direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Roligt 7 te Roggel
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Reden van de bestemmingsplanafwijking

InInitiatiefnemer, de Fruitbedrijf Heijnen, is eigenaar van een gespecialiseerd fruitbedrijf op het adres Roligt 7 te Roggel. De teelten van initiatiefnemer zijn onder andere appels, peren, kersen en rode bessen. Tevens heeft initiatiefnemer een boerderijwinkel.

Vanwege de groei van het agrarisch bedrijf (twee kinderen (en hun partner) van dhr. Heijnen maken ook onderdeel uit van het gezinsbedrijf) is er een tekort aan ruimte voor opslag en stallingsdoeleinden ontstaan. Hiervoor is de bouw van een nieuwe bedrijfsloods noodzakelijk.

Binnen het perceel waar initiatiefnemer de bouw van de nieuwe loods heeft voorzien is dit op basis van het vigerende bestemmingsplan Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016 niet rechtstreeks toegestaan. Tevens is de wens om de aanwezige boerderijwinkel te verbreden qua assortiment en te vergroten qua oppervlak. Daartoe dient van het vigerende bestemmingsplan te worden afgeweken om de realisatie van deze nieuwe loods en de ruimere boerderijwinkel mogelijk te maken.

1.2 Noodzaak van de bestemmingsplanafwijking

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient van de vigerende bestemming afgeweken te worden. De gemeente Leudal heeft aangegeven mee te willen werken aan onderhavig planvoornemen.

De als bijlage 1 bijgevoegde brief betreft de instemming van het College van B&W. Het plan is ook voorgelegd aan de gemeenteraad van Leudal met de mogelijkheid om te reageren. Hier is door de gemeenteraad geen gebruik van gemaakt.

1.3 Ligging en grens van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0001.jpg" Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Zoals in bovenstaande figuur is te zien, is het plangebied gelegen ten westen van de kern Roggel en ten noorden van de kern heythuysen.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Roggel, sectie G, nummers 3681 en 3682 (ged.).

1.4 Vigerende bestemming

De locatie is gelegen binnen de plangrenzen van de gemeente Leudal. Ter plekke van de locatie Roligt 7 te Roggel vigeert het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' van de gemeente Leudal, dat op 4 september 2019 onherroepelijk is geworden.

De volgende bestemming is voor de locatie Roligt 7 te Roggel van toepassing:

- enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - 2' ter plekke van het plangebied.

- aanduiding 'bouwvlak' (ter plaatse van de aanwezige bedrijfswoning, aanwezige loods, aanwezige bassin, aanwezige boerderijwinkel en het erf);

- dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 5' ter plaatse van het plangebied;

- gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' ter plaatse van het plangebied;

- gebiedsaanduiding 'overige zone - oud bouwland' ter plaatse van het plangebied.

Het bouwen van een nieuwe loods en het verruimen van de boerderijwinkel is niet mogelijk volgens het vigerende bestemmingsplan. Om van het bestemmingsplan te kunnen afwijken, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Om te komen tot een goed en duurzaam plan, heeft er ambtelijk vooroverleg met de gemeente Leudal plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0002.jpg"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Hoofdstuk 2 Beleid & regelgeving

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciale Omgevingsvisie (Povi). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' en de structuurvisie.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel behalve paragraaf 4.9). De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes.
Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:

1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
10. Beperken van klimaatverandering.
11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Toetsing
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Daarnaast is ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Hiervoor moeten dan 3 stappen worden doorlopen:

  • 1. er wordt beschreven dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1);
  • 2. er wordt beschreven in hoeverre de behoefte zoals beschreven in trede 1 binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2);
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen wordt aanvullend beschreven in hoeverre locaties buiten bestaand stedelijk gebied passend ontsloten zijn of zodanig worden ontwikkeld, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer.

De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? De uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing voor onderhavig planvoornemen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de provinciale Omgevingsvisie (POVI) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2014. In het POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0003.jpg"

Uitsnede Povi met aanduiding plangebied

Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Het planvoornemen is passend binnen deze aanduiding/zonering.

2.2.2 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' (waarvan in casu sprake is) is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijzen tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderhavig planvoornemen wordt op basis van het Limburgs Kwaliteitsmenu uitgevoerd. Dit LKM is door de gemeente Leudal verwerkt in haar eigen Nota Kwaliteit. Hierin zijn de uitgangspunten van het LKM overgenomen.

LKM/Nota Kwaliteit in relatie tot planvoornemen

Onderhavig planvoornemen wordt op basis van het Limburgs Kwaliteitsmenu/Nota Kwaliteit uitgevoerd. Onderhavig planvoornemen betreft het uitbreiden van een bestaande loods in de vorm van het aanbouwen van een nieuwe loods, buiten het vigerende bouwvlak.

Ten aanzien van de boerderijwinkel kan worden gesteld dat deze binnen de bouwkavel/bouwvlak wordt verruimd/uitgebreid. Het perceel is reeds voorzien van een volgroeide elzenhaag waarmee de inpassing reeds verzekerd is.

Voor deze uitbreiding, hoewel deze qua oppervlakte uitbreiding bouwvlak beperkt is, dient conform het LKM een compensatie te worden geleverd. Onderhavig planvoornemen voorziet hier in (zie bijlage 3).

Tijdens behandeling van onderhavig plan met de Kwaliteitscommissie op 6 mei 2022 is het plan geaccordeerd (zie bijlage 2) met dien verstande dat er een storting in het groenfonds gedaan moet worden door initiatiefnemer ten aanzien van de tegenprestatie. De omvang hiervan is gelijk aan de realisatie van het realiseren van nieuwe natuur met een omvang van € 8.000,-. Dit wordt tevens vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

Nota Kwaliteit
De gemeente Leudal heeft het LKM vertaald in haar eigen kwaliteitsmenu (Nota Kwaliteit). Deze vormt onderdeel van de structuurvisie Leudal. De eisen die hierin zijn opgenomen wijken niet af van de eisen uit het LKM. Derhalve voldoet onderhavig planvoornemen ook aan de eisen zoals die zijn opgenomen in de Nota Kwaliteit.

