Plan: | Nijken 18 te Roggel 2022 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP22RoNijken18-ON02 |
Initiatiefnemer is eigenaar van de locatie Nijken 18 te Roggel. Op deze agrarische bedrijfslocatie is het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer reeds vele decennia gevestigd. Vanwege de groei van het bedrijf is er een behoefte aan voorzieningen voor de huisvesting van in totaal 200 tijdelijke werknemers inclusief de reeds vergunde voorziening voor 30 personen.
Deze plannen zijn niet rechtstreeks mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Hiervoor dient het vigerende bestemmingsplan te worden gewijzigd om de realisatie van deze plannen mogelijk te maken.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dient de vigerende bestemming te worden gewijzigd, dit kan in de vorm van een herziening van het bestemmingsplan. Tijdens ambtelijk overleg tussen de gemeente Leudal en initiatiefnemer heeft de gemeente Leudal aangegeven dat ze vanuit het vigerende beleid geen belemmeringen zien voor onderhavig planvoornemen.
De als bijlage 1 bijgevoegde brief betreft de instemming van het College van B&W. Het plan is ook voorgelegd aan de gemeenteraad van Leudal met de mogelijkheid om te reageren. Hier is door de gemeenteraad geen gebruik van gemaakt.
Figuur 1: Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Zoals in bovenstaande figuur is te zien is het plangebied gelegen ten noorden van de kern van Roggel en ten zuiden van de kern Heibloem. Verder is het plangebied gelegen in het buitengebied aan de doorgaande weg N279 (Nijken).
Het plangebied Nijken 18 te Roggel is kadastraal bekend als gemeente Roggel, sectie H, nummers 1710, 2246, 2245, 2343, 301, 928, (ged.)
De locatie is gelegen binnen de plangrenzen van de gemeente Leudal. Ter plekke van het plangebied (locatie Nijken 18 te Roggel) vigeren meerdere bestemmingsplannen, te weten het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel' ter plaatse van het vigerende bouwvlak dat op 19 april 2017 is vastgesteld en het bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' van de gemeente Leudal, dat op 4 september 2019 is vastgesteld. Naast de uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van de huisvestingsplannen vigeert ook het bestemmingsplan .
De volgende bestemming is voor het plangebied van toepassing:
Enkelbestemmingen:
Dubbelbestemming:
Aanduidingen:
Het realiseren van het planvoornemen is niet mogelijk volgens de vigerende bestemmingsplannen. Binnen het vigerende bouwvlak (in zijn geheel gelegen binnen het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel' is het planvoornemen zowel vanuit de bouwregels (planvoornemen past ruimtelijk niet binnen het vigerende bouwvlak) en vanuit de gebruiksregels (huisvesting van in totaal 200 tijdelijke werknemers) is qua gebruik niet toegestaan. Om die reden wordt enerzijds het bouwvlak vergroot ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' gelegen ter plaatse van het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' (zodat de bebouwing toegelaten is) en anderzijds worden de gebruiksregels aangepast (zodat huisvesting van 200 tijdelijke werknemers mogelijk wordt gemaakt).
Daarnaast geldt het paraplu-bestemmingsplan 'Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal' (vastgesteld 13 juli 2021). Het doel van dit bestemmingsplan is als volgt:
'De gemeenteraad heeft daarom op 11 februari 2020 nieuwe uitgangspunten vastgesteld met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers. Op basis hiervan is het beleidskader opgesteld met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers en andere kamerbewoners. De term 'overige woonurgenten' wordt niet mee gebruikt. Een woonurgent is immers geen doelgroep op zich, maar geeft een (acute) behoefte aan van een woningzoekende. Woonurgentie kan ook binnen het reguliere woningaanbod (zelfstandige bewoning) aan de orde zijn. Wij kiezen er daarom voor om ons nieuwe beleid te richten op de huisvestingsvorm (onzelfstandige bewoning).
Aan de hand van dit nieuwe beleid kunnen initiatieven worden ontwikkeld, getoetst en gerealiseerd. Het beleidskader zal separaat door de gemeenteraad worden vastgesteld en dient als zelfstandig toetsingskader voor aanvragen omgevingsvergunning of verzoeken tot herziening van bestemmingsplan(nen).
Het voorliggende bestemmingsplan (ook paraplubestemmingsplan genoemd) heeft tot doel de bestaande afwijkingsregels van de vigerende bestemmingsplannen, met betrekking tot de huisvesting van internationale werknemers en andere kamerbewoners te laten vervallen, in zowel de kernen als het buitengebied (in de vigerende bestemmingsplannen van de bedrijventerreinen zijn géén afwijkingsmogelijkheden opgenomen). Deze vigerende bestemmingsplannen bevatten namelijk binnenplanse afwijkingsbepalingen die het mogelijk maken – binnen de voorwaarden van die bepaling(en) en mits ruimtelijk aanvaardbaar – huisvesting voor internationale werknemers én andere kamerbewoners te vergunnen en te (laten) realiseren, ook als die in strijd zijn met het nieuwe beleidskader. De aanpassing van de bestaande bestemmingsplannen is dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat plannen, in strijd met het nieuwe beleidskader, alsnog gerealiseerd kunnen worden.'
Onderhavig bestemmingsplan wordt aldus getoetst aan de nieuwe beleidsregels en middels onderhavig bestemmingsplan planologisch-juridisch vastgelegd.
Naast dit paraplu-bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied tevens het paraplubestemmingsplan 'Duurzame Energie'. Dit paraplu-bestemmingsplan heeft geen relatie met onderhavig planvoornemen.
Om het vigerende bestemmingsplan te kunnen wijzigen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Om te komen tot een goed en duurzaam plan, heeft er ambtelijk vooroverleg met de gemeente Leudal plaatsgevonden.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (Povi). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het vigerende bestemmingsplan 'Reparatie- en veegplan Buitengebied Leudal 2016' en de betreffende beleidsstukken/visies.
Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (behalve paragraaf 4.9). De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes.
Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:
1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
10. Beperken van klimaatverandering.
11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.
Toetsing
Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'.
In een uitspraak van 22 maart 2019 geeft de voorzieningenrechter aan dat het college de bouw en het gebruik van logies-verblijven voor 300 mensen in America terecht niet als stedelijk ontwikkelingsproject heeft aangemerkt (ECLI:NL:RBLIM:2019:2684). Het gebied waar logiesverblijven zouden worden gerealiseerd grensde in deze Limburgse zaak aan andere vakantieparken en een grootschalige bedrijfsloods met parkeervoorziening en werd omsloten door een provinciale weg. De bebouwing op het perceel werd grotendeels aan het zicht onttrokken door de aanleg van groene taluds en een groenstrook. Dit maakte dat de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel kwam dat het project naar zijn aard past binnen de omgeving.
Bij onderhavig planvoornemen is er sprake van de toevoeging van 170 personen die ook rechtstreeks op de provinciale weg zijn ontsloten en waarbij de bebouwing ook grotendeels aan het zicht is onttrokken. Derhalve is onderhavig planvoornemen vergelijkbaar en ook niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken.
Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie Limburg verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de provinciale Omgevingsvisie (POVI) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2014. In het POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied''.
Figuur 3: Uitsnede Povi met aanduiding plangebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Het planvoornemen is passend binnen deze aanduiding/zonering.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (geconsolideerde versie) specifieke regelgeving geldt. Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn ter plaatse van het plangebied geen bijzondere beschermingsgebieden in de verordening opgenomen.
