1.1 Aanleiding en doel
In het zuidoosten van de kern Baexem liggen tussen de Rijksweg en Tramweg enkele braakliggende percelen. Vanuit het verleden is voor de locatie gedacht aan herontwikkeling met bedrijvigheid en wonen. De daadwerkelijke realisatie van deze functies is echter tot heden niet van de grond gekomen.
Daar is afgelopen periode verandering in gekomen. Een initiatiefnemer heeft het plan uitgewerkt om beide functies voor eigen gebruik te gaan ontwikkelen, waarbij uitgegaan wordt van één woning en één bedrijfsgebouw. De geldende bestemmingen ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’ bieden niet de ontwikkelingsmogelijkheden die de beoogd koper/ ontwikkelaar voor ogen heeft. Het is dan ook wenselijk dat het bestemmingsplan voor deze gronden wordt herzien.
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied Rijksweg – Tramweg, Baexem en directe omgeving (bron: pdok.nl)
Dit plan is gericht op het aanpassen van de juridisch-planologische regeling, zodat de woning en het bedrijfsgebouw gebouwd en gebruikt kunnen worden zoals door initiatiefnemer beoogd wordt. De bouwplannen zijn reeds uitgewerkt in een schetsontwerp en beoordeeld door de gemeente.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Baexem, sectie E, nummers 672 en 673 en gemeente Heythuysen, sectie U, nummer 411.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijk deel van de bebouwde kom van Baexem, in het oosten van de gemeente Leudal. De doorgaande Rijksweg (N280) grenst aan de zuidzijde van de locatie en aan de noordzijde wordt het plangebied ontsloten door de woonstraat Tramweg. Via de Rijksweg is de regionale ontsluiting richting Roermond en Weert zeer goed. De belangrijkste weg door Baexem, de Dorpsstraat, is zo’n 65 meter ten noorden van het plangebied gelegen, waardoor ook lokaal sprake is van een goede ontsluiting.
Het gebied kan worden gekarakteriseerd als randzone van de bebouwde kom. De omgeving is overwegend bebouwd ten behoeve van verschillende functies, waarbij het wonen de hoofdfunctie vormt. Op enige afstand ten zuiden en oosten van het plangebied ligt het meer open buitengebied met agrarische gronden en enkele verspreid liggende natuur- en landschapselementen.
Afbeelding 2. Plangebied Rijksweg - Tramweg gelegen in aan de rand van de kern Baexem (bron: pdok.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’, vastgesteld op 14 november 2017 en de daarop volgende herziening.
De gronden van het plangebied zijn als volgt bestemd:
- Enkelbestemming: ‘Wonen’ (gedeeltelijk);
- Enkelbestemming ‘Bedrijf’ (gedeeltelijk);
- Dubbelbestemming: ‘Waarde – Archeologie 5’;
- Diverse bouwvlakken (zowel binnen bestemming ‘Wonen’ als binnen bestemming ‘Bedrijf’);
- Bouwaanduiding ‘twee-aaneen’ (gedeeltelijk);
- Bouwaanduiding ‘vrijstaand’ (gedeeltelijk);
- Maatvoering ‘maximum aantal wooneenheden: 4’ (gedeeltelijk);
- Maatvoering ‘maximum aantal wooneenheden: 1’ (gedeeltelijk);
- Maatvoering ‘maximum bouwhoogte: 10 m, maximum goothoogte: 7m’ (gedeeltelijk);
- Maatvoering ‘maximum bebouwingspercentage 70%’ (gedeeltelijk);
- Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – reserveringszone weg’ (gedeeltelijk);
- Gebiedsaanduiding ‘wetgevingszone – Wijzigingsgebied Tramweg Baexem’(gedeeltelijk).
Afbeelding 3. Uitsnede geldend bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’ – Rijksweg – Tramweg en omgeving (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Na inwerkingtreding van het bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’ zijn enkele (paraplu)bestemmingsplannen vastgesteld (2020 en 2021), waarmee regels op het gebied van duurzame energie en huisvesting van internationale werknemers en andere kamerbewoners zijn gewijzigd.
Deze meest recente bestemmingsplannen hebben geen invloed op de toegekende bestemmingen en aanduidingen voor het plangebied, of op de belangrijkste mogelijkheden omtrent woningbouw.
Op grond van de bestemmingen en regels uit het bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’ zijn de gronden primair bestemd voor wonen respectievelijk bedrijvigheid in de categorieën 1 en 2 zoals opgenomen op de bedrijvenlijst.
In het noordelijk deel van het plangebied zijn 4 woningen toegestaan in de vorm van twee-onder-één kap of vrijstaand. Het oostelijk deel van het plangebied met de bestemming ‘Wonen’ laat rechtstreeks één woning toe. Daarnaast kan de wijzigingsbevoegdheid worden ingezet om twee extra woningen te realiseren.
Aan de gronden met de bestemming ‘Bedrijf’ is tevens een bouwvlak toegekend. Op grond van de regels zijn binnen het bouwvlak bedrijfsgebouwen toegestaan, met een zelfde hoogte als ten tijde van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan. Op het perceel binnen het plangebied was op het moment van ter inzage legging geen bebouwing aanwezig, waardoor er geen goot- en bouwhoogte is vastgelegd en bebouwing overeenkomstig de regels niet mogelijk is.
De gewenste ontwikkeling (zie hoofdstuk 2) komt op hoofdlijnen overeen met de toegekende bestemmingen, maar past niet in de bouwregels en gebruiksregels zoals die op dit moment van toepassing zijn. Ook zijn in het geldend bestemmingsplan geen wijzigings-, uitwerkings- of afwijkingsbevoegdheden opgenomen, waarmee de gewenste herbestemming gerealiseerd kan worden. Om binnen het plangebied exact de mogelijkheden te bieden die gewenst zijn, is dit ‘postzegel’bestemmingsplan dan ook opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk van deze toelichting beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. Vervolgens wordt deze gewenste ontwikkeling in hoofdstuk 3 afgezet tegen de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 toetst de milieugevolgen, waarna in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving is opgenomen. Tenslotte behandelt hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving herontwikkeling Rijksweg - Tramweg
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie in het plangebied en de beoogde situatie na de voorgenomen ontwikkeling.
2.1 Gebiedsbeschrijving
De locatie ligt in de gemeente Leudal, in het zuidoosten van het dorp Baexem. Het dorp ligt in een ontginningsgebied op zandgronden. De nabijgelegen doorgaande Rijksweg (N280) vormt een belangrijke oost-west verbinding in Midden-Limburg, die onder meer Weert en Roermond met elkaar verbindt.
Afbeelding 4. Indicatieve ligging van het plangebied in de omgeving op de topografische kaart
Baexem is een plattelandsdorp, waar het wonen de hoofdfunctie vormt. Het bebouwde deel van de omgeving van het plangebied wordt hoofdzakelijk gevormd door burgerwoningen. Daarnaast zijn in de omgeving onder meer een snackbar, auto(onderdelen)handel en enkele kantoorfuncties gevestigd. Direct ten noorden van het plangebied ligt de Klockeberg, een terp gevormd door de voormalige locatie van de kerk. Tot de Tweede Wereldoorlog heeft de parochiekerk van Baexem altijd op deze plek gestaan. De kleine kerk was gebouwd tussen 1200 en 1300 in een typisch Romaanse stijl. Het onderstuk van de toren was aan de buitenkant van mergelsteen en aan de binnenkant van keien. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, in 1944, werd de kerk zwaar door oorlogsgeweld getroffen. Na de oorlog is de kerk niet opgebouwd maar is meer in noordelijke richting in het dorp een nieuwe kerk gebouwd. Inmiddels vormt de Klockeberg een onderdeel van de Archeo Route Limburg.
Ten zuiden en oosten van het plangebied ligt het meer open buitengebied met agrarische gronden en verspreid liggende natuur- en landschapselementen. Tevens liggen hier het Kasteel Baexem en het Landgoed/ voormalig klooster Exaten.
Historische en huidige situatie plangebied
Uit historische kaarten blijkt dat de locatie/ directe omgeving reeds lange tijd bebouwd zijn, en van oudsher de basis van het dorp Baexem hebben gevormd. Oorspronkelijk was direct ten noorden van het plangebied de kerk gelegen, waar het dorp zich omheen vormde. Door de tijd heeft de ontwikkeling in noordwestelijke richting doorgezet, terwijl in de overige windrichtingen het agrarisch gebied in tact bleef.
Afbeelding 5 t/m 10. Ontwikkeling plangebied op historische topografische kaarten 1882 – 2000 (bron: topotijdreis.nl)
Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en grotendeels begroeid met verwilderde (pioniers-)beplanting. Op de gronden is niet tot nauwelijks verharding aanwezig. Tot 2013 was in het zuiden van het plangebied, langs de Rijksweg, bebouwing aanwezig. Deze bebouwing was gekoppeld aan de nog bestaande woning Rijksweg 10. In 2013 is de bestaande, verouderde bebouwing gesloopt en is een tijdelijke grondwal aangelegd in verband met het wegverkeerslawaai en een tijdelijke landschappelijke inpassing, vooruitlopend op een definitieve invulling.
Het plangebied bestaat uit 3 kadastrale percelen en heeft een omvang van 3.146 m2.
Afbeelding 11 en 12. Luchtfoto’s plangebied en omgeving 2010 en 2014 (bron: topotijdreis.nl)
Afbeelding 13 en 14. Huidige situatie plangebied – zicht over het terrein richting Rijksweg 10 en zicht langs de grens van het plangebied langs de Rijksweg.
2.2 Planvoornemen
Het voornemen is de locatie te ontwikkelen in lijn met de geldende bestemmingen. Het plan gaat uit van één vrijstaande woning aan de zijde van de Tramweg en een bedrijfsgebouw met bijbehorende voorzieningen aan de zijde van de Rijksweg.
