Artikel 1 Begrippen
De begrippen van het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' zijn van overeenkomstige toepassing (
begrippen), met dien verstande dat de volgende begrippen als volgt zijn gedefinieerd:
1.1 plan:
Het wijzigingsplan 'Boerderijweg 11, Heibloem' met identificatienummer NL.IMRO.1640.WP22HbBoerderijw11-VG01 van de gemeente Leudal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduiding grens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 achtergevel:
de van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.7 achtergevelrooilijn:
denkbeeldige lijn van de achtergevel van een hoofdgebouw (evenwijdig aan de openbare weg), die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel, met dien verstande dat:
- indien op het bouwperceel sprake is van een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, met bijbehorende bouwwerken, de woning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van één achtergevelrooilijn;
- indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een (niet gekoppeld) bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
- indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen met bedrijfsgebouwen op een gekoppeld bouwperceel, een bedrijfswoning op ieder afzonderlijk bouwvlak als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, een paardenhouderij hieronder begrepen.
1.9 agrarisch hulpgebouw:
een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bed & breakfast:
een binnen een (bedrijfs)woning gelegen voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid, zonder kookgelegenheid.
1.14 bedrijf aan huis:
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van:
- erotisch getinte bedrijvigheid
- detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten.
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten.
1.16 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping(en) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.17 bedrijfswoning:
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.18 beeldkwaliteit:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
1.19 beroep aan huis:
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten, is niet toegestaan.
1.20 bestaand:
- bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd;
- bestaande stikstofemissie: de stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals op het tijdstip van vaststelling van dit bestemmingsplan is toegestaan overeenkomstig:
- een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in bijlage 7 bij deze regels; dan wel:
- een onherroepelijk omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van hoofdstuk IX, titel 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 respectievelijk artikel 6.10a van het Besluit omgevingsrecht en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in de bijlage 7 bij deze regels;
- indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als hiervoor bedoeld, is de bestaande stikstofemissie de stikstofemissie ten gevolge van het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee in de omvang zoals feitelijk aanwezig en planologisch legaal in de periode van 1 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, gebaseerd op de gegevens zoals opgenomen in de fiscale jaarrekening en rekening houdend met de op dat tijdstip feitelijke aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de stikstofemissie.
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 containerveld:
een specifieke vorm van een permanente teeltondersteunende voorziening waarbij grond is voorzien van een afdekking van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.31 extensief recreatief medegebruik:
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag leggen op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.
1.32 extensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij kleine groepen dieren gevoed worden op grote oppervlaktes land.
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder):
hieronder worden verstaan gevoelige functies ten aanzien van: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
1.35 gevoelig object:
object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven.
1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve graasdierveehouderij. Een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft bijvoorbeeld een melkveehouderij (met niet meer dan 200 melkkoeien), een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf.
1.37 hoeksituatie:
een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een openbare weg, voet- en/of fietspad of twee kruisende wegen.
1.38 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien op een perceel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt deze (bedrijfs)woning gezien als hoofdgebouw.
1.39 intensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt onder andere gedoeld op varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, vleesstieren, (vlees)geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders of een combinatie daarvan.
1.40 kamerbewoning:
een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welke niet valt aan te merken als het verstrekken van logies. Kamerbewoning wordt alleen toegestaan in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken.
1.41 kwaliteitscommissie:
de commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatiemaatregelen.
1.42 nevenactiviteiten:
een aanvullende, ondergeschikte activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit.
1.43 Nota kwaliteit:
de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leudal een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen in de Nota Kwaliteit, bijgevoegd als bijlage 2 bij deze regels.
1.44 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.45 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde:
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.46 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.47 paardenbak:
een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak al da niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter.
1.48 recreatiewoonverblijf:
een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.
1.49 schuilgelegenheid:
een bouwwerk dat een dier de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen.
1.50 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen/constructies (inclusief containervelden) met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product. Afdekfolie alléén, dus zonder enige constructie, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gezien als een teeltondersteunende voorziening waarvoor de regelingen zoals opgenomen gelden.
1.51 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen waarvan de hoofdconstructie niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig zijn (al dan niet in een aaneengesloten periode) en na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd. ter verduidelijking: regenkappen mogen permanent aanwezig zijn maar de afschermende folie/het plastic niet meer dan 6 maanden per jaar.
1.52 trekkershutten
een hut met slaapgelegenheden en eventuele andere voorzieningen waarvoor een bouwvergunning is vereist en die dienst doet als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.53 verbeelding
de verbeelding van het wijzigingsplan ‘Boerderijweg 11, Heibloem’ bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met NL.IMRO.1640.WP22HbBoerderijw11-VG01.
1.54 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, niet zijnde een hobbymatig agrarisch bedrijf, waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.
1.55 voorgevel:
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.56 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen, met dien verstande dat:
- indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien op het bouwperceel sprake is van een woning met bijgebouwen, de woning, niet zijnde een bedrijfswoning, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van twee voorgevelrooilijnen;
- indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine of windmachine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of windmachine.
