Plan: | HS-station Kelpen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP23KoHSstationK-VG01 |
TenneT en Enexis staat de komende jaren voor een grote uitdaging voor de bestaande hoogspanningsstations. Om leveringszekerheid van electriciteit te kunnen garanderen, moet Tennet de komende tien jaar circa 145 verouderde 100kV- en 150 kV hoogspanningsstations vernieuwen.
Echter is de traditionele wijze van vernieuwen te tijdrovend gebleken. Om deze opgave toch te kunnen realiseren heeft TenneT het Bay Replacement Programma (BRP) opgestart. De aangewezen hoogspanningsstations zullen op een slimme manier worden vervangen door middel van standaardisering. Om te testen of deze gestandaardiseerde aanpak haalbaar is, zijn er zes Proof of Concept projecten opgestart, waarbinnen zowel veldvervanging als uitbreiding plaats zal vinden. Het 150 kV HS-station in Kelpen is een van de zes hoogspanningsstations binnen dit Proof of Concept programma.
In het vigerend bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve, medische en openbare dienstverlening. Het reeds bestaande hoogspanningsstation is echter strijdig met deze bestemming.
In het kader van de voorgenomen vernieuwing en uitbreiding van het HS-station wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld, waarmee de huidige strijdigheid wordt gecorrigeerd.
Het plangebied is gelegen aan de Kelperweg 28a ten noorden van de kern Kelpen-Oler. Het plangebied is voornamelijk omgeven door agrarische gronden, met enkele bijbehorende woonboerderijen. De dichtsbijzijnde woonboerderijen liggen op een afstand van circa 100 meter van het HS-station. De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Leudal (afstand circa 6 km) en Sarsven & De Banen (afstand circa 3 km).
Plangebied
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan komen delen van voorstaande bestemmingsplannen te vervallen.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016'
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.
Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied van het HS-station en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft in hoofdlijnen de beleidscontext op zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau, die een relatie heeft met de voorgenomen uitbreiding. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied omvat het HS-station met de daarbij behorende voorgenomen vernieuwing en uitbreiding. Het plangebied heeft in totaal een oppervlakte van circa 3 ha.
In de huidige situatie heeft het HS-station een vermogen van 30 MVA. Het huidige HS-station bestaat op dit moment uit een schakelveld, twee transformatoren, een 10 kV gebouw en een brandblusgebouw. Het schakelveld met vermogensschakelaars zijn in beheer van TenneT en de twee transformatoren (met enkele bijgebouwen) zijn in beheer van Enexis Netbeheer B.V. De aanwezige transformatoren zijn opgesteld in half-open transformatorcellen. Daarnaast is het HS-station ook aangesloten via bovengrondse kabels. De bovengrondse kabels zijn aangesloten op de 150-kV circuits Buggenum - Nederweert en Kelpen - Nedeweert. De bovengrondse kabels lopen vanaf de oostzijde van het HS-station naar het hoogspanningsnet waarbij aangesloten wordt op mast 40. De westelijke mast is mast 41. Het huidige HS-station is deels verhard. Aan de noord- en oostzijde van het HS-station zijn bomen aanwezig.
Huidige situatie HS-station Kelpen
Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om beleid op nationaal, provinciaal, waterschap en gemeentelijk niveau. Dit hoofdstuk bespreekt op hoofdlijnen de beleidskaders die specifiek gelden voor het HS-station Kelpen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.
Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
Afwegen met NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
Relatie met het voorliggend bestemmingsplan
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk wil een betrouwbaar elektriciteitsnetwerk mogelijk maken, waarin de transitie naar een circulaire economie centraal staat.
Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden.
Titel 2.8 elektriciteitsvoorziening
Voor de energievoorziening is er onder andere ruimte gereserveerd voor bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen met een vermogen van 500 MW, globale trajecten van bestaande en nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 220 kV en locaties voor kernenergie.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De vernieuwing en uitbreiding van het HS-station past in de lijn van het Barro. Het Barro bevat op het moment echter geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor deze dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van het Barro.
De omgevingsvisie Limburg (POVI Limburg, vastgesteld 1 oktober 2021) vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt door de Provincie Limburg.
De POVI Limburg is een integrale langetermijn visie die voor de periode 2021 tot 2030-2050 laat zien hoe de provincie richting willen geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen.Daarvoor onderscheidt de visie drie hoofdopgaven:
Toekomstige afwegingen dienen gemaakt te worden op basis van de vier Limburgse principes:
Zonering
Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de 'tijdloze' karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem en de typering en ontwikkeling van het ruimte- gebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia. De begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden die voortkomen uit de Limburgse principes en de uitwerkingen in de thema's in deze Omgevingsvisie, zullen verankerd worden in het kaartmateriaal behorende bij de omgevingsverordening Limburg.
Energie
In hoofdstuk 11 wordt in de visie ingegaan op het thema Energie. De provincie ziet een innovatieve energietransitie, die de economische structuur versterkt, ons minder afhankelijk maakt van fossiele energie, de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met de biodiversiteit, van provinciaal belang. Er wordt verder aangegeven dat de energietransitie vraagt om aanpassingen aan onze boven- en ondergrondse infrastructuur. En dat het bestaande energienetwerk zal gaan veranderen, zowel op lokale, regionale, nationale én internationale schaal. Er zal volgens de provincie geïnvesteerd moeten worden in de vernieuwing en/of uitbreiding van het bestaande netwerk. De energietransitie vergt dus ruimte, zowel bovengronds als ondergronds, en die ruimte moet vrijgemaakt worden. De Provincie geeft aan zich sterk te maken voor ruimtelijke reserveringen en een goede aanhaking op (inter-) nationale energienetwerken. Om het mogelijke ruimtegebruik van de energietransitie goed af te stemmen met ontwikkelingen vanuit bijvoorbeeld industrie, landbouw, mobiliteit en klimaat voert de provincie samen met partners een systeemstudie energie-infrastructuur uit.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het voornemen van de vervanging en uitbreiding van het hoogspanningsstation sluit aan bij de doelstellingen die worden gesteld met betrekking tot de energietransitie. De energietransitie vraagt om een toenemende productie van duurzame energie. De provincie Limburg geeft aan dat hiervoor een sterk elektriciteitsnetwerk noodzakelijk is. Het bestaande energienetwerk dient voor dit doel vervangen en vernieuwd te worden. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de kaders van de omgevingsvisie Limburg.
De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Het hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Ondanks dat de POVI is vastgesteld blijft de omgevingsverordening Limburg (2014) gelden tot in werking treding van de Omgevingswet en de Omgevingsverordening Limburg. Na inwerkingtreding wordt de Omgevingsverordening (2014) vervangen door de omgevingsverordening Limburg 2021.
Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen. De ruimteverordening richt zich tot de gemeenten. De instructies die in de ruimteverordening staan, moeten door de gemeenten in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Hierbij gaat het onder meer om het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking en het geven van een toelichting wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling plaatsvindt.
Duurzame verstedelijking
Volgens de omgevingsverordening (artikel 2.4) houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Een ruimtelijk plan dat voorziet in het toestaan van nieuwe functies(s) betrekt daarbij tevens de mogelijkheid om deze functies(s) in leegstaande monumentale gebouwen onder te brengen. Wanneer herbenutting van leegstaande monumentale gebouwen niet mogelijk blijkt, wordt bij de beoordeling van het toestaan van nieuwe functie(s) ook de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande beeldbepalende gebouwen betrokken. De opgave bevat een inspanningsverplichting voor gemeenten. Deze houdt in dat de provincie wenst dat bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bijvoorbeeld kantoren, woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, land- en tuinbouw, vrije tijdseconomie/ verblijfsaccommodaties in eerste instantie naar leegstaande monumentale en, indien dit geen resultaat heeft, vervolgens naar leegstaande beeldbepalende gebouwen wordt gekeken en deze ook zoveel mogelijk hiervoor worden benut. Bij nieuwe ontwikkelingen gaat het niet alleen om nieuwbouw, uitbreiding en herstructurering van terreinen of bebouwing, maar ook om functiewijzigingen waarbij de nieuwe functie in een gebouw wordt ondergebracht.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Met het voornemen van de vervanging en uitbreiding van het hoogspanningsstation is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt invulling gegeven aan de landelijke energietransitie doelstelling om een geheel duurzame energievoorziening te realiseren in 2050, waarvoor de uitbreiding van de huidige capaciteit noodzakelijk wordt geacht. Daarmee is de behoefte aan de uitbreiding van het hoogspanningsstation aangetoond. De voorgenomen ontwikkeling past hiermee binnen de omgevingsverordening Limburg 2014.