De bedrijvigheid zal bestaan uit een garagebedrijf, hoofdzakelijk gericht op in- en verkoop van (luxe) auto’s. Het bedrijfsgebouw krijgt dan ook de uitstraling van een showroom met een belangrijke zichtgevel aan de zijde van de Rijksweg. Ontsluiting vindt plaats via de rotonde Rijksweg – Dorpstraat en de secundaire infrastructuur in de ‘oksel’ van deze rotonde. Het bedrijfsgebouw bestaat uit een footprint van ca. 25 x 29 meter en heeft 2 bouwlagen, deels ingevuld als vide. De bouwhoogte bedraagt 7,4 meter. Het gebouw wordt uitgevoerd in sandwichpanelen en houten delen met aluminium kozijnen. Op het dak worden zonnepanelen geplaatst.
Het buitenterrein wordt ingericht als ontsluiting, parkeerruimte en groen. De ontsluiting vindt aan de noordwestzijde plaats, waar ook een parkeerplaats voor (minimaal) 16 auto’s wordt ingericht. Ten minste 13 van de parkeervakken dienen beschikbaar te zijn voor personeel en bezoekers en mogen dus niet worden benut voor het parkeren van auto’s die ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn.
Afbeelding 15 t/m 17. Impressie nieuwe bedrijfsgebouw Rijksweg (bron: Sloven architectuur)
Afbeelding 18. Ontwerp voorzijde nieuw bedrijfsgebouw Rijksweg (bron: Sloven architectuur)
Afbeelding 19. Ontwerp linker zijgevel nieuw bedrijfsgebouw Rijksweg (bron: Sloven architectuur)
Afbeelding 20. Situatietekening nieuw bedrijfsgebouw en nieuwe woning (bron: Sloven architectuur)
De vrijstaande woning met aangebouwde garage is georiënteerd op de Tramweg en wordt via deze zijde ontsloten. De hoofdmassa bestaat uit twee bouwlagen met een kap en de uitbouw (woonkamer) en aangebouwd bijgebouw (garage) bestaan uit één bouwlaag met kap. Het hoofdgebouw ligt ruim 5 meter van de weg en heeft een frontbreedte van bijna 13 meter. De goothoogte van de hoofdbebouwing bedraagt 6,4 meter en totale bouwhoogte 9,7 meter.
De gronden rond de woning worden ingericht als erf met ontsluiting en parkeergelegenheid en privé-tuin.
Afbeelding 20. Impressies nieuwe woning Tramweg (bron: Sloven architectuur)
3 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt voor zover relevant het ruimtelijke beleid voor het plangebied beschreven.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland. Het toekomstperspectief is 2050. Met de vaststelling van de NOVI wordt vooruitgelopen op de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De NOVI voldoet aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking treedt, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal; alle plannen moeten met oog voor natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt worden. Bij het maken van keuzes wordt gebruik gemaakt van drie afwegingsprincipes:
- combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies;
- kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en;
- afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk wil daarbij sturen en richting geven op vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Rijksweg - Tramweg is ten opzichte van het rijksbeleid zeer kleinschalig van aard. Het rijksbeleid legt geen specifieke kaders of voorwaarden op aan deze ontwikkeling.
Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en water robuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, zoals voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.
Afkoppeling van hemelwater en duurzaam bouwen zijn uitgangspunten voor voorliggende ontwikkeling. Daarnaast worden beide nieuwe gebouwen voorzien van zonnepanelen en gasloos gebouwd.
Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.
In het plangebied worden de geldende bedrijfs- en woonbestemming zodanig aangepast, dat de ontwikkeling met de genoemde functies op de gewenste manier kan plaatsvinden. De locatie aan de Rijksweg betreft een goed ontsloten zichtlocatie en is daarmee geschikt voor de vestiging van een autoshowroom. Door deze bestemmingsplanherziening wordt het voor de ontwikkelaar mogelijk gemaakt aan de Tramweg zijn gewenste leefomgeving te realiseren.
Prioriteit 3 zet in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden hun groene karakter.
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom en ter plaatse zijn reeds woningen en bedrijvigheid toegestaan. Het aantal woningen neemt af, hetgeen ten goede komt aan het groene karakter aan de zijde van de Tramweg.
Bij prioriteit 4 wordt ingegaan op het belang van natuurlijke systemen en het landschap. In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Het omhoog brengen van het waterpeil, kan (ongewenste) gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd is de inzet de kwaliteiten van het landschap te behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.
Het voorgenomen initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor natuurlijke en cultuurhistorische waarden, zoals nader gemotiveerd in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang laat het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen aan de provincies en gemeenten over. In de NOVI is een tabel opgenomen die weergeeft hoe de relatie is tussen de in de NOVI opgenomen nationale belangen, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de uitvoeringsregels in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) onder de Omgevingswet. De betreffende onderdelen en/of artikelen in het Barro, Bro, en straks Bkl, blijven ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden.
In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro.
3.1.2 Besluit en ministriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)
In bovenbeschreven omgevingsvisie is bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn, dat ze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal, regionaal en lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) verankert deze kaderstellende uitspraken juridisch. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) vormt de bijbehorende ministeriële regeling. Op 30 december 2011 is het Barro en op 1 december 2020 de (gewijzigde) Rarro in werking getreden.
In het Barro en Rarro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen. De regels moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen, bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen.
Het plangebied ligt niet in één van de gebieden waar het Barro of Rarro betrekking op heeft, zoals militaire terreinen of reserveringsgebieden voor nieuwe infrastructuur. De regels vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het geval van stedelijke ontwikkeling dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking conform artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder heeft als doel te komen tot een zorgvuldig ruimtegebruik waarbij goede afwegingen worden gemaakt waar gebouwd mag worden. Daarnaast is de ladder erop gericht om ontwikkelingen die een ruimtelijke impact hebben zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied op te vangen waardoor verstening van het buitengebied wordt tegengegaan. Het is een toetsingsinstrument dat gevolgd moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Toepassing van de ladder is verplicht voor initiatieven die nieuwe stedelijke ontwikkelingenmogelijk maken. Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: nieuwe bebouwing die een stedelijk karakter heeft zoals woningbouw, realisatie winkelruimte, kantoorpanden, bedrijventerreinen of overige stedelijke functies.
Indien sprake is van een voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan dient op grond van de herziene versie van de Ladder gemotiveerd te worden wat de behoefte is aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voordat de inhoudelijke toetsing aan de Ladder plaatsvindt, moet worden vastgesteld of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.
De beoogde ontwikkeling bestaat uit het herbestemmen van gronden die reeds zijn aangewezen voor ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’ om de gewenste bouw- en gebruiksmogelijkheden te creëren. Op grond van de geldende juridisch-planologisch is het reeds rechtstreeks mogelijk in het plangebied bedrijvigheid en 5 woningen te realiseren. De situatie die met voorliggend bestemmingsplan wordt geregeld, bestaat uit een bedrijfsgebouw en één woning.
In de afgelopen jaren zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State diverse uitspraken met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking gedaan. Uit deze uitspraken is te herleiden dat een ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn, om aangemerkt te kunnen worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor woningbouw is uit de uitspraken op te maken dat indien een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.
Voor bedrijvigheid gaat het hoofdzakelijk om het mogelijk maken van nieuwe bebouwing ten behoeve van bedrijfsfuncties met een omvang van 500 m2 (bvo). Het beoogde bedrijfsgebouw aan de Rijksweg heeft een omvang van 1.075 m2 bvo. Op basis van het geldend bestemmingsplan is echter reeds een bedrijfsgebouw van (840 * 70% =) 588 m2 toegestaan. De toename bedraagt per saldo dan ook 487 m2, waarmee de ondergrens voor de Ladder niet wordt overschreden.
De kenmerken van de omgeving zijn tevens relevant om te bepalen of een ontwikkeling in relatie tot het beoogde gebied als stedelijk moet worden gezien. De ontwikkeling die met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt, ligt in de bebouwde kom, op een zichtlocatie aan de provinciale weg.
Het plan ziet niet op een stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg Omgevingsvisie Limburg (POVI) vastgesteld. In de POVI is beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 – 2050. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:
- Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
- in stedelijk c.q. bebouwd gebied
- in landelijk gebied
- Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw-transitie;
- Klimaatadaptatie en energietransitie.
Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector ‘wonen’ is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil. De grootste opgave voor het thema ‘Wonen’, op korte en middellange termijn, is het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad in de provincie. Economische ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast verandert de woonvraag waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Dit resulteert in een behoefte aan woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die bezien over de gehele provincie nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte. Daarbij is er anno 2022 sprake van gewijzigde inzichten, gezien de grote behoefte aan woningen. Huishoudensverdunning en instroom hebben de vraag naar woningen sterk doen stijgen.
Naast de aantallen woningen van de juiste types zijn ook sociaal-economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen.
Ook voor de sector ‘werken’ is in de POVI beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.
De provincie is zich er van bewust dat voor de vestiging of uitbreiding van bedrijven geschikte huisvesting en ruimte noodzakelijk is. Door beperkt beschikbare ruimte of eisen van initiatiefnemers kan dat een probleem zijn. De provincie heeft de ambitie om ook in de toekomst te beschikken over genoeg werklocaties en goede ontwikkelruimte voor bestaande en nieuwe bedrijven: bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Samen met gemeenten en/of eigenaren werkt de provincie de komende jaren toe naar werklocaties die zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht aan de maat zijn. Uitgangspunt is daarbij zo efficiënt mogelijk om te gaan met het ruimtebeslag. Nieuwe bedrijven vestigen zich bij voorkeur op bestaande werklocaties.