Ontwerp-wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014
Een gedeelte van de omgevingsverordening treedt eerder in werking. Dit betreft aspecten over tijdelijke werknemers en de toepassing van SNF-normen. Deze toepassing geschiedt bij onderhavig planvoornemen.
Doorkijk Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is in december 2021 door Provinciale Staten van Limburg behandeld. Deze verordening zal pas met de inwerking treding van de Omgevingswet in werking treden. Ten aanzien van onderhavig planvoornemen kan worden aangegeven in relatie tot deze nieuwe verordening dat het planvoornemen passend is binnen de opgenomen beleidsdoelstellingen en algemene regels. Huisvesting van tijdelijke werknemers voor agrarische bedrijven in het buitengebied betreft goede ruimtelijke ordening. Hiervoor zijn specifieke instructieregels opgenomen ten aanzien van het toepassen van de SNF-normen. Dat is bij onderhavig planvoornemen gebeurd.
Op de website van de provincie Limburg is tevens het volgende opgenomen:
'De Provincie Limburg staat voor ‘een inclusieve, open en participatieve samenleving.’ Waar mogelijk leveren wij een bijdrage om de integratie van nieuwkomers te bevorderen. Wij helpen gemeenten om huisvesting te organiseren die voldoet aan het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).'
Tevens heeft de provincie Limburg beleid vastgesteld (visie internationale werknemers Limburg). Het gemeentelijke beleid sluit aan bij de in deze visie opgenomen provinciale doelstellingen en uitgangspunten (o.a. SNF-normen).
De provincie Limburg heeft tevens in het kader van vooroverleg aangegeven volledig achter onderhavig planvoornemen te staan. Tevens is de provincie Limburg nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het beleid van de gemeente Leudal zoals dat is vastgelegd in het paraplu-bestemmingsplan 'Huisvesting internationale werknemers en andere kamerbewoners in Leudal'.
Gelet op de uiteenzetting in deze paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, is voorliggend bouwplan daarmee niet in strijd.
In dit beleid is verwoord in welke gevallen medewerking wordt verleend aan intiatieven voor het huisvesting van tijdelijke werknemers zoals met onderhavig planvoornemen het geval is. Het planvoornemen van initiatiefnemer valt in de categorie 'grootschalige huisvesting'. Derhalve zijn onderstaande beleidsregels van toepassing:
6.1 Algemene regels voor grootschalige huisvesting
a. grootschalige huisvesting binnen woonkernen is niet toegestaan;
b. de huisvesting moet, los van de regels in deze beleidsnota, voldoen aan de overige regels van een goede ruimtelijke ordening;
c. er moet, los van de regels in deze beleidsnota, te alle tijden sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
d. van grootschalige huisvestingsconcepten is sprake bij het huisvesten van meer dan 30 personen. Voor het huisvesten van minder dan 30 gelden de regels van hoofdstuk 4.
e. wanneer de behoefte aan huisvesting van internationale werknemers niet meer noodzakelijk is, wordt de bebouwing verwijderd. Dit wordt als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning;
f. het aantal te huisvesten personen is gerelateerd aan de locatie met een maximum van 225;
g. in grootschalige huisvestingen mogen géén gezinnen met kinderen onder de 18 worden gehuisvest. Hiervoor is deze vorm van huisvesting niet geschikt. Deze huisvesting moet plaatsvinden in reguliere woningen bestemd voor eengezinshuishoudens;
h. huisvesting in (sta)caravans, tenten, auto's en vergelijkbaar niet is toegestaan. Op en/of bij (agrarische) bedrijven ook niet in woonunits;
i. per persoon is minimaal 10 m² verblijfsgebied aanwezig;
j. er mogen maximaal 2 personen per (slaap)kamer gehuisvest worden;
k. per vier personen moet een toilet en badruimte aanwezig zijn;
l. de accommodatie moet voorzien zijn van voldoende kookgelegenheid, minimaal 4 kookpitten Bij meer dan 8 personen 1 pit per 2 personen, Bij meer dan 30 personen minimaal 16 pitten;
m. de huisvesting moet voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, conform de meest actuele Nota Parkeernormen van de gemeente Leudal;
n. de huisvesting is enkel bedoeld voor short stay huisvesting;
o. de huisvesting moet voldoen aan regels van het Bouwbesluit 2012. Voor grootschalige huisvesting gelden de eisen van de logiesfunctie;
p. De huisvesting is enkel bedoeld voor internationale werknemers
Toetsing artikel 6.1:
a. De huisvesting is niet gelegen binnen een woonkern;
b. Het plan voldoet aan regels van goede ruimtelijke ordening. Vanuit milieuwetgeving zijn er géén onevenredige belemmeringen. Stedenbouwkundig gezien is een eenlaagse bebouwing inpasbaar en de impact op de omgeving is gering.
c. Uit de milieutoets is gebleken dat er géén onevenredige aantasting ontstaat van het woon- en leefklimaat van de omgeving.
d. Doordat meer dan 30 personen worden gehuisvest is sprake van een grootschalige huisvesting, welke hier inpasbaar is;
e. In de vergunning wordt een voorwaarde opgenomen dat wanneer de behoefte aan huisvesting van internationale werknemers niet meer noodzakelijk is, de bebouwing verwijderd moet worden. De uitbreiding van het bouwvlak mag enkel gebruikt worden voor de huisvesting van internationale werknemers en geen andere bedrijfsmatige activiteiten, dit vastgelegd in de regels;
f. Er worden in totaal minder dan 225 personen gehuisvest (200 personen);
g. In het bestemmingsplan en omgevingsvergunning wordt een voorwaarde opgenomen dat géén gezinnen met kinderen onder de 18 worden gehuisvest. Dit moet ook uit de aanvraag omgevingsvergunning blijken;
h. De huisvesting vindt plaats in een nieuw te realiseren kwalitatieve huisvesting;
i. Per persoon is 10 m² verblijfsgebied aanwezig;
j. Er worden maximaal 2 personen per slaapkamer gehuisvest;
k. Per 4 personen is een toilet en badruimte beschikbaar;
l. Er zijn per woonunit voldoende kookgelegenheden;
m. Op eigen terrein worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd.
n. De huisvesting wordt gebruikt worden voor shortstay, geen definitieve bewoning.
o. De huisvesting moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Dit wordt getoetst bij de aanvraag omgevingsvergunning;
p. De huisvesting is enkel bedoeld voor internationale werknemers, geen andere kamerbewoners: Dit zal tevens als voorwaarde in het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning worden opgenomen.
