direct naar inhoud van Regels
Plan: Klaverweide
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1655.BP3020-B001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan Klaverweide met identificatienummer NL.IMRO.1655.BP3020-B001 van de gemeente Halderberge;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1655.BP3020-B001 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden opgesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwde, en vanuit dat hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw, maar daaraan ruimtelijke (door zijn constructie en/of afmetingen) ondergeschikt is - maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap - met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is, toegankelijk vanuit het hoofdgebouw en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.6 aangebouwd of vrijstaand bijgebouw:

een vrijstaand of aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat zowel ruimtelijk (door zijn constructie en/of afmetingen) als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde ubouwperceel gelegen hoofdgebouw maar vanuit daaruit niet rechtstreeks toegankelijk is en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.7 afhaalcentrum:

detailhandelsbedrijf in ter plaatse bereide etenswaren zonder zitgelegenheid;

1.8 archeologische waarden:

de aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

het percentage van de gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste bebouwd mag worden;

1.11 bedrijf:

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren, en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 bedrijfsverzamelgebouw:

een gebouw waarbinnen ten minste twee bedrijven zijn gevestigd;

1.13 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw op een terrein, enkel en alleen bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvestiging daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen

1.16 bestaand:

bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;

bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of een ander bouwwerk, met een dak;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of een ander materiaal, die hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 detailhandel, productiegebonden:

qua oppervlakte beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van (streek)eigen goederen / producten vanuit een bedrijf dat die goederen / producten vervaardigt / produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.30 dienstverlening:

dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksaantrekkende functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, hypotheekvertrekker, postkantoor, telefoon-/telegraaf-/telexdienst, internetdiensten, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, alsmede door naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven;

1.31 erfafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;

1.32 erotisch getint bedrijf c.q. inrichting:

bedrijf c.q. inrichting, waarvan voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard plaatsvinden. Hieronder worden mede begrepen:

  • seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin door middel van automaten filmvoorstellingen van porno-erotische aard wordt gegeven;
  • seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin filmvoorstellingen van porno-erotische aard worden gegeven;
  • seksclub: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid, waarin vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven c.q. gelegenheid wordt geboden voor het verrichten van handelingen van porno-erotische aard, al dan niet gecombineerd met het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en/of kleine etenswaren;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidszoneringsplichtige bedrijven:

bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet Milieubeheer (Staatsblad 1993, 50);

1.35 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte ervan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.36 Internetverkoop:

een bedrijf dat via internet goederen aan derden te koop aanbiedt en deze vervolgens per post aan de eindgebruiker levert dan wel een afhaalservice hiervoor aanbiedt, met dien verstande dat verzenden of afhalen en afrekenen daarbij is toegestaan;

1.37 kantoren:

een gebouw, dat dient voor het verlenen van diensten met een administratief karakter en/of het verrichten van handelingen met een overwegend administratief karakter door bedrijven en (semi)overheidsinstellingen, met een al dan niet publieksgerichte baliefunctie;

1.38 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van:

  • medische activiteiten;
  • sociale activiteiten;
  • culturele activiteiten;
  • religieuze activiteiten;
  • onderwijs;
  • sport- en gymnastieklokalen;
  • kinderopvang;
  • scouting;
  • de overheid en met een overwegend openbaar karakter;

en waarvan de exploitatie (gedeeltelijk) door publieke middelen mogelijk wordt gemaakt;

1.39 niet-zelfstandige kantoren:

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

1.40 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas, e.d.;

1.41 ondersteunende horeca:

een openbare horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.42 open constructie:

constructie met een doorkijk, voor minimaal 80% voorzien van open delen, zoals een constructie met gaas;

1.43 overkapping:

een overdekt bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dan wel ten hoogste met 1 wand;

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.45 retentievoorziening:

voorziening ten behoeve van het bergen van water;

1.46 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.47 showroom:

een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor het ten toon stellen van goederen en materialen met als doel de verkoop ervan;

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze regels;

1.49 statische (binnen)opslag:

binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd voor handel en niet worden opgeslagen voor elders gevestigde niet-agrarisch bedrijf. Het betreft bijvoorbeeld (seizoens)stalling van (antieke)auto's, boten, caravans en dergelijke;

1.50 statische opslagactiviteiten:

de opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeve, zoals (antieke) auto's, boten, caravans en dergelijke;

1.51 telecommunicatiemast:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedradingen de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.52 verdiepingen:

de bouwlagen van een gebouw gelegen boven de begane grondlaag;

1.53 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.54 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb.496) houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.55 Wet milieubeheer:

Wet van 13 juni 1797 Stb. 442, houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.56 Wet ruimtelijke ordening:

Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr 566), houdende nieuwe regels omtrent ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 De afstand van een gebouw tot aan de perceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

2.2 De diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw:

de diepte van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten tot het uiterste punt van de achtergevel van de aanbouw;

2.3 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarbij gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 Peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen:
  • b. de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.
2.9 Ondergeschikte bouwdelen:

De in dit plan gegeven regels omtrent plaatsing, afstanden en maten van bouwwerken, zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, luifels, dakoverstekken, schoorstenen, lichtkoepels en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven;
  • b. niet-zelfstandige kantoren;
  • c. zelfstandige kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zelfstandig kantoor';
  • d. bedrijfsverzamelgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw';
  • e. verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. buitenopslag;
  • i. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

één en ander met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen, erven, groen, parkeervoorzieningen e.d. en overeenkomstig de in artikel 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1:

a Bedrijven

Voor bedrijven geldt het volgende:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1': bedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven uit uitsluitend categorie 2 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten ;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven uit categorie 2 t/m ten hoogste categorie 3.1 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit categorie 2 t/m ten hoogste categorie 3.2 van de als bijlage bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduidingen zoals hierna in de tabel genoemd tevens een bedrijfsactiviteit met de genoemde SBI-codes uit ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein':

Bedrijf   aanduiding   SBI-code / nr. lijst 2   ten hoogste milieucategorie  
JORA tankstation   specifieke vorm van bedrijventerrein - 1   1.2 (lijst 2) / 12 (lijst 2)   3.2  
Van de Kar Grondwerken B.V.   specifieke vorm van bedrijventerrein - 2   5154.1 / 5157.2/3   3.2  

  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zelfstandig kantoor' zijn zelfstandige kantoren toegestaan;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw' is een bedrijfsverzamelgebouw toegestaan;

b Omvang bouwperceel

Ten aanzien van de omvang van bouwpercelen geldt het volgende:

  • a. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1.000 m²;
  • b. de oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m².
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b is op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - groter bouwperceel' een groter bouwperceel toegestaan, waarbij de bestaande oppervlakte als maximum geldt.

c Zelfstandige kantoren

Voor de realisatie van zelsftandige kantoren geldt het volgende:

  • a. het totale brutovloeroppervlak ten behoeve van zelfstandige kantoren mag gezamenlijk niet meer bedragen dan 750 m2;

c Bedrijfsverzamelgebouw

Voor de realisatie van bedrijfsverzamelgebouwen geldt het volgende:

  • 1. op gronden waar een bedrijfsverzamelgebouwen zijn toegestaan zijn naast de toegestane categorieën, ook bedrijven en functies in categorie 1 toegestaan, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten met de aanduiding “toegestane bedrijven” of “toegestane bedrijven in bedrijfsverzamelgebouw”;
  • 2. voor de bedrijven binnen een bedrijfsverzamelgebouw gelden geen bepalingen ten aanzien van de oppervlakte van het bouwperceel;
  • 3. zelfstandige kantoren zijn binnen een bedrijfsverzamelgebouw niet toegestaan, met uitzondering van de locaties waar ook de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zelfstandig kantoor' is opgenomen;
  • 4. internetverkoop is, al dan niet met een showroom, toegestaan;
  • 5. showrooms voor het uitstallen van producten zijn bij internetverkoop toegestaan, met dien verstande dat:
    • a. de oppervlakte van een showroom van een bedrijf niet meer mag bedragen dan 25m² per bedrijfsunit waaraan een officieel gemeentelijk adres is toegekend;
    • b. de betreffende showroomoppervlakte dient per bedrijf duidelijk te zijn aangegeven door het aanbrengen van een fysieke aanduiding en dient tevens te zijn afgeschermd.

d Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

Een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'. Verkoop van de motorbrandstof lpg is uitgesloten.

e Buitenopslag

Voor opslag van materiaal en/of goederen geldt het volgende:

  • 1. Buitenopslag is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' achter de voorgevel toegestaan en met dien verstande dat deze niet zichtbaar is vanaf de provinciale weg;
  • 2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - containeropslag uitgesloten', is het stapelen van (zee)containers uitgesloten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. indien een gevellijn aanwezig is, dient de voorzijde van het gebouw aan de gevellijn-zijde te worden gesitueerd;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m) is aangegeven;
  • d. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven, indien geen maximum bebouwingspercentage is opgenomen mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag aan de voorzijde van het perceel niet meer bedragen dan 1 meter en binnen de overige gronden niet meer dan 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b teneinde een hogere bouwhoogte toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de ruimtelijke en functionele karakteristiek wordt niet onevenredig aangetast;
  • c. de belangen van de aangrenzende gronden en bouwwerken wordt niet onevenredig aangetast in de zin van bezonning, gebruiksmogelijkheden en uitzicht;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent dat het gebouw, of het gedeelte van een gebouw, waarvoor een afwijkende bouwhoogte wordt toegestaan, gesitueerd is op een afstand van minimaal 10 m van de bestemming 'Verkeer'.
3.3.2 Omgevingsvergunning bouwhoogte terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder a teneinde voor erf- en terreinafscheidingen een bouwhoogte toe te staan van maximaal 2 m, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. uit veiligheidsoverwegingen en/of beveiligingsoogpunt van het bedrijf is de verhoging noodzakelijk;
  • b. tenminste het deel van de erf-/ terreinafscheiding tussen 1 m en 2 m hoogte dient een open constructie te zijn;
  • c. het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast.
3.3.3 Omgevingsvergunning carnavalswagens

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van het bouwen van carnavalswagens met inachtneming van de volgende regels:

  • a. De oppervlakte van het gebouw mag niet meer bedragen dan 200 m² en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:

  • a. geluidzoneringsplichtige inrichtingen conform de Wet geluidhinder;
  • b. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • c. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), behoudens de bevi-inrichtingen welke in de regels uitdrukkelijk zijn toegestaan;
  • d. opslag van consumentenvuurwerk;
  • e. het gebruik van de gronden gelegen voor de voorgevelrooilijn ten behoeve van de buitenopslag van goederen, voorwerpen of materialen;
  • f. voor open opslag tenzij deze zodanig plaatsvindt dat de opslag niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en aldus achter bebouwing plaatsvindt dan wel is afgeschermd door middel van groenvoorzieningen;
  • g. zelfstandige detailhandelsondernemingen;
  • h. seksinrichtingen;
  • i. het stallen van caravans;
  • j. een (bedrijfs)woning
  • k. gokhallen, casino's en amusementshallen;
  • l. opslag en verkoop van motorbrandstoffen, behoudens op de gronden binnen het aanduidingsvlak ''verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning vergelijkbare bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 3.1.2 onder a voor het toestaan van bedrijven die niet zijn opgenomen in de als bijlage toegevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten, danwel zijn opgenomen in een hogere bedrijfscategorie, en deze bedrijven naar aard en milieubelasting en ruimtelijke impact (verkeersaantrekkende werking, ruimtebeslag, aantal arbeidsplaatsen e.d.) vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. een onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  • c. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geur, stof en gevaar.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van bedrijfsverzamelgebouw

Het bevoegd gezag kan ingevolge artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan wijzigen en gronden aan duiden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu;
  • b. de wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de wijziging mag geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige opbouw vormen;
  • d. in de onmiddellijke omgeving zal moeten worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen, hierbij wordt getoetst aan het op dat moment vigerende gemeentelijke beleid;
  • e. de oppervlakte per bedrijf mag niet meer bedragen dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

(O/(a + 1)) x 2

waarbij:

O = de totale oppervlakte van het bedrijfsverzamelgebouw

a = het aantal bedrijven in het bedrijfsverzamelgebouw

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. paden;
  • c. sport- en speelvoorzieningen met bijbehorende verhardingen;
  • d. beeldende kunstwerken;
  • e. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen
  • f. waterretentie in de vorm van een wadi ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterberging';
  • g. geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening';
  • h. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Geluidwerende voorziening

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening' dient een geluidwerende voorziening met een minimale hoogte van 3,5 meter gerealiseerd te zijn.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van beeldende kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de bebouwde oppervlakte van beeldende kunstwerken mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • d. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van de geluidwerende voorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van van groen - geluidwerende voorziening' dient minimaal 2,5 meter te bedragen.
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Waterberging

Ten behoeve van de waterberging gelden de volgende nadere eisen:

  • a. ter plaatse van de aanduidingen 'specifiek vorm van groen - waterberging' dient een waterbergingsvoorziening te worden gerealiseerd van voldoende omvang en een minimale (gezamenlijke) waterbergingscapaciteit van 1.760 m3.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Omgevingsvergunning nutsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan het volgende:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de ligging van het gebouw mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, voet- en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. verblijfsvoorzieningen;
  • e. beeldende kunstwerken;
  • f. geluidwerende voorzieningen
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

één en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals ondergrondse retentievoorzieningen, ondergrondse vuilcontainers.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming, alsmede gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.