2.7 afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
de voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering;
- agrarisch grondgebruik;
- de uitoefening van een intensieve veehouderij gekoppelde bedrijfsactiviteiten met uitzondering van stalruimte;
- de uitoefening van extensieve veehouderij ten aanzien van kraamstallen;
- extensief recreatief medegebruik;
- een bed & breakfast in de bedrijfswoning voor maximaal 2 slaapplaatsen;
- ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' tevens voor stalruimte voor het huisvesten van dieren ten behoeve van de uitoefening van intensieve veehouderij;
met de daarbij behorende:
- bedrijfswoning;
- uitoefening van bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3 Lijst van Bedrijfsactiviteiten bij deze regels), of beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 lid 6.4;
- tuinen en erven, uitsluitend binnen het bouwvlak;
- parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen binnen het bouwvlak;
- groenvoorzieningen;
- landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak;
- voorzieningen van algemeen nut;
- waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
- (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen binnen het bouwvlak.
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
- gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
- het oprichten van gebouwen bestaande uit meerdere bouwlagen voor het houden van dieren is niet toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van pluimvee;
- de bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
- in afwijking van het bepaalde onder c dient, indien geen bedrijfswoning binnen het bouwvlak aanwezig is, de afstand van bedrijfsgebouwen tot de openbare weg minimaal 20 meter te bedragen;
- de goothoogte van gebouwen, inclusief kassen, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 7,2 meter;
- de bouwhoogte van gebouwen, inclusief kassen, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 12 meter;
- in afwijking van het bepaalde onder c dient daar waar het bouwvlak grenst aan de openbare weg en waar geen sprake is van een achtergevelrooilijn (hoeksituatie), de afstand van bedrijfsgebouwen tot de grens van het bouwvlak minimaal 20 meter te bedragen;
- aan een omgevingsvergunning wordt de voorwaarde verbonden dat sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2, met dien verstande dat een locatie waar reeds voldoende kwaliteits-verbeterende maatregelen zijn gerealiseerd, niet opnieuw getoetst hoeft te worden aan de Nota Kwaliteit. De gerealiseerde kwaliteits-verbeterende maatregelen dienen in stand te worden gehouden.
3.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van een bedrijfswoning (hoofdgebouw) gelden de volgende regels:
- per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met uitzondering van:
- ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het aangegeven aantal bedrijfswoningen toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' mag geen bedrijfswoning worden gebouwd.
- de afstand van een bestaande bedrijfswoning tot de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak dient minimaal de bestaande afstand te bedragen;
- herbouw van een bestaande bedrijfswoning mag uitsluitend plaatsvinden op de bestaande locatie;
- indien geen sprake is van een bestaande bedrijfswoning dan dient de afstand van de bedrijfswoning tot de naar de openbare weg gekeerde grens van het bouwvlak minimaal 10 meter te bedragen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitsluitend bedrijfswoning' is geen bebouwing toegestaan met uitzondering van één bedrijfswoning';
- de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 meter;
- de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 900 m³.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
- bijbehorende bouwwerken en overkappingen zijn uitsluitend toegelaten binnen het bouwvlak;
- de maximale inhoud van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt in totaal 600 m³, waarbij de inhoud van de woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 900 m3;
- de maximale oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt in totaal 150 m²;
- de maximale goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt 3,5 meter;
- in afwijking van het bepaalde onder d mag de goothoogte van een aan het hoofdgebouw gebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedragen dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, dan wel niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte indien de bestaande goothoogte meer bedraagt dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- de maximale bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt 5,5 meter;
- de afstand van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de bedrijfswoning mag niet meer dan 20 meter bedragen;
- bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning worden gebouwd.
3.2.4 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend in de vorm van transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd. Ten aanzien van de verschijningsvorm kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen;
- binnen het bouwvlak mogen overige bouwwerken uitsluitend achter de achtergevelrooilijn worden gebouwd;
- in afwijking van het bepaalde onder b dient, indien geen bedrijfswoning binnen het bouwvlak aanwezig is, de afstand van overige bouwwerken tot de openbare weg minimaal 20 meter te bedragen;
- in afwijking van het bepaalde onder b en c zijn overige bouwwerken binnen het bouwvlak voor de achtergevelrooilijn toegestaan, indien dit de bestaande situatie betreft;
- in afwijking van het bepaalde onder b zijn erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak voor de achtergevelrooilijn toegestaan;
- in afwijking van het bepaalde onder b dient daar waar het bouwvlak grenst aan de openbare weg en waar geen sprake is van een achtergevelrooilijn (hoeksituatie), de afstand van overige bouwwerken tot de grens van het bouwvlak minimaal 20 meter te bedragen. Dit geldt niet voor erf- en terreinafscheidingen;
- in afwijking van het bepaalde onder f zijn teeltondersteunende voorzieningen tot aan de grens van het bouwvlak toegestaan indien het de bestaande situatie betreft;
- binnen het bouwvlak mogen overige bouwwerken een maximale bouwhoogte hebben van:
- 1 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn;
- 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn;
- 2 meter voor sleufsilo's;
- 5 meter voor teeltondersteunende voorzieningen;
- 6 meter voor lichtmasten;
- 6 meter voor mestsilo's, niet zijnde kunstmestsilo's;
- 7,2 meter voor luchtwassers, luchtbakken en warmtewisselaars met dien verstande dat de hoogte van luchtwassers, luchtbakken en warmtewisselaars niet hoger mag zijn dan de verticale bebouwingscontour van de gevel van het gebouw ter plaatse van de voorziening;
- 6 meter voor waterbassins;
- 12 meter voor voedersilo's, kunstmestsilo's en spuiwateropslag;
- 6 meter voor andere overige bouwwerken.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de sociale veiligheid;
- ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
- ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- ter waarborging van de externe veiligheid;
- ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in de Nota Kwaliteit, bijgevoegd als bijlage 2 bij deze regels, in acht genomen. Indien sprake is van ‘POL belangen’ winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Situering bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.1 onder c, d en g en
artikel 3 lid 2.4 onder b, c en f ten behoeve van het realiseren van bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken voor de achtergevelrooilijn of indien sprake is van een hoeksituatie of bij geen bedrijfswoning, op een afstand van minder dan 20 meter uit de grens van het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- het realiseren van de gebouwen en/of overige bouwwerken uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- de bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken landschappelijk worden ingepast, waarbij de landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
- de afstand van bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken tot de grens van het bouwvlak niet minder dan 10 meter mag bedragen;
- het realiseren van de bedrijfsgebouwen en/of overige bouwwerken uit milieu-hygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
- de verkeersveiligheid in voldoende mate gewaarborgd is;
- geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische)bedrijven.