Oud bouwland
Ten aanzien van de aanduiding 'oud bouwland', die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen ter plaatse van het plangebied, kan worden gesteld dat in het landschapsplan is aangegeven hoe de landschappelijke waarden zich verhouden tot de voorziene ontwikkeling. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat bij uitbreiding van agrarische bedrijven, waarvan in onderhavige situatie sprake is, sprake moet zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing in het bestaande bebouwingspatroon. Van bijzonder reliëf, bodem en aardkundige waarden is ter plaatse van de huidige boomgaard geen sprake.
Middels de voorgestelde maatregelen is sprake van een vanuit landschappelijk oogpunt gezien goede ruimtelijke ontwikkeling die door de kwaliteitscommissie is getoetst en akkoord bevonden. Onderdeel van het plan betreft het leveren van aanvullende kwaliteitsbijdrage. Dit betreft de hierboven benoemde bijdrage aan het groenfonds door initiatiefnemer van € 8.000,-. Daarmee past de ontwikkeling binnen deze gebiedsaanduiding.

Kortom, aan de eisen die worden gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu kan worden voldaan en derhalve vormt het LKM-Nota Kwaliteit geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

2.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op de uiteenzetting in deze paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, is voorliggend bouwplan daarmee niet in strijd.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Leudal

De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 haar structuurvisie Leudal vastgesteld. Op de kaart van deze structuurvisie is het plangebied gelegen in de 'Terrassen landschapszone'. Hierover vermeldt de structuurvisie het volgende:

'Het grootste deel van de gemeente Leudal is gelegen binnen de Terrassenlandschapszone. Binnen de zone is sprake van een gefragmenteerde, blokvormige verkaveling. De massa in het gebied is verspreid van aard en kent een amorfe structuur. Dit is ook terug te zien in de bebouwing. Ook deze is verspreid gelegen. De bebouwingsdichtheid is gemiddeld.

In het gebied zijn enkele beekdalen gelegen, zoals de Haelense en Tungelroyse beek. Deze beekdalen bieden landschappelijke structuur en bezitten voor zover ontwikkeld en zichtbaar, een hoge landschappelijke kwaliteit. Behoud en versterking van de kwaliteiten van de beekdalen wordt voorgestaan.

De ruimtelijke kwaliteit van het overige deel van het gebied blijft beperkt tot het groene, agrarische karakter. Functioneel speelt de agrarische sector in deze zone een belangrijke rol. De agrarische sector is van groot belang voor de gemeente Leudal. In een deel van de gemeente, gelegen in een schil van zuidwesten naar noorden, is de moderne meer grootschalige landbouw sterk aanwezig. Hier kan in beperkte mate, na een ruimtelijke afweging, ook ruimte geboden worden voor groei, waarbij maatwerk voorop staat. Veel woondorpen zijn binnen deze zone gelegen. Voor dit gebied zijn de beleidsuitgangspunten voor de volgende thema's van toepassing:

• Wonen en Woonomgeving;

• Economie en Werkgelegenheid;

• Omgevingskwaliteit;

• Mobiliteit.'

Onderhavig planvoornemen past binnen deze uitgangspunten van de gemeente Leudal. De uitbreiding past binnen de visie om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen, de economie te versterken en te zorgen voor een betere omgevingskwaliteit met een functie die passend is in het gebied.

Nota Kwaliteit

Zoals hierboven beschreven is het provinciale LKM door de gemeente Leudal verwerkt in haar eigen gemeentelijk kwaliteitsmenu, de 'Nota Kwaliteit'. De beleidsmatige uitgangspunten van het LKM zijn hierin overgenomen door de gemeente Leudal. Hierboven onder paragraaf 2.2. is reeds nader ingegaan op het LKM in relatie tot het planvoornemen. Hier wordt dan ook naar verwezen.

Onderhavig planvoornemen past binnen deze uitgangspunten van de gemeente Leudal.

Beleid boerderijwinkel

De gemeente Leudal heeft geen specifiek beleid ten aanzien van boerderijwinkels/streekproductwinkels in het buitengebied. Wel is er in beleid verwerkt (zie toelichting vigerend 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016') dat er in de agrarische sector ingezet moet worden op innovatieve concepten en een multifunctionele (verbrede)landbouw zoals boerderij- en streekwinkels. De gemeente geeft aan dat deze winkels van belang zijn om de leefbaarheid van het platteland in stand te houden.

Wanneer het planvoornemen wordt toegepast op dit beleid kan worden gesteld dat initiatiefnemer met haar boerderij-/streekwinkel uitvoering geeft aan een verbrede agrarische activiteit op haar agrarische bedrijfslocatie. De boerderijwinkel is decennia lang actief en wordt door veel mensen in Leudal bezocht en gewaardeerd. Om de mensen beter te kunnen bedienen is een verdere ontwikkeling van de boerderijwinkel gewenst. De consument verlangd steeds meer en om concurrerend te kunnen blijven exploiteren is deze stap noodzakelijk.
De boerderijwinkel dient voor het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer als een belangrijke verbrede activiteit. Hiermee wordt eigen product voor een groot deel zelf verkocht en is het bedrijf niet volledig afhankelijk van grote afnemers hetgeen van groot belang is om een financieel gezond bedrijf te kunnen blijven voeren.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

3.1 Gebiedsbeschrijving

De omgeving van het plangebied is te kenschetsen als verspreid liggende agrarische bebouwing en burgerwoningen in het buitengebied van Roggel. Deze bebouwing bestaat uit diverse burgerwoningen met daarnaast enkele (agrarische) bedrijven. Ten westen van het plangebied is een burgerwoning gelegen terwijl aan de oostzijde het bedrijventerrein Laak is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0004.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied en omgeving

3.2 Planvoornemen

Bestaande situatie

Initiatiefnemer exploiteert al decennia lang een fruitbedrijf op de locatie Roligt 7 te Roggel. Het fruitbedrijf is gestaag gegroeid in deze periode. De teelten betreffen de volgende:

  • Appelen (ca. 12,5 ha);
  • Peren (ca. 1,3 ha);
  • Kersen (ca. 0,8 ha);
  • Pruimen (ca. 1 ha);
  • Rode bessen (ca. 2 ha).

Het totale teeltoppervlak bedraagt ca. 18 ha.

Op de bestaande bedrijfslocatie Roligt 7 te Roggel zijn op dit moment de volgende voorzieningen aanwezig:

- agrarische bedrijfsloods (bestaande uit meerdere aan elkaar gebouwde delen met daarin: koeling, opslag,

- stalling, sorteerruimte, kantoor);

- boerderijwinkel (voorzijde loods);

- waterbassin;

- bedrijfswoning met bijgebouwen;

- erf (incl. parkeerterrein).

Daarnaast zijn er op de aanwezige huiskavel teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van regenkappen aanwezig voor de kersenteelt.