Het plangebied ligt al enkele jaren braak, ondanks dat het bestemmingsplan rechtstreeks mogelijkheden biedt voor woningbouw en bedrijvigheid. Geconcludeerd is dan ook dat het reeds in 2005 vergunde woningbouwplan voor 4 woningen, door de markt niet gewenst is op deze plek. Hierdoor is een nieuwe ontwikkeling qua woningbouw gewenst, waaraan het onderhavige plan tegemoet komt. Met de realisatie van een showroom aan de Rijksweg wordt een kwalitatieve invulling gegeven aan deze bestaande werklocatie (er geldt vanuit het bestemmingsplan immers al een bedrijfsbestemming), waardoor sprake is van een efficiënt ruimtebeslag, waarbij de locatie door de ligging aan de rand van de bebouwde kom en aan een doorgaande route een zichtlocatie vormt welke uitermate geschikt voor de ontwikkeling van een bedrijfsfunctie die sterk gebaat is bij deze meerwaarde, zoals een autoshowroom, ook na de realisatie van de omleiding van de N280.
Met bovenstaande ontwikkeling wordt dan ook voldaan aan de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsvisie.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn/ waren om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. Het POL2014 is inmiddels vervangen door de Provinciale Omgevingsvisie en als opvolger van de Omgevingsverordening Limburg 2014 heeft de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg ter inzage gelegen. Deze is echter nog niet vastgesteld, waardoor de kaders uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 vooralsnog van toepassing zijn. De Omgevingsverordening is vastgesteld op 12 december 2014 en bevat de kaders voor een aantal beleidsvelden (onder andere vanuit de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening en het aspect Ruimte). Sinds 2014 zijn er enkele wijzigingsverordeningen vastgesteld.
Het plangebied Rijksweg - Tramweg en omgeving zijn aangewezen als ‘Bebouwd gebied – Midden-Limburg’. In de verordening zijn voor een aantal thema’s en functies nadere regels uitgewerkt.
Afbeelding 21. Uitsnede kaart ‘duurzame verstedelijking’, Omgevingsverordening Limburg 2014 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor het aspect ‘Wonen’ is in artikel 2.4.2 bepaald dat een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen en/of aan de bestaande planvoorraad woningen, anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg. In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient te worden aangegeven hoe een woningbouwplan zich verhoudt tot de afspraken die zijn vastgelegd in de Structuurvisie en hoe het plan bijdraagt aan de regionale opgave, gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.
Binnen het plangebied ‘Rijksweg – Tramweg’ zijn rechtstreeks 5 en met toepassing van de wijzigingsregels 8 woningen toegestaan. In de nieuwe situatie wordt één woning gerealiseerd en vervallen de overige woningbouwmogelijkheden voor het plangebied. Er is dan ook geen sprake van toevoeging van woningen, waarvoor een regionale afweging moet plaatsvinden.
Voor het aspect ‘Bedrijventerreinen’ is in artikel 2.4.5 van de omgevingsverordening bepaald dat een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg, niet mag voorzien in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van POL2014, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
In het POL2014 is de Limburgse ambitie voor bedrijventerreinen vastgelegd (zie paragraaf 3.2.1). Het plan voorziet niet in een nieuwe bedrijfslocatie maar uitsluitend in aanpassing van de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van de bestaande bedrijfsbestemming.
De ontwikkeling past dan ook binnen de randvoorwaarden van de omgevingsverordening en het flankerend beleid.
Provinciale wegen en reserveringszones
Ter hoogte van het plangebied zijn op de Rijksweg de aanduidingen ‘Provinciale wegen’ en ‘Reserveringszones langs provinciale wegen’ opgenomen. De reserveringszone heeft een breedte van 15 meter vanaf de buitenste kantstreep. Als hoofdregel geldt dat bouwmogelijkheden binnen de reserveringszone worden uitgesloten.
Over voorliggend initiatief heeft reeds in de voorfase overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg, mede gezien de beoogde herinrichting van de N280. Bij de herinrichting wordt de provinciale weg in zuidelijke richting verplaatst. De gronden van het plangebied zijn in de huidige en toekomstige situatie dan ook niet noodzakelijk voor de provinciale wegenstructuur. De provincie Limburg heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de beoogde planontwikkeling met bebouwing aan de zijde van de Rijksweg. Hierdoor komt de reserveringszone dan ook te vervallen.
Normering regionale wateroverlast
Het plangebied is tevens aangewezen als ‘Regionale wateroverlast – normering 1:100’. De norm geeft aan waarop de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren moet zijn ingericht. Voor het plangebied en een groot deel van de bebouwde kom van Baexem geldt de norm 1:100. Met de ontwikkeling in het kader van voorliggend plan wordt bebouwing en verharding toegevoegd ten opzichte van de feitelijke situatie. In het verleden is een deel van het terrein reeds bebouwd en verhard geweest.
De bebouwde/ verharde oppervlakte neemt ten opzichte van de huidige en oorspronkelijke situatie toe. De nieuwbouw wordt dan ook voorzien van infiltratievoorzieningen, waarmee invulling gegeven wordt aan waterberging en -infiltratie. Door deze voorzieningen wordt het grondwaterpeil aangevuld, waarmee het plan een positieve bijdrage levert aan de waterhuishouding. De ontwikkeling heeft geen directe invloed op open wateren of waterlopen.
Beschermingszones natuur- en landschap en functie-specifieke zones
Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermde landschaps- of natuurzone. Ook is het gebied niet specifiek aangewezen of uitgesloten voor windturbines, intensieve veehouderij en glastuinbouw. Er zijn binnen of rond het plangebied geen specifieke natuurbeschermingsgebieden gelegen. De locatie is wel aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied en boringsvrije zone Roerdalslenk III.
In de grondwaterbeschermingsgebieden gelden een aantal gebruiksverboden om de grondwaterkwaliteit te beschermen. Ook voor het slaan van boorputten gelden beperkingen. Een aantal type inrichtingen is niet toegelaten op gronden die aangewezen zijn als grondwaterbeschermingsgebied. Een autobedrijf, gericht op in- en verkoop, is niet in deze ‘Bijlage bij artikel 4.3.2 Verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden’ opgenomen. Voor de boringsvrije zone Roerdalslenk III geldt een beperking voor het maken van boorputten dieper dan 80 meter beneden maaiveld. Het plan heeft geen betrekking op dergelijke diepe bodemwerkzaamheden.
Geconcludeerd kan worden dat de Omgevingsverordening Limburg 2014 en de daarop volgende wijzigingsverordeningen geen belemmering vormen voor het plan.
3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025
Op het gebied van wonen wordt in Midden-Limburg al jaren regionaal samengewerkt door de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert. De hoofdlijnen van het hieruit volgende regionale woonbeleid zijn vastgelegd in de Regionale Structuurvisie Wonen Midden-Limburg. Binnen deze algemene kaders kunnen de gemeentes, indien gewenst, nadere lokale uitwerkingen vaststellen. De samenwerkende gemeentes hebben eerder in 2014 en 2019 regionale structuurvisies wonen vastgesteld. Inmiddels heeft de gemeente Leudal de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 vastgesteld op 5 juli 2022. De vaststelling door de overige gemeenten vond plaats in de periode juni – september 2022 en de visie is op 20 oktober 2022 in werking getreden.
De Structuurvisie Wonen 2022-2025 betreft een compacte actualisatie van voorgaande regionale structuurvisie (Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021). De huidige visie is uitvoeringsgericht en in de praktijk toepasbaar. Voor de regio wordt gestreefd naar een aantrekkelijke woonomgeving. In de huidige woningmarkt is de uitdaging met name het (laten) bouwen van voldoende woningen voor de juiste doelgroepen. De focus ligt op de realisatie van voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. Er is ruimte voor nieuwe lokale ontwikkelingen.
De Structuurvisie Wonen 2022-2025 bevat instrumentarium om deze opgaven te bereiken. Daarnaast ligt er een opgave in de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Dit wordt met concrete maatregelen vanuit het duurzaamheidsbeleid/ de transitievisie warmte opgepakt.
Zoals hiervoor reeds omschreven zijn in het plangebied in de huidige situatie 5 woningen toegestaan (twee-kapper/ vrijstaand). Hoewel er sinds de vaststelling van deze regeling in 2017 enkele initiatieven zijn geweest, is daadwerkelijke realisatie niet van de grond gekomen. Geconcludeerd is dan ook dat de huidige juridisch-planologische regeling niet aansluit bij de marktvraag. Voor de realisatie van één woning op een royaal perceel aan de zijde van de Tramweg is een concreet verzoek ingediend. Het betreft een vrijstaande woning die op een goede wijze aansluit bij de bebouwing aan de Tramweg. Deze ontwikkeling wordt dan ook mogelijk gemaakt en de vrijvallende capaciteit wordt verdisconteerd in de Structuurvisie Wonen. Met de ontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan het uitgangspunt van de structuurvisie: ‘de juiste kwaliteit op de juiste plek’.
3.3.2 Structuurvisie Leudal ‘Regie op de toekomst’
Op 2 februari 2010 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Leudal vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. De gemeente wil ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren kunnen faciliteren en stimuleren.
In de structuurvisie is opgenomen dat gestreefd wordt naar een leefbare en fijne woonomgeving, met een goede balans tussen woningvoorraad en woningbehoefte en voldoende werkgelegenheid en economisch perspectief. Uitgangspunt voor het beleid op het gebied van wonen is dat, in het kader van de leefbaarheid, de veranderingen in de aard en omvang van de woningvoorraad niet geënt worden op de kwantiteit van de voorraad, maar op de kwaliteit van de voorraad. Op het gebied van economie en werkgelegenheid wordt gestuurd op kwaliteit, waarbij het gevestigd bedrijfsleven wordt gekoesterd. Bestaande bedrijven moeten de mogelijkheid hebben en krijgen zich door te ontwikkelen.
