologische waarden.

9.2 Milieuzone - reserveringsgebied waterberging
9.2.1 Omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - reserveringsgebied waterberging' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

9.2.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'Milieuzone - reserveringsgebied waterberging' te wijzigen naar de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' ten behoeve van een waterbergingsgebied, met dien verstande dat dit gebied door het daartoe bevoegd gezag wordt aangewezen als waterbergingsgebied.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze afwijking is niet van toepassing op de inhoud van woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m2 zal bedragen;
    • 2. de (bouw)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • e. de onder a. tot en met d. genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • f. de onder a. tot en met d. genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden, wanneer er sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering, welke moet zijn veiliggesteld en vastgelegd overeenkomstig het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap West-Brabant zoals deze geldt op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Overige wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

11.2 Parkeren
11.2.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de kadernota parkeren.

11.2.2 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de kadernota parkeren, geldend op het moment van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag.

11.2.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in de leden 11.2.1 en 11.2.2 en toestaan dat:

  • a. parkeergelegenheid niet op eigen terrein bij de ontwikkeling wordt gerealiseerd, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en wordt voldaan aan de in de kadernota parkeren daarvoor gestelde voorwaarden;
  • b. met maximaal 10% wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm in gevallen waarin de toepassing van de parkeernormering conform de kadernota parkeren naar hun oordeel in individuele gevallen tot niet bedoelde en onaanvaardbare normen leidt.

11.3 Nadere eisen
  • a. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.
  • a. burgemeester en wethouders kunnen aanvullend aan algemene en specifieke bouw- en gebruiksregels nadere eisen en mitigerende maatregelen stellen ten behoeve van het behoud van de landschappelijke waarden als open, halfopen en besloten, van een gebied, zoals dit volgt uit het Landschapsplan en de daarin opgenomen landschapstypen.
  • b. de onder a en b genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Gastelsedijk Zuid 4' van de gemeente Halderberge.