De percelen zijn allemaal gelegen rondom de bedrijfslocatie op het Roligt (perceel rondom de bedrijfslocatie, perceel direct ten zuiden van de bedrijfslocatie naast Roligt 8 en perceel tegenover de bedrijfslocatie aan de zuidwestzijde) en op enkele percelen (ca. 9ha) direct ten noorden van de Bevelandsche beek/Noorderbaan en direct ten oosten van het bedrijventerrein Roggel. Op deze percelen zijn ook teeltondersteunende voorzieningen aanwezig in de vorm van hagelnetten. Kortom, alle percelen zijn gelegen binnen 1 kilometer afstand van de bedrijfslocatie Roligt 7.

Initiatiefnemer wil met de teeltondersteunende voorzieningen de bedrijfszekerheid vergroten. Tevens zijn er in de bestaande loods koelcellen aanwezig waarin met name appelen worden bewaard. Daarnaast worden rode bessen in koelcellen langdurig bewaard. Hiermee wordt het (afzet)seizoen aanzienlijk verlengd. Door deze verlenging is er meer zekerheid in relatie tot prijsschommelingen. Tevens kan cliënte in de boerderijwinkel gedurende het gehele jaar door eigen producten verkopen.

Uitbreiding gezinsbedrijf

De afgelopen jaren is het bedrijf uitgebreid. Zowel de zoon (incl. partner) als een dochter (incl. partner) zijn toegetreden tot de maatschap. Hierdoor is de bedrijfscontinuïteit voor de toekomst gewaarborgd. Anderzijds is het noodzakelijk om het inkomen te vergroten aangezien er op dit moment 3 gezinsinkomens gegenereerd dienen te worden. Daarom is het areaal de afgelopen jaren vergroot, verbreed en geïntensiveerd. Door de groei is een vergroting van de loods, het erf en bassin noodzakelijk. Door de uitbreiding van areaal loopt initiatiefnemer in de praktijk tegen de grenzen van de bedrijfsgebouwen aan. Om te kunnen blijven voldoen aan de huidige eisen en efficiënt te kunnen blijven werken, is uitbreiding een absolute noodzaak.

Daarnaast is het voornemen om het areaal de komende jaren met enkele hectaren verder uit te breiden.

Planvoornemen

Vanwege de gestage groei van het familiebedrijf (o.a. uitbreiding areaal) is er behoefte ontstaan aan de bouw van een nieuwe loods. De huidige loodsen (o.a. de recent gebouwde nieuwe loods) op de bedrijfslocatie Roligt 7 zijn te klein van omvang. Er is onvoldoende ruimte voor opslag van fruit, fust, etc. Derhalve is de bouw van een nieuwe loods (uitbreiding) noodzakelijk.

Initiatiefnemer heeft daarbij concreet de volgende ontwikkelingen voor ogen:
- de realisatie van een nieuwe bedrijfsruimte (uitbreiding bestaande loodsen) met een omvang van ca. 25 x 43 meter;
- het aanleggen van erfverharding aan de voorzijde van de nieuwe loods;
- het uitbreiden van het aanwezige waterbassin aan de achterzijde van de nieuwe loods;
- uitbreiden/verruimen van de boerderijwinkel (winkeloppervlakte exclusief magazijn ca. 150m2) om toekomstbestendiger te worden.

Nieuwe loods + bijbehorend erf

Vanwege de groei van het bedrijf is er behoefte om een nieuwe loods te bouwen. De nieuwe loods (goothoogte ca. 6 meter en bouwhoogte ca. 9 meter) zal voornamelijk gebruikt worden voor opslag- en stallingsdoeleinden (fust, verpakkingen, fruit, klein materieel, etc.).

Tevens zal de nieuwe loods inpandig worden verbonden met de bestaande loods die enkele jaren geleden nieuw is gebouwd. Door de nieuwe loods vast aan de bestaande loods te bouwen, ontstaan er korte afstanden/lijnen hetgeen bedrijfseconomisch/technisch het meest efficiënt is. Tevens hoeft er niet met slecht weer van buiten naar binnen worden gegaan met fust (o.a. karton) en product ((zacht)fruit is erg gevoelig voor wisselende klimaatomstandigheden).

Vergroting waterbassin

Initiatiefnemer wenst in de toekomst haar waterbassin te vergroten aan de achterzijde van de bestaande bebouwing. Vanuit milieu-oogpunt gezien wenst initiatiefnemer een grotere buffervoorraad aan water aanwezig te hebben. Hierdoor zal er sprake zijn van meer hergebruik en minder afhankelijk zijn van grote pompinstallaties.

Uitbreiding/verruiming boerderijwinkel

Enkele jaren geleden heeft initiatiefnemer haar boerderijwinkel vernieuwd en verplaatst naar een nieuw gebouw aan de voorzijde van de aanwezige loodsen. Deze vernieuwing is succesvol gebleken zo blijkt uit klantreacties die initiatiefnemer heeft ontvangen. Ook kan er ten opzichte van de oude inpandige boerderijwinkel beter worden gewerkt en kan er beter tegemoet gekomen worden aan de behoefte van de bezoeker/klant anno 2021.

Initiatiefnemer heeft het afgelopen (corona)jaar ook gemerkt dat de bestaande boerderijwinkel te klein van omvang is. Er is behoefte aan een groter winkeloppervlak zodat bezoekers meer ruimte hebben in de winkel. Initiatiefnemer denkt hierbij aan een vergroting van ca. 80m2 tot in totaal ca. 150m2 (bestaande opslagruimte naast de winkel inrichten tot winkelruimte).

Daarnaast wenst initiatiefnemer graag een magazijn/verwerkingsruimte aan te bouwen door de bebouwing te verlengen aan de zuidzijde.

Daarnaast is er vanuit initiatiefnemer de wens om het assortiment te verbreden. Initiatiefnemer wil enerzijds haar eigen en van collega-agrariërs geteelde producten bewerken en verkopen (zoals in de huidige situatier reeds het geval is). Anderzijds wil initiatiefnemer haar assortiment verbreden tot een regionale streek (groente)winkel van hoofdzakelijk (bewerkte/verwerkte) agrarische en aanverwante producten.
Deze visie staat ook in de toelichting van het vigerende bestemmingsplan waarin is opgenomen:

'Voor agrariërs wordt het steeds moeilijker een volwaardig inkomen uit het bedrijf te generen. Veel agrariërs zijn dan ook op zoek naar neveninkomsten. Hierbij wordt conform de uitkomsten van het maatschappelijk debat onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
- natuur- en landschapsbeheer;
- dagrecreatie;
- verblijfsrecreatie;
- educatie;
- zorg;
- verkoop van eigen en/of streekproducten;
- duurzame energieproductie.'