Op de Structuurvisiekaart is Baexem aangewezen als ‘Woondorp’.
Afbeelding 22. Uitsnede Structuurvisie Leudal (bron: gemeente Leudal)
Voor het plangebied gelden reeds de bestemmingen ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’. Binnen de bedrijfsbestemming wordt de vestiging van een autobedrijf mogelijk gemaakt, dat nu in Heythuysen is gevestigd. Op de huidige locatie heeft het bedrijf onvoldoende ruimte, waardoor verhuizing naar de Rijksweg in Baexem beoogd is. Deze zichtlocatie zal een positieve bijdrage leveren aan het bedrijfsperspectief.
Daarnaast wordt aan het rand van woondorp Baexem één woning mogelijk gemaakt in een gebied waar eerder 5 woningen voorzien waren. Aangezien deze 5 woningen afgelopen jaren niet tot ontwikkeling gekomen zijn en er voor de ene woning wel een concreet initiatief bestaat, wordt deze ontwikkeling gefaciliteerd. Het braakliggend, verloederend terrein aan de rand van Baexem krijgt hiermee een passende invulling.
Ruimtelijk stedenbouwkundig sluit het voorliggende plan beter aan op de omgeving dan hetgeen eerder vergund is (4 woningen aan de westzijde van het plangebied). De woning komt nu aan de Tramweg te liggen en de bedrijfsbestemming sluit goed aan op de Rijksweg. Hierdoor ontstaat ruimtelijk-stedenbouwkundig gezien een evenwichtig beeld. De commissie ruimtelijke kwaliteit heeft positief geadviseerd over de stedenbouwkundige opzet en de esthetische inpassing van het plan.
De ontwikkeling zoals opgenomen in voorliggend plan past dan ook binnen de doelstellingen uit de Structuurvisie Leudal.
4.1 Inleiding
Bij de toekenning van een nieuwe functie aan een bepaald gebied dient rekening gehouden te worden met mogelijke (milieu-)effecten op de omgeving en vanuit de omgeving. In voorliggend plan is geen sprake van nieuwe functies. Wel worden bestemmingen herbegrensd en bouwmogelijkheden aangepast. Het onderzoek naar de milieuaspecten zoals bedrijven en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, bodem, geur en externe veiligheid wordt in de volgende paragrafen beschreven. Eveneens is gekeken naar planologische aspecten, zoals kabels en leidingen, water, archeologie en cultuurhistorie, natuur, verkeer en parkeren en duurzaamheid. Ook de hieruit voortkomende bevindingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
4.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de Wet milieubeheer is aangeven dat voor bepaalde ontwikkelingen een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. In de wet is de procedure beschreven en zijn de inhoudelijke eisen opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘m.e.r.-plichtige activiteiten’, waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en ‘m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten’, waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significant negatieve gevolgen voor het milieu.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijk plan of de omgevingsvergunning plan m.e.r.-plichtig, project m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In het Besluit m.e.r. zijn voor deze activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Daarnaast zijn er ruimtelijke ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven. Voor dit soort situaties geldt dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitgevoerd moet worden. Deze toets is weliswaar 'vormvrij'; de wet stelt echter wel eisen aan de inhoud.
In de praktijk betekent dat in de toelichting bij het ruimtelijk plan een paragraaf 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' wordt opgenomen.
In dit geval is voorliggende toelichting onderdeel van een bestemmingsplan, dat een aantal ondergeschikte bouw- en gebruikswijzigingen toestaat binnen de reeds toegewezen bestemmingen aan het gebied. Er is geen sprake van een activiteit die genoemd wordt in onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde en het opstellen van een aanmeldingsnotitie of plan-m.e.r. niet noodzakelijk.
4.3 Bedrijven en milieuzonering
Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen).
Binnen het plangebied wordt een bestaande bedrijfsbestemming beperkt uitgebreid ter plaatse van de woonbestemming. De woonbestemming voor het oostelijk deel van het plangebied wordt in stand gehouden.
Woningen en hun bijgebouwen worden niet beschouwd als functies die een negatieve milieu-invloed op hun omgeving hebben. Bedrijvigheid kan, afhankelijk van de aard en omvang, wel invloed hebben op de omgeving. Daarnaast zijn woningen gevoelige functies. Bij het toekennen van een nieuwe woonfunctie of uitbreiding van de mogelijkheden voor ‘wonen’ dient inzichtelijk gemaakt te worden dat in de omgeving van de locatie geen bedrijven of inrichtingen voorkomen die het woon- en leefklimaat dusdanig slecht beïnvloeden, dat de woonfunctie niet toegestaan kan worden.
In een aantal gevallen dienen bijgebouwen ook als milieugevoelige functie beschouwd te worden. Dit geldt met name als de mogelijkheid bestaat dat hier gedurende langere tijd (meerdere uren per dag) mensen verblijven.
De bestemming van perceel 411 en een deel van perceel 672 wijzigt van ‘Wonen’ naar ‘Bedrijf’. Daarnaast wordt voor de gehele bedrijfsbestemming de specifieke aanduiding ‘garagebedrijf inkoop – verkoop’ opgenomen. Gezien de bouw- en gebruiksmogelijkheden die binnen deze bestemming geboden worden, dient de milieusituatie beoordeeld te worden.
Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies.
Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functie voldoende afstand in acht wordt genomen, wordt veelal gebruik gemaakt van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ uit 2009. In deze publicatie zijn voor een scala aan typen bedrijvigheid richtafstanden opgenomen voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visueel opgenomen in de lijst. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
Bij het bepalen van de richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Het betreft ‘gemiddeld’ moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen.
- De richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’. Wanneer sprake is van ‘gemengd gebied’ kan de richtafstand met één trede worden verlaagd;
- De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
- Bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.
- De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven afstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Dit betekent dat gemotiveerd afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
De richtafstanden zijn weergegeven in afstandsklassen. De richtafstanden voor de te onderscheiden bedrijfstypen zijn afgeleid van:
- in Nederland aanvaarde normen voor de emissies door milieubelastende activiteiten;
- in Nederland voorgeschreven of aanvaarde grens- en richtwaarden voor de immissies bij woningen en andere milieugevoelige bestemmingen;
- ervaringen en waarnemingen met betrekking tot de omvang en schadelijkheid van emissies door activiteiten.
De grootste afstand voor geur, stof, geluid en gevaar is bepalend voor de indeling in de milieucategorie. De volgende tabel geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieucategorie.
Het plangebied aan de Rijksweg – Tramweg wordt omringd door woningen, bedrijvigheid en horeca en de locatie ligt langs een doorgaande weg. Het gebied kan dan ook worden beschouwd als ‘gemengd gebied’.

Afbeelding 23. Omschrijving omgevingstypen uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’
Binnen het plangebied wordt de bedrijfsbestemming uitgebreid ten behoeve van een garagebedrijf/ autoshowroom. In de VNG-lijst worden dergelijke activiteiten beschouwd als milieucategorie 2, met in het gebiedstype ‘rustige woonwijk’ een aanbevolen afstand van 30 meter (gemengd gebied 10 meter).
Afbeelding 24. Zonering relevante bedrijfscategorie in VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering
Binnen 10 meter van de her te bestemmen gronden zijn geen milieugevoelige functies gelegen (uitsluitend
‘Verkeer’ en ‘Groen’).

Ten zuidoosten en noorden van de gronden, te bestemmen als ‘Bedrijf’, zijn zowel in de huidige als in de toekomstige situatie gronden bestemd als ‘Wonen’, waarmee sprake is van een gevoelige functie. Aangezien de bestemmingen aan elkaar grenzen, wordt de door de VNG-lijst aanbevolen afstand hierbij niet gehaald.
In de geldende bedrijfsbestemming zijn reeds activiteiten toegestaan van milieucategorie 1 en 2. De invloed op de omgeving wijzigt in theorie dan ook niet.
In de nieuwe regeling geldt echter dat de activiteiten binnen de bestemming ‘Bedrijf’ beperkt zijn tot
inkoop en verkoop van motorvoertuigen, waarbij de ontsluiting en toegang van het pand zich aan de noordwestzijde bevinden. Overige bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 zijn niet meer rechtstreeks toegelaten.
Gezien de aard van de bedrijvigheid, de ligging in gemengd gebied en de bestaande planologische mogelijkheden is er geen sprake van negatieve invloed van het plan op het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden.
In paragraaf 4.5 worden de resultaten van het akoestisch onderzoek samengevat, waaruit blijkt dat er geen sprake is van geluiduitstraling op de omgeving.
Afbeelding 25. Toe te voegen bedrijfsbestemming paars omrand met indicatie 10 meter afstand
4.4 Bodem
Bij een functiewijziging dient gemotiveerd te worden dat de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoende is ten opzichte van de in het plan toegelaten bestemming/ functie. Met het oog op de toekomstige bebouwing en voormalige gebruiksfuncties is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage ‘Verkennend bodemonderzoek Rijksweg 12 -Tramweg ong. te Baexem’ (BodemInzicht, 11 oktober 2022) is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat:
Voormalige potentiële bronnen zijn in maart 2012 voldoende onderzocht. Na sloop van de bebouwing in 2013 is de toplaag verwijderd en verzameld in een partij rond, gelegen nabij de zuidwestgrens van het perceel. De bovengrond is herschikt.