3.4.2 Inhoud bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 sub h en
artikel 3 lid 2.3 sub b voor het realiseren van een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken met afwijkende inhoudsmaten:
- de gezamenlijke inhoud van de bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
- de bebouwing uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- de bebouwing uit milieu-hygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
- geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische)bedrijven.
3.4.3 Sloop en herbouw bedrijfswoning op een andere locatie
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 sub c voor herbouw van een bedrijfswoning op een andere locatie dan de bestaande locatie, onder de voorwaarden dat:
- herbouw uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- de nieuwe bedrijfswoning minimaal 10 meter uit de openbare weg is gelegen;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- herbouw uit milieu-hygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
- aangetoond wordt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
- aangetoond wordt dat geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven.
3.4.4 Sloop en herbouw van bijbehorende bouwwerken eigen bouwperceel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.3 sub c voor een grotere oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen, in geval van (gedeeltelijke) sloop en herbouw van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen op hetzelfde perceel, onder de voorwaarden dat:
- de bestaande oppervlakte van legale bijbehorende bouwwerken en overkappingen meer bedraagt dan 150 m²;
- de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen na (gedeeltelijke) sloop en herbouw niet meer mag bedragen dan 150 m² plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m²;
- de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkapping na (gedeeltelijke) sloop en herbouw in ieder geval niet meer mag bedragen dan 300 m²;
- er eerst gesloopt is voordat wordt gebouwd;
- de bouwwerken zodanig worden gesitueerd dat er vanuit ruimtelijk oogpunt een compacte situatie ontstaat;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
- aangetoond wordt dat er geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven.
3.4.5 Schuilgelegenheden
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2 ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden voor dieren, met uitzondering van jagershutten en hoogzitten, buiten het bouwvlak ten behoeve van het houden van dieren, onder de voorwaarden dat:
- de schuilgelegenheid bestaat uit een overdekte ruimte met maximaal 3 omsloten wanden;
- de goothoogte van de schuilgelegenheid maximaal 3 meter bedraagt;
- de bouwhoogte van de schuilgelegenheid maximaal 4,5 meter bedraagt;
- de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 30 m² bedraagt;
- aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak c.q. de bestemming geen ruimte is voor schuilgelegenheden;
- de schuilgelegenheid noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.6 Agrarische hulpgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2 ten behoeve van het realiseren van agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- de goothoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
- de bouwhoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 4,5 meter bedraagt;
- de oppervlakte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 100 m² bedraagt;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- aangetoond wordt dat de realisering van het agrarisch hulpgebouw nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.4.7 Recreatiewoningen en trekkershutten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2 ten behoeve van het inpandig verbouwen van agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van het realiseren van recreatie-woonverblijven voor verblijfsrecreatie met een daarbij behorende kleinschalige horecavoorziening, dan wel het plaatsen van trekkershutten, onder de voorwaarden dat:
- permanente bewoning niet is toegestaan;
- de agrarische doeleinden als hoofdactiviteit blijft gehandhaafd;
- de vloeroppervlakte:
- per recreatie-woonverblijf maximaal 100 m² bedraagt;
- per trekkershut maximaal 25 m² bedraagt;
- van de kleinschalige horecavoorziening maximaal 80 m2 bedraagt;
- het aantal recreatie-woonverblijven en trekkershutten samen maximaal 5 bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies waaronder de natuurlijke waarden;
- trekkershutten worden landschappelijk ingepast in de omgeving;
- recreatie-woonverblijven en trekkershutten worden meegerekend bij het maximaal toegestane aantal van 40 kampeermiddelen (met afwijkingsbesluit zoals bedoeld in lid 3.6.3) per agrarisch bedrijf;
- de recreatie-woonverblijven c.q. trekkershutten dienen te worden opgericht binnen het bouwvlak;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- infiltratievoorzieningen voor hemelwater worden gerealiseerd;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- de recreatieve ontwikkeling is onderwerp geweest van regionale afstemming.
