4.1.1 M.e.r.-plicht
Op 1 juli 2010 is de Wet Modernisering m.e.r. in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet milieubeheer daar waar het gaat om de procedures en de wettelijke bepalingen aangaande het opstellen van een milieueffectrapport. Samenhangend hiermee is op 1 april 2011 het besluit tot wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient te worden bepaald of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van het Besluit, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Toetsing
De ontwikkeling of een vergelijkbare activiteit komt niet voor in bijlage C van het besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
Op de D-lijst zijn de activiteiten, plannen of besluiten opgenomen waarvoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op de D-lijst is conform D.10 onder c de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantieparken en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen’ m.e.r.-beoordelingsplichtig, indien:
- de ontwikkeling een oppervlakte heeft van 25 ha of meer;
- er meer dan 250.000 bezoekers per jaar worden verwacht;
- er 100 ligplaatsen voor schepen worden gerealiseerd;
- de ontwikkeling een oppervlakte heeft van 10 ha of meer in een gevoelig gebied.
Ad a. Er is geen sprake van een aanleg of uitbreiding van het recreatiepark. De oppervlakte van het recreatiepark is en blijft namelijk gelijk aan de huidige situatie. De maximale oppervlakte voor een m.e.r.-beoordelingsplicht van 25 ha wordt in de huidige situatie reeds overschreden en wordt met de ontwikkeling niet vergroot maar vindt plaats binnen het bestaande oppervlakte. Het aantal bezoekers neemt door de ontwikkeling niet toe. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve invloed op het gebied van milieu.
Ad. b. In de huidige situatie bedraagt het huidige aantal bezoekers per jaar al meer dan 250.000. Er is geen sprake van een toename van het aantal bezoekers, waardoor er in ieder geval geen sprake is van een grotere overschrijding van de drempelwaarde dan reeds het geval is.
Ad. c. Er worden geen ligplaatsen voor schepen gerealiseerd. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden;
Ad. d. Het plangebied bevindt zich niet in een gevoelig gebied. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden;
In dit geval is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling van het college noodzakelijk. Gezien het feit dat het recreatiepark in de huidige situatie reeds de maximale m.e.r.-beoordelingsplicht overschrijdt en de ontwikkeling geen, of louter een positieve invloed, heeft op het milieu, wordt gesteld dat op basis van hiervan geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Aan de hand van de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat het plan niet m.e.r.-plichtig is. Er bestaat geen aanleiding het m.e.r.-traject te vervolgen middels het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of het opstellen van een m.e.r..
4.1.2 Bodem
In het kader van de Wro dient te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is om een nieuwe functie te realiseren en hoe eventuele bodemverontreiniging kan worden voorkomen. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging. Beoordeling van dit aspect kan achterwege blijven in een aantal situaties. Bij het wijzigen van het gebruik van een bebouwd perceel, waarbij de nieuwe gebruiksvormen een voor de beoordeling van het aspect bodemkwaliteit minder kritisch gebruik kennen, is beoordeling van dit aspect niet aan de orde.
In dit geval vindt er geen herbestemming naar een gevoeligere bestemming plaats dan in de huidige situatie reeds het geval is. Het recreatiepark is reeds voorzien van een recreatieve bestemming en deze bestemming zal blijven gehandhaafd. Op basis van de Wro is een onderzoek naar de bodemkwaliteit niet benodigd.
4.1.3 Geluid
Per 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder in werking getreden. Een (nieuwe) ruimtelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeers-, spoorweg- en industrielawaai.
Een recreatiepark betreft in het kader van de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelig object. Daarnaast wordt het recreatiepark zoals aanwezig in de huidige situatie niet uitgebreid. Er vindt geen verplaatsing van functies binnen het park plaats, waardoor er geen sprake is van het verplaatsen van geluid belastende activiteiten.
Wanneer er wordt gekeken naar het gebiedsgericht geluidbeleid van de gemeente Leudal, kan worden gesteld dat het vakantiepark reeds eerder is getoetst in eerdere procedures en de huidige ‘inbreiding’ zal niet voor meer geluidproductie zorgen. Een nader akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Er dient te worden bepaald of de geursituatie voor geurgevoelige objecten in het buitengebied acceptabel is. Zo dient er voor woningen sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In dit geval worden er binnen het plangebied geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn de veehouderijen in de omgeving op een grote afstand van het plangebied waardoor dit geen belemmering vormt. Zo is de veehouderij aan Asbroek 1 op een afstand van circa 800 meter van het plangebied gelegen en ligt de veehouderij aan Schansdijk 7 op circa 275 meter. Ten slotte heeft de ontwikkeling niet tot gevolg dat er geurproducerende activiteiten plaatsvinden, waardoor het woon- en leefklimaat in de omgeving niet wordt belemmerd.