Vanuit de directe omgeving wordt geen beïnvloeding verwacht op de bodemkwaliteit, met uitzondering van de grond ter plaatse van meetpunt G7 (voormalige bebouwing aan de zuidzijde). Hier is in 2012 een verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Na sloop van de bebouwing en sanering de grond heeft echter geen aanvullend onderzoek plaatsgevonden, waardoor deze locatie nog niet als onverdacht aangemerkt kan worden. Deze locatie wordt dan ook nader onderzocht. Om dit te borgen is in de plasregels een aanduiding ‘milieuzone - bodemonderzoek’ opgenomen als voorwaardelijke verplichting.
De bodem binnen de onderzoekslocatie wordt niet als asbestverdacht beschouwd op basis van de bevindingen van het verkennende asbestonderzoek uit 2012. In de voormalige bebouwing was asbesthoudend materiaal toegepast. Dit is gesaneerd voor aanvang van de sloop in 2013. Op basis van het vooronderzoek is, met het oog op de resultaten van onderzoeken uit 2012, uitgegaan van een heterogeen verdachte locatie (VED-HE, tabel 9.1).
Zintuiglijke waarnemingen verkennend bodemonderzoek
In de bodem zijn tot maximaal 1,5 m-mv lichte bijmengingen van puin en baksteen waargenomen in opgeboorde grond. De aangetroffen bijzonderheden worden als bodemvreemd beschouwd, maar hebben niet geleid tot aanpassing van de onderzoeksstrategie. De aangetroffen bijmenging van puin in de bovengrond ter plaatse van het voormalige garagebedrijf is formeel asbestverdacht. Voor sloop van de bebouwing zijn de asbesthoudende materialen gesaneerd. Uit het verrichte asbestonderzoek in 2012 van naastgelegen terrein blijkt geen verontreiniging met asbest in de bodem. Hierdoor is de locatie niet als asbestverdacht te beschouwen.
Analyseresultaten (meng-)monsters
In mengmonster BG1, samengesteld uit baksteenhoudende bovengrond is een gehalte aan PCB’s gemeten boven de achtergrondwaarde. In mengmonster BG2, samengesteld uit zwak puinhoudende bovengrond, zijn gehaltes aan PCB’s, lood en PAK gemeten boven de achtergrondwaarden. In mengmonster BG3, samengesteld uit baksteenhoudende bovengrond is een gehalte aan PCB’s en lood gemeten boven de achtergrondwaarden. In mengmonster OG1, samengesteld uit visueel schone ondergrond, zijn geen gehaltes aan onderzochte stoffen gemeten boven de achtergrondwaarden.
De aangetoonde verhoogde gehaltes zijn gerelateerd aan de waargenomen bijmenging van baksteen en puin. De gemeten concentraties in de drie mengmonsters van de bovengrond vormen geen aanleiding voor aanvullend onderzoek.
Analyseresultaten grondwater
In het grondwater ter plaatse van peilbuis 8 is een gehalte aan barium gemeten boven de streefwaarde. Dit gehalte aan barium kan als een natuurlijk verhoogd gehalte worden beschouwd en vormt geen aanleiding voor nader onderzoek.
Conclusie en advies
Uit de verrichte bodemonderzoeken blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan voor de beoogde woonfunctie en bedrijfsfunctie en dat het uitvoeren van nader of aanvullend bodemonderzoek, behoudens de locatie ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding ‘milieuzone – bodemonderzoek’ niet nodig is. Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – bodemonderzoek’ vindt nog een nader onderzoek plaats naar een mogelijke verontreiniging met minerale olie. In de regels is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
4.5 Geluid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan weg- en railverkeer, maar ook aan industriële activiteiten. De Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit geven normen weer voor de hoogst acceptabele geluidbelasting en minimale geluidwering bij geluidgevoelige functies, zoals woningen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties.
Op grond van de Wet geluidhinder dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten getoetst te worden aan de geluidbelasting vanaf omliggende zoneplichtige wegen. Met h
et plan wordt het gebied waar de woning, een nieuwe geluidgevoelige functie, gerealiseerd kan worden uitgebreid. Door Target Advies is dan ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn beschreven in de rapportage Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Tramweg ong. te Baexem (10 augustus 2022, bijlage 2). In het onderzoek is zowel gekeken naar de huidige situatie, als naar de situatie na herinrichting van de N280.
Uit het onderzoek blijkt dat in de huidige situatie op 4 plekken sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde met 8 dB (geluidbelasting 56 dB). De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden. In de situatie na herinrichting van de N280 wordt de voorkeursgrenswaarde op geen van de toetspunten overschreden.
Gezien de resultaten is berekening van de gecumuleerde waarde op basis van de Wet geluidhinder niet aan de orde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de ‘methode Miedema’. De maximale gecumuleerde waarde na herinrichting bedraagt 53 dB, waarmee er sprake is van de kwalificatie ‘redelijk’ en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter
bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Zonder herinrichting bedraagt de maximaal gecumuleerde waarde 62 dB met kwalificatie ‘tamelijk slecht’ en dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en
overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en dak.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Het college van burgemeester en wethouders heeft inmiddels een hogere grenswaarde verleend. Daarmee is hieraan invulling gegeven voor het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Gezien de ligging van de bedrijfsfunctie, grenzend aan de woonbestemming, is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in de rapportage ‘Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Tramweg ong. te Baexem’ (Target advies, 8 juli 2022, bijlage 3).
De resultaten van dit onderzoek luiden als volgt:
Ruimtelijk spoor
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) –
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 (gemengd gebied) uit de VNG-publicatie, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde.
Maximaal geluidniveau (LAmax) –
Het maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 (gemengd gebied) uit de VNG- publicatie, zijnde 70 dB(A) etmaalwaarde.
Indirecte hinder –
Indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting is feitelijk niet aan de orde en derhalve niet nader beschouwd.
Milieuspoor
Beste beschikbare technieken – De inrichting voldoet aan de beste beschikbare technieken (BBT).
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) –
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten in het gebied wonen/overgangszone aan de richtgrenswaarde uit het geluidbeleid, zijnde 45/50 dB(A) etmaalwaarde.
Maximaal geluidniveau (LAmax) –
Het maximale geluidniveau voldoet ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde.
Eindconclusie
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de bestemmingswijziging mogelijk is. De
toekomstige situatie ten aanzien van de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden kan akoestisch inpasbaar worden geacht. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid legt, zowel voor het onderdeel ‘wegverkeer’ als voor het onderdeel ‘industrielawaai’, geen beperkingen op aan de beoogde ontwikkeling Rijksweg - Tramweg. Wel dient het college van burgemeester en wethouders een Besluit hogere grenswaarde te nemen, voor het ontwerp bestemmingsplan wordt vastgesteld. Dit besluit is reeds genomen.
4.6 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- Een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- Een project draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
- Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hierna wordt ingegaan op het feit dat het initiatief ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, waardoor luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering vormen.
‘Niet in betekenende mate (NIBM)’
In het Besluit NIBM is vastgelegd wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
- Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM.
- Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
De Regeling NIBM geeft voor een aantal soorten van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat daarbij om woningbouwprojecten, kantoorprojecten en enkele inrichtingen (bijvoorbeeld landbouwinrichtingen). Als een project binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de grenswaarden nodig. Het project geldt dan als een NIBM-project en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen. Tevens is er dan geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig.
De 3% is als volgt gekwantificeerd:
- Voor woningbouw geldt dat de 3% grens is vastgesteld op 1.500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg) en op 3.000 woningen in het geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Voor kantoren geldt dat de 1% grens is vastgesteld op 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorgebouwen (bij 1 ontsluitingsweg) en op 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorgebouwen in het geval van 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Bij voorliggend initiatief is sprake van herbegrenzing van een woon- en bedrijfsbestemming, met aanpassing van de bouwmogelijkheden binnen deze bestemmingen. In plaats van 5 woningen, is in de toekomstige situatie één woning toegestaan in het plangebied. Daarnaast is de algemene bestemming ‘categorie 1 of 2-bedrijf’ gespecificeerd naar garagebedrijf, gericht op in- en verkoop. De invloed van de ontwikkeling op verkeersbewegingen is dusdanig beperkt, dat het plan ruimschoots binnen de NIBM-grens valt. Het plan geldt dan ook als een NIBM-project.
Huidige achtergrondconcentratie
Wanneer op basis van een ruimtelijke procedure nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd kunnen worden, dient ook gekeken te worden naar de luchtkwaliteit in het plangebied zelf. Binnen het plangebied Rijksweg – Tramweg is het realiseren van woningen en bedrijfsbebouwing binnen de geldende regeling reeds rechtstreeks mogelijk. Nu er geen sprake is van toevoeging van nieuwe gevoelige functies, is het niveau van de achtergrondconcentratie naar verwachting voldoende.
Volledigheidshalve is de achtergrondconcentratie getoetst. Op grond van de Wet zijn grenswaarden opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties voor onder andere fijnstof (PM10). De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie bedraagt 40 μg/m3. Vanaf 1 januari 2015 geldt tevens een grenswaarde voor PM2,5 waaraan door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden getoetst. Deze grenswaarde is opgenomen in de Wet milieubeheer en bedraagt 25 μg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie.
Voor de kortdurende blootstelling van de mens aan piekconcentraties van NO2 geldt een grenswaarde van 200 μg/m3 voor het uurgemiddelde van NO2, die niet vaker dan 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden. De norm voor langdurende blootstelling van de bevolking is de grenswaarde van 40 μg/m3 voor de jaargemiddelde NO2-concentratie.
Sinds een aantal jaren wordt de achtergrondconcentratie van de luchtkwaliteit gemonitord door de (landelijke) overheid. Zowel de totale situatie, als de invloed van verschillende stoffen en componenten, worden hierbij in de gaten gehouden. De huidige luchtkwaliteit is dan ook getoetst aan de hand van de beschikbare gegevens uit de verspreidingskaarten (Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland, Rijksdienst voor Volksgezondheid en Milieu). Ter hoogte van het plangebied is sprake van de volgende waarden:

Zoals blijkt uit bovenstaande tabel wordt voor de belangrijkste luchtkwaliteitscomponenten
binnen het plangebied voldaan aan de grenswaarden. De luchtkwaliteit ter plaatse legt dan ook geen belemmeringen op aan de beoogde ontwikkeling.