3.4.8 Paardenbakken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.4 sub a ten behoeve van het realiseren van een paardenbak of stapmolen buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- per agrarisch bedrijf maximaal 1 paardenbak of stapmolen is toegestaan ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij;
- de paardenbak of stapmolen op minimaal 50 meter tot woningen van derden wordt gesitueerd;
- de bouwhoogte van een omheining rondom de paardenbak of stapmolen niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
- de omvang van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
- lichtmasten bij de paardenbak of stapmolen niet zijn toegestaan;
- de paardenbak of stapmolen landschappelijk wordt ingepast.
3.4.9 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.4 sub a voor het realiseren van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarische – teeltondersteunende voorzieningen’, onder de voorwaarden dat:
- teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de bestemming 'Waterstaat - Retentiegebied', 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' en 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed';
- aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen te realiseren binnen het bouwvlak;
- voor zover tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet kunnen worden opgericht binnen het bouwvlak, deze worden opgericht op de aansluitende gronden;
- indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiten op het bouwvlak niet mogelijk is, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandig bouwvlak mag ontstaan;
- de teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend aanwezig zijn zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
- de teeltondersteunende voorzieningen na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- aangetoond is dat de landschappelijke waarden, met name in de zin van karakteristieke openheid van het agrarisch gebied met weinig bebouwing, niet onevenredig worden aangetast;
- aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden bestaan voor het plaatsen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
- geen sprake is van een onevenredig (hydrologisch) effect op natuurlijke waarden;
- in afwijking van het bepaalde onder j dient ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 4' te worden aangetoond dat tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen hydrologisch neutraal worden gerealiseerd waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
- advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie.
3.4.10 Hagelnetten en containervelden buiten bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.4 sub a voor het realiseren van hagelnetten en containervelden buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- hagelnetten en containervelden niet zijn toegestaan ter plaatse van de bestemming 'Waterstaat - Retentiegebied', 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' en 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed';
- voor zover hagelnetten en containervelden niet kunnen worden opgericht binnen het bouwvlak, deze worden opgericht op de aansluitende gronden;
- indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiten op het bouwvlak niet mogelijk is, hagelnetten en containervelden op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandig bouwvlak mag ontstaan;
- sprake is van een goede landschappelijke inpassing, met als verplichte maatregel dat hagelnetten aan de randen van percelen in ieder geval niet doorlopen tot aan de grond;
- aangetoond is dat de landschappelijke waarden, met name in de zin van karakteristieke openheid van het agrarisch gebied met weinig bebouwing, niet onevenredig worden aangetast;
- aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden bestaan voor het plaatsen van hagelnetten of containervelden;
- geen sprake is van een onevenredig (hydrologisch) effect op natuurlijke waarden;
- in afwijking van het bepaalde onder g dient ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 4' te worden aangetoond dat hagelnetten of containervelden hydrologisch neutraal worden gerealiseerd waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
- advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie.
3.4.11 Bouwhoogte sleufsilo’s
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.4 sub h onder 3 ten behoeve van het bouwen van sleufsilo’s met een hogere bouwhoogte, onder de voorwaarden dat:
- het realiseren van de sleufsilo's uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- de sleufsilo's landschappelijk worden ingepast, waarbij de landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
- de maximale bouwhoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen;
- het realiseren van de sleufsilo's uit milieu-hygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
- de verkeersveiligheid in voldoende mate gewaarborgd is;
- geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Een bedrijf of beroep aan huis
Een bedrijf of een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- een bedrijf aan huis, in de bedrijfswoning tot een oppervlak van in totaal maximaal 30 m2 en/of;
- een beroep aan huis, in de bedrijfswoning tot een oppervlak van in totaal maximaal 80 m2.
met dien verstande dat:
- bij een gecombineerde uitoefening van het bepaalde onder a. en b. de totale oppervlakte maximaal 80 m2 mag bedragen;
- op de begane grond van de bedrijfswoning maximaal 30% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep en/of bedrijf aan huis.
3.5.2 Omschakeling
Niet toegestaan is een omschakeling van:
- een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij;
- bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen naar een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het houden van dieren.
3.5.3 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in
artikel 6 lid 1.2 in elk geval gerekend:
- Geluid-zoneringsplichtige inrichtingen;
- detailhandel, met uitzondering van:
- detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- detailhandel in streekproducten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - boerderijwinkel';
- kamperen;
- permanente en tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid, met uitzondering van:
- de bedrijfswoning;
- wonen door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
- huisvesting van arbeidsmigranten ter plaatse van bestaande legale situaties;
- beroep en/of bedrijf aan huis, met uitzondering van het beroep en bedrijf aan huis zoals bepaald in artikel 3 lid 1.1 sub i;
- mestopslag:
- buiten het bouwvlak;
- binnen het bouwvlak voor de voorgevelrooilijn;
- overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 lid 1.2 sub f;
- co-vergisting, anders dan bestaand;
- het houden van dieren onder de grond;
- paardenbakken buiten het bouwvlak;
- het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf ten opzichte van de bestaande stikstofemissie van het betreffende agrarische bedrijf;
3.5.4 Voorwaardelijke verplichting
Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan ‘Boerderijweg 11, Heibloem’, dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het Landschappelijk Inpassingsplan ‘Boerderijweg 11 te Heibloem’, d.d. 5-10-2022 zoals opgesteld door Bergs Advies B.V. en als opgenomen in bijlage 1 bij de regels, gerealiseerd te zijn en tevens in stand dienen te worden gehouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Ondergeschikte nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten binnen het bouwvlak, in de vorm van:
- een kleinschalige ondergeschikte horecagelegenheid met een vloeroppervlakte van maximaal 80 m² binnen de bebouwing;
- een kleinschalige dag recreatieve voorziening met een vloeroppervlakte van maximaal 80 m2 binnen de bebouwing;
- kleinschalige kampeeractiviteiten met maximaal 15 seizoenstandplaatsen op het erf waarbij buiten het seizoen geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
- detailhandel hoofdzakelijk in zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, - geteelde agrarische producten van het eigen bedrijf, met een vloeroppervlakte binnen de bebouwing van maximaal 80 m²;
- zorglandbouw, uitsluitend in de vorm van dagbesteding;
onder de voorwaarden dat:
- de gezamenlijke grondoppervlakte van de ondergeschikte nevenactiviteiten genoemd onder a t/m e niet meer mag bedragen dan 500 m²;
- geen opslag van goederen in de openlucht mag plaatsvinden;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke waarden;
- indien sprake is van een recreatieve ontwikkeling deze onderwerp is geweest van regionale afstemming.