4.1.5 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Ter plaatse van gevoelige objecten waar voor langere tijd kan worden verbleven, dient te worden aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit. Daarnaast mogen ontwikkelingen op het gebied van luchtkwaliteit (fijn stof en stikstofdioxide) geen onevenredig negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
In dit geval heeft de gewenste ontwikkeling betrekking op een ‘inbreiding’ van het recreatiepark met betrekking tot het oppervlakte aan centrale voorzieningen. Het aantal standplaatsen en daarmee het aantal bezoekers zal niet toenemen, maar het blijkt dat een groter oppervlakte aan centrale voorzieningen noodzakelijk is ten behoeve van het huidig aantal bezoekers. Gezien het aantal bezoekers niet toeneemt, zal ook het aantal verkeersbewegingen niet toenemen, waardoor de ontwikkeling geen onevenredig negatief effect op de luchtkwaliteit heeft.
Toetsing
Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de concentratie PM10 ter plaatse 25,4 µg/m³ en is de concentratie NO2 ter plaatse 18,9 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is het woon- en leefklimaat op het gebied van de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar.
Een ontwikkeling kan een negatief effect op de luchtkwaliteit hebben, wanneer de verkeersgeneratie in ruime mate toeneemt. De ontwikkeling van het recreatiepark heeft in dit geval geen toename van het aantal bezoekers tot gevolg, gezien het aantal kampeerplekken minimaal gelijk blijft of zelfs afneemt om plaats te maken voor een ander soort verblijf.
Binnen het maximale raamwerk van onderhavig bestemmingsplan zouden 'worst-case' ruimschoots minder dan 1.500 recreatiewoningen kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast heeft de gewenste ontwikkeling geen toename van het aantal bezoekers tot gevolg. De ontwikkeling van De Leistert draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
4.1.6 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste besluiten zijn:
• Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
• Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
• Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Risiconormering
In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijke harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico’s in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal bij de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten weten bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Wanneer verantwoorden?
Bron | Wanneer groepsrisicoverantwoording? |
Inrichtingen (Bevi) | Altijd wanneer binnen invloedgebied ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) | Altijd wanneer binnen invloedgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen . |
Spoor-, Rijks- en waterwegen (Bevt) | Wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde. |
In artikel 7 van het Bevt is opgenomen dat bij het toevoegen van nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Indien de verantwoordingsplicht niet juist is uitgewerkt terwijl dit wel verplicht is, kan dit tot vernietiging van het ruimtelijk besluit door de Raad van State leiden. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het ‘restrisico’ dat overblijft nadat de benodigde veiligheidverhogende maatregelen genomen zijn.
Tot slot moet in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ (art. 3.1. Wro) ook getoetst worden aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, effectafstanden uit de ‘Circulaire effectafstanden LPG-tankstations’ enzovoort.
Toetsing
Conform de Risicokaart van de Atlas Leefomgeving (figuur 12) is bekeken of er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of (water)wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd aanwezig zijn.
Uit de Risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het recreatiepark geen bronnen aanwezig zijn, waarvan de plaatsgebonden risicocontour tot aan het recreatiepark reikt. Conform de risicokaart is er binnen het recreatiepark wel een risicovolle inrichting aanwezig. De plaatsgebonden risicocontour reikt tot een afstand van 20 meter. Binnen een afstand van 20 meter zijn geen kwetsbare objecten aanwezig en vinden geen veranderingen plaats ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor vormt dit geen belemmering voor de ontwikkeling.
Daarnaast is er geen sprake van enige significante toename van het groepsrisico. Dit gezien het feit dat de ontwikkelingen op het recreatiepark geen toename van het aantal aanwezig personen tot gevolg hebben. Om deze reden is er geen aanleiding voor een nadere verantwoording van het groepsrisico.
4.1.7 Bedrijven en milieuzonering
Onder milieuzonering wordt verstaan: een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG. In deze publicatie zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën. Per bedrijfstype is indicatief aangegeven wat de afstand tot gevoelige functie dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel). De aan te houden afstanden hebben betrekking op stof, geluid, gevaar en geur en geldt tussen enerzijds de grens van de gevel van een milieugevoelige functie en anderzijds de uiterste situering van een milieubelastende functie.
Toetsing
Met onderhavige ontwikkeling wordt het recreatiepark en daarmee de functie ‘recreatie’ niet uitgebreid. De noordoostelijke hoek krijgt, in overeenstemming met het feitelijke gebruik, een natuurbestemming. Er zijn aan deze zijde van het park geen andere functies op korte afstand te vinden. Voor omliggende gevoelige functies blijft de afstand dan ook gelijk aan de huidige situatie.
Daarnaast is gekeken naar bedrijvigheid in de omgeving. Zo is ten noordwesten van het plangebied aan de Kunneweg 9 is fabrikant Döhler gevestigd. Gelet op het feit dat er binnen het plangebied geen (nieuwe) gevoelige objecten worden gerealiseerd, vormt dit geen belemmering. Aan de andere kant vindt er binnen het plangebied geen herbestemming plaats, waardoor het bedrijf niet meer in de (uitbreidings)mogelijkheden wordt beperkt. De ontwikkeling heeft dan ook geen beperkende invloed op de omgeving.
Een verdere ontwikkeling van het park brengt geen (nieuwe) milieuconsequenties met zich mee voor de omgeving. Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.