Artikel 6.2 Locatiecriteria
a. Grootschalige huisvesting binnen de bouwvlakken van agrarische bedrijven is in beginsel mogelijk. Grootschalige huisvesting op andere locaties liggen bij voorkeur in de kernrandzone (niet direct aangrenzend aan woonwijken) en de randen van bedrijventerreinen, in de nabijheid van de werkgelegenheidsgebieden. De locatie moet voorzien in goed verblijfsklimaat voor de tijdelijke werknemers;
b. In beginsel gaat het huisvesten van tijdelijke werknemers in bestaande complexen (en binnen de bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan) vóór nieuwbouw van huisvesting (op een locatie waar het bestemmingsplan dit niet mogelijk maakt). Dit om leegstand en verloedering te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan een leegstaand klooster, leegstaande stallen e.d. Is een leegstand gebouw niet geschikt te maken voor huisvesting, dan gaat sloop én nieuwbouw op de slooplocatie vóór op nieuwbouw op een nieuwe ‘braakliggende’ locatie. Indien de huisvesting nieuwbouw op een ‘nieuwe’ locatie betreft, wordt de voorwaarde gesteld dat op een andere locatie sanering moet plaatsvinden van oude gebouwen in gelijke omvang die hun functie hebben verloren. Dit geldt niet als huisvesting op eigen terrein nieuw wordt gerealiseerd, binnen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Er moet bij ieder initiatief sprake zijn van een integrale kwaliteitsverbetering.
c. de huisvesting krijgt geen generieke woonbestemming;
d. het openbare gebied moet de voorziening op een goede wijze kunnen ontsluiten, zowel voor autoverkeer, bussen als voor fiets- en voetgangers. Bij voorkeur nabij openbaar vervoer;
e. de gebouwen en bouwwerken hebben een goede ruimtelijke-stedenbouwkundige inpassing en een goede esthetische kwaliteit (ter beoordeling van de commissie ruimtelijke kwaliteit, ook al ligt de bebouwing in een welstandsvrij gebied);
f. de regels van de nota Kwaliteit zijn ook van toepassing (landschappelijke inpassingkwaliteitsbijdrage);
g. de grootte van de huisvesting (aantal personen) en het maximaal aantal huisvestingslocaties moet zijn afgestemd op de omgeving en de omliggende woonkern(en Dit betekent dat er een maximum gesteld kan worden aan het aantal huisvestingen, als hierdoor de belasting op een woonkern of de omgeving te groot wordt;
h. bij huisvesting bij het eigen bedrijf, moet de bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
i. Huisvesting op recreatieve locaties is niet wenselijk. Recreatieterreinen zijn bestemd voor toerisme en recreatie. De tijdelijke huisvesting van internationale werknemers op recreatieterreinen maakt een verblijf voor toeristen minder aantrekkelijk. Huisvesting op recreatieterreinen is alleen mogelijk indien de huisvesting op een óf te saneren óf te revitaliseren recreatieterrein plaatsvindt. Dit is tijdelijk mogelijk onder voorwaarde dat (een deel van) de inkomsten worden gebruikt om de sanering of revitalisering van het betreffende recreatieterrein te bekostigen. Zowel bij sanering als revitalisering is het van belang dat de planologische medewerking aan huisvesting van internationale werknemers aan een duidelijke termijn wordt verbonden (maximaal 5 jaar). Een combinatie van huisvesting en recreatieverblijf is niet toegestaan. Uitzondering op de tijdelijkheid is enkel mogelijk als blijkt dat de locatie, rekening houdend met de overige bouwstenen, geschikt gemaakt kan worden voor een permanente huisvesting van internationale werknemers. De recreatieve bestemming dient dan wel onttrokken te worden.
Toetsing artikel 6.2
a. De huisvesting moet binnen het bouwvlak liggen van het agrarische bedrijf: Om hieraan te kunnen voldoen moet het bouwvlak vergroot worden hetgeen onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt. Het oppervlak van het bouwvlak wordt vergroot van ca. 2.5 ha naar ca. 3.5 ha. De gemeente werkt mee aan de vergroting van het bouwvlak, maar wel onder de voorwaarde dat het uit te breiden gedeelte van het bouwvlak enkel gebruikt mag worden voor de huisvesting van internationale werknemers. Hierdoor wordt voorkomen dat op deze plek andere bedrijfsmatige activiteiten kunnen plaatsvinden. Reden om hieraan mee te werken is dat het bedrijf de werknemers nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering. Het betreft een jong, innovatief bedrijf dat een belangrijke werkgever is in Leudal. Onderhavige locatie is de beste locatie voor het bedrijf om de mensen te huisvesten. Initiatiefnemer woont zelf op de bedrijfslocatie en heeft aangetoond dat huidige huisvestingen geen overlast geven in de omgeving. Door het bouwvlak te vergroten vervalt de strijdigheid met het beleid dat de huisvesting buiten het bouwvlak is gelegen;
b. Op de locatie zijn geen bestaande gebouwen aanwezig waar huisvesting in kan plaatsvinden. Nieuwbouw is daarom mogelijk. Hiermee kan tevens direct een goede huisvesting, afgestemd op de wensen van de bewoners, worden gerealiseerd;
c. De huisvesting krijgt in het bestemmingsplan de aanduiding 'huisvesting internationale werknemers'. Regulier wonen is niet toegestaan;
d. De locatie is goed te bereiken en goed te ontsluiten;
e. De gebouwen en bouwwerken moeten een goede ruimtelijke-stedenbouwkundige inpassing en een goede esthetische kwaliteit hebben. Het conceptplan is voorgelegd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit en de Kwaliteitscommissie. Beide commissies hebben (onder voorwaarden) positief geadviseerd over het plan (in combinatie met de landschappelijke inpassing);
f. Het plan is positief beoordeeld door de Kwaliteitscommissie. De kwaliteitsbijdrage is vastgesteld;
g. De locatie kan het huisvesten van 200 personen goed dragen. Hierdoor zal geen onevenredige overlast voor de omgeving ontstaan, ook rekening houdend met de door initiatiefnemer gevoerde omgevingsdialoog en het nog te overleggen beheersplan;
h. Zie lid a;
i. Niet van toepassing. Het betreft geen recreatieve locatie.
6.3 Huisvesten bij het eigen bedrijf
In voorkomende gevallen heeft het de voorkeur van de ondernemer om de huisvesting voor internationale werknemers bij het eigen bedrijf te realiseren. In Leudal geldt dit vooral bij de agrarische bedrijven met arbeidsintensief werk. Dit heeft voordelen voor zowel de ondernemer als de werknemer zelf (bijvoorbeeld minder reistijd, goed beheer, goed toezicht, binding werkgever en werknemer). In het verleden heeft de vrees bestaan dat deze situatie kan leiden tot uitbuiting. In deze tijd van een ‘tekort aan tijdelijke werknemers’ is dit minder waarschijnlijk. De tijdelijke werknemers hebben snel een andere werkgever gevonden als ze minder tevreden zijn over de huisvesting. Desalniettemin wordt enkel meegewerkt aan grootschalige huisvesting als een ondernemer voldoende aannemelijk maakt dat de huisvesting voldoende kwaliteit heeft. Tevens zal hij, via een accountantsverklaring of vergelijkbaar, duidelijkheid moeten geven over huurprijs en op welke wijze deze betaald dient te worden. De huisvesting op eigen terrein moet afgestemd zijn op de behoefte van de eigen bedrijfsactiviteiten zijn en de omgeving moet deze huisvesting kunnen dragen. De huisvesting op eigen terrein is primair bedoeld voor eigen werknemers, die daadwerkelijk bij het betreffende bedrijf werken, aan te tonen middels een accountantsverklaring of vergelijkbaar. De huisvesting is afgestemd op de behoefte van het bedrijf. Voorzieningen mogen, bij leegstand, gedeeld worden met andere (agrarische) bedrijven. Grootschalige huisvesting is ook mogelijk op de locatie van een stoppende agrariër (vrijkomende agrarische bebouwing (vab)), mits de financiële middelen die gegenereerd wordt met de huisvesting van internationale werknemers worden gebruikt voor kwaliteitsverbeteringen, o.a. het saneren van bestaande gebouwen en bouwwerken.