3.6.2 Nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 ten behoeve van het uitoefenen van nevenactiviteiten, naast de agrarische bedrijfsfunctie waarbij activiteiten zijn toegestaan als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Nevenfuncties en opvolgfuncties (Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties) bij deze regels, onder de voorwaarden dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van de gronden en de gebouwen die ten behoeve van de nevenactiviteiten worden gebruikt niet meer mag bedragen dan 500 m² per bouwvlak waarbij de oppervlakte van monumentale gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
- de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot;
- de agrarische functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
- het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
- maximaal drie bedrijven binnen een bouwvlak gevestigd mogen zijn;
- statische opslag is toegestaan binnen bestaande gebouwen indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van verkeersveiligheid, milieusituatie, het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
- het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
- detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan, waarbij het totale gezamenlijke oppervlakte van detailhandel niet meer mag bedragen dan 100 m²;
- indien sprake is van een recreatieve ontwikkeling deze onderwerp is geweest van regionale afstemming.
3.6.3 Kamperen bij de boer
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 voor een gebruik ten behoeve van kampeeractiviteiten, onder de voorwaarden dat:
- de agrarische functie als hoofdactiviteit gehandhaafd moet blijven;
- de kampeeractiviteiten in of direct grenzend aan het bouwvlak moeten plaatsvinden;
- geen schade voor de omliggende landschappelijke waarden mag ontstaan;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke waarden;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- de kampeeractiviteiten minimaal 50 meter van de woningen in de omgeving plaatsvinden;
- het terrein waarop de kampeeractiviteiten plaatsvinden minimaal 0,5 hectare groot moet zijn;
- de kampeeractiviteiten alleen in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober mogen plaatsvinden; buiten deze periode mogen geen kampeermiddelen aanwezig zijn;
- indien noodzakelijk tot 50 m² voorzieningen ten behoeve van de kampeeractiviteiten kan worden gebouwd;
- per agrarisch bedrijf maximaal 40 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij recreatie-woonverblijven en trekkershutten worden meegerekend;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- de recreatieve ontwikkeling is onderwerp geweest van regionale afstemming.
3.6.4 Beroep of bedrijf aan huis
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1.1 sub i voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis anders dan in de bedrijfswoning of voor een bedrijf aan huis in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3 Lijst van bedrijfsactiviteiten) bij deze regels, onder de voorwaarden dat:
- de agrarische functie als hoofdfunctie behouden blijft;
- de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving mag opleveren, dit betekent onder meer dat:
- geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht (Stb.2010, 143) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
- de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- de beroeps- of bedrijfsactiviteit de hoofdfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen zodanige verkeersaantrekkende werking genereert die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 lid 2 Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- de maximale oppervlakte van een beroep aan huis in totaal 30 m2 bedraagt;
- de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt;
- op de begane grond maximaal 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn.
3.6.5 Bed en Breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van
artikel 3 lid 5.3 sub d ten behoeve van het faciliteren van een bed & breakfast, onder de voorwaarden dat:
- de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de bedrijfswoning;
- het gebruik ten behoeve van bed & breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
- de bedrijfswoning als zodanig herkenbaar blijft;
- de woonfunctie dan wel de agrarische functie gehandhaafd blijft;
- de bed & breakfastvoorziening:
- door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan;
- de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex niet wordt aantast;
- de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloedt;
- geen onevenredige nadelige gevolgen zal opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven
- ten hoogste 8 slaapplaatsen zal hebben;
- de veiligheid van de voorziening wordt gewaarborgd, met inachtneming van de bepalingen uit het Bouwbesluit;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke waarden;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.6.6 Kamerbewoning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 5.3 sub d voor het gebruik van (een deel van) de woning voor kamerbewoning, met dien verstande dat:
- het gebruik geen overlast voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- het gebruik met de aard van het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
- kamerbewoning uitsluitend plaatsvindt in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken;
- wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 lid 2 Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
3.6.7 Landschappelijke inpassing
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van
artikel 3 lid 5.4 en een gewijzigde landschappelijke inpassing toestaan, onder de voorwaarde dat:
- sprake is van een voortschrijdend inzicht;
- het nieuwe inpassingsplan voorzien is van een positief advies van de kwaliteitscommissie.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplich
Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:
- het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
- het ophogen van de gronden;
- het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
- het verwijderen van duidelijke begrenzingen in de vorm van beboste randen en beplanting langs (hoofd)wegen;
- het bebossen van gronden;
- het aanbrengen van boomsingels en hakhoutwallen of andere lijnvormige beplantingen.