Oftewel, beleidsmatig wordt de verkoop van eigen en/of streekproducten toegestaan door de gemeente Leudal.


Door de decennialange aanwezigheid in de nabijheid van de kernen Roggel en Heythuysen is het klantenbestand groot geworden. Op basis daarvan is de behoefte aan aanverwante producten steeds verder gegroeid. De winkel staat bekend om haar directe lokale verbondenheid door het zelf telen van fruit. Door de steeds meer bewust wordende consument (de consument wil steeds meer lokale, duurzaam geproduceerde producten kopen) is het voor initiatiefnemer van belang hier op in te spelen. De huidige goed lopende boerderijwinkel moet inspelen op de markt om ook in de toekomst concurrerend te kunnen blijven exploiteren.

Initiatiefnemer wil haar bestaande goede relaties met collega-agrariërs in de toekomst benutten zodat ook deze collega-agrariërs (deels) hun geteelde producten lokaal kunnen verkopen via de winkel van initiatiefnemer.

Ten aanzien van de verhouding tussen het agrarisch bedrijf en de boerderijwinkel kan worden gesteld dat de verhouding in omvang tussen het agrarisch bedrijf en de boerderijwinkel ca. 5:1 bedraagt. Het overgrote deel van de productie van appels, peren, bessen, kersen, etc. wordt aan de groothandel verkocht. De boerderijwinkel zorgt voor een inkomstenstroom gedurende het gehele jaar die stabiel is en minder afhankelijk is van prijsschommelingen. Dit is voor het bedrijf van groot belang om op lange termijn door te kunnen blijven exploiteren in een steeds verder concurrerende markt.

Voor de gemeente Leudal, die zich wil profileren als een duurzame en landelijke gemeente, is het verbreden van de bestaande boerderijwinkel volledig aansluitend bij deze doelstelling van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0005.jpg"

Landschappelijke inpassing
Hieronder is een uitsnede van de landschappelijke inpassing van het planvoornemen weergegeven.In het als bijlage 3 bijgevoegde landschapsplan is een uitgebreide toelichting gegeven op dit onderdeel van het plan. Zoals eerder beschreven heeft de kwaliteitscommissie het plan geaccordeerd (zie bijlage 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0006.jpg" Uitsnede luchtfoto plangebied en uitsnede planvoornemen.

3.3 Ruimtelijke structuur

Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de bedrijfsbebouwing en het erf van het aanwezige agrarische bedrijf van initiatiefnemer. Tevens wordt het ruimtelijk kader gevormd door de boomgaarden die aan alle zijden van het plangebied zijn gelegen.

Zoals hierboven reeds beschreven, is de locatie in ruimtelijk/landschappelijk oogpunt te kenschetsen als een relatief reguliere agrarische locatie die in het buitengebied is gelegen.

De nieuwe functie (uitbreiding bestaande functie) brengt ruimtelijke effecten met zich mee aangezien de bebouwde oppervlakte zal toenemen. Door de landschappelijke inpassingsmaatregelen alsmede de architectonische vormgeving van het gebouw zullen de ruimtelijke effecten acceptabel zijn.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk onder andere de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

4.1 Bodem

4.1.1 Bodemonderzoek

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

In onderhavig planvoornemen is er sprake van het wijzigen van het gebruik van agrarische doeleinden naar agrarische bedrijfsdoeleinden. Aangezien het gebruik van de locatie gevoeliger wordt is er een nader bodemonderzoek noodzakelijk voor onderhavige planontwikkeling. Hiertoe is door Aelmans ECO BV een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (NEN5725). De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt (zie bijlage 4):

'In het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning met de daaraan onderstaand genoemde uitbreidingen ter plaatse van de onderzoekslocatie gelegen aan Roligt 7 te Roggel (gemeente Leudal), is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek NEN-5725) uitgevoerd.

- Realiseren van een nieuwe bedrijfsloods (uitbreiding bestaande loodsen);
- uitbreiden van het aanwezige waterbassin;
- uitbreiden van de boerderijwinkel;
- uitbreiden erfverharding.

Op basis van het verrichte onderzoek kan het volgende worden gesteld.

Het gedeelte van de onderzoekslocatie waar de voorgenomen realisatie wordt beoogd, is momenteel in gebruik als boomgaard ten behoeve van het aldaar gelegen fruitteeltbedrijf.

Uit de voorhanden zijnde historische informatie, zijn geen aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten aangetroffen. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.

Omdat verder geen aanleidingen bestaan voor het aantreffen van bodemverontreinigingen wordt de hypothese “onverdacht” voor de gehele onderzoekslocatie aangehouden.'

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.1.2 Archeologisch onderzoek

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.

Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Voor onderhavig planvoornemen geldt dat ter plekke van het als ook de vigerende bouwkavel en de omliggende landbouwgronden een hoge archeologische verwachtingswaarde (WRA-5). Hiervoor geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000m2.

In onderhavige situatie is sprake van de volgende activiteiten:

De fruitboomgaard wordt ter plaatse van de nieuwe loods en toekomstig bassin gerooid. De fruitboomgaard is decennia lang aanwezig geweest en ook vaker gerooid en her-/geplant in deze jaren. Door de worteling van de fruitbomen is de bomen aanzienlijk dieper dan 40cm geroerd geweest (tot 1m diep bij herplant gediepwoeld de afgelopen 40-50 jaar).

De oppervlakte van de nieuwe loods bedraag: 26x41=1.066m2. De bodemverstoring dieper dan 40cm betreft enkel de funderingsstroken (oppervlakte hiervan bedraagt ca. 133m2 uitgaande van een 1m brede funderingsstrook). Daarmee is de verstoring dieper dan 40cm voor de loods ruim binnen de onderzoeksvrijstelling van 1.000m2.

De oppervlakte van de uitbreiding van de boerderijwinkel bedraagt ca. 20m2 + 2m2 voor de puntverstoringen van de funderingspoeren voor de overkapping.

Kortom, de oppervlakte van de verstoringen voor de nieuwe bebouwing dieper dan 40cm bedraagt minder dan de vrijstelling van 1.000m2.

Daar komt bij dat het gehele plangebied reeds decennia lang diep (minimaal 1m diep) verstoord is door uitgevoerde activiteiten in het verleden.