Toetsing
Zoals ook al gesteld onder 6.2 heeft het bedrijf veel internationale werknemers nodig voor uw bedrijfsvoering (zie ook par. 3.2). Het oogsten van zacht fruit moet handmatig gebeuren om een goede kwaliteit te waarborgen. Om de internationale werknemers beter te kunnen binden aan uw bedrijf, is goede kwalitatieve huisvesting bouwen bij uw bedrijf noodzakelijk. Op deze locatie kan tevens goed toezicht worden gehouden (één van uw directeuren woont bij het bedrijf, een andere directeur om de hoek) en worden de woon-werkbewegingen grotendeels voorkomen. Ook ontstaat een goede binding met de werkgever. Ten aanzien van het inhouden van de huisvestingkosten wordt voldaan aan de normen van SNF. Hiermee wordt voldaan de de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet Aanpak Schijnconstructies en de bijbehorende Amvb.
Huisvesting aan derden is niet aan de orde.
6.4 Omgevingsdialoog
In dit onderdeel van het beleid staat samengevat dat er een goede omgevingsdialoog gevoerd moet worden.
Toetsing
Initiatiefnemer heeft in de zomer van 2021 een uitgebreide omgevingsdialoog gevoerd. De omwonenden binnen een straal van 350 meter zijn ingelicht over het plan en in de gelegenheid gesteld wensen en bedenkingen te uiten. De omwonenden staan niet onwelwillend tegenover het initiatief. Wel stelt één van de omwonende de voorwaarden dat de huisvesting niet verhuurd mag worden aan internationale werknemers die bij andere bedrijven werken en dat buiten het piekseizoen in de zomer (ca. 10 weken), de huisvesting voor maximaal 50% benut mag worden. Initiatiefnemer heeft aangegeven hierin mee te gaan. De omwonenden geven aan dat ze vertrouwen in initiatiefnemer hebben om mogelijke overlast te voorkomen.
6.5 SNF-norm
In deze voorwaarde is samengevat opgenomen dat een initiatief aan de SNF-normen moet voldoen.
Toetsing
Initiatiefnemer is SNF-gecertificeerd en zal dit blijven. De nieuwbouw die is voorzien zal aan alle onderdelen van deze certificering voldoen.
6.6 Lokale behoefte
De huisvester moet aantonen dat hij hoofdzakelijk de lokale behoefte bedient. Dit om te voorkomen dat in Leudal huisvesting wordt gerealiseerd voor bedrijven die niet in Leudal gevestigd zijn dan wel voor tijdelijke werknemers die niet in Leudal werkzaam zijn.
Toetsing:
Zie paragraag 3.2 waar nader op behoefte wordt ingegaan.
6.7-6.8 Beheer, registratie en toezicht, toezicht en handhaving
In dit onderdeel van het beleid stelt de gemeente Leudal voorwaarden hoe met beheer, registratie en toezicht moet worden omgegaan.
Toetsing
Inittiatiefnemer heeft hiervoor een beheerplan opgesteld waarin deze aspecten nader zijn uitgewerkt. De gemeente Leudal heeft dit plan in bezit en geaccordeerd.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het gemeentelijk beleid voor de huisvesting van tijdelijke werknemers.
De gemeente Leudal heeft op 2 februari 2010 haar structuurvisie vastgesteld. Op de kaart van deze structuurvisie is het plangebied gelegen in de 'Kleinschalige dekzandlandschapszone'. Hierover vermeldt de structuurvisie het volgende:
'De kleinschalige dekzandlandschapszone is gelegen ten noorden van Heythuysen en Roggel en loopt van Roggel door naar Neer. Ruimtelijke kenmerken zijn de kleinschaligheid met afwisselend woon- en landbouwkavels. Het landschap heeft een kleinschalig en besloten karakter.
Er is sprake van een hoge bebouwingsdichtheid in het gebied, met een concentratie langs de wegen. De ruimtelijke kwaliteiten van het gebied worden bepaald door de veel voorkomende bebouwing. De doorgaande wegen vormen vaak linten van bebouwing.
In het gebied is de Roggelse beek gelegen. Deze beek maakt, tezamen met de overige beken in de gemeente (die vooral in de Terrassenlandschapszone gelegen zijn) een belangrijk onderdeel uit van de ecologische en landschappelijke structuur. Behoud en versterking van de ruimtelijke, landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de beek staat dan ook voorop.
Voor dit gebied zijn de beleidsuitgangspunten voor de volgende thema's van toepassing:
• Wonen en Woonomgeving;
• Economie en Werkgelegenheid;
• Omgevingskwaliteit;
• Mobiliteit.
Onderhavig planvoornemen past binnen deze uitgangspunten van de gemeente Leudal.
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' (waarvan in casu sprake is) is de Nota Kwaliteit van kracht (in de structuurvisie Leudal en de Nota Kwaliteit Leudal is het Limburgs Kwaliteitsmenu vertaald).
In z'n algemeenheid betreft de Nota Kwaliteit een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Leudal toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijzen tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'.
Nota Kwaliteit in relatie tot planvoornemen
Onderhavig planvoornemen betreft een ingreep in het buitengebied ten opzichte van de bestaande situatie. De te bouwen nieuwe gebouwen dienen, voor zover mogelijk en noodzakelijk is, te worden voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing. Dit is een eis die voortvloeit uit Nota Kwaliteit.
Gezien de ligging van de nieuwe bebouwing, aansluitend aan en achter de aanwezige bebouwing (aanwezige loods en kas) en aansluitend aan het erf van initiatiefnemer, blijft er sprake van een ruimtelijk passende locatie.
De nieuwe bebouwing is beperkt zichtbaar vanaf de openbare weg en derhalve is een inpassing uitgewerkt (zie bijlage 2 van de regels). De Kwaliteitscommissie van de gemeente Leudal heeft dit landschapsplan beoordeeld en akkoord bevonden (zie bijlage 2).
Figuur 4: uitsnede landschapsplan van de uitbreiding van het bouwvlak
Kortom, aan de eisen die worden gesteld in de Nota Kwaliteit kan worden voldaan en derhalve vormt de Nota Kwaliteit geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Op 16 november 2010 heeft de gemeenteraad van Leudal ingestemd met de welstandsnota ‘Leudal’ en met ingang van 23 december 2010 is de welstandsnota in werking treden. Deze is inmiddels vervangen door de nota 2014-2020. In de welstandsnota wordt ten aanzien van het buitengebied van Leudal aangegeven dat het gebied in hoofdzaak bestaat uit (agrarische) bedrijven, woningen en overige bebouwing.
Ten aanzien van onderhavig plangebied wordt in de welstandsnota geen specifieke beschrijving opgenomen. Het plan dient te voldoen aan de algemene beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de nota te weten:
'Algemene gebiedstypologie
Dit gebied is overwegend in gebruik als agrarische gronden en natuurgebieden. Het is sporadisch bebouwd met incidentele objecten als agrarische bedrijfsgebouwen, vrijstaande oudere woningen aan historisch patroon van wegen, monumentale complexen zoals kasteel en/of boerderijen, (water) molens, recreatieve complexen en kleinschalige bedrijven. Het gebied is onderdeel van een grotere landschappelijke ordening van de beekdalzones en ontginningsgebieden. Opvallend zijn de visuele barrières van de Rijksweg N68 en de A2, spoorlijn, het kanaal Wessem – Nederweert.