Door het feit dat de ontwikkeling ‘NIBM’ is, kan geconcludeerd worden dat er geen negatieve gevolgen zullen zijn voor het aspect luchtkwaliteit. Daarnaast is geen sprake van nieuwe gevoelige objecten en wordt voldaan aan de grenswaarden voor de verschillende componenten.
Geconcludeerd wordt dan ook dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied.
4.7 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:
- het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
- het gebruik van luchthavens;
- het gebruik van windturbines.
Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden, richtwaarden en oriënterende waarden opgenomen voor het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Daarnaast is er specifieke wetgeving voor de opslag van vuurwerk en munitie. Voor transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden, waarmee het verplicht is geworden transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd, vast te leggen in het bestemmingsplan. Verder is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van belang (Bevb). Voor luchthavens geldt specifiek beleid, dat deels nog in ontwikkeling is. De regels over externe veiligheid en windturbines zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. De laatste twee onderdelen zijn niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet getoetst worden aan het externe veiligheidsbeleid. In ruimtelijke plannen moet worden ingegaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Uit de Risicokaartblijkt dat de dichtst bijgelegen risicobron zich op circa 230 meter van het plangebied bevindt. Het betreft een LPG-tankstation. De risicocontour reikt niet tot het plangebied. Daarbij zijn de gronden in het plangebied reeds bestemd voor gevoelige functies (wonen en bedrijvigheid). De personendichtheid neemt in de nieuwe situatie af ten opzichte van de huidige maximale planologische mogelijkheden, aangezien het aantal woningen in het plangebied daalt.
Uit de kaart blijkt verder dat de Rijksweg niet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen met een risicocontour en ook voor het overige geen risicobronnen voorkomen in de omgeving.
Het plan is ter beoordeling voorgelegd aan Veiligheidsregio Limburg-Noord. Bij brief van 25 oktober 2022 heeft de veiligheidsregio aangegeven dat er sprake is van de volgende mogelijke scenario’s voor het aspect externe veiligheid:
- Het ontstaan van een plasbrand op of nabij de N280;
- Het optreden van een koude of warme BLEVE op de N280 (kokendevloeistof-gasexpansie-explosie);
- Het vrijkomen van toxische stoffen op de N280.
Gezien de risico’s en beoogde situatie adviseert de Veiligheidsregio Limburg-Noord als volgt:
- Om veilig in een gebouw te kunnen schuilen voor een toxische gaswolk, moet de mechanische ventilatie voorzien zijn van een gemakkelijk te bereiken schakelaar (bijvoorbeeld in de meterkast), zodat de ventilatie snel kan worden afgeschakeld;
- Zorg dat de BHV-ers en overige werknemers van het bedrijfspand en de bewoners van de woning op de hoogte zijn van de risico’s uit de omgeving en de voorzieningen in het gebouw, zodat ze daarnaar kunnen handelen bij een incident;
- Creëer vluchtroutes vanuit de gebouwen zoveel mogelijk van de N280 af.
Met deze uitgangspunten wordt bij de bouw en het gebruik van de woning en het bedrijfsgebouw rekening gehouden.
Afbeelding 26. Uitsnede risicokaart Rijksweg – Tramweg en omgeving (bron: risicokaart.nl)
Het aspect ‘externe veiligheid’ legt geen beperkingen op aan de herontwikkeling van de locatie Rijksweg – Tramweg met één woning en autobedrijf.
4.8 Waterparagraaf
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen waterhuishoudkundige belangen meegewogen te worden. De ‘watertoets’ is hiervoor het toetsinstrument. Het doel van de watertoets is het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. Nieuwe plannen dienen te voldoen aan het principe van Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen, waarbij de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Dit betekent dat voldoende compenserende maatregelen genomen moeten worden, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Hiermee wordt het functioneren van het watersysteem als geheel gediend (grondwater en oppervlaktewater).
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Limburg, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.
Het plan ziet op aanpassing van de begrenzingen ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’ (verkleining van de bestemming ‘Wonen’ ten gunste van vergroting van de bestemming ‘Bedrijf’). Op basis van het geldende bestemmingsplan is het oprichten van bebouwing en verharding binnen het plangebied reeds toegestaan. In de huidige situatie is het plangebied echter vrijwel geheel onverhard en onbebouwd.
Het hemelwater dat terecht komt op de nieuwe bebouwing en verharding in het plangebied wordt geheel afgekoppeld en middels voorzieningen terug in de bodem geleid of opgevangen en hergebruikt.
Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat 85% van het bestemmingsvlak ‘Bedrijf’ en 45% van het bestemmingsplan ‘Wonen’ wordt verhard/ bebouwd. De toename verhard oppervlak bedraagt daarmee (0,85*1.645) + (0,45 * 1.680) = 2.155 m2.
Het Waterschap Limburg heeft in haar Keur vastgelegd dat een te realiseren hemelwatervoorziening dient te worden gedimensioneerd op een extreme bui met een neerslaghoeveelheid van 100 millimeter in 24 uur, met een noodoverlaat.
Voor de nieuwe verharding binnen het plangebied is dan ook een buffer- en infiltratiecapaciteit nodig van circa 21,5 m³ (2.155 m2 x 100 mm). Op de eigen percelen (bedrijf en wonen) is voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van de benodigde infiltratievoorziening. De keuze voor de hemelwatervoorziening met ontwerp en dimensionering wordt uitgewerkt in het civieltechnisch ontwerp als onderdeel van de omgevingsvergunningaanvraag.
Het (huishoudelijk) afvalwater van de woning en het bedrijfsgebouw in het plangebied wordt aangesloten op de riolering.
Het plan is ter advisering voorgelegd aan Waterschap Limburg. Bij mail van 14 november 2022 heeft het waterschap aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief geen belemmeringen oplevert voor de waterhuishoudkundige situatie en dat de waterhuishoudkundige situatie ook geen belemmeringen oplevert voor de bestemmingswijziging.
4.9 Wet natuurbescherming
Bij iedere ontwikkeling dienen de eventuele gevolgen ten aanzien van de natuurbescherming inzichtelijk gemaakt te worden. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en Fauna wet (soortenbescherming) en de Boswet zijn opgegaan in deze overkoepelende wet. Uitgangspunt van de wet is dat beschermde gebieden en soorten niet aangetast mogen worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Door het Rijk zijn in Nederland Natura 2000-gebieden aangewezen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen bepaald.
Het is verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000 gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Indien een project geen significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied, dan gelden geen verdere restricties of procedurele vereisten vanuit de Wet natuurbescherming
Natura 2000-gebieden en ook andere natuurgebieden kunnen schade ondervinden door diverse aspecten, zoals verdroging, oppervlakteverlies, verontreiniging, versnippering, optische verstoring, verzuring en vermesting.
Potentiële externe effecten, niet zijnde ten gevolge van stikstofdepositie, kunnen in de regel met voldoende zekerheid direct worden uitgesloten indien een locatie op ruime afstand (> 1 kilometer) van een Natura 2000-gebied is gelegen. De potentiële effecten ten gevolge van stikstofdepositie (en dientengevolge verzuring en vermesting) kunnen ook op grotere afstanden merkbaar zijn. Indien een project geen stikstofdepositie veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden, of geen toename ten opzichte van de referentiesituatie, kan worden uitgesloten dat het project een significant gevolg kan hebben.
De stikstofdepositie wordt inzichtelijk gemaakt met het rekenprogramma AERIUS Calculator en de toetsingswaarde bedraagt 0,00 mol N/ha/jaar (toename) op de hexagonen van de stikstofgevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden.
Op afbeelding 27 is de globale ligging van het plangebied aangeduid, in relatie tot de aangewezen Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied vanaf het plangebied Rijksweg – Tramweg betreft het ‘Leudal’ op een afstand van circa 2,8 kilometer in noordoostelijke richting. Door de aard van het voornemen, de ligging en de afstand tot de Natura 2000-gebieden kunnen overige effecten, niet zijnde ten gevolge van stikstofdepositie, met zekerheid worden uitgesloten.
Afbeelding 27. Natura2000-gebieden in de omgeving van het plangebied (bron: provincie Limburg)
Stikstof
Binnen het plangebied wordt de bestemming ‘Bedrijf’ verruimd ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ en worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden aangepast. Op hoofdlijn blijft het gebied bestemd voor bedrijvigheid en wonen, waarbij het totaal aantal woningen daalt van 5 naar één.
Sinds 1 juli 2018 worden nieuw te bouwen woningen en bedrijven niet meer aangesloten op het aardgasnet. Voor de gebruiksfase geldt dan ook dat eventuele emissies door het gebruik van deze gebouwen niet meer van toepassing zijn. Derhalve resteren voor de gebruiksfase de verkeersbewegingen als mogelijke stikstofbron. Zoals in paragraaf 4.11 nader wordt toegelicht, betreft het maximaal 9 verkeersbewegingen van lichte motorvoertuigen per etmaal voor de woning en maximaal 118 voor het bedrijfsgebouw.
Met behulp van de AERIUS-calculator is het effect van deze verkeersbewegingen berekend. Hierbij blijkt dat de stikstofdepositie voor geen enkel natuurgebied boven de 0,00 mol/ha/jr. komt. Voor de berekening en beschrijving wordt verwezen naar bijlage 4 en 5 (‘Rapportage AERIUS-calculatie Rijksweg Tramweg te Baexem’, Ecolybrium, 29 september 2022 en ‘Rapportage AERIUS-calculatie Rijksweg te Baexem, Ecolybrium, 10 oktober 2022).