Omdat het bassin mogelijk dieper wordt en de grens van de onderzoeksvrijstelling net wel/niet overschreden wordt, zal hiervoor voorafgaande aan de aanleg van het bassin een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd worden en ter beoordeling aan de gemeente worden voorgelegd. Dit zal als zodanig als voorwaarde in de vergunning worden opgenomen.

Gezien het feit dat er reeds sprake is van een forse verstoring op basis van activiteiten in het verleden kan worden gesteld dat er geen extra bodemverstoringen plaats zullen vinden in de toekomstige situatie.

Aanleg nieuw erf:

Aangezien het huidige maaiveldniveau lager is gelegen dan het straatniveau en het nieuwe peil van de nieuwe loods wordt het peil van het nieuwe erf hoger dan het peil van het bestaande maaiveld. Dit betekent dat alleen de toplaag (10-40cm) verwijderd zal worden. De aan te brengen stabiele onderlaag (gebroken puin) zal hier op worden aangebracht om deze vervolgens te verharden met klinkers of ander materiaal. De verstoring zal hiermee niet dieper zijn dan 40cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0007.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Leudal

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.2 Externe veiligheid

In onderhavig geval is er geen sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve niet van toepassing. Desalniettemin is er een afweging gemaakt inzake externe veiligheid.

Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Situatie plangebied

In de nabije omgeving (binnen 600m van het plangebied) van het plangebied zijn geen inrichtingen of leidingen gelegen. Overige inrichtingen zijn gelegen op meer dan 600m en gezien hun aard en de ligging van kwetsbare objecten op kortere afstand vormen deze ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied

Transportroutes gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes is van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De in de omgeving van het bouwplan gelegen N279 is niet direct aangrenzend aan het plangebied gelegen (afstand bedraagt ca. 900m).

Op deze weg vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen van de stofcategorieën brandbaar gas en brandbare vloeistof. Andere stofcategorieën worden niet in betekenisvolle mate vervoerd. Het invloedsgebied van de N279 is gekoppeld aan het vervoer van brandbaar gas en reikt tot 355 meter.

Het plangebied valt daarmee niet binnen het invloedsgebied van de N279. Kortom, de N279 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

Transportleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:

- wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;

- wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

In de omgeving van het plangebied (binnen 1km) bevinden zich geen transportleidingen.

Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.3 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in 'Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden' van de Wet natuurbescherming.

De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in 'Hoofdstuk 3 Soorten' en beschreven per beschermingsregime.

Op basis van de Wet natuurbescherming zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Te allen tijde geldt dat de algemene wettelijke zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven. Ook bij handelingen die wel noodzakelijk zijn geldt de zorgplicht.

Voorliggend plan voorziet in het uitbreiden van een agrarisch bouwblok ten behoeve van de bouw van een loods met erf. Voor het overige wordt het erf uitgebreid.

De uitbreiding van de loods vindt plaats ter plaatse van gronden die tot voor kort intensief in gebruik zijn geweest als boomgaard. Het verwijderen van de boomgaard valt niet onder de Wet natuurbescherming (voorheen Boswet) en kan derhalve op ieder moment buiten het broedseizoen plaatsvinden. Gezien het altijd zeer intensieve gebruik van het plangebied (direct grenzend aan de opstelplaats van voertuigen onder de overkapping) kan worden gesteld dat de kans op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna ter plaatse van het plangebied zeer klein is. Nader onderzoek in de vorm van veldbezoek is derhalve niet noodzakelijk. Deze conclusie is ca. 5-6 jaar geleden ook gedeeld door de ecoloog van de provincie Limburg toen de nieuwe loods (die nu aanwezig is) werd gebouwd en een zeer vergelijkbaar deel van de boomgaard hiervoor gerooid werd. Het plan is nu in de basis zeer vergelijkbaar (wederom deel van de aanwezige boomgaard rooien en aangrenzend aan bestaande bebouwing nieuwe bebouwing toevoegen van ongeveer dezelfde omvang).

Ten aanzien van foerageergebied van soorten kan worden gesteld dat dit plangebied zodanig klein is, dat dit geen wezenlijke invloed zal hebben.

Verder wordt er bij de teelt van fruitboomgaarden altijd het gehele jaar door gelet op ongedierte die het fruit kunnen aantasten. Hierdoor wordt voorkomen dat er vogels of andere dieren zich nestelen in de boomgaard.

      • Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Leudal'. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa 1,7 kilometer van het plangebied. Onderhavig planvoornemen voorziet alleen in een bouwfase en een gebruiksfase.

Omdat er sprake is van de bouw van nieuwe bebouwing zonder nieuwe traditionele verwarming wordt uitgevoerd (indien er wordt verwarmd zal dit gasloos zijn) en de sloop- en bouwfase vanuit stikstof is vrijgesteld in de wet, zijn significante effecten uitgesloten voor de bouwfase van de nieuwe loods. Ten aanzien van de verkeersbewegingen (de toename als gevolg van het plan) is een Aerius-berekening gemaakt, zie bijlage 5. Hieruit blijkt dat er aanzienlijk meer verkeer extra bij kan komen dan het planvoornemen voorziet. Derhalve zijn significante effecten uitgesloten.

Verder dient nog te worden opgemerkt dat er op de bedrijfslocatie geen sprake is van een gasaansluiting in de bedrijfsbebouwing. De enkele ruimten die worden verwarmd worden elektrisch verwarmd. Ook voor de overige installaties geldt dat hiervoor elektriciteit wordt gebruikt (grotendeels via eigen pv-systeem op het dak). Kortom, er is sprake van een zeer duurzame locatie vanuit klimaat- en stikstofoogpunt gezien.

Gezien de voorgestane ontwikkelingen is de afstand tot dit gebied dusdanig groot dat het planvoornemen geen gevolgen heeft voor dit Natura 2000-gebied.

Gezien deze afstand heeft onderhavig planvoornemen geen gevolgen voor dit beschermd natuurmonument.

      • Conclusie

Gelet op de beschikbare gegevens, het uitgevoerde onderzoek en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen, dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). Het planvoornemen zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, daarop een schadelijk effect hebben. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

4.4 Hinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;

2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Met betrekking tot het plangebied zelf is het aspect milieuzonering aan de orde aangezien in de nieuwe situatie sprake is van een verschuiving/vergroting van de agrarische bouwkavel waarvan een milieu-uitstraling uit gaat naar de omgeving.

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die een invloed hebben op onderhavig planvoornemen (er worden geen verblijfsruimten toegevoegd maar de nieuwe loods voorziet in stalling en opslagdoeleinden). Onderhavig planvoornemen zorgt daarnaast ook niet voor nieuwe beperkingen van bedrijven.