Welstandsvisie
Het welstandsbeleid is vooral gericht op handhaving en versterken van de bestaande opzet binnen de bestaande landschappelijke gegeven. Daarnaast worden ook alternatieve (innovatieve) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande landschappelijke context kan in schaalgrootte sterk verschillen van de kleinschalige historische verkaveling en met boomgaarden en houtwallen omzoomde boerderijen. Bij de planvorming dient hiermee rekening te worden gehouden. Reclamevoering dient zorgvuldig behandeld te worden. De criteria zijn opgenomen in de welstandsnota ‘Leudal’. De gebiedsgerichte criteria kunnen een bijdrage leveren aan sturing naar de gewenste hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit voor de naaste omgeving maar ook voor de landschappelijke beeldwerking. Concrete criteria zijn beschreven in de beleidsnotitie ‘agrarische gebouwen in het buitengebied van Leudal’. In deze nota deze nota zijn gerichte regels opgenomen per staltype per gebied.'
Omdat onderhavig planvoornemen geen agrarisch gebouw betreft zijn de algemene criteria zoals opgenomen in de welstandsnota van toepassing.
Onderhavig planvoornemen is door de commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstandscommissie) beoordeeld en akkoord bevonden. Hieronder zijn uitsneden opgenomen van het voorgenomen bouwplan.
Figuur 5: Uitsneden bouwplan
In deze beleidsregels geeft het college aan op welke wijze invulling dient te worden gegeven aan het houden van een omgevingsdialoog door initiatiefnemers van plannen waarvoor een juridisch-planologische procedure moet worden doorlopen. In de beleidsregels worden indieningsvereisten voor aanvragen vastgelegd waarin wordt aangegeven welke bescheiden moeten worden ingediend bij aanvragen tot vaststelling van een bestemmings-, wijzigings- of uitwerkingsplan, danwel een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onderdeel handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening
Toetsing
Bij onderhavig initiatief wordt aan deze beleidsregel voldaan. De gemeente heeft een principeakkoord afgegeven voor het planvoornemen waarbij de aangeleverde stukken van de gevoerde omgevingsdialoog akkoord zijn bevonden.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied is zoals in hoofdstuk één beschreven gelegen in het buitengebied van Roggel aan de straat Nijken op twee kilometer afstand van de zuidelijk gelegen kern van Roggel. Dit betreft een provinciale weg in het buitengebied met veel verkeer. Er is sprake van een mix van (agrarische) bedrijven en burgerwoningen.
De bedrijfslocatie is reeds in haar huidige vorm vele jaren aanwezig. De bedrijfslocatie kenmerkt zich door de aanwezigheid van meerdere loodsen met erf, een kas en een bedrijfswoning. Ook is er reeds een huisvestingsvoorziening voor 30 personen in een bestaand bedrijfsgebouw aanwezig. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar het landschapsplan dat is bijgevoegd.
Figuur 6: Luchtfoto met aanduiding plangebied en omgeving
Bestaande situatie
Initiatiefnemer exploiteert al ca. 30 jaar op meerdere locaties in de gemeente Leudal een gespecialiseerd zachtfruitbedrijf. De zachtfruitkwekerij (een gezinsbedrijf dat inmiddels bestaat uit vier gezinnen) is gestaag gegroeid in deze periode. De teelten betreffen de volgende:
d. overig zachtfruit.
De oogst van frambozen en rode bessen is, zoals op alle locaties van initiatiefnemer, alleen maar handmatig mogelijk. Blauwe bessen worden door sommige kwekers machinaal geoogst. Initiatiefnemer doet dit niet. Initiatiefnemer verkoopt haar eigen zachtfruit rechtstreeks aan de klanten in binnen- en buitenland. Kwaliteit is hierbij een speerpunt voor initiatiefnemer. Het zachtfruit van initiatiefnemer behoort kwalitatief tot het topsegment. Om deze hoge kwaliteit te kunnen behalen, is handmatige oogst de enige mogelijkheid. In Nederland zal er met kwaliteit een verschil met de buitenlandse markt gemaakt moeten worden om te kunnen concurreren. Derhalve voorziet initiatiefnemer een verdere verschuiving naar handmatig oogsten.
Voor de exploitatie van de teelten zijn veel arbeidskrachten noodzakelijk. Initiatiefnemer zal hierbij hoofdzakelijk gebruik maken van arbeidsmigranten. De behoefte aan arbeidsmigranten is uit te splitsen in twee delen, te weten:
- de oogstperiode;
- overige maanden van het jaar.
Figuur 7: Uitsnede bestaande situatie
Planvoornemen
Initiatiefnemer heeft met name op de locatie Nijken 18 te Roggel (en de hierbij dichtbij gelegen velden) grote behoefte aan het kunnen huisvesten van meer dan 30 arbeidsmigranten. Met name tijdens de oogstperiode in de zomer is deze behoefte aanwezig. Op dit moment is er al behoefte aan ca. 200 personen.
In de huidige situatie maakt initiatiefnemer, voor zover de arbeidsmigranten niet zelf kunnen worden gehuisvest, gebruik van uitzendbureaus om arbeidsmigranten in te zetten. Ook probeert initiatiefnemer arbeidsmigranten op andere locaties onder te brengen (bij o.a. collega-bedrijven).
Het kunnen huisvesten van arbeidsmigranten op de eigen bedrijfslocatie is cruciaal voor de bedrijfsvoering van initiatiefnemer. Voor de bedrijfsvoering zijn arbeidsmigranten een absolute noodzaak. Om een goede, gemotiveerde arbeidsmigrant te kunnen vinden en houden is kwalitatief goede huisvesting noodzakelijk. De arbeidsmigrant kan heden ten dagen steeds meer kiezen waar hij/zij gaat werken. Kwaliteit vormt hierbij een steeds belangrijker aspect. Daarnaast zorgt gebruik making van arbeidsmigranten via een uitzendbureau ervoor dat de kosten hoger zijn met als gevolg dat de arbeidsmigrant zelf hier financieel aan het einde van de maand over het algemeen nadeel van heeft ten opzichte van huisvesting rechtstreeks bij de agrariër. Het gevolg hiervan is dat de arbeidsmigranten die rechtstreeks in dienst zijn bij initiatiefnemer en ook bij initiatiefnemer worden gehuisvest financieel voordeel hebben en hierdoor ook gemotiveerder zijn om goed werk te leveren. Dit is weer positief voor initiatiefnemer om efficiënt en concurrerend te kunnen blijven ondernemen in de toekomst.
Daarnaast is initiatiefnemer SNF-gecertificeerd.
Locatie nieuwe permanente huisvestingsvoorziening
De voorziening is niet geheel binnen het vigerende agrarisch bouwvlak van initiatiefnemer gelegen. De uitbreiding bedraagt 170 personen ten opzichte van de bestaande huisvestingsvoorziening. Gezien de oppervlaktenorm van 12-15 m2 per arbeidsmigrant is er behoefte aan een gebouw met een vloeroppervlakte van ca. 2.550m2 exclusief overkappingen en dergelijke. Initiatiefnemer wenst zes gebouwen van 1 bouwlaag te realiseren. In deze gebouwwen worden eenheden gemaakt voor 4 personen met daarbij alle noodzakelijke voorzieningen (keuken-woonkamer, slaapkamers, badkamer-wc, etc.). De slaapkamers zijn geschikt voor 1 danwel 2 personen. De overige voorzieningen (technische installaties) zullen waarschijnlijk centraler worden gecreëerd in deze nieuwe gebouwen.