Met de komst van de Omgevingswet zullen er in de toekomst andere eisen gesteld worden aan het omgevingsbeleid en de daar toebehorende ruimtelijke kaders. Op 17 december 2021 is Omgevingsverordening Limburg 2021 vastgesteld. Deze treedt pas in werking nadat de Omgevingswet in werking is getreden.
Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het voornemen van de uitbreiding van het hoogspanningsstation is niet in strijd met de Omgevingsverordening Limburg 2021.
In de Provinciale Energie Strategie deel 2, die in december 2020 door Provinciale Staten is vastgesteld, is energie infrastructuur als een prioriteit benoemd. Uit de Limburgse Energie Systeem Studie die als
onderlegger daarvoor is opgesteld, blijkt hoe cruciaal de uitbreiding en versterking van het
elektriciteitsnet in Limburg is. De ruimtelijke impact van de energietransitie en de belangen om
aansluitingen op het elektriciteitsnet te borgen zijn ook in de Provinciale Omgevingsvisie (POVI)
expliciet opgenomen. Het elektriciteitsnet is daarmee naast een lokaal ook een groot provinciaal belang.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De uitbreiding van het HS-station draagt bij aan de versterking van de energie infrastructuur, en is daarmee in lijn met de Provinciale Energiestrategie.
Het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 is vastgesteld op 8 december 2021, en is de opvolger van het Waterbeheerplan 2016 - 2021. Met het oog op het veranderende klimaat, zijn de toekomstige opgaven steeds belangrijker geworden. De toekomstige opgaven zijn echter zo groot en complex geworden dat ze alleen met gezamenlijke inspanning aangepakt kunnen worden. Daarom heeft het Waterschap Limburg samen met collega-overheden, inwoners, bedrijven en belangenorganisaties invulling gegeven aan het huidige programma.
Het Waterbeheerprogramma biedt kaders voor het strategische grondwaterbeheer, de regionale normering wateroverlast, de functietoekenning voor de oppervlaktewateren en waterkwaliteitsdoelen voor zowel de KRW-waterlichamen als de overige wateren. Aan de hand van vier overkoepelende thema's zijn er doelen opgesteld voor aankomende planperiode:
Een onderliggend speerpunt van het Waterschap Limburg is het verduurzamen van de huidige processen. Waterschap Limburg heeft zich verbonden aan landelijke doelen rondom klimaat en energie, waarbij het Waterschap in het streven heeft om in 2025 energieneutraal te zijn.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Met het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden wordt er geen inbreuk gedaan op het toekomstige beleid uit het waterbeheerprogramma van de provincie Limburg (zie ook paragraaf 4.5). Deze ontwikkeling is gezien het bovenstaande niet strijdig met het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.
Nederland heeft te maken met een groeiende bevolking, klimaatverandering, milieuvervuiling en het opraken van fossiele brand- en grondstoffen. Voor het huidige energieverbruik brengt dit grote uitdagingen met zich mee, nu er een grote noodzaak is om fossiele energiebronnen te vervangen voor hernieuwbare. De ambitie van de regio Noord en Midden Limburg is:
“Samen met deelregio's en gemeenten naar vermogen bijdragen aan de energietransitie én de regie in eigen handen houden. Er wordt gestreefd om het maximale uit bestaande en toekomstige technologieën te halen, binnen de grenzen van wat er ruimtelijk en maatschappelijk aanvaardbaar is”.
Nederland heeft de landelijke doelstelling om in 2030 35 TWh aan duurzame elektriciteit op land op te wekken, waarbij iedere RES-regio op dit moment onderzoekt hoeveel zij daaraan kan bijdragen. Op dit moment wordt 0,056 TWh duurzame energie opgewekt binnen de regio Noord- en Midden Limburg. In de toekomst heeft Zuid-Limburg de intentie om dit aandeel nog meer te vergroten. Noord- en Midden Limburg heeft daarom het voornemen om nog meer in te zetten op energie efficiency, de toepassing van duurzame energie en restwarmte en het inzetten van innovatieve CO2-arme productieprocessen.
Op basis van de 'Trias Energetica' zullen verschillende maatregelen genomen worden. De 'Trias Energetica' wordt gezien als de meest toegepaste manier om op het gebied van energievoorziening verschillende, elkaar versterkende, maatregelen te nemen. De 'Trias Energetica' bestaat uit drie onderdelen die samen de basis vormen:
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Met het voornemen voor de vervanging en uitbreiding van het HS-station wordt er ook in Midden-Limburg invulling gegeven aan de energietransitie en draagt de ontwikkeling bij aan het behalen van de gestelde doelstellingen. De vervanging en uitbreiding kan in de verdere toekomst bijdragen aan het vergroten van de duurzame energieopwekking. Daarom wordt de voorgenomen activiteit als noodzakelijk geacht in relatie tot de Regionale Energiestratie van Noord- en Midden Limburg.
De Structuurvisie Leudal is op 14 april 2010 vastgesteld door de gemeente Leudal. In de structuurvisie voert de gemeente Leudal regie op de ruimtelijke ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Hierbij heeft de gemeente Leudal een onderscheid gemaakt in vijf hoofdfuncties: wonen, voorzieningen, werken, omgevingskwaliteit en mobiliteit. Binnen deze functies is de gemeente Leudal van mening dat er een vierdeling bestaat waarin de ontwikkelingen zijn ingedeeld:
Binnen iedere hoofdfunctie heeft de gemeente Leudal aangegeven meer in te willen zetten op duurzaamheid. Een voorbeeld hiervan is het feit dat de gemeente Leudal van mening is dat op locatie-inrichtingsniveau duurzaamheid herkenbaar centraal moet staan. De gemeente Leudal wil vanuit investeringen op onder andere duurzaamheid de kwalitatieve draagkracht van nieuwe functionele ontwikkelingen in zowel het landelijke gebied als de kernen verbeteren.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De vervanging en uitbreiding van het HS-station staat centraal in de energietransitie, dat nauw aansluit op duurzaamheid. In de structuurvisie Leudal wordt voornamelijk gekeken naar de duurzaamheidsopgave op het gebied van wonen, voorzieningen, werken, omgevingskwaliteit en mobilitieit. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet in strijd met de structuurvisie van de gemeente Leudal.
De Strategische visie 2035 van de gemeente Leudal is vastgesteld op 14 december 2021. Vanaf september 2019 heeft de gemeente Leudal verschillende gesprekken gevoerd met de inwoners van de gemeente. Deze gesprekken vormen de basis voor de nieuwe strategische visie tot 2035. Aan de hand van tien verschillende thema's is er vorm gegeven aan deze visie.
Ook duurzaamheid is een thema dat centraal staat in de strategische visie. Echter heeft de gemeente Leudal aangegeven dat duurzaamheid geen doel op zich is, maar wel gezien kan worden als een randvoorwaarde. Op het gebied van duurzame ontwikkelingen wil de gemeente Leudal inzetten op zowel duurzaamheid in voorzieningen als duurzaamheid in energie. Hierbij is uitwisseling van kennis en een gezamenlijke aanpak erg belangrijk. De gemeente Leudal heeft aangegeven meer in te willen zetten op het stimuleren van gemeentelijke regelingen voor duurzaamheidsmaatregelen.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De gemeente Leudal heeft aangegeven verder te willen ontwikkelen op het gebied van duurzame ontwikkelingen. Om meer duurzame voorzieningen te realiseren dient de capaciteit van het huidige elektriciteitsnetwerk vergroot en verbeterd te worden. Het voornemen om het huidige HS-station van Kelpen te vervangen en uit te breiden draagt bij aan het vergroten en verbeteren van het electriciteitsnetwerk en past daarmee binnen de gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen.