3.7.2 Uitzonderingen
- werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
- werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
- werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
- werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.7.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
artikel 3 lid 7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering aanduiding ‘intensieve veehouderij’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor vormverandering van de aanduiding 'intensieve veehouderij', onder de voorwaarden dat:
- de oppervlakte van de aanduiding niet wordt vergroot;
- het aantal dieren niet toeneemt;
- de wijziging noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;
- ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - extensiveringsgebied intensieve veehouderij' aangetoond is dat:
- de bestaande vorm van de aanduiding 'intensieve veehouderij' vanuit bedrijfseconomisch oogpunt ongunstig is;
- er geen sprake is van een toename van de stikstofemissie vanaf het betreffende agrarische bedrijf;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- het bedrijfsperceel landschappelijk wordt ingepast, waarbij de landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
- per saldo geen negatieve invloed ontstaat op de ruimtelijke structuur van het gebied, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur en het woon- en leefklimaat;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad.
3.8.2 Wijziging in de bestemming ‘Bedrijf’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Nevenfuncties en opvolgfuncties (Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties) bij deze regels, onder de voorwaarden dat:
- de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
- geen sprake is van een duurzame locatie;
- de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende of voormalige agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet wordt vergroot, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten worden gebruikt niet meer mag bedragen dan 500 m² waarbij de oppervlakte van monumentale gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
- de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
- uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Nevenfuncties en opvolgfunctie (Bijlage 4 Staat van Bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties) bij deze regels;
- de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
- het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
- er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
- het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele uitstraling, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
- niet grondgebonden landbouw is niet toegestaan;
- detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
- gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank, een lpg station dan wel een transportleiding zijn gelegen;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak dient plaats te vinden;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden, (agrarische) bedrijven en andere omgevingswaarden.
3.8.3 Vervallen aanduiding ‘intensieve veehouderij’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding 'intensieve veehouderij' te doen vervallen indien de intensieve veehouderij-activiteiten op het bouwvlak zijn beëindigd.
3.8.4 Wijziging bestemming in ‘Wonen’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:
- geen sprake is van een duurzame locatie;
- de agrarische activiteiten ter plaatse van het bouwvlak zijn beëindigd;
- ter plaatse een bedrijfswoning aanwezig is;
- sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
- voldaan wordt aan de milieuwetgeving met betrekking tot geluid, geur en bodem;
- in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid en geurhinder;
- de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
3.8.5 Opnemen aanduiding vrijgekomen agrarische bebouwing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' wordt opgenomen, onder de voorwaarden dat:
- sprake is van een duurzame locatie;
- de agrarische activiteiten ter plaatse van het bouwvlak zijn beëindigd;
- ter plaatse een bedrijfswoning aanwezig is;
- sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij de bestemming behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen agrarische bedrijven niet worden geschaad;
- voldaan wordt aan de milieuwetgeving met betrekking tot geluid, geur en bodem;
- in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid en geurhinder;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- niet meer in gebruik zijnde overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- aan het wijzigingsplan de bevoegdheid wordt toegevoegd om de locatie in de toekomst terug te wijzigen naar een agrarisch bedrijf en intensieve veehouderij, indien in de bestaande situatie sprake is van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.
3.8.6 Wijziging bestemming in ‘Wonen’ met de aanduiding vrijkomende agrarische bebouwing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf', onder de voorwaarden dat:
- geen sprake is van een duurzame locatie;
- de agrarische activiteiten ter plaatse van het bouwvlak zijn beëindigd;
- ter plaatse een bedrijfswoning aanwezig is;
- sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij de woning behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
- voldaan wordt aan de milieuwetgeving met betrekking tot geluid, geur en bodem;
- in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid en geurhinder;
- de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bestemmingsvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting;
- de volgende nevenfuncties kunnen worden toegestaan:
- een kleinschalige ondergeschikte horecagelegenheid met een vloeroppervlakte van maximaal 80 m2 binnen de bebouwing;
- een kleinschalige dagrecreatieve voorziening met een vloeroppervlakte van maximaal 80 m2 binnen de bebouwing;
- bed & breakfast in de (bedrijfs)woning ten behoeve van maximaal 2 slaapplaatsen;
- detailhandel in zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, - geteelde agrarische producten, met een vloeroppervlakte binnen de bebouwing van maximaal 80 m2;
- zorglandbouw, uitsluitend in de vorm van dagbesteding;
met dien verstande dat:
- de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte nevenactiviteiten niet meer mag bedragen dan 500 m² per bouwvlak; waarbij de oppervlakte van monumentale gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meetelt;
- geen opslag van goederen in de openlucht mag plaatsvinden.
3.8.7 Opnemen aanduiding plattelandswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in die zin dat ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' wordt opgenomen, onder de voorwaarden dat:
- sprake is van een bestaande agrarische bedrijfswoning;
- aangetoond is dat de bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
- aangetoond is dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse daadwerkelijk wordt voortgezet;
- wonen door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde plaatsvindt;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies;
- ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden, (agrarische) bedrijven en andere omgevingswaarden;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
3.8.8 Bouwvlak verkleinen of schrappen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen door het bouwvlak te verkleinen of te schrappen indien:
- de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse is beëindigd;
- niet meer in gebruik zijnde overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij sprake is van monumentale bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 12 lid 3.