Door de gebouwen ruimtelijk te laten aansluiten op korte afstand van het bestaande huisvestingsgebouw en bestaande bedrijfsbebouwing van Nijken 18, ontstaat er een clustering van bebouwing ten behoeve van huisvesting. Tevens is er door de voorziene ligging sprake van een ruime opzet waarbij er ook buitenruimte aanwezig is voor de arbeidsmigranten. Tevens kan er op korte afstand worden geparkeerd door de arbeidsmigranten.
De grootte van de uitbreiding van het bouwvlak wordt mede bepaald door het bouwplan. Door de gekozen eenlaagse bebouwing ontstaat er een geringe impact op de omgeving, maar is er wel een groter bebouwingsoppervlak noodzakelijk. Dit bepaalde mede de vergroting van het bouwvlak.
Overige aspecten
- De huisvesting svoorzieing wordt alleen gebruikt voor eigen tijdelijke werknemers van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer en dus niet voor verhuur aan collega-agrarische bedrijven of derden;
- buiten het piekseizoen (ca. 10 weken) in de zomerperiode tijdens de oogstperiode mag de huisvestingsvoorziening (bestaande uit meerdere gebouwen) op de locatie Nijken 18 slechts voor 50 % (= maximaal 100 personen op de gehele locatie) gebruikt worden. Dit is mede besloten op basis van de gevoerde omgevingsdialoog.
Behoefte
Hieronder zal nog inzichtelijk worden gemaakt hoe de arbeidsbehoefte eruit ziet. Gedurende de oogstperiode in de zomer (dan worden rode bessen geoogst en daarnaast ook nog overige gewassen zoals frambozen en blauwe bessen) is er sprake van een piekperiode. Deze loopt van medio juli tot september. De startdatum is voornamelijk afhankelijk van het weer en van het gewas en type ras.
Voor de oogst hiervan (in totaal ca. 60ha medio 2023 waarvan 40ha binnen een straal van 5km van Nijken 18) zijn minimaal 200 tijdelijke werknemers noodzakelijk. Per hectare wordt er ca. 20 ton fruit geoogst. Van de gewassen frambozen, rode bessen en blauwe bessen is sprake van een gemiddelde oogst per uur van ca. 7kg (frambozen: 5kg, rode bessen: ca. 15kg, blauwe bessen ca. 7kg). Van de ca. 45ha rode bessen is een globale oogst te verwachten van 900 ton. Dit levert een arbeidsvraag van ca. 60.000 uur. Dit betekent gemiddeld over 10 weken 150 personen gemiddeld. Voor de overige 15ha is ca. 8 ha. frambozen. Bij een oogst van ca. 160 ton levert dit een arbeidsbehoefte van ca. 80 personen op gedurende 10 weken. Voor de resterende ca. 7ha blauwe bessen komt een oogst vrij van ca. 70 ton. Dit levert een arbeidsbehoefte van ca. 25 personen op.
Aanvullend aan deze piek in arbeidsbehoefte is er nog sprake van overige werkzaamheden gedureden het gehele jaar, zoals gewasonderhoud, sorteerwerkzaamheden, snoeien, aansturend personeel, etc. Initiatiefnemer heeft het gehele jaar ca. 80 personen jaarrond in dienst.
De afgelopen jaren zijn er in de piekperiode met enige regelmaat ca. 300 personen tegelijkertijd werkzaam geweest voor initiatiefnemer terwijl het areaal kleiner is dan nu als ook in de toekomst het geval zal zijn. Derhalve is er voor 200 personen altijd behoefte. Omdat initiatiefnemer voor enkele tientallen werknemers nog andere kleine huisvestingsvoorzieningen beschikaar heeft en er tevens sprake is van enkele tientallen vaste werknemers die in een reguliere woning in de regio wonen is een totale huisvestingscapaciteit van 200 personen passend voor initiatiefnemer op de locatie Nijken 18 te Roggel.
Figuur 8: Uitsnede planvoornemen
Het ruimtelijk kader wordt gevormd door de agrarische bebouwing, de omliggende landbouwgronden, de overige bebouwing ((agrarische) bedrijven en burgerwoningen) en de openbare wegen.
Zoals hierboven reeds aangegeven wordt de nieuwe bebouwing (slechts één bouwlaag waardoor deze ruimtelijk qua impact slechts beperkt zichtbaar zal zijn) gerealiseerd direct aansluitend aan de bestaande bebouwing. Hiervoor wordt de aanwezige fruitboomgaard ter plaatse van het plangebied gerooid inclusief het verwijderen van de teeltondersteunende voorzieningen die aanwezig zijn.
Voor een verdere toelichting op de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar het bijgevoegde landschapsplan.
Kortom, de ruimtelijke effecten en ruimtelijke structuur zullen met onderhavig planvoornemen acceptabel zijn.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk onder andere de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Uitgangspunt van het Besluit bodemkwaliteit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om hier invulling aan te geven heeft het RIVM voor zeven bodemfuncties referentiewaarden ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit. Deze zeven functies worden gebruikt in het gebiedsspecifieke beleid.
Voor toepassing in het generieke kader zijn deze zeven functies samengevoegd tot twee bodemfunctieklassen: wonen en industrie. De functies moes- en volkstuinen, landbouw en natuur zijn niet ingedeeld in een klasse. Hiervoor is gekozen omdat in gebieden met een van deze functies alleen schone grond of baggerspecie mag worden toegepast. Dat willen zeggen: grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarden.
De bodemfunctieklassen beschrijven op hoofdlijnen het gebruik van de bodem in een gebied. Het indelen van een beheergebied in bodemfunctieklassen is de taak van gemeenten.
De bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Leudal is volgens het generieke beleid opgesteld en geeft het gewenst of toekomstig bodemgebruik weer. Binnen de bodemfunctieklassenkaart wordt onderscheidt gemaakt in bodemfunctieklassen. De bodemfunctieklasse overig: landbouw/natuur is toegekend aan het plangebied.
De huidige (Wro) bestemming van het perceel is 'Agrarisch'.
Aanvullend hier op heeft Aelmans ECO BV een historisch bodemonderzoek uitgeveord (NEN5725), zie bijlage 3. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'In het kader van de beoogde bestemmingsplan wijziging met het beoogde doel om huisvesting te realiseren voor arbeidsmigranten op de onderzoekslocatie gelegen te Nijken 18 te Roggel, is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek NEN-5725) uitgevoerd.
Het gedeelte van de onderzoekslocatie waar de voorgenomen realisatie wordt beoogd, is momenteel in gebruik als een containerveld, waarop rode bessen worden geteeld.
Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.
Omdat verder geen aanleidingen bestaan voor het aantreffen van bodemverontreinigingen, wordt de hypothese "onverdacht" voor de gehele onderzoekslocatie aangehouden.
Wij willen expliciet vermelden, dat het verlenen van een vergunning ter competentie is van het bevoegd gezag.'
Gelet op vorenstaande is een aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk en vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien.