Sinds de uitspraak van de Raad van State d.d. 2 november 2022 (202107079/1/R4) dient ook de bouwfase betrokken te worden in de afweging. Gezien de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebied en de beperkte nieuwe ontwikkeling (één bedrijfsgebouw en één woning met bijbehorende voorzieningen als ontsluiting en parkeren) is naar verwachting geen sprake van stikstofdepositie op gevoelige habitats. Eén en ander wordt inzichtelijk gemaakt middels een AERIUS-berekening zodra de nieuwe calculator beschikbaar is (eind januari 2023).
De ontwikkeling heeft voor wat betreft de gebruiksfase geen stikstofdepositie tot gevolg op de stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Ook voor de bouwfase is de verwachting dat er geen sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebieden. Dit wordt voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan middels een AERIUS-berekening aangetoond.
In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren. In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet mogen worden gedood, gevangen of verontrust en beschermde plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
In de Wet natuurbescherming is de soortenbescherming van beschermde flora- en fauna opgenomen. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes omschreven. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing en vrijstelling kan worden verleend. Er zijn drie beschermingsregimes, de soorten op basis van de Vogelrichtlijn, de soorten op basis van de Habitatrichtlijn en de andere soorten genoemd in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling binnen het plangebied is een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van de natuurtoets zijn verwoord in de rapportage ‘Quickscan Ecologische waarden Rijksweg/ Tramweg te Baexem’ (Ecolybrium, 14 oktober 2022) – bijlage 6.
De onderzoekslocatie wordt in de huidige situatie omschreven als sterk verruigde open grasvegetatie, waarbij de overhand van vegetatie bestaat uit gras, brandnetel en aan de randen braamstruweel. Aan de noordwestzijde is een deel begroeid met opschot van jonge bomen en struiken. Oude bomen zijn hier geheel niet aanwezig.
De maximale stamdiameter is 15 cm en het betreft hier enkele snelgroeiende soorten zoals ruwe berk en geoorde wilg.
Er is geen bebouwing aanwezig op het perceel, ook zijn er geen waterlopen of anderzijds waterhoudende elementen aanwezig. De beplanting is verder te kwalificeren als zeer monotoon, voedselrijk en verwilderd. De conclusies van het onderzoek luiden als volgt:
Op basis van het onderzoek en in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) kan gesteld worden dat:
- Er geen overtredingen van verbodsbepalingen optreden door de herbestemming en voorgenomen ingrepen op broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Omdat er geen geschikte nestmogelijkheden zijn in de gebouwen en in de aanwezige vegetatie
- Er geen effecten en daarmee geen overtredingen van verbodsbepalingen optreden door de ingreep op vleermuizen, omdat er geen geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn in de bomen. Effecten op primaire jachtgebieden en vliegroutes treden ook niet op omdat deze niet aanwezig/ontwikkeld zijn ter plekke.
- Er geen effecten optreden ten aanzien van amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, overige ongewervelden en grondgebonden zoogdieren.
- Algemeen voorkomende soorten kunnen wel aanwezig zijn op de locatie, zoals diverse muizensoorten, egel en dergelijke andere soorten. Door in de minst kwetsbare periode te werken en vanuit één richting te werken kunnen deze soorten de locatie veilig verlaten en elders plek vinden.
- Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat er geen vervolgonderzoeken noodzakelijk zijn. Ook is er geen noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing en het treffen van mitigerende maatregelen in het kader van de Wet natuurbescherming
- en ruimtelijke ingrepen kunnen dan ook uitgevoerd worden zoals beoogd.
- We adviseren wel om de ingrepen zoveel als mogelijk buiten de broedperiode van vogels (dus buiten half maart -half juli) uit te voeren, om daarmee verstoring van broedvogels te minimaliseren/voorkomen.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kan worden gesteld dat er geen verdere vervolgonderzoeken en/ of ontheffingsprocedure noodzakelijk zijn.
4.10 Archeologie en cultuurhistorie
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect ‘archeologie’ in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
- De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
- Er dient vroeg in het proces van ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect ‘archeologie’.
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief.
Aan het plangebied is een archeologische verwachting toegekend, die in het bestemmingsplan is vertaald in de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’. Op basis van deze bestemming is een onderzoek nodig als de ondergrens van 1.000 m2, dieper dan 40 cm, wordt overschreden.
In 2012 is een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase uitgevoerd op perceelnummer 673 (Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase Rijksweg 12-14 te Baexem, Archeodienst, 21 december 2012, bijlage 7 bij deze toelichting). Uit het onderzoek is gebleken dat de locatie archeologisch niet interessant is, aangezien de bodemopbouw niet (meer) voldoet aan de verwachting. De verwachtingswaarde hoog is bijgesteld naar laag. Het perceel is daarmee ten aanzien van archeologie vrijgegeven. De dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden is dan ook verwijderd.
Voor de percelen 672 en 411 geldt dat hier rechtstreekse bouwtitels liggen voor het realiseren van 4 woningen. Met voorliggende herbestemming vervalt deze bebouwingsmogelijkheid en geldt uitsluitend nog de mogelijkheid voor het oprichten van één vrijstaande woning met aan- en bijbouwen met een maximale totale bebouwingsoppervlakte van 275 m2. Gezien deze maximale bebouwingsmaat en de conclusies over de bodemopbouw van het naastgelegen perceel is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Op basis van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geldt dat eventuele vondsten bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden altijd gemeld dienen te worden bij de gemeente als bevoegd gezag. Daarnaast is het gewenst de lokale heemkundevereniging tijdig te informeren, zodat zij (indien gewenst) tijdens de graafwerkzaamheden kunnen meekijken.
Ter plaatse van het plangebied aan de Rijksweg - Tramweg zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. In de directe omgeving zijn op de cultuurhistorische waardenkaart wel een aantal waardevolle objecten opgenomen, hetgeen kan worden verklaard uit de historie van de plek als één van de twee oorspronkelijke ‘centra’ van Baexem.
In de omgeving liggen een aantal gebouwen, die zijn opgenomen in de MIP-inventarisatie (Monumenten Inventarisatie project). Daarnaast is er sprake van één rijksmonument in de omgeving, een archeologisch monument en enkele wegen die aangewezen zijn als historische elementen.
Afbeelding 28. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Leudal (bron: gemeente Leudal)
Bij de ontwikkeling is geen sprake van sloop van bebouwing of het wijzigen van (historische) verkeersstructuren. Het plan zorgt voor de invulling van een open, braakliggend terrein en heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden in de omgeving.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
4.11 Verkeer en parkeren
Het plangebied is gelegen aan de rand van Baexem, in de directe nabijheid van de Rijksweg, en is daardoor goed bereikbaar. Voor de ontsluiting bestaat het plan uit twee delen: de bedrijfslocatie wordt ontsloten vanaf de Rijksweg en de woning via de Rijksweg vanaf de Tramweg.
Ontsluiting bedrijf
Het ontsluiten van het bedrijf met bijbehorende parkeerplaatsen rechtstreeks op de Rijksweg is verkeerstechnisch niet wenselijk en onveilig. Een ontsluiting van de parkeerplaats langs de rotonde is wel mogelijk. Omdat de verkeersbelasting voor het bedrijf niet heel hoog is, is deze ontsluiting acceptabel.
Mogelijk kan er op termijn, als de omleiding van de N280 gerealiseerd is, rechtstreeks op de Rijksweg een uitrit gemaakt worden.
Ontsluiting woning
De in- en uitrit van de woning is gesitueerd aan de Tramweg, aan de noordoostzijde van het plangebied. De Tramweg is een woonstraat die vanuit de bebouwde kom richting het buitengebied loopt. Ter plaatse zijn met name aan de oostzijde van de Tramweg woningen gelegen.
Verkeersbewegingen
Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal in de toekomstige situatie wijzigen als gevolg van de planrealisatie. Bezien vanuit de maximale planologische mogelijkheden is sprake van een afname gezien de vergunde situatie met 5 woningen en mogelijkheden voor een bedrijf. Feitelijk is sprake van een toename, aangezien de locatie op dit moment braak ligt.
Het Kennisplatform CROW heeft kencijfers opgesteld voor de verkeersgeneratie van diverse functies. Deze kencijfers zijn opgenomen in publicatie 381, december 2018 ‘Toekomstbestendig parkeren – Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’. De verkeersgeneratie betreft de som van de verkeersproductie en verkeersattractie, of wel het totaal aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal (zowel komend, als vertrekkend).
In de CROW-publicatie wordt onderscheid gemaakt naar functies en naar verstedelijkingsgraad van het gebied en omgeving. Leudal kan worden ingedeeld in de verstedelijkingsgraad ‘weinig stedelijk’ en de locatie aan de Rijksweg – Tramweg kan worden beschouwd als ‘Rest bebouwde kom’. Aangezien het bedrijf via de Rijksweg wordt ontsloten en de woning via de Tramweg, zijn beide afzonderlijk inzichtelijk gemaakt op basis van voornoemde CROW-publicatie en de bovengenoemde gegevens:
Verkeersgeneratie bedrijf Rijksweg-zijde:

Verkeersgeneratie woning Tramweg-zijde:

Afgerond zorgt de ontwikkeling voor (maximaal) 118 bewegingen vanuit het bedrijf en 9 bewegingen vanuit de woning, totaal 127 verkeersbewegingen per etmaal vanuit het plangebied.
De verkeersbewegingen van het nieuw te realiseren bedrijf en de nieuwe woning kunnen zonder problemen verwerkt worden op de Rijksweg en Tramweg. De dimensionering van deze wegen is zodanig, dat deze verkeersbewegingen niet tot problemen leiden.