5.2.2 Nutsgebouwen

Voor nutsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de verkeersgeleiding en wegverlichting mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van terrasafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • c. de bouwhoogte van beeldende kunstwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. de bebouwde oppervlakte van beeldende kunstwerken mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toe te staan, mits wordt voldaan aan het volgende:

  • a. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de ligging van het gebouw mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Parkeren
  • a. een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan alleen worden verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in het parkeerbeleid van de gemeente Halderberge, zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning;
  • b. het bevoegd gezag kan afwijken van het gestelde in artikel 7.1 onder a indien de parkeerbehoefte kan worden opgevangen door buiten het eigen terrein aanwezige of aan te leggen parkeergelegenheden. De aan te leggen parkeergelegenheden dienen binnen 1 jaar na gereedkomen van de ontwikkeling te zijn aangelegd.

7.2 Afwijkingenregeling

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van dit bestemmingsplan geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het volgende:

  • a. indien de bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven minima of maxima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering, afstand of oppervlakte als maximum respectievelijk minimum;
  • b. indien de bestaande situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, afwijkt van de in de regels voorgeschreven situering, is ook de bestaande situering toegestaan;
  • c. het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

7.3 Ondergronds bouwen
7.3.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van (half)ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen, sleufsilo’s en mestbasins zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
7.3.2 Afwijken regels ondergonds bouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.3.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

7.4 Bluswatervoorziening
  • a. Een bouwwerk heeft een adequate bluswatervoorziening.
  • b. Er is sprake van een adequate bluswatervoorziening als bedoeld onder a, wanneer wordt voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant februari 2016.
  • c. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval;
  • d. Als de onder b bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

7.5 Bereikbaarheid bouwwerken en terreinen voor hulpdiensten
  • a. Tussen de openbare weg en de toegang tot een bouwwerk voor het verblijf van personen wordt een verbindingsweg aangelegd die geschikt is voor hulpverleningsdiensten, indien die afstand meer bedraagt dan 10 meter.
  • b. Er is sprake van een verbindingsweg die geschikt is voor hulpverleningsdiensten wanneer wordt voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant februari 2016.
  • c. Bestaande verbindingswegen en overeenkomstig het bepaalde onder a aangelegde wegen worden in stand gehouden met minimaal de oorspronkelijke afmetingen.
  • d. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval;
  • e. Als de onder b bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

7.6 Opstelplaats voor brandweervoertuigen
  • a. Bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zijn zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen aanwezig dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
  • b. Er is sprake van een doeltreffende verbinding als bedoeld onder a, wanneer wordt voldaan aan de Beleidsregels Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening als vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant februari 2016.
  • c. Bestaande en overeenkomstig het bepaalde onder a aangelegde opstelplaatsen worden in stand gehouden met minimaal de oorspronkelijke afmetingen.
  • d. Ten aanzien van het bepaalde onder a wordt advies ingewonnen bij de veiligheidsregio alvorens de vergunning wordt verleend, tenzij de veiligheidsregio categorieën gevallen heeft aangewezen waarin geen advies noodzakelijk is en sprake is van een dergelijk geval;
  • e. Als de onder b bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Parkeren
8.1.1 Gebruiksregels

Het parkeren, laden en lossen van voertuigen in relatie met de bestemming, dient volledig te worden gerealiseerd binnen de bouwpercelen behorende bij de bestemming in overeenstemming met de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleid van de gemeente Halderberge.

8.1.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.1 voor het afwijken van de parkeernormen, onder voorwaarde dat:

  • a. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, omdat er een bijzonder gemeentelijk belang met de verwezenlijking is gemoeid;
  • b. aantoonbaar is dat op acceptabele afstand parkeercapaciteit aanwezig is. Als dit parkeerplaatsen zijn die behoren tot het openbaar aanbod, dient via een parkeerdrukmeting te worden aangetoond dat er op momenten dat er gebruik van de parkeerplaatsen wordt gemaakt, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

8.2 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. de huisvesting van arbeidsmigranten.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan vrijstelling kan worden verleend, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van een bouwlvak worden overschreden ten behoeve van entrees, overstekende daken, draagconstructies van gebouwen, luifels (draagconstructies van) reclame en hieraan gelijk te stellen voorzieningen;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
    • 2. de (bouw)hoogte niet meer dan 3,5 m zal bedragen.
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • f. de onder a tot en met e genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie; en
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Klaverweide' van de gemeente Halderberge.