In het kader van toekomstige leveringszekerheid gaat TenneT het huidige HS-station vervangen en uitbreiden. Om voldoende ruimte te kunnen bieden aan deze opgaven, zullen voorafgaand enkele voorbereidende werkzaamheden gedaan dienen te worden om de veiligheid te kunnen garanderen:
Vervolgens wordt het schakelveld aan de zuidoostzijde van een nieuw lijnportaal voorzien. Dit nieuwe lijnportaal wordt gebruikt voor de binnenkomende lijnen van Buggenum. Tevens zal dit lijnportaal een kabeleindsluiting bevatten om deze lijnen te verkabelen.
Vervanging en uitbreiding schakelveld
De vervanging door TenneT zal plaatsvinden in het huidige schakelveld aan de hand van de zogeheten dakpan-methode. Deze methode houdt in dat op het braakliggende terrein eerst een nieuw deel van de hoogspanningsinstallatie en een deel van de rondweg worden gerealiseerd, waar een deel van de lijnen en transformatoren op aangesloten worden. Hierna kan het eerste gedeelte van de bestaande hoogspanningsinstallaties worden geamoveerd en zal de nieuwe hoogspanningsinstallatie en rondweg worden doorgetrokken. Deze methode wordt herhaald totdat er een gehele nieuwe installatie tot stand is gekomen.
Uitbreiding
De uitbreiding van het vermogen van het HS-station door Enexis zal plaatsvinden aan de oostzijde van het plangebied. Aan deze zijde zullen twee nieuwe 150-20 kV transformatoren gerealiseerd worden. De huidige transformatoren (T1 en T2) zullen worden verwijderd, waarbij de (dan lege) cellen waarin de transformatoren stonden, blijven behouden. De nieuwe transformatoren T3 en T4 zullen vrij worden worden opgesteld (zonder wanden) ten noorden van de aanwezige cellen. Het totale opgestelde vermogen in de eindsituatie komt totaal op 200 MVA. Omdat een zogenaamde N-1 bedrijfsvoering zal worden gevoerd waarbij één transformator reserve staat, zal het totale gelijktijdig te schakelen vermogen maximaal 100 MVA bedragen.
In de eindsituatie worden de transformatoren van Enexis met ondergrondse kabels tussen de veldportalen en transformatoren verbonden. Deze ondergrondse kabels zullen op circa 1,20 meter beneden het maaiveld komen te liggen. Tevens wordt een nieuw 10 kV modulair gebouw en een algemente ruimte voor Enexis worden gerealiseerd.
Toekomstige situatie HS-station Kelpen
TenneT heeft het voornemen het huidige HS-station te Kelpen te vervangen en uit te breiden. De uitbreiding van het HS-station is voorzien op het terrein van TenneT. Het plangebied is gelegen in de Bronsgroene landschapszone en Goudgroene natuurzone (Omgevingsverordening Limburg (2014)). Voor ontwikkelingen in deze gebieden is het vereist dat in het ruimtelijke plan een beschrijving wordt gegeven van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Met het landschapsplan (Bijlage 1 bij de planregels) wordt hieraan voldaan.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. De kernkwaliteiten in de goudgroene natuurzone (beschermingsgebied) zijn: het reliëf, het visueel-ruimtelijk karakter, het groene karakter en het cultuurhistorisch erfgoed. Beide kernkwaliteiten van de Bronsgroene landschapszone en Goudgroene natuurzone mogen niet in het geding komen.
Het plangebied
Het huidige transformatorstation, waar de nieuwe ontwikkeling onderdeel van wordt, is gesitueerd in agrarisch landelijk gebied dat gekenmerkt wordt door grote percelen met weinig landschappelijke beplanting. Het akkerland vormt de basis van het Limburgse terrassenlandschap, waar beekdalen de landschappelijke structuur bepalen. Op de locatie van het HS-station bepalen de meanderende Tungelroysche Beek en de Berkven het landschap.
(Cultuur)historisch gezien was het plangebied voornamelijk in gebruik als bos en akker (inclusief een aantal oude boerderijen). Sinds de Middeleeuwen heeft het gebied de uitstraling van kleinschalig esdorpenlandschap.
Landschappelijke inpassing
Het landschapsplan voorziet in het creëren van een opgaande beplantingsstrook rondom het station, zodat het station zo min mogelijk opvalt. De beplantingsstrook krijgt tevens hoge biodiversiteitswaarde door het toepassen van verschillende soorten inheemse bomen en heesters. Om het HS-station zo volledig mogelijk in te passen wordt voorgesteld om voor deze beplantingsstrook, langs de west- en zuidrand, een strook van 15 meter breedte te reserveren. In deze beplantingsstrook worden in totaal 65 bomen (eik, linde en esdoorn) en 3.670 m2 aan heesters (meidoorn en sleedoorn) geplant. In het struweel kunnen zich allerlei kleine zoogdieren en vogels schuilen en foerageren. Op plekken waar geen opgaande beplanting mogelijk is wordt na de werkzaamheden bloemrijk grasmengsel ingezaaid.
Daarnaast wordt geadviseerd om de parkeerplaatsen niet uit te voeren in klinkerverharding, maar in grasbetontegels. Grasbetontegels verminderen het oppervlak aan verharding waardoor de watercompensatieopgave verminderd kan worden. Extra wateropvangmogelijkheden door toenemende hoeveelheid verharding is niet meegenomen in het landschapsplan.
Ontwerptekening landschappelijke inpassing HS-station Kelpen
Beheer
Het bloemrijk grasmengel kan zich op den duur doormiddel van goed beheer tot natuurlijke middelhoge vegetatie ontwikkelen. Echter zal pas vanaf het tweede of derde jaar een ontwikkeling in het bloemrijk grasmengel verwacht worden. Om de gewenste vegetatie te bereiken dient er jaarlijks 1 à 2 keer gemaaid te worden.
Compensatie
Door de uitbreiding van het HS-station dienen 84 heesters en bomen verwijderd te worden. Deze heesters en bomen maken onderdeel van een houtopstand waar voor het kappen een ontheffing aangevraagd dient te worden. Tevens dient er compensatie plaats te vinden. In overleg met bevoegd gezag wordt bepaald in welke vorm de compensatie vereist is en gaat plaatsvinden. Bij de uitbreiding en vervanging van het HS-station heeft fysieke herplant de voorkeur, maar er zijn echter ook mogelijkheden voor financiële compensatie.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelmogelijkheden van het gebied. Alle onderzoeken zijn gedaan voorafgaand aan de realisatie van de uitbreiding. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
Op het gebied van archeologische monumenten zijn er verschillende wetten die een rol spelen bij het behoud en beheer van cultureel erfgoed. Voor deze locatie zijn de wetten gebundeld in het archeologische en cultuurhistorische beleid van de gemeente Leudal voor de toepassing van de archeologische monumentenzorg (WAMZ).
Voor het plangebied gelden de dubbelbestemming ˜Waarde-Archeologie 5" en ˜Waarde-Archeologie 6". Dit betekent voor waarde 5 dat bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 40 cm-mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd en voor waarde 6 een archeologisch onderzoek nodig is als de bodemingreep groter is dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm-mv.
Het onderzoek is uitgevoerd conform protocol 4002 (bureauonderzoek) van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.1.3.
In het kader van de voorgenomen vervanging en uitbreiding van het HS-station is in 2021 door BAAC een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Het onderzoeksgebied bevat het huidige HS-station, de toegangsweg, het tijdelijke werkterrein en het omringende gebied binnen een straal van circa 500 meter. De uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling kan leiden tot aantasting of vernietiging van de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Het doel van het bureauonderzoek is om de geologische, bodemkundige en landschappelijke kenmerken, alsmede de bekende en verwachte archeologische waarden in het gebied te inventariseren teneinde een gespecificeerde archeologische waarden op te stellen.
Uitsnede archeologische verwachtingenkaart
Onderzoek
De gemeentelijke verwachtingenkaart laat zien dat het plangebied gekenmerkt is door zowel middelhoge als hoge verwachtingswaarden. Hoofdzakelijk bedraagt het plangebied, volgens de verwachtingenkaart, hoge verwachtingen voor archeologische waarden, met in het oosten een smalle stroom met een middelhoge verwachting.
Er zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig in het plangebied. In het onderzoeksgebied zijn twee vondstmeldingen uit de periode mesolithicum-bronstijd aanwezig. Ook is er bij een gravend onderzoek een vindplaats uit de IJzertijd-Romeinse tijd aangetroffen.