4.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen
indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt gevraagd, kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, wordt de omgevingsvergunning pas verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
- archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of
- de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
- het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 sub a is niet van toepassing indien:
- het een overige bouwwerk betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is;
- het vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreft, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
- de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
- de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 0' de verstoring zich beperkt tot 0 cm onder het oppervlak;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 40' de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 60' de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
- indien uit het in artikel 4 lid 2.1 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
- indien het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 sub c onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook wordt gerekend vergraven, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
- het aanleggen of verbreden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het aanleggen van bos of boomgaard die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.
4.4.2 Uitzonderingen
- werkzaamheden, normale onderhouds-, gebruiks- en beheerswerkzaamheden zijnde;
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
- op werken of werkzaamheden die verband houden met het aanbrengen van sleufloze drainagesystemen;
- de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 1.000 m²;
- de grootte van de bodemingreep groter is dan 1.000 m² en de verstoring zich beperkt tot 40 cm onder het oppervlak.
4.4.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het plangebied naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
- archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
- het behoud van de archeologische resten in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;
- de archeologische resten door de verstoring niet onevenredig worden geschaad.
- Indien uit het in artikel 4 lid 4.3 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische resten van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kunnen burgemeesters en wethouders aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- Bij het aantreffen van archeologische waarden van nationaal belang, vragen burgemeester en wethouders – alvorens de vergunning te verlenen – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, dan nadat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een verklaring van geen bezwaar heeft gegeven.
- Indien het bepaalde in artikel 4 lid 4.3 sub b onder 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- de bestemming 'Waarde – Archeologie 5’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- aan gronden de bestemming 'Waarde – Archeologie 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Algemene bepalingen met betrekking tot ondergronds bouwen
6.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
6.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Indien geen bouwvlak is opgenomen, zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
- Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
- De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil.
- Bij het berekenen van de geldende oppervlakte- en inhoudsmaten, wordt de oppervlakte of inhoud van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.
6.1.3 Afwijken van het bestemmingsplan
Burgemeester en wethouder kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 6 lid 1.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken buiten de het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- de oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak of indien geen bouwvlak aanwezig is, anders dan onder gebouwen, mag maximaal 10% bedragen van het bestemmingsvlak met een maximum van 150 m², waarbij het maximum in m² niet geldt voor mestputten en mestkelders binnen de bestemming 'Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden - 1' tot en met 'Agrarisch met waarden - 4';
- de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 meter te bedragen, behalve wanneer de bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig is dichter tot de as van de weg staat; in dat geval is die afstand bepalend;
- de ondergrondse bouwwerken dienen geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter.
6.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
6.3 Algemene bepalingen over bestaande afstanden en andere maten
6.3.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
6.3.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1.1 Bestaand legaal strijdig gebruik
Bestaand legaal gebruik wordt niet als strijdig gebruik aangemerkt.
7.1.2 Algemeen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt, behoudens voor zover in de specifieke bestemmingsregels anders geregeld, in ieder geval verstaan:
- gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie, tenzij ter plaatse de aanduiding 'seksinrichting' is opgenomen;
- het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen;
- (permanente) opslag van goederen, materialen en het stallen van machines in de openlucht buiten het bouwvlak of binnen het bouwvlak voor de voorgevelrooilijn;
- het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
- het opslaan van mest en mestproducten afkomstig van een andere locatie dan de bedrijfslocatie alsmede de mestverwerking hiervan, anders dan vergund.
7.1.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 7 lid 1.2 sub c ten behoeve van uitstalling van goederen en materialen ten behoeve van verkoop voor de voorgevelrooillijn, onder de voorwaarden dat:
- dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering;
- de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
- het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.
7.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
7.2.1 Parkeernormen
In, op of onder gebouwen dan wel op het daarbij behorende terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen uit de ‘Parkeerkencijfers’, bijgevoegd als bijlage 4 bij deze regels worden nageleefd.
7.2.2 Afmetingen parkeerruimte
De in
artikel 7 lid 2.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 m bij 5,00 m en maximaal 3,25 m bij 6,00 m bedragen.
7.2.3 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 7 lid 2.1 indien aangetoond is dat in de directe omgeving (een straal van circa 250 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
7.2.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 milieuzone – boringsvrije zone
8.1.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – boringsvrije zone’ is het verboden de grond te roeren inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 80 meter beneden het maaiveld.
8.1.2 Uitzonderingen
artikel 8 lid 1.1 is niet van toepassing op werken waarvoor Gedeputeerde Staten ontheffing hebben verleend.
8.2 overige zone – openheid
8.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – openheid’ dient de openheid van het landschap zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk verstrekt te worden.
8.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Vergunningplicht
Het is verboden op of in de tot ‘overige zone – openheid’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:
- het ophogen van gronden;
- het bebossen van gronden;
- het aanbrengen van natuur- en landschapselementen;
- het beplanten van gronden met bomen, in de zin van boomsingels en hakhoutwallen of andere houtopstanden.