Hinder als gevolg van geluid wordt beschreven in paragraaf 4.7. Hinder als gevolg van een verslechterde luchtkwaliteit wordt beschreven in paragraaf 4.5. Het planvoornemen voorziet verder niet in het houden van dieren. Daardoor zal er geen sprake zijn van de uitstoot van geur. Voor het overige voldoet het planvoornemen aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen minimale afstandseisen (30 meter tot nabij gelegen woningen van derden).

De kortste afstand van de loods tot de dichtstbijzijnde gelegen burgerwoning Roligt 6 (in eigendom van initiatiefnemer) bedraagt ruim 75 meter.

Ten aanzien van de uitbreiding van de boerderijwinkelvoorzieningen kan worden gesteld dat de uitbreiding aangrenzend aan de voorzijde plaats vindt voor de bestaande loods. Ook hiervoor geldt dat de afstanden groot zijn en de ruimschoots aan de richtafstanden wordt voldaan.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • 2. een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 4. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen

'Niet in betekenende mate' NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Ten aanzien van akkerbouw- of tuinbouwbedrijven met open grondteelt geldt dat deze per definitie NIBM zijn. Er is geen getalsmatige grens aangegeven in het kader van deze bedrijven, zodat de omvang van het bedrijf er niet toe doet. Met betrekking tot onderhavig planvoornemen (bouwen bedrijfsgebouw) die in het kader van de bedrijfsvoering wordt opgericht, worden geen specifieke normen gegeven. Op grond van het besluit NIBM is het echter aannemelijk dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.6 Water

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het provinciale waterbeleid.

      • Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

      • Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Op de kaarten van de gemeente Leudal van het Waterschap Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Leudal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Vanuit de nieuwe loods zal er naar verwachting slechts in geringe mate sprake zijn van afvalwater dat vrij komt (stalling en opslag voorziet niet in vrijkomend afvalwater). Er zijn geen processen waarbij continue gebruik wordt gemaakt van water dat via het riool wordt afgevoerd. De hoeveelheid afvalwater per uur zal derhalve niet meer bedragen dan het geval is bij regulier huishoudelijk afvalwater. Het bestaande riool is derhalve geschikt om op aan te sluiten.

Hemelwater dakverhardingen

Het hemelwater dat valt op de nieuwe dakverharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een hemelwatervoorziening (infiltratiebassin) die is gelegen ten noorden van de nieuwe hal. Dit bassin heeft noodoverloopvoorziening die afwatert op de westelijk en oostelijk gelegen gronden (deze gronden zijn in eigendom van initiatiefnemer).

Capaciteit hemelwatervoorziening

Bij nieuwbouw dient minimaal 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=25 en t=100.

De neerslag die valt op de nieuwe verharding van het parkeerterrein wordt niet meegenomen in de berekeningen omdat er half-verharding gerealiseerd zal worden voor het uit te breiden deel dat nog niet vergund is. Derhalve zal het hemelwater hier rechtstreeks infilteren in de bodem.

De neerslag die afkomstig is van de nieuwe bebouwing, wordt in zijn geheel opgevangen door het infiltratiebassin. Het hemelwater dat valt op een oppervlakte van ca. 1.066 m2 (nieuwe hal wordt 26x41=1.066m2) dient te worden geïnfiltreerd in de infiltratievoorziening.

Het Waterschap Limburg, waar de gemeente Leudal onder valt, stelt dat de infiltratievoorziening gedimensioneerd dient te worden op T=25 en T=100, met het aanbrengen van een noodoverlaat. De gevolgen van T=100 moeten in beeld worden gebracht en bij risico dienen er maatregelen te worden getroffen.

Bij een bui van één keer per 25 jaar (T=25, dat wil zeggen dat er een neerslaghoeveelheid van 50 mm water valt) dient de capaciteit voor infiltratie die in het bassin aanwezig is, afgerond (1.066 x 50) 53 m3 te bedragen.

Bij een bui van één keer per 100 jaar (T=100, oftewel een neerslaghoeveelheid van 100 mm water) is een capaciteit van afgerond (1.066+65m2 (uitbreiding boerderijwinkel) = 1.131m2 x 100 = 113m3 benodigd.

Het infiltratiebassin heeft een netto bergingsoppervlakte van circa 900 m2. Bij een gemiddeld bergingsvermogen van ca. 3 tot 3,5 meter, bedraagt de bergingscapaciteit van dit infiltratiebassin circa 2700-3150 m3. Daar komt de uitbreiding van het bassin nog boven op.

Het bassin wordt door initiatiefnemer gebruikt voor de beregening van zijn boomgaard die direct rondom is gelegen. In periodes met een overschot aan hemelwater wordt het overtollige water via de noodoverloop in de boomgaard gecontroleerd verspreid. Bij een tekort wordt het bassin aangevuld met grondwater. Het hemelwater van de nieuwe loods vormt een duurzame wijze van omgaan met hemelwater. Tevens is een menging van hemelwater en grondwater goed voor de kwaliteit van het bassinwater dat in de boomgaard wordt gebruikt.

De capaciteit is ruim voldoende om een bui van T=25 te kunnen bufferen en te kunnen infiltreren. Indien er een bui van T=100 valt dan is de capaciteit van het bassin ook voor deze bui ruim voldoende.

Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en bijbehorende verharding niet te lozen op de riolering, wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.

In de infiltratievoorziening zal alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan uiteraard geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd.

Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater op te vangen en via het regenwaterstelsel te verspreiden.

Conclusie water

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.7 Geluid

      • Inleiding

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op geluidgevoelige objecten als gevolg van industrielawaai. Daarnaast kan er sprake zijn van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

      • Railverkeer

Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder in de nabijheid (binnen enkele kilometers is geen spoorweg gelegen) (Wgh).

Een nader akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.

      • Wegverkeer

Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh).

Een nader akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.

      • Industrielawaai

Industrielawaai is om bovenstaande redenen eveneens niet van toepassing voor onderhavige locatie. In de nabijheid van het plangebied zijn geen andere bedrijven gelegen.

De ontwikkeling (bouw van een nieuwe bedrijfsruimte voor opslag van agrarische producten en materieel (fust) en de stalling van landbouwwerktuigen/machines) dient te voldoen aan de algemene en geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit.

- Geluidproducerende activiteiten

• De bedrijfstijden zijn van 7.00 uur ’s morgens tot 18.00 uur ’s avonds met in de oogstperiode een uitloop tot 19.00 uur ’s avonds (dagperiode).