Advies
Vanwege de brede hoge verwachting adviseert BAAC een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uit te voeren voor het gehele plangebied. Met dit onderzoek kan er inzicht verkregen worden in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden en om de verstoringsgraad van het bodemprofiel te bepalen.Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt de archeologische verwachting getoetst en indien nodig gespecificeerd.
Vanwege de hoge verwachting heeft BAAC in augustus 2022 een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2. De verwachting bestaat dat er archeologische resten uit de periode laat-paleolithicum tot en met de volle middeleeuwen aangetroffen wordt. Het inventariserend veldonderzoek wordt uitgevoerd doormiddel van veldbezoek en een verkennend booronderzoek, met als doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap. In het onderzoeksgebied zijn 17 boringen gezet.
Boorpuntenkaart
Onderzoek
Door de aanwezige bebouwing en begroeiien waren er tijdens het veldbezoek geen aanwijzingen zichtbaar die kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Het booronderzoek daarentegen heeft een gedetailleerd inzicht gegeven in de lithologie en bodemopbouw van het onderzoeksgebied. In het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied bestaat de bodem uit 40 - 90 cm dik plaggendek (Aa-horizont), die naar het noorde toe geleidelijk overgaat in de ongeroerde ondergrond (C-horizont) of in het moedermateriaal waarin nog enige inspoeling van bovenaf heeft plaatsgevonden in het pleistocene tijdperk (BC-horizont). Vanwege de matige sortering van de zandkorrels is deze afzetting geïnterpreteerd als verspoeld dekzand. In het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied een plaggendek van 1,1 m aangetroffen, wat duidt op een beekafzetting. Het noordelijke deel van het onderzoeksgebied is voornamelijk bos waar eveneens beekafzettingen aangetroffen zijn. Echter is de ouderdom en morfogenese niet bekend.
Het plaggendek heeft een beschermende werking voor eventuele grondsporen en archeologische resten, waardoor er een grote kans bestaat dat archeologische waarden bewaard zijn gebleven. De archeologische waarden zullen bij de geplande ingrepen tot 1,5 -mv verstoord worden. Om aan te tonen dat daadwerkelijk archeologische resten bewaard zijn gebleven adviseert BAAC een nader onderzoek door middel van proefsleuven. Het proefsleuvenonderzoek is erop gericht om de aanof afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden vast te stellen. Na een proefsleuvenonderzoek kunnen mogelijk delen van het terrein vrij worden geven van verder onderzoek en delen kunnen gewaardeerd worden op onder meer behoudenswaardigheid. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een (door het bevoegd gezag goedgekeurd) Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin de eisen waaraan het onderzoek dient te voldoen, zijn vastgelegd.
Bovenstaand advies is voorgelegd, beoordeeld en overgenomen door de bevoegde overheid (gemeente Leudal). Dit betekent dat niet reeds gestart kan worden met bodemverstorende activiteiten of de daarop voorbereidende activiteiten alvorens een proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd, waarbij de inzet van lokale amateurarcheologen, indien mogelijk, wordt gewenst.
In het kader van de voorgenomen vervanging en uitbreiding is een vooronderzoek bodemonderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd (zie Bijlage 3). Het doel van het vooronderzoek is om relevante gegevens te verzamelen over de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem op de onderzoekslocatie. Deze gesteldheid kan zijn beïnvloed zijn door menselijke activiteiten van vroeger en nu.
Gebruik locatie
Omstreeks 1990 is het zuidelijke deel van het plangebied in gebruik genomen als 150 kV hoogspanningsstation. In de diepere ondergrond bestaat de bodemopbouw uit matig tot uiterst grof zand. De grondwaterstroming is noord-zuid gericht.
Eerder uitgevoerd onderzoek
Uit verouderd nulsituatie-onderzoek uit 2003 is gebleken dat ter plaatse van de onderzoekslocatie in de bovengrond plaatselijk een bijmenging met grind is aangetroffen. In de ondergrond zijn geen bodemvreemde waarnemingen waargenomen. Analytisch zijn geen verhoogde gehalten aangetoond in grond- en grondwater. In 2015 is een onderzoek uitgevoerd waarin de bestaande gebouwen en trafo's zijn meegenomen. In dit onderzoek zijn geen bodemvreemde waarnemingen waargenomen. Daarnaast is de grond zintuigelijk onverdacht op asbest. Analytisch zijn geen verhoogde gehalten aangetoond in de boven- en ondergrond.
Conclusie
Deellocatie A: schakeltuin
Uit het uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen vastgesteld zijn. Op basis van de bekende gegevens is er geen aanleiding om verontreiniging te verwachten ter plaatse van deze deellocatie.
Deellocatie B: uitbreidingslocatie
Voor deze deellocatie geldt op basis van de gegevens dat er ter plaatse van de huidige gebouwen een brandblusgebouw en gebouwen met olieconservator aanwezig zijn. Het brandblusgebouw is verdacht op het voorkomen van PFAS en de olieconservator is verdacht op het voorkomen van minerale olie en vluchtige aromaten. De verwachting is dat er geen tot maximaal lichte verhoogde gehalten in de grond en licht verhoogde concentraties in het grondwater worden gemeten. In het overige deel van deze deellocatie is geen aanleiding om verontreinigingen te verwachten. De verwachting is dat het overige deel van de deellocatie niet verontreinigd is.
PFAS
De onderzoekslocatie is verdacht op het voorkomen van PFAS.
Asbest
Uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is op het voorkomen van asbest in de grond. Mochten er tijdens de uitvoering van het onderzoek en of tijdens de graafwerkzaamheden asbestverdacht materiaal worden aangetroffen dan moeten de werkzaamheden direct worden uitgebreid met een asbestonderzoek conform de NEN 5707.
Aanbevelingen
Per deellocatie wordt een onderzoekshypothese volgens de strategieën zoals die zijn opgenomen in de NEN 5740 opgesteld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de informatie die tijdens het vooronderzoek is verzameld.
Deellocatie A
Deellocatie A onderzoeken conform de onverdachte strategie uit de NEN 5740 (ONV-NL).
Deellocatie B
Deellocatie B onderzoeken conform de onverdachte strategie uit de NEN 5740 (ONV-NL). Hierbij dient rekening te worden gehouden dat de meest zuidelijke boringen PID-metingen, olie-water reactie wordt gedaan en eventueel aanvullend geanalyseerd wordt op vluchtige aromaten.
PFAS
Alle deellocaties onderzoeken op het voorkomen van PFAS.
Asbest
Mochten er tijdens de uitvoering van het onderzoek en of tijdens de graafwerkzaamheden asbestverdacht materiaal worden aangetroffen dan moeten de werkzaamheden direct worden uitgebreid met een asbestonderzoek conform de NEN 5707.
Op aanbevelen van het vooronderzoek is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met als doel aan te tonen in hoeverre er op de locatie verontreinigende stoffen aanwezig zijn (zie Bijlage 4). Het onderzoek is uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000 en conform de richtlijnen uit de NEN 5725 en de NEN 57404. '
Op basis van de resultaten uit het vooronderzoek zijn er grond- en grondwatermonsters afgenomen. De boorlocaties zijn weergegeven in onderstaand figuur.
Situatietekening met boorpunten
Onderzoek
Grond
In de grond zijn geen bodemvreemde bijmeningen aangetroffen welke duiden op bodemverontreiniging. In onderstaand tabel zijn de resultaten voor grond weergegeven.
Samenvatting toetsingsresultaten standaard parameters in grond
PFAS
In de bovengrond zijn enkele licht verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen aangetroffen. Dit geldt niet voor de PFAS-verbindingen in de ondergrond. Deze resultaten zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Samenvatting resultaten PFAS-verbindingen in de grond
Asbest
Onderzoek naar asbest in de bodem maakt geen onderdeel uit van dit verkennend milieukundig bodemonderzoek.
Grondwater
In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium en nikkel gemeten. Er is op basis van het vooronderzoek geen aanleiding om verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater te verwachten.