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeente Leudal beschikt over eigen archeologiebeleid: Een archeologische beleidskaart voor de gemeente Leudal. Op deze beleidskaart is het plangebied grotendeels gelegen binnen een hoge archeologische verwachtingswaarde ('Waarde - Archeologie 5'). Aan de noordwestzijde is een deel van het plangebied aangeduid als water (hier heeft in het verleden een waterbassin gelegen en is de bodem derhalve tot op grote diepte verstoord.
Figuur 9: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Leudal
Ter plaatse geldt een vrijstellingsgrens van respectievelijk 1.000m2 en/of 40cm diepte. De grens wordt met het voorziene planvoornemen overschreden.
Er dient te worden opgemerkt dat in het verleden ter plaatse van het perceel waar de nieuwe bebouwing is voorzien diepgaande verstoring heeft plaatsgevonden. Naast het voorheen aanwezige waterbassin (waar een lage verwachtingswaarde geldt) is het plangebied/perceel reeds vele decennia intensief in gebruik voor zachtfruitdoeleinden. Hiervoor zijn meermaals teelten/aanwezige planten vervangen op het perceel. Bij de aanplant van planten (bijv. rode bessen) wordt voorafgaand aan de aanplant enerzijds beregening aangelegd (diepte sleuven werden hiervoor gegraven) en anderzijds werd het perceel geheel diepgespit (diepte ca. 80-90cm). Dit diepspitten (incl. bemesting, etc.) is van groot belang omdat het perceel vervolgens gedurende een lange periode (minimaal 10 jaar tot de volgende planten worden gezet) qua bodem niet verstoord wordt. Het is daarom voorafgaande aan de aanplant van nieuwe planten van groot belang om de gehele bodem tot grote diepte los te woelen en om te zetten. Dit heeft op het gehele perceel meermaals plaatsgevonden.
Hierdoor kan met zekerheid worden gesteld dat er tot een diepte van ca. 80-100cm sprake is van een verstoring van het perceel.
Omdat archeologische waarden niet volledig uitgesloten kunnen worden blijven de aanwezige dubbelbestemmingen behouden. Middels nader archeologisch onderzoek kan aangetoond worden dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn waardoor bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing. Derhalve is er een afweging gemaakt inzake externe veiligheid.
Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.
Situatie plangebied
In de nabije omgeving van het plangebied (binnen 500 meter) zijn geen leidingen en inrichtingen gelegen. Op een afstand van ca. 700meter van het plangebied ligt een (alcoholische drankenfabriek) aan de Kunneweg 9 te Roggel. Bij deze drankenfabriek vindt opslag plaats van alcohol, brandbare aromaproducten, zuren en basen. Verder is bij de drankenfabriek een ammoniakkoelinstallatie aanwezig met minder dan 200 kg ammoniak als koelmiddel. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) en het invloedgebied van voornoemde drankenfabriek.
Kortom, dit onderdeel vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen moet op grond van artikel 7 van het Bevt en artikel 12 van het Bevb het groepsrisico worden beoordeeld. In veel gevallen kan dat beperkt blijven tot een beschrijving van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, maar ook dan is het verplicht om het advies van de Veiligheidsregio te vragen. De verantwoording (en het advies van de VR) kan beperkt blijven tot een beschrijving van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De motivatie daarvoor moet in de toelichting staan: namelijk dat het GR niet toeneemt en lager is dan de oriëntatiewaarde of het GR is en blijft lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde.
Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt.
Op deze weg vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen van de stofcategorieën brandbaar gas en brandbare vloeistof. Andere stofcategorieën worden niet in betekenisvolle mate vervoerd.
Het invloedsgebied van de N279 is gekoppeld aan het vervoer van brandbaar gas en reikt tot 355 meter.
De in de omgeving van het bouwplan gelegen N279 is gelegen op een afstand van ca. 0,13 km van het plangebied. Over de provinciale weg N279 worden alleen gevaarlijke stoffen met een bestemming in de buurt vervoerd, bijvoorbeeld LPG, benzine en diesel voor tankstations en propaan voor diverse toepassingen in het buitengebied.
De nieuwe huisvestingsvoorziening voor tijdelijke werknemers (170 personen extra naast de reeds toegestane 30 personen) op de locatie Nijken 18 te Roggel ligt binnen het invloedgebied van de N279. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van de N279 vormt geen belemmering voor de locatie voor de huisvesting van tijdelijke medewerkers. Er wordt namelijk voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Door de ligging binnen het invloedgebied van de N279 dient er door het bevoegd gezag invulling gegeven te worden aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Nu de omvang van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico kan gelet op het bepaalde in artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Bij de beperkte verantwoording van het groepsrisico dient in elk geval ingegaan te worden op de aspecten bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Na ontvangst van het advies van de Veiligheidsregio Limburg Noord dient het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico op te stellen. De verantwoording van het groepsrisico dient opgenomen te worden in de toelichting van het bestemmingsplan dat de realisatie van de nieuwe huisvestingsvoorziening voor tijdelijke werknemers (170 personen extra naast de reeds toegestane 30 personen) op de locatie Nijken 18 te Roggel mogelijk maakt. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag in te gaan op het uitgebrachte advies van het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg Noord.
Beheersbaarheid en zelfredzaamheid
Bij het optreden van een BLEVE op de N279 ontstaat een drukgolf en hittestraling met scherfwerking en brand tot gevolg. Hierdoor vallen er veel slachtoffers en wordt de zelfredzaamheid van aanwezige personen negatief beïnvloed. Om dit te beperken wordt het volgende geadviseerd door de Veiligheidsregio:
- Overweeg het aanbrengen van een aarden wal (of ander afschermend element) tussen de huisvesting en de N279, met als doel rondvliegende scherven/puin af te schermen en de drukgolf af te buigen.
- Beperkt het glasoppervlak in de gevelconstructie gekeerd naar de N279.
- Voer de beglazing in de gevelconstructie gekeerd naar de N279 uit als gelaagd veiligheidsglas in een flexibele sponning. Het glas dient te voldoen aan klasse P2A conform NEN-EN 356 of gelijkwaardig, met als doel dat de effecten van buitenaf door scherfwerking worden beperkt. Het buitenoppervlak van de gevel- en dakconstructie gekeerd naar de N279 moet voldoen aan brandklasse B volgens de NEN-EN13501-1.
In onderhavige situatie wordt voor de laatste optie gekozen (toepassing gelaagd veiligheidsglas). Dit is tevens als voorwaardelijke bepaling in de regels van onderhavig bestemmingsplan toegevoegd.
Om veilig in de huisvesting te kunnen schuilen voor een toxische gaswolk, moet de mechanische ventilatie (indien aanwezig) voorzien zijn van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (bijvoorbeeld in de meterkast), zodat de ventilatie snel kan worden afgeschakeld. Situeer daarbij de inlaat van de mechanische ventilatie van de risicozijde af. Indien het gebouw geheel is voorzien van natuurlijke ventilatie, is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden.
De bestrijding van een incident met gevaarlijke stoffen op een vervoersroute is sterk afhankelijk van de plaats van het incident. Als de brandweer op tijd ter plaatse is en mogelijkheden heeft om met bluswater een eventuele brand te blussen of een vrijgekomen giftige stof ter verdunnen of neer te slaan, dan zijn de effecten beperkt te houden.