• Het verkeer dat van en naar de loods komt (maximaal 2-4 tractorbewegingen, maximaal 1 vrachtwagenbeweging, maximaal 20 personenautobewegingen ten behoeve van de teeltactiviteiten) zullen nagenoeg allemaal plaatsvinden in de periode 7.00 uur en 19.00 uur. In incidentele bedrijfssituatie zal er in de avondperiode (tot 23.00 uur) verkeer zijn. De heftruckbewegingen bedragen er maximaal 8-12 per dag. Er wordt echter gebruik gemaakt van electrische heftrucks die nauwelijks tot geen geluid produceren. De bewegingen zullen plaatsvinden in de nieuwe loods en op het erf tussen de bestaande bedrijfsgebouwen en de nieuwe loods.

• Het aantal vrachtwagens dat per dag in de nieuwe loods komt is maximaal 1.

• De verdampers van de nieuwe koelcellen zullen aan de zuid- of westzijde van het nieuw op te richten bedrijfsgebouw worden geplaatst. De ventilatoren van deze verdampers worden in een afgeschermde ruimte binnen de nieuwe bedrijfsruimte opgesteld. De ventilatoren hebben dus geen open verbinding met de buitenlucht. De geluidsuitstraling van de ventilatoren in de gebouwen is vanwege de afstand tot het meest dichtbijgelegen geluidsgevoelige object (ca. 75 meter) te verwaarlozen. Daarnaast maken de verdampers geen geluid.

Er kan worden opgemerkt dat de afstand tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige object (woning locatie Roligt 6, die in eigendom is van initiatiefnemer) ruim 75 meter bedraagt. De minimale afstandseis van de nieuwe loods tot burgerwoningen van derden bedraagt 25 meter. Aan deze afstandseis voldoet onderhavig plan.

Hierboven is reeds aangegeven dat de dichtstbijzijnde gelegen burgerwoning (in planologisch opzicht een woning van een derde) in eigendom is van initiatiefnemer. De afstand tot de burgerwoning Roligt 6 te Roggel bedraagt ruim 75 meter. Daarmee wordt ook op deze woning ruimschoots voldaan qua milieu-afstand.

- Activiteitenbesluit

In het Activiteitenbesluit gelden de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde alleen voor de geluidbelasting vanwege de vast opgestelde installaties en toestellen. De equivalente geluidbelasting voor het laden en lossen hoeft dus niet bij de toetsing te worden meegenomen.

Hierboven valt af te lezen dat in de dagperiode het Activiteitenbesluit niet van toepassing is op laad- en losactiviteiten en het in en uit de inrichting rijden. Daarnaast is reeds aangegeven dat er slechts een beperkt aantal nieuwe verkeersbewegingen zal uitgaan van de nieuwe loods aangezien de nieuwe loods voornamelijk voor opslagdoeleinden zal worden gebruikt. De installatie (met ventilatoren) ten behoeve van de koelcellen zal intern worden gebouwd. De geluidemissie is als gevolg hiervan te verwaarlozen.

      • Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

Onderhavig planvoornemen voorziet enkel in de uitbreiding van een agrarisch bouwblok ter plaatse van een fruitboomgaard.

4.9 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

4.9.1 Verkeersstructuur

Het planvoornemen (bouw nieuwe loods en uitbreiding boerderijwinkel) leidt mogelijk tot een beperkte toename van verkeer. De bestaande ontsluitingsweg van de bedrijfslocatie Roligt 7, het Roligt, behoeft derhalve niet gewijzigd te worden. Ook de bestaande inrit van de bedrijfslocatie behoeft als gevolg van het planvoornemen niet gewijzigd te worden. Wel wordt het erf en daarmee de bestaande inrit verbreed om de nieuwe loods goed te kunnen ontsluiten. De voorziene locatie hiervoor in zuidoostelijke richting is hiervoor geschikt (ook in het kader van de verkeersveiligheid).

Ten aanzien van verkeer dat gerelateerd is aan de boerderijwinkel kan worden gesteld dat er sprake is van een boerderijwinkel die zes dagen per week geopend is. van 9.00u tot 18.00 uur. De bezoekers komen over de gehele dag. Waarbij het rustiger is vóór 10.00u en na 17.00uur. De vrijdag en zaterdag zijn de drukste dagen met op drukke momenten ca. 60 bezoekers per uur. Zoals hieronder bij de parkeerpararaaf beschreven voldoet de bestaande parkeerplaats (18 parkeerplaatsen) hier voldoende voor, hetgeen betekent dat er niet meer dan dit aantal bezoekers tegelijkertijd aanwezig is op de locatie. Er is gedurende het jaar sprake van een kleine piek tijdens de appeloogst in september-oktober. Van alle bezoekers komen gedurende ca. 8 lente-zomermaanden ca. 30% per fiets/te voet en gedurende de overige 4 maanden van het jaar betreft het aandeel fietsers/voetgangers ca. 10%.

In de nieuwe situatie wordt geen grote groei verwacht. Indien er sprake zal zijn van groei zal dit ca. 10% bedragen. Het plan is vooral om per bezoeker een breder assortiment te kunnen aanbieden en daarmee de besteding per bezoeker te laten stijgen. Dit is noodzakelijk om ook in de toekomst steeds nieuwe klanten te kunnen binden (oudere vaste klanten vallen ieder jaar voor ouderdom deels weg waardoor aanwas van jongere nieuwe klanten een noodzaak is).

Ook het verzorgingsgebied zal niet substantieel wijzigen. Dit bestaat uit klanten (nagenoeg allemaal vaste, wekelijks terugkerende klanten) uit hoofdzakelijk Leudal: Roggel, Heythuysen, Baexem, Neer, Haelen, Leveroy en Heibloem (en soms iets verder weg). Kortom, binnen een straal van 5-10 kilometer.

Kortom, het planvoornemen voorziet slechts in een beperkte toename van verkeer. Verkeer vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.9.2 Parkeren

Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er weinig tot geen extra verkeersaantrekkende werking ontstaan ten opzichte van de bestaande situatie door de bouw van de nieuwe opslagloods. Daarnaast is er op het aanwezige erf meer dan voldoende ruimte om te parkeren. Het erf zal als gevolg van het planvoornemen worden vergroot.