Samenvatting resultaten grondwater
Veiligheidsklasse
De voorlopige veiligheidsklasse conform de CROW 400 wordt bepaald doormiddel van toetsing met behulp van de CROW 400 toetsmodule. Omdat in de geanalyseerde grondmonsters maximaal licht verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde zijn aangetoond, zijn op basis van de CROW 400 geen aanvullende veiligheidsmaatregelen ten aanzien van verontreinigde grond noodzakelijk.
Gezien er geen veiligheidsklasse van toepassing is dient bij bodemwerkzaamheden de voorlopige veiligheidsklasse basishygiëne aangehouden te worden. De definitieve veiligheidsklasse dient door een veiligheidskundige van de aannemer vastgesteld te worden.
Conclusie en aanbevelingen
De resultaten uit het onderzoek vormen geen belemmering voor de toekomstige werkzaamheden. Aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Bij alle grondwerkzaamheden moet rekening worden gehouden met het vrijkomen van licht verontreinigde grond, waarmee conform de geldende wet- en regelgeving (Besluit Bodemkwaliteit) op milieuhygiënisch verantwoorde wijze mee moet worden omgegaan.
Het aanvullend bodemonderzoek (zie Bijlage 5) is uitgevoerd in verband met de beoogde toekomstige uitbreiding van het HS-station (noordzijde) en de realisatie van de landschappelijke inpassing (zuidzijde). Het aanvullend bodemonderzoek heeft het doel om voor deze locaties aan te tonen in hoeverre er verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de bodem. Het onderzoek is uitgevoerd conform de BRL SIKB 2000 en conform de richtlijnen uit de NEN 5725 en de NEN 57404.
![]() |
![]() |
Locaties uitgevoerd aanvullend bodemonderzoek ten aanzien van toekomstige uitbreiding (links) en realisatie landschappelijke inpassing (rechts)
Historisch en huidig gebruik
De onderzoeklocaties zijn momenteel in gebruik voor verschillende doeleinden. Deellocatie Noord is sinds 1900 in gebruik als bosperceel. Er zijn sindsdien geen wezenlijke verschillen aangebracht aan het perceel zelf. Op deellocatie Zuid hebben sinds 1990 meerdere verkavelingen plaatsgevonden en is de functie van de percelen veranderd van meer bouwland naar grasland. Sinds 2021 is de situatie niet noemenswaardig veranderd.
Onderzoek
Bodemkwaliteitskaart
Voor de locatie is de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Leudal geraadpleegd. De locaties zijn beiden geclassificeerd als klasse 'landbouw/natuur'. Er is geen waterbodemkwaliteitskaart vastgesteld.
PFAS
Voor onderhavige onderzoekslocatie is de PFAS-bodemkwaliteitskaart van Arcadis geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen PFAS verwerkende activiteiten zich nabij de onderzoekslocaties bevinden. Wel wordt duidelijk aan de hand van het activiteitenbesluit uit 2017 op het terrein van TenneT dat er een blusgebouw aanwezig is waar koolzuur blusapparatuur staat. Deze brandblusapparatuur is mogelijk verdacht op PFAS. Aangezien op de locatie geen PFAS-onderzoek is uitgevoerd en nabij de voorgenomen graaflocatie wel PFAS verdachte activiteiten aanwezig zijn kan geconcludeerd worden dat de locatie verdacht is op het voorkomen van verhoogde gehalten PFAS.
Asbest
Voor zover bekend hebben op de onderzoekslocatie in het verleden geen bedrijven gestaan die mogelijk asbesthoudend materiaal hebben verwerkt of geproduceerd. Daarnaast is niets bekend over andere mogelijke asbestverdachte activiteiten.
Grond(water)
Uit de resultaten is voor deellocatie Noord in een van de mengmonsters (van zowel de boven- als ondergrond) een sterk verhoogd gehalten met zink en matige verhoogde gehalten met nikkel, koper en lood aangetoffen. Echter zijn na uitsplitsing van het mengmonster zijn in de losse deelmonsters geen verhoogde achtergrondwaarden aangetoond. Voor de deellocatie Zuid zijn geen verhoogde achtergrondwaarden aangetoond. Op het gebied van grondwater is gebleken dat beide deellocaties gekenmerkt worden door een maximaal lichte verhoogde concentratie aan zware metalen.
Resultaten aanvullend bodemonderzoek
Conclusie en aanbevelingen
Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit voor beiden deellocaties zijn op basis van deze gegevens geen beperkingen tot de voorgenomen gedeeltelijke aankoop en realisatie van landschappelijke inpassing van de uitbreiding van het hoogspanningsstation.
Er wordt aanbevolen om bij alle grondwerkzaamheden rekening te houden met het vrijkomen van licht verontreinigde grond, waar op milieuhygiënisch verantwoorde wijze mee moet worden omgegaan. Daarnaast dienen er maatregelen getroffen te worden die passen bij de veiligheidsklasse die bepaald is op basis van de rekenregels uit de CROW-publicatie.
Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:
Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:
Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.
Analyse
Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling zich enkele woningen bevinden. De voorgenomen ontwikkeling is echter geen categoriale inrichting vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Op basis van de risicokaart zijn geen risicobronnen (risicovolle bedrijfsactiviteiten, transportroutes gevaarlijke stoffen) geïdentificeerd die mogelijk invloed hebben op de externe veiligheid van het projectgebied.
Conclusie
Met de vervanging en uitbreiding van het HS-station zal geen sprake zijn van gevaarlijke inrichting in de zin van het Bevi. Daarnaast is er geen risico voor de externe veiligheid, omdat er op of rondom het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
In oktober 2023 is door Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de voorgenomen uitbreiding van het HS-station in Kelpen, zie Bijlage 6.
Op basis van de door Enexis Netbeheer BV verstrekte gegevens met betrekking tot de verplaatsing en vervanging is het bestaande akoestische rekenmodel aangepast en uitgebreid. Met behulp van het rekenmodel is de in de omgeving optredende geluidbelasting als gevolg van de verandering aan het HS-station berekend voor de huidige en toekomstige situatie. In de voorgenomen situatie, de zogenaamde 'representatieve bedrijfssituatie', worden er 2 nieuwe transformatoren met een elektrisch vermogen van (maximaal) 100 MVA elk, een 10 kV-gebouw en een algemeen gebouw bijgeplaatst. Het totale opgestelde vermogen komt op 200 MVA. Omdat een N-1 bedrijfsvoering zal worden gevoerd waarbij één transformator reserve staat, zal het totale gelijktijdig te schakelen vermogen maximaal 100 MVA bedragen. Dergelijke inrichtingen zijn niet milieuvergunningsplichtig. Wel zijn de standaardvoorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing.
De huidige transformatoren en het huidige bedieningsgebouw zullen worden verwijderd.
Resultaten
Met behulp van het rekenmodel zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus LAR,LT ter plaatse van de meest nabij gesitueerde gevoelige gebouwen berekend. De geluidniveaus zijn weergegeven inclusief toeslag K1. Omdat sprake is van een N-1 bedrijfsvoering zijn er twee mogelijke (maximale) bedrijfssituaties, waarbij er steeds één transformator is uitgeschakeld.
In onderstaande tabel zijn de berekende langetijdgemiddelde beoordelingsniveau's LAR,LT weergegeven inclusief K1.
Conclusie
Uit de rekenresultaten is gebleken dat de geluidbelasting bij gevoelige bestemmingen in de omgeving beperkt zal blijven tot maximaal 39 dB(A) etmaalwaarde, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid. Er wordt ook ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Bij de hoogst belaste woning is een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau berekend van 37 dB(A) overdag, 34 dB(A) in de avond en 27 dB(A) in de nacht, inclusief de toeslag van 5 dB voor het (mogelijk) tonale karakter van het geluid. De werkelijk optredende geluidniveaus zijn derhalve 5 dB lager.
In vergelijking met het ter plaatse heersende referentieniveau zijn deze geluidniveaus overdag 13 dB lager (32 vs. 45 dB(A)), 's avonds 15 dB lager (29 vs. 44 dB(A)) en 's nachts 16 dB lager (22 vs. 38 dB(A)).
Vastgesteld kan worden dat de vanwege het 150 kV station optredende geluidniveaus ook ruimschoots voldoen aan het geluidbeleid van de gemeente Leudal en dat er derhalve geen aanleiding bestaat om verdergaande geluid reducerende maatregelen te treffen.
Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De uitbreiding van het hoogspanningsstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):
Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlands Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken.
Een wettelijk kader wordt gevormd door geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bij de voorgenomen ontwikkeling krijgt het HS-station een elektrisch vermogen van 200 MVA. Het 150 kV-station wordt daarmee milieuvergunningplichtig en bovendien dient er een geluidzone ex artikel 40 van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld (zie ook paragraaf 5.2.3).
Conclusie
Het terrein van het HS-station wordt voorzien van een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. In het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 6) is een voorstel voor de vast te stellen geluidzone gedaan. Dit advies is opgevolgd en middels voorliggend bestemmingsplan wordt de geluidszone planologisch vastgelegd.
Ook is getoetst of geluidsbelasting als gevolg van het voornemen onder de voorkeursgrenswaarde van maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde blijft. Vastgesteld is dat ruimschoots wordt voldaan aan deze grenswaarden. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen uitbreiding.
In Nederland zijn voor elektromagnetische gevaren alleen adviezen uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningslijnen. In de provincie Limburg hebben de hoogspanningslijnen een nominale spanning van 150 kV. De genoemde adviezen hangen samen met de effecten op de gezondheid van magnetische velden afkomstig van deze hoogspanningslijnen.
Voor de regionale distributiebedrijven, die een bedrijfsspanning hebben van 10/20 kV, is een dergelijk advies niet gegeven. De waarden van veldsterktes voor de regionale distributiebedrijven zijn significant lager dan bij hoogspanningslijnen. De installaties van de distributiebedrijven (omgeven door een eigen geïsoleerde omkasting) bevinden zich bovendien, in tegenstelling tot hoogspanningslijnen, binnen een gesloten bedrijfsruimte is die de intensiteit van de straling reduceert.
De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microTesla (µT). Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.
Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM, in afstemming met staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), in 2023 het voorzorgbeleid nader uitgewerkt (zie Bijlage 7). In het voorzorgbeleid zijn voorzorgsmaatregelen opgenomen om de gezondheidsrisico's van de magneetvelden te verminderen. Voor het jaargemiddelde magneetveld wordt een norm van 0,4 µT (microtesla) gehanteerd voor gevoelige bestemmingen (kinderdagverblijven, woningen). Voorzorgsmaatregelen voor magneetvelden worden onderverdeeld is twee onderdelen: bronmaatregelen en afstandsmaatregelen.
Het voorzorgbeleid adviseert in het voorzorgbeleid echter geen afstanden (magneetveldzone) ten opzichte van gevoelige bestemmingen op te nemen. Afstandsmaatregelen gelden enkel voor bovengrondse hoogspanningslijnen, niet voor hoogspanningsstations. Dit advies geldt ook voor het HS-station in Kelpen. In het technisch ontwerp worden wel bronmaatregelen getroffen om de magneetsterkte zo laag mogelijk te houden.
Conclusie
Op basis van het herijkte voorzorgbeleid dient er voor het HS-station geen mageneetveldzone bepaald te worden en wordt er geen afstand ten opzichte van gevoelige bestemmingen geadviseerd. Om de magneetveldsterkte zo laag mogelijk te houden worden er wel bronmaatregelen getroffen in het technisch ontwerp. Met het treffen van bronmaatregelen wordt de toegestande norm niet overschreden.
In het kader van het bodemonderzoek dat uitgevoerd gaat worden voor de voorgenomen ontwikkeling, is een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (hierna: OO) op de locatie van het HS-station Kelpen, zie Bijlage 8. Uit het vooronderzoek moet blijken of er indicaties aanwezig zijn waaruit blijkt dat het onderzoeksgebied mogelijk aanwezige OO bevat. Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat het onderzoeksgebied van het HS-station in Kelpen aangemerkt is als onverdacht.
Onderzoek
Het vooronderzoek is conform de huidige richtlijnen van de Arbowetgeving. Het vooronderzoek bestaat uit een inventarisatie, de beoordeling van de relevante informatie en de evaluatie. De onderzoeklocaties zijn voor aanvang van de onderzoekwerkzaamheden onderzocht op de aanwezigheid van OO doormiddel van passieve realtime oppervlaktedetectie. Op basis hiervan is vastgesteld of er sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van explosieven. De resultaten van de inventarisatie en de evaluatie zijn in een proces-verbaal opgenomen.
Op basis van de resultaten is het gehele onderzoeksgebied vrijgegeven op het voorkomen van ontplofbare oorlogsresten. Alle vrijgegeven boorpunten zijn weergegeven in onderstaand figuur.
Vrijgegeven boorlocaties op voorkomen van ontplofbare oorlogsresten
Conclusie
Middels het proces-verbaal is het onderzoeksgebied vrijgegeven op het voorkomen van ontplofbare oorlogsresten. De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats zonder dat vervolgstappen noodzakelijk zijn. De werkzaamheden kunnen regulier worden uitgevoerd.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met mogelijk negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden. De beschermde natuurwaarden worden sinds 1 januari 2007 gewaardborgd in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Op 14 december 2021 is een quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld te brengen (zie Bijlage 9). Aan de hand van een habitatgeschiktheidbeoordeling is inzichtelijk gemaakt welke gebiedsbescherming en soortenbescherming van toepassing is in het plangebied en welke vervolgstappen er mogelijk genomen moeten worden.
Gebiedsbescherming
Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de natuurgebieden in beeld te brengen is er een onderscheid gemaakt in twee typen natuurgebieden, namelijk:
Natura2000-gebieden
Het plangebied ligt niet in een Natura2000-gebied. De dichtsbijzijnde Natura2000-gebieden zijn Leudal (afstand circa 6 km) en Sarsven & De Banen (afstand circa 3 km). Vanwege de grote afstand tot deze Natura2000-gebieden zijn geen negatieve effecten, of mogelijke effecten met een externe werking, te verwachten bij de voorgenomen ontwikkeling.
Op 1 juli 2021 is de Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) in werking getreden, waardoor de Wet natuurbescherming op het gebied van stikstofdepositie is aangepast. Conform deze aanpassing worden gevolgen van de depositie van stikstof bouwactiviteiten, zoals de voorgenomen ontwikkeling, buiten beschouwing gelaten. Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is omgeven door gebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland, maar het plangebied zelf vormt hier geen onderdeel van. Het dichtsbijzijnde natuurgebied bevindt zich op ongeveer 500 meter afstand.
Voor het NNN is geen toetsing noodzakelijk, omdat binnen de Provincie Limburg enkel toetsing noodzakelijk is wanneer het plangebied binnen NNN is gelegen. Indirecte effecten van buiten het NNN zijn vrijgesteld. Het afwegingskader EHS hoeft niet te worden doorlopen.
Soortbescherming
In het soortenonderzoek is, op basis van een bureauonderzoek en veldbezoek, onderzocht welke soorten dieren en planten er in en rondom het plangebied aanwezig kunnen zijn. Voor het bureauonderzoek is er gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie en gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna, Verspreidingsatlas.nl, Floron.nl en Ravon.nl.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er in het plangebied mogelijk de volgende beschermde soorten voorkomen:
De aanwezigheid van andere beschermde soorten is op basis van de quickscan uitgesloten.
Vogels
In de directe omgeving van het plangebied zijn vogelsoorten aangetroffen met jaarrond beschermde nesten, zoals de boomvalk, buizerd, havik, huiszwaluw en steenuil. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten kan niet worden uitgesloten. Daarom is er onderzoek nodig wanneer er werkzaamheden plaatsvinden in het noordelijke bosje.
Daarnaast zijn er algemene beschermde soorten zonder jaarrond beschermd nest bekend in de omgeving, zoals de boomklever, boomkruiper, gekraagde roodstaart en groene specht. Er bestaat een grote kans dat nesten bij werkzaamheden tijdens het broedseizoen verstoord en/of vernietigd worden, waardoor jongen en eieren sterven. Door werkzaamheden in potentieel broedgebied buiten het broedseizoen uit te voeren, is overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen. Dit betekent dat eventuele kapwerkzaamheden voor of na het broedseizoen moeten worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
Vleermuizen
In het plangebied zijn er geen waarnemingen van vleermuizen bekend, maar zijn er buiten het plangebied gewone dwergvleermuizen, laatvliegers, rosse vleermuizen, gewone grootoorvleermuizen en watervleermuizen aangetroffen. Op basis van luchtfoto's is niet te beoordelen of de aanwezige bomen holtes bevatten die als mogelijke nestplaatsen kunnen dienen. Daarom wordt er een boominventarisatie naar holtes geadviseerd in een nader onderzoek.