De parkeernorm wordt vastgesteld op basis van de parkeerbehoefte per functie. Ook voor parkeren geldt dat er in het plangebied twee functies voorkomen, die los van elkaar bezien moeten worden.
Bedrijfsfunctie
Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen, hanteert de gemeente Leudal de normering uit de Nota Parkeernormen 2016. Deze nota geeft in bijlage 1 kencijfers voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor diverse functies.
Een garagebedrijf en/of showroom voor (in- en) verkoop van auto’s, is niet specifiek vermeld in de in bijlage 1 bij de nota opgenomen parkeernormen onder de hoofdgroep ‘werken’. Ook in de CROW publicatie 381 zijn hiervoor géén normen opgenomen.
Een garagebedrijf/ servicestation dient te worden beschouwd als een ‘bedrijf arbeidsintensief/ bezoekersextensief’. Hiervoor geldt volgens het gemeentelijk beleid voor het gebiedstype ‘rest kom’ een parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per 100 m² bvo.
Het voorliggende initiatief betreft echter een bedrijf dat voor het grootste deel bestaat uit handel in auto’s (in- en verkoop). Er is geen sprake van een servicestation en de werkzaamheden die ter plaatse worden verricht bestaan uitsluitend uit het rijklaar maken van de te verkopen auto’s en kleine reparatiewerkzaamheden ten behoeve van de te verkopen voortuigen. Dit betreft een ondergeschikte functie, gerelateerd aan de verkoopactiviteiten. Voor alleen een showroom kan worden uitgegaan van een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Hierbij wordt aangesloten bij de parkeernorm van de Nota Parkeernormen 2015 van de gemeente Rheden, die wel normen heeft opgenomen voor een showroom.
Als een bedrijf meerdere functies in zich herbergt, is voor het bepalen van de parkeerbehoefte de dominante functie bepalend. Alleen als de functies gelijkwaardig zijn, dan dient de parkeerbehoefte te worden berekend naar evenredigheid van de functionaliteiten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een dealerbedrijf, de functies ‘showroom’ en ‘garage’ zijn vaak even sterk aanwezig. In dit geval is daarvan echter geen sprake. De totale bvo in het voorliggende plan bedraagt 1.075 m². Daarvan wordt 1.002 m² gebruikt als showroom voor te verkopen auto’s en 73 m² ten behoeve van klein onderhoud-rijklaar maken van de te verkopen auto’s. Dit betekent dat in dit geval de verkoop van auto’s c.q. het gebruik als showroom de dominante functie wordt, als gevolg waarvan voor de totale oppervlakte bvo een parkeernorm geldt van 1,2 pp per 100 m² bvo. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 10,75 x 1,2 = 13 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in realisering van 16 parkeerplaatsen. Daarmee wordt in relatie tot de te hanteren parkeernorm voldoende parkeercapaciteit op eigen terrein gerealiseerd.
In de planregels is vastgelegd dat de aanwezige parkeerplaatsen aangelegd en in stand gehouden moeten worden en dat 13 parkeerplaatsen te allen tijde beschikbaar moeten zijn voor personeel en bezoekers van het bedrijf (en niet gebruikt mogen worden voor het stallen van te verkopen voertuigen). Tevens zal in de regels worden opgenomen dat op deze locatie géén andere bedrijven gevestigd mogen worden met een hogere parkeerdruk. Deze bedrijven worden enkel toegestaan middels een binnenplanse afwijkingsregel.
Woning
Conform de nota Parkeernormen 2016 heeft een vrijstaande koopwoning een parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen (afgerond 3 parkeerplaatsen). Op het eigen buitenterrein worden twee parkeerplaatsen aangelegd. De overige parkeerplaats kan opgevangen worden in het openbaar gebied. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.
Het initiatief zal geen negatieve consequenties met zich meebrengen voor de verkeerssituatie ter plaatse.
5.1 Planstukken
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en voorliggende toelichting. Bij de regels en toelichting horen een aantal bijlagen. De verbeelding en regels vormen de juridisch bindende elementen van het plan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding is de begrenzing van het plangebied vastgelegd, evenals de van toepassing zijnde bestemmingen in dit plan. De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. De uitgangspunten uit de SVBP2012 zijn toegepast bij het tekenen van de bestemmingen en aanduidingen. Tevens is aangesloten op de systematiek die de gemeente Leudal hanteert voor de bestemmingen, zoals opgenomen in het plangebied.
5.3 Regels
De regels zijn, conform de SVBP2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
Bij de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan ‘Woonkernen Leudal 2017’ en de recente (partiële) herzieningen zoals in procedure gebracht door de gemeente Leudal.
5.3.1 Inleidende regels
In de inleidende regels staan de bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen lezen en toepassen. Daar waar begrippen zijn gedefinieerd in het Bro of de SVBP2012 zijn deze overgenomen. De begripsbepalingen (artikel 1) bevatten uitleg van de in het plan gebruikte begrippen die niet tot de algemeen bekend veronderstelde begrippen gerekend worden of in dit plan een specifieke uitleg kennen. De wijze van meten (artikel 2) bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van hoogtes, oppervlaktes, etc..
5.3.2 Bestemmingsregels
Voor het plangebied gelden de enkelbestemmingen ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’. De bestemmingsregelingen beginnen, overeenkomstig de SVBP2012, met een bestemmingsomschrijving, waarin in algemene bewoordingen wordt aangegeven waarvoor de gronden, waaraan de bestemming is toegekend, gebruikt mogen worden. Deze bestemmingsomschrijving wordt gevolgd door de bouwregels, waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden bebouwing van deze gronden is toegestaan. Afhankelijk van de bestemming en de noodzakelijke regeling kunnen de bouwregels worden gevolgd door nadere eisen, specifieke gebruiksregels, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning), omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken (voormalige sloopvergunning) en wijzigingsbevoegdheden. Ook kunnen afwijkingsregels voor bebouwing en gebruik zijn opgenomen (voormalige ontheffingsbepalingen).
5.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels, voor het gehele plangebied.
Artikel 5: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelbepaling moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6: Algemene bouwregels
In deze regel is een aantal algemene bepalingen over toegestane bebouwing opgenomen. Hier wordt onder meer aandacht geschonken aan parkeren, ondergronds bouwen en bestaande afwijkende maatvoeringen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt aangegeven welk gebruik voor het gehele plangebied in elk geval als strijdig gebruik wordt beschouwd.
Artikel 8: Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van een aantal in het plan gestelde bouw- en gebruiksregels. Het gaat onder meer om beperkte afwijkingen van 10%, afwijkingen ten behoeve van kleine openbare gebouwtjes, zoals nutsgebouwtjes en wachthuisjes.
Artikel 9: Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders hebben met de algemene wijzigingsregels de mogelijkheid om bestemmingsgrenzen te overschrijden en bestemmingsregels aan te passen op wettelijke regelingen.
Artikel 10: Algemene procedureregels
In deze regels is vastgelegd welke procedure wordt doorlopen bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid of de nadere eisen regeling.
Artikel 11: Overige regels
In dit artikel is bepaald hoe de enkel- en dubbelbestemmingen zich tot elkaar verhouden.
5.3.4 Overgangs- en slotregels
In de overgangsregels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, waarin de benaming van het plan is geregeld.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Hoewel de gronden in het plangebied reeds bestemd zijn voor ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’ is een herziening noodzakelijk om de gewenste bouw- en gebruiksmogelijkheden te bieden. De herbestemming vindt plaats voor rekening van de gemeente Leudal. De overige aspecten, om tot uitvoering van het plan te komen, zijn voor rekening en risico van de initiatiefnemer, tevens toekomstig bewoner en exploitant. Hij heeft voor de uitvoering de benodigde financiële middelen gereserveerd. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het plan. Voor het overige zijn er geen gemeentelijke financiën met het project gemoeid. Overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 6 van de Wet ruimtelijke ordening is voor voorliggende ontwikkeling geen exploitatieplan noodzakelijk.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De bestemmingswijziging vindt plaats op een perceel dat reeds is bestemd voor ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’. De ontwikkeling sluit aan bij reeds bestaande functies in de omgeving. Daarnaast past de ontwikkeling in de geldende beleidskaders en zijn er geen milieuhygiënische beperkingen. Derhalve mag worden aangenomen dat tegen onderhavig plan geen overwegende bezwaren bestaan.
6.2.1 Dialoog
Het plan is besproken met de bewoners van de direct omliggende woningen. Uit de dialoog zijn wensen en bedenkingen naar voren gekomen over het waarborgen van de fundering ter plaatse van de woning aan de Rijksweg 10. Hiervoor is een functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – beschermingszone fundering’ opgenomen. Hiermee wordt geregeld dat de funderingsresten van de voormalige bebouwing aan de Rijksweg 12, die nodig zijn voor de stabiliteit van het pand aan de Rijksweg 10, niet verwijderd mogen worden en hier geen bouwactiviteiten mogen plaatsvinden. Verder heeft een aanpassing plaatsgevonden aan het esthetische uiterlijk van de achterzijde van het bedrijfsgebouw (hetgeen niet van belang is voor dit bestemmingsplan).
6.3 Procedure
Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘Rijksweg – Tramweg, Baexem’ wordt overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening in procedure gebracht. De reacties en resultaten worden te zijner tijd in de toelichting van het bestemmingsplan vermeld. Mochten zienswijzen hiertoe aanleiding geven, dan wordt het bestemmingsplan aangepast. De raad stelt het bestemmingsplan vast. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens nog zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tijdens deze ter inzage termijn bestaat de mogelijkheid beroep tegen het plan aan te tekenen bij de Raad van State.