Ten aanzien van het aantal te verwachten bezoekers van de boerderijwinkel in de toekomst kan worden aangegeven dat de basis niet direct een groei van het aantal bezoekers betreft maar een verbreding van het assortiment zodat bezoekers/klanten behouden blijven enerzijds (beter aanbod en beleving bieden per bezoek) en anderzijds meer laten besteden per bezoek. Indien er sprake is van groei dan zal dit in de orde van grootte van 10% bedragen ten opzichte van de huidige situatie.

Het bestaande aantal parkeerplaatsen bedraagt ca. 18 parkeerplaatsen. Hoewel er niet direct wordt verwacht dat er een groter parkeerterrein noodzakelijk is, is er op het voorerf meer dan voldoende ruimte beschikbaar om in zuidelijke richting extra parkeerplaatsen te maken (ruimte voor ca. 15 extra parkeerplaatsen en indien nodig ten zuiden van de bestaande inrit naar de nieuwe loods is nog ruimte voor 20 extra parkeerplaatsen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0009.jpg"

4.10 Landschap

Met betrekking tot voorliggende planontwikkeling is een inpassingsvoorstel opgesteld (zie figuur en bijlage 3). Het inpassingsvoorstel voorziet in de vereiste landschappelijke maatregelen. Deze beplanting zorgt ervoor dat het planvoornemen met de bijbehorende bebouwing landschappelijk goed blijft ingepast.

De instandhouding van deze landschappelijke inpassing wordt privaatrechtelijk vastgelegd tussen initiatiefnemers en de gemeente Leudal. Daarmee is realisatie en duurzame instandhouding van de inpassing gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1640.OV22RoRoligt7-VG01_0010.jpg"

Uitsnede landschapsplan

4.11 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zijn verder uitgewerkt in de aanvraag voor omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Juridisch plan

De omgevingsvergunning 'Roligt 7 te Roggel' van de gemeente Leudal bestaat onder andere uit voorliggende ruimtelijke onderbouwing en een geometrische plaatsbepaling.

5.1 Wettelijk kader

Sinds 1 januari 2010 geldt ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de verplichting, dat ruimtelijke instrumenten, zoals bestemmingsplannen, beheersverordeningen en inpassingsplannen, langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Dit vereiste is ingevolge de Wro ook van toepassing op de mededeling van een met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo verleende omgevingsvergunning. Deze dient ook langs elektronische weg plaats te vinden overeenkomstig de eisen die hiervoor worden gegeven in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008.

5.2 Planonderdelen

Ruimtelijke onderbouwing

De ruimtelijke onderbouwing van een aanvraag om omgevingsvergunning is het toetsingskader. De ruimtelijke onderbouwing geeft een omschrijving van het planvoornemen, een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten, zoals deze aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggen.

Geometrische plaatsbepaling

De mededeling van een met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo verleende omgevingsvergunning, dient ook langs elektronische weg plaats te vinden overeenkomstig de eisen die hiervoor worden gegeven in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Gewaarborgd blijft daarmee dat op perceelsniveau het geldende planologische regime (zoals onder meer het bestemmingsplan) kan worden geraadpleegd, alsmede dat kenbaar is wanneer voor welk project een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo is verleend voor afwijkingen van dit planologisch regime.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Financiële haalbaarheid

De voorliggende omgevingsvergunningprocedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.

Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën. In de anterieure overeenkomst wordt onder andere opgenomen dat de bijdrage voor het groenfonds (zie par. 2.2) van € 8.000,- verschuldigd is door initiatiefnemer.

Er is geen planschaderisicoanalyse gemaakt omdat eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade er niet voor zullen zorgen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het geding komt.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Leudal wordt een anterieure overeenkomst afgesloten, zodat eventuele reële aanvragen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefnemer komen en het aspect van kostenverhaal (gemeentelijke kosten, kwaliteitsbijdrage) ook wordt vastgelegd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid/haalbaarheid

De procedure voor vaststelling van een omgevingsvergunning zijn door de wetgever geregeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

In het kader van vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de omgevingsvergunning afgestemd met de instanties.

Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens de ontwerp omgevingsvergunning ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de omgevingsvergunning van start gaan.

Aangegeven is dat voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag door het bevoegd gezag altijd een ontwerp van de te nemen beslissing (ontwerpbesluit) gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage moet worden gelegd. Op basis van artikel 3.12, vijfde lid, van de Wabo kan gedurende deze 6 weken een ieder zijn of haar zienswijze naar voren brengen (schriftelijk dan wel mondeling) bij het bevoegd gezag. Hiermee wordt ook de omgeving betrokken bij het planvoornemen en is er sprake van maatschappelijke betrokkenheid/uitvoerbaarheid.

Gedurende de termijn dat het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken ter inzage liggen (ingevolge art. 3:16 lid 1 Awb zes weken), moet door andere bestuursorganen advies worden uitgebracht. Uiteraard voor zover het inwinnen van advies volgens artikel 2.26 van de Wabo is vereist alvorens een beslissing op de aanvraag wordt genomen.

Verder is er met de omwonenden een omgevingsdialoog gevoerd (zie bijlage 6) waaruit blijkt dat er sprake is van draagvlak voor het planvoornemen.

6.3 Procedure

Algemeen

De wettelijke procedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

1. Openbare kennisgeving van de ontwerpvergunning.

2. Ter inzage legging van de ontwerp omgevingsvergunning met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.

3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.

4. Vaststelling van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag (gemeenteraad dan wel B&W), indien er zienswijzen naar voren zijn gebracht uiterlijk binnen 6 maanden nadat de aanvraag is ontvangen en indien er geen zienswijzen naar voren zijn gebracht uiterlijk 4 weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken.

5. Algemene bekendmaking van de omgevingsvergunning.

6. Mogelijkheid tot beroep bij de rechtbank voor belanghebbende binnen 6 weken na bekendmaking besluit. Voorlopige voorziening bij de rechtbank. Beroep heeft geen opschortende werking. Verzoek om voorlopige voorziening heeft opschortende werking indien ingediend binnen beroepstermijn.

7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de rechtbank.

8. Uitspraak rechtbank

9. Mogelijkheid tot Hoger beroep bij Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor belanghebbenden binnen 6 weken na bekendmaking uitspraak rechtbank. Voorlopige voorziening bij de rechtbank. Beroep heeft geen opschortende werking. Verzoek om voorlopige voorziening heeft opschortende werking indien ingediend binnen beroepstermijn.

10. Uitspraak Afdeling.

Zienswijzen 

Het ontwerp van voorliggende omgevingsvergunning heeft vanaf 20 december 2022 voor 6 weken voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.