Tevens kunnen vleermuizen gebruik maken van de aanwezige gebouwen op het terrein. Werkzaamheden aan de gebouwen of in de directe omgeving kunnen mogelijk leiden tot verstoring. Daarom wordt er geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren om de waarde voor vleermuizen vast te stellen.
Amfibieën
Het plangebied ligt binnen het verspreidingsgebied van de alpenwatersalamander. Het plangebied is niet geschikt als leefgebied voor andere amfibieën aangezien de enige poel in het plangebied gekenmerkt wordt door een relatieve stijle oever, die tevens geheel in de schaduw ligt. De poel is daardoor enkel geschikt voor de minst kritische soorten.
Overige soortgroepen
De poel in het bos vormt geschikt leefgebied voor de gevlekte glanslibel door de beschutte ligging. Daarnaast vormt het bos een potentieel leefgebied voor de kleine ijsvogelvinder en vermiljoenkever.
Flora
In het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten.
Conclusie
Uit onderzoek is gebleken dat de volgende vervolgstappen noodzakelijk zijn:
Er geldt binnen de provincie Limburg een vrijstelling voor de binnen het plangebied algemeen voorkomende soorten. Daarom zijn deze soorten verder niet in het onderzoek meegenomen. Wel geldt er voor het gehele gebied een algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). De zorgplicht geldt voor genoemde werkzaamheden, waarbij tevens schade aan het groen en het water zoveel mogelijk beperkt dient te worden. Eventueel dienen er mitigerende maatregelen genomen te worden. Voor enkele soort(groepen) is een vrijstelling van toepassing waardoor deze geen wettelijke bescherming kennen anders dan de zorgplicht. Voor dit project is deze van toepassing voor algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën.
Voor effecten op soorten kan op basis van de resultaten van het bureauonderzoek en veldbezoek geconcludeerd worden dat er beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig kunnen zijn. Voor deze soorten zijn mitigerende maatregelen opgenomen die ten allen tijden genomen moeten worden:
Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibiën
Het Wnb kent een algemene zorgplicht (Artikel 1.11 Wnb). Dit betekent dat er zorgvuldig omgegaan moet worden met aanwezig beschermde en niet-beschermde soorten planten en dieren. Mogelijk maatregelen zijn verder:
Soortgericht onderzoek naar verschillende soorten broedvogels, vleermuizen, amfibieën en insecten is noodzakelijk. Afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek dienen mogelijk aanvullende maatregelen te worden bepaald en een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd. In het kader van het NNN zijn geen effecten te verwachten. Hiervoor zijn geen verdere vervolgstappen noodzakelijk.
PM, wordt momenteel uitgevoerd.
De voorgenomen ontwikkeling kan effect hebben op de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking.
Om de effecten in de realisatiefase in kaart te brengen is in Bijlage 10 het resultaat van de stikstofdepositieberekening opgenomen.
OPM. De opgenomen resultaten worden nog herzien met de nieuwe Aerius-Calculator die vanaf 5 oktober 2023 beschikbaar komt.
Methode
De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius-Calculator (versie 2023). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie). In de realisatiefase wordt de stikstofdepositie bepaald door inzet van dieselmaterieel (graafmachines, kranen e.d.) en aan- en afrijdend bouwverkeer.
Resultaat
De voorgenomen realisatie van de ontwikkeling is opgedeeld in drie uitvoeringsfasen, waar drie stikstofberekeningen voor zijn uitgevoerd. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de berekende depositie.
Jaar | Fase | Maximale depositietoename (mol/ha/jaar)_ |
2023 | uitvoeringsfase | 0,00 |
2024 | uitvoeringsfase | 0,00 |
2025 | uitvoeringsfase | 0,00 |
Gedurende alle uitvoeringsfasen worden mobiele werktuigen ingezet voor de werkzaamheden aan de hand van de inschatting die gemaakt wordt door Volker Energy Solutions. Voor de inzet van materieel is er onderscheid gemaakt tussen de verschillende jaren. In de jaren 2024 en 2025 gaat het HS-station daadwerkelijk vervangen worden.
Conclusie
In de uitvoeringsfasen vindt geen toename plaats van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Voor dit project is geen vergunning volgens de Wet natuurbescherming nodig voor het aspect stikstofdepositie.
De huidige functie van het HS-station zal in het voorgenomen plan niet veranderen, het station wordt in bepaalde mate uitgebreid. Deze uitbreiding heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie, omdat het niet zal leiden tot een toename in verkeersdruk.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van het HS-station te Kelpen is in augustus 2023 een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 11). Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en beschreven wordt welke maatregelen er worden getroffen.
Toename verharding
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt in de toekomstige situatie circa 4.291 m2, waarvan op dit moment al delen verhard zijn. Een grote verandering ten opzichte van de huidige situatie zal zijn dat de schakeltuin onverhard wordt, de bestaande verharding zal uit de schakeltuin verwijderd worden.
Situatietekening terreinwerking
Bergingsopgave
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de omgeving. Hierom dient de toename in verharding gecompenseerd te worden. Met de toename van het verhard oppervlak is een bergingsopgave van 450 m3 noodzakelijk. Waterschap Limburg stelt een bergingseis van 100 mm vast waarbij de dimensionering van de waterpartijen erop moet toezien dat de waterpartijen voldoende capaciteit hebben om aanhoudende hevige regenval op te vangen.
Bepaling bergingsopgave op basis van de toegename in verharding en bergingseis
Voor mogelijke inpassing van de bergingsopgave zijn verschillende scenario's uitgewerkt, afhankelijk van de gehanteerde diepte. Voor de inpassingen zijn de taluds niet meegenomen.
Inpassingsmogelijkheden van de bergingsopgave in de vorm van een wadi
Het is mogelijk om een noodoverstort te realiseren om het wadisysteem robuuster te maken. Gezien het gebruik van het terrein is dit echter niet noodzakelijk, het is namelijk niet erg als er kortstondig water op het maaiveld staat. Indien er toch voor een noodoverstort gekozen wordt, zal deze minimaal 10 cm onder de insteek van de wadi liggen zodat er opstuwing kan plaatsvinden. Hierdoor zal de wadi ook 10 cm dieper moeten worden om de geëiste berging te behalen. Dit is ook haalbaar binnen het zoekgebied voor waterberging.
Waterkwaliteit
Voor de waterkwaliteit wordt aanbevolen om gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en laat uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Conclusie
Voor de uitbreiding van het HS-station dient 450 m³ waterberging te worden gerealiseerd. In het uit te werken ontwerp voor de ontwikkeling wordt er rekening gehouden met deze bergingsopgave. Binnen de grenzen van het HS-station is voldoende ruimte beschikbaar om deze berging te realiseren. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het water huishoudkundige systeem ter plaatse zolang gebruik wordt gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, namelijk een set regels, een verbeelding en een toelichting, al dan niet vergezeld gaand door bijlagen. Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan wordt gevormd door de regels en de verbeelding. Hierbij wordt een toelichting opgesteld, waarin de gemaakte keuzes in de regels en op de verbeelding worden verantwoord.
Er gelden landelijke (bindende) standaarden voor de opbouw van de verbeelding en de vorm van de regels van een bestemmingsplan, het zogeheten SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Hiermee zijn alle (nieuwe) bestemmingsplannen met elkaar vergelijkbaar.
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming die ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening aan gronden en gebouwen wordt toegekend. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.
Een ander belangrijk onderdeel zijn de zogeheten dubbelbestemmingen. Ook hierin zijn regels opgenomen, echter deze overlappen de bestemmingen en er is sprake van een rangorde tussen bestemmingen en dubbelbestemmingen.
Voor een nadere uitwerking of specificatie van een regeling voor specifieke gronden en/of bouwwerken worden aanduidingen toegepast. Hiermee worden gebruiksbepalingen dan wel bouwbepalingen specifiek gemaakt.