- Uitzonderingen
Het onder a bepaalde is niet van toepassing voor:
- werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
- werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
- werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
- werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijk inpassing;
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
- Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als onder a zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de aanwezige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Verleende omgevingsvergunning
Een verleende omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolgde deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereis, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
9.2 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
onder de voorwaarden dat:
- het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
9.3 Verkoopstandplaats
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken de regels van het bestemmingsplan voor het innemen van een verkoopstandplaats voor zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, en/of - geteelde agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopstandplaats uitsluitend in de maanden april tot en met juli mag worden ingenomen.
9.4 Duurzaamheid
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan voor de realisatie van kleinschalige wind/ en grootschalige zonne-energiesystemen met dien verstande dat:
- de hoogte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 4 meter bedraagt;
- de oppervlakte van kleinschalige windenergiesystemen maximaal 25 m² bedraagt;
- de hoogte van zonne-energiesystemen maximaal 2 meter bedraagt;
- het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden.
9.5 Servicepunten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor de realisatie van een servicepunt ter bevordering van de leefbaarheid mits:
- voldaan wordt aan de bouwregels behorende bij de betreffende bestemming;
- sprake is van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone';
- maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het servicepunt, met een maximum van 80 m²;
- er geen milieu-hygiënische belemmeringen zijn voor de realisatie van het servicepunt;
- de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
- voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
9.6 Antenne-installaties
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het oprichten van:
- antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, voor zover niet vergunningsvrij, waarbij plaatsing op gebouwen niet zijnde woningen de voorkeur heeft, en geen sprake is van:
- een monument;
- aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
- aantasting van het woonklimaat.
- vrijstaande antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, mits:
- de bouwhoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
- de antenne-installatie inclusief de bijbehorende technische installaties en de bedrading worden ingepast in de omgeving;
- geen sprake is van landschappelijk en/of ruimtelijke verstoring;
- zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van:
- site sharing;
- plaatsing op bestaande overige bouwwerken;
- enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten;
- bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing daarvan de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
- in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op, aan of bij infrastructurele werken;
- indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie bij gebouwen geplaatst;
- indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van bossen voorgestaan;
- indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in open gebied toegestaan.
9.7 Erfafscheiding
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en hogere erfafscheidingen voor de voorgevel toestaan, onder de voorwaarde dat:
- de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
- uitsluitend transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen worden toegepast, eventueel met haagdragende constructie;
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- advies ingewonnen wordt bij de kwaliteitscommissie.
9.8 Kortlopende evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en kortlopende evenementen toestaan, onder de voorwaarde dat:
- een evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
- er maximaal 3 evenementen per jaar per afzonderlijk perceel plaatsvinden;
- er geen sprake is van een onevenredig effect op de natuurlijke waarden;
- een evenement niet wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - natura 2000-gebied' of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 5'.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen niet binnen het extensiveringsgebied zijn toegestaan;
- overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter. Uitbreiding van activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen zijn binnen het extensiveringsgebied niet toegestaan;
- het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
10.2 Woningsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van woningen, onder de voorwaarden dat:
- de te splitsen woning een bestaand oorspronkelijk hoofdgebouw met (ten dele) een bestaande woonfunctie betreft;
- de woningsplitsing vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmering vormt;
- de waarden van de omliggende bestemmingen niet onevenredig worden aangetast;
- wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig artikel 7 lid 2. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- de meest recente regionale woonvisie en gemeentelijk woningbouwprogramma in acht wordt genomen;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 2;
- aangetoond wordt dat na splitsing sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
- na splitsing maximaal 1 extra woning is ontstaan, behoudens wanneer de te splitsen woning een cultuurhistorisch of karakteristiek pand dan wel monument betreft, in welk geval burgemeester en wethouders splitsing tot meerdere woningen kunnen toestaan, mits geen onevenredige nadelige effecten voor de omgeving optreden;
- na splitsing elke woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, een inhoud heeft van minimaal 350 m³ en maximaal 900 m³;
- na een woningsplitsing het uitbreiden van de gesplitste woningen niet is toegestaan;
- waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van de oorspronkelijke woning gehandhaafd blijven;
- aangetoond wordt dat na splitsing geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische) bedrijven;
- de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden binnen het bouwvlak en wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting.
10.3 Nota Kwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als bijlage 2 opgenomen Nota Kwaliteit vervangt.
Artikel 11 Algemene procedureregels
11.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
- het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
- burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Natura 2000 (coördinatiebepaling)
Burgemeester en wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekeningen houden met de specifieke bestemming en instandhouding van Natura2000- gebieden, zoals die zijn weergegeven op de kaart die als bijlage 6 bij deze regels is gevoegd, door voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 zal zijn.
12.2 Verbetering omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
- er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
- indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.
12.3 Verhouding tussen bestemmingen
- Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering';
- in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Retentiegebied';
- in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
- in de vierde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed'.
- in de vijfde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterlopen";
- in de zesde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 1';
- in de zevende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 2';
- in de achtste plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 3';
- in de negende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4';
- in de tiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 5';
- in de elfde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 6';
- in de twaalfde plaats de regels van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 7';
- in de dertiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Brandstof';
- in de veertiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas';
- in de vijftiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool';
- in de zestiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Water';
- in de zeventiende plaats de regels van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels ‘Boerderijweg 11, Heibloem’ van de gemeente Leudal.