Op grond van het SVBP2012 geldt voor de opbouw van de regels en de bestemmingen en vaste opzet. De regels zijn altijd onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Ook de opbouw van de diverse bestemmingsartikelen is aan een vaste opzet gebonden:
Het hoeft niet zo te zijn dat alle bovengenoemde onderdelen in een bestemmingsregeling van toepassing zijn. In dat geval vervalt een onderdeel, echter de volgorde van de resterende onderdelen is altijd conform bovenstaande opsomming.
In voorliggend bestemmingsplan is er voor gekozen om binnen de bestemmingsregeling voor een specifieke bestemming zoveel mogelijk de daarop betrekking hebbende regels op te nemen. Zo is er per bestemmingsregeling gebruik gemaakt van een specifieke gebruiksregeling en zijn de omgevingsvergunningenstelsels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden per bestemmingsregeling opgenomen.
In navolgende paragrafen wordt per hoofdstuk aangegeven wat hierin is geregeld.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen. Hierin wordt invulling gegeven aan in de regels gebruikte begrippen. Dit is gedaan om discussie over bepaalde begrippen in het plan te voorkomen.
Artikel 2 in dit hoofdstuk bevat de wijze van meten. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de diverse in de regels benoemde maatvoeringen gemeten moeten worden.
In dit hoofdstuk zijn voor iedere afzonderlijke enkel- en dubbelbestemming de gebruiks- en bouwregels bepaald. In paragraaf 6.4 wordt kort op elk bestemmingsartikel ingegaan, indien en voor zover dit nog niet in het vorengaande in deze toelichting is gedaan.
In dit hoofdstuk zijn in acht artikelen bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het gehele plangebied. Met de anti-dubbeltelregel wordt beoogt misbruik van de regels door middel van (privaatrechtelijke) wijzigingen in de eigendomsverhoudingen van gronden te voorkomen. In het volgende artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. In deze regels is een algemene bepaling voor ondergrond bouwen opgenomen en zijn algemene bepalingen met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen en bestaande afstanden en andere maten. Deze zijn niet per bestemming in de bestemmingsomschrijving opgenomen. De dubbelbestemmingen blijven onverkort van toepassing. Met de algemene gebruiksregels zijn de algemene gebruiksverboden bepaald en is een algemene regeling voor landschappelijke inpassing opgenomen. De algemene aanduidingsregels bevat de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding' en 'vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen 1' en 'vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen 2'. Met de algemene afwijkingsregels is geregeld dat het college kan afwegen om overal binnen het plangebied aanvragen voor onder meer het beperkt overschrijden van de bouwgrenzen, het vergroten van maatvoeringen met 10% en het oprichten van antenne-installaties. In artikel 'Algemene wijzigingsbevoegdheid' zijn bevoegdheden voor het college opgenomen om het plan te wijzigen voor het overschrijden van de bestemmingsgrenzen en voor het toekennen van een archeolgische waardebestemming op een locatie waar deze nog niet aanwezig is. In het artikel 'Algemene procedureregels' is de procedure voor zijn voorde nadere eisen verwoord. Binnen het artikel 'Overige regels' is de prioritering van dubbelbestemmingen bepaald en zijn de parkeerregels opgenomen.
Het hoofdstuk slotregels bevat twee artikelen. Het betreft de overgangsregels, die rechtstreeks voortvloeien uit het Besluit ruimtelijke ordening. Tevens bevat dit hoofdstuk de titel van de regels van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan moet voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar is. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen, verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zoveel mogelijk op de verbeelding te visualiseren en de planregels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk informatie op de verbeelding wordt aangegeven en dat de verbeelding digitaal wordt opgebouwd. Daarbij is gebruikgemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond.
Op de verbeelding wordt aangegeven waar welke bestemming geldt en waar bebouwing is toegestaan. In bepaalde gevallen vloeit dit reeds direct uit de bestemming voort. Het bouwvlak geeft de mate aan waarin er mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, te weten B-NB voor Bedrijf - Nutsbedrijf.
Op de analoge legenda wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. De volgorde van de bestemmingen in de legenda komt overeen met de volgorde van de planregels (alfabetisch). Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan aangegeven.
Binnen een bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van functieaanduidingen waarmee specifieke functies worden bepaald. Deze functieaanduidingen worden tussen kromme haken weergegeven. Ditzelfde geldt voor gebiedsaanduidingen welke enkelbestemmingsoverstijgend zijn. Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruikgemaakt van de aanduidingen uit SVBP2012.
Deze bestemming is opgenomen voor het 150 Kv-station. Het bedrijf is daarmee specifiek bestemd. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het bouwvlak mag geheel worden bebouwd. Binnen en buiten het bouwvlak kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Hiervoor zijn maatvoeringen benoemd. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die toeziet op het landschappelijk inpassen van de locatie.
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden waar de landschappelijke inpassing moet worden uitgevoerd, die in de bestemming Bedrijf - Nutsbedrijf als voorwaardelijke verplichting is opgenomen. De landschappelijke inpassing dient plaats te vinden overeenkomstig het in de bijlagen bij de planregels opgenomen landschapsplan.
Dubbelbestemmingen regelen een bijzonder belang dat eerst afgewogen moet worden alvorens de onderliggende bestemming mag worden toegepast. Er gelden in die gevallen dus twee bestemmingen, waarbij de dubbelbestemming voor gaat op de onderliggende bestemming.
De hoogspanningsverbinding in het plangebied is met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemd. Deze dubbelbestemming waarborgt de bescherming van de hoogspanningsleiding.
De gebieden met een archeologische verwachtingswaarden zijn conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart bestemd als 'Waarde - Archeologie'. Per onderzoekscategorie van de bodemingrepen (oppervlakte en diepte) is een aparte bestemming opgenomen genummerd van 5 en 6. Deze nummering komt overeen met de nummering van de archeologische beleidskaart.
Om te toetsen of het uitvoeren van archeologisch onderzoek benodigd is, is de oppervlakte leidend. De dieptemaat geeft aan dat tot die diepte de bodem reeds verstoord is.
Aansluitend aan het plangebied is een (bovengronde) hoogspanningsverbinding aanwezig. Ter plaatse van deze hoogspanningsverbinding geldt een vrijwaringszone, waarbinnen geen gevoelige objecten mogen worden gerealiseerd.
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Er is bij dit plan sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeenteraad moet hiervoor op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening in principe een exploitatieplan vaststellen. Er hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Tevens komen de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken en planschade voor rekening van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.
Aan het begin van het proces is de directe omgeving van het HS-station betrokken bij de planvorming, zie Bijlage 12.
Het participatieproces kan ingedeeld worden aan de hand van twee fases. In de eerste fase hebben de directe omwonenden kennis genomen van de voorgenomen uitbreiding van het HS-station middels een informatiebrief. Op 17 juli 2023 hebben enkele adressen deze informatiebrief ontvangen met informatie over de werkzaamheden en de globale planning.
Daarnaast heeft TenneT, samen met Enexis, voor omwonenden en geïnteresseerden een informatiebijeenkomst georganiseerd op 17 oktober 2023. De informatiebijeenkomst vond plaats in de vorm van een inloopavond en is in totaal door vijf huishoudens bezocht. Tijdens de informatiebijeenkomst kregen aanwezigen meer informatie over de opgave van TenneT, het Bay Replacement Programma en de beoogde vernieuwing van het HS-station in Kelpen. Met betrekking tot de vernieuwing van het HS-station is ingegaan op de impact van de uitvoeringsfase, landschappelijke inpassing en akoestische gevolgen. Tijdens de informatiebijeenkomst zijn er met de omgeving afspraken gemaakt omtrent de werkwegen en landschappelijke inpassing en is er vanuit de omgeving positief gereageerd is op de uitbreidingsplannen.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is het bestemmingsplan door de gemeente Leudal voorgelegd aan de besturen van de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan is aan de volgende instanties en overheden voorgelegd met het verzoek hun reactie te geven:
Het bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 Wro conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vanaf 28 december 2023 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze periode werden burgers en maatschappelijke organisaties in de gelegenheid gesteld om een zienswijze aangaande het plan in te dienen.
Er zijn geen zienswijzen ingediend gedurende deze periode.