In andere gevallen kan een incident leiden tot een volledige uitstroom van de inhoud van de beschadigde tank op het vervoermiddel.
Het is daarom belangrijk dat daar waar vervoer van gevaarlijke stoffen door de woonkernen in Leudal plaatsvindt, de hulpdiensten toegang hebben tot de incidentlocatie en de beschikking hebben over voldoende bluswater.
Ter plaatse van het plangebied is het mogelijk om het plangebied vanuit meerdere zijden te bereiken (vastgelegd in de regels en verbeelding dat een ontsluitingsweg van minimaal de volgende afmetingen/eisen:
- Een minimale vrije breedte van 4,5 meter;
- Over een breedte van minimaal 3,5 meter verhard;
- Een minimale vrije hoogte van 4,2 meter;
- Geschikt voor motorvoertuigen met massa van minimaal 14.600 kg.
De zelfredzaamheid van personen in het plangebied is goed. De bestemmingen binnen het invloedsgebied zijn niet bedoeld voor mensen die zich moeilijk zelf in veiligheid kunnen brengen (kinderen, bejaarden). Tevens zijn er voldoende vluchtroutes voor aanwezige personen die van het incident weg leiden.
Verder is er bluswater aanwezig (groot bassin is direct aangrenzend aan het plangebied gelegen met een capaciteit van minimaal 90m3 per uur gedurende 4 uur lang) waardoor er snel geblust kan worden. Omdat een waterbassin wordt gezien als een secundaire bluswatervoorziening is in afstemming met de veiligheidsregio ervoor gekozen om een permanente zuigbuis aan te brengen ter hoogte van het aanwezige waterbassin (dat altijd minimaal 360m3 water bevat). Hiermee is de bluswatervoorziening gegarandeerd.
Verder zal de nieuwbouw worden voorzien van centraal uitschakelbare ventilatie.
Ook zal er in de taal van de aanwezige bewoners informatie worden verstrekt in de vorm van risicocommunicatie zodat iedereen op de hoogte is van de risico's als gevolg van externe veiligheid.
Er zal sprake zijn vanregulier (maandelijks) onderhoud en controle van de (brand)veiligheidsvoorzieningen in de huisvesting. Deze controles worden vastgelegd in een logboek.
Transportleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
In de omgeving van het plangebied bevinden zich binnen 500 meter van de grens van het plangebied geen transportleidingen. Gezien deze afstand vormen transportleidingen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Figuur 10: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied
Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Tevens gaan er geen hulpbehoevende personen (kinderen/bejaarden) verblijven in het plangebied. Hierdoor is de planontwikkeling, met inachtneming van de in de toelichting en planregens opgenomen voorwaarden, géén (extra) risico in het kader van externe veiligheid.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De regels die toezien op bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen Nbwet) zijn opgenomen in 'Hoofdstuk 2 Natura 2000-gebieden' van de Wet natuurbescherming.
De verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten (voorheen Ffwet) zijn in de Wet natuurbescherming opgenomen in 'Hoofdstuk 3 Soorten' en beschreven per beschermingsregime.
Op basis van de Wet natuurbescherming zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Te allen tijde geldt dat de algemene wettelijke zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven. Ook bij handelingen die wel noodzakelijk zijn geldt de zorgplicht.
Ten behoeve van het planvoornemen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
'Bij de quickscan, die is uitgevoerd ter plaatse van de beoogde bouw van huisvestiging voor arbeids-migranten aan de Nijken 18 te Roggel, is op de locatie geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen activiteit. Het plangebied kan tijdens de bloeiperiode van de bessenstruiken als foerageergebied dienen voor vogels en vleermuizen. Door de beoogde ontwikkeling zal dit gebied verloren gaan. Echter zal een nieuw bessenveld worden ingericht op een akker nabij de Roggelsche beek. Dit veld is circa 2,7 groter dan het huidige veld. Deze akker is nu als foerageergebied niet/minder geschikt, waardoor het verlies aan foerageergebied door de nieuwbouw ruimschoots wordt gecompenseerd. Tevens kan de locatie (incidenteel) gebruikt worden als leefgebied door de egel en het konijn. Voor beide soorten is geen sprake van essentieel leefgebied, is in de directe omgeving voldoende alternatief foerageergebied aanwezig en beide soorten zijn opgenomen in de bijlage van de Omgevingsverordening Limburg 2014, waardoor bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Limburg een vrijstelling geldt voor de aanvraag van een ontheffing voor de genoemde soorten.
Op basis van de quickscan wordt een aanvullend of nader onderzoek naar de aanwezige flora en fauna, voor de geplande activiteiten, niet noodzakelijk geacht. Voor de geplande activiteiten is op basis van de bekende gegevens geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.'
Kortom, op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van beschermde flora en fauna binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
Het planvoornemen heeft, als gevolg van de maatregelen zoals opgenomen in het inpassingsplan, een positief effect op ecologische waarden die aanwezig zijn binnen het plangebied.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Leudal'. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa 2,5 kilometer van het plangebied. Onderhavig planvoornemen voorziet in een bouwfase en in een gebruiksfase.
Hierdoor is er een beperkte toename van stikstof te verwachten als gevolg van het planvoornemen. De bouwfase is vrijgesteld. Ten aanzien van de gebruiksfase geldt dat hiervoor een stikstofberekening met Aerius is uitgevoerd, zie bijlage 5. Deze berekening is worst-case uitgevoerd door voor iedere persoon 4 bewegingen per dag in te rekenen 365 dagen per jaar. De conclusie van dit onderzoek is dat het planvoornemen geen significant negatief effect zal hebben op beschermde natuurgebieden.
Gelet op de beschikbare gegevens, het uitgevoerde onderzoek en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen, dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). Het planvoornemen zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, daarop een schadelijk effect hebben. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Beoordeling woon- en leefklimaat planvoornemen (huisvestingvoorziening 170 personen)
Voor deze beoordeling is het van belang de milieuaspecten geluid, stof, gevaar en geur te beoordelen.
Ten aanzien van geluid, stof en gevaar is reeds een beoordeling van dit aspect gemaakt in de aparte paragrafen van hoofdstuk 4 van onderhavige toelichting. Hieruit blijkt dat er voor deze aspecten een acceptabel woon- en leefklimaat te garanderen is ter plaatse van het plangebied.
Ten aanzien van het aspect geur kan worden gesteld dat er in de omgeving van het plangebied (honderden meters afstand) geen agrarische bedrijven (veehouderijen) zijn gelegen. Tevens wordt het plangebied omringd door geurgevoelige objecten aan alle zijden die reeds een toetspunt vormen voor veehouderijen op grotere afstand. Kortom, in het kader van geur kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Beoordeling externe effecten planvoornemen (huisvestingvoorziening 170 personen)
Ten aanzien van voorzieningen voor de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden gesteld dat deze gelijk te stellen is met de SBI-2008 code 5510 voor hotels en pensions. De grootste afstand betreft die voor geluid en betreft 10 meter. Binnen 10 meter van de rand van het plangebied zijn geen gevoelige objecten van derden gelegen, zie afbeelding hieronder. Tevens is vanwege de menging van functies (bedrijven, wonen, diverse wegen, overige functies) sprake van zogenaamd 'gemengd gebied' waardoor de richtafstand met 1 stap verlaagd kan worden. In onderhavig geval is dat niet noodzakelijk om aan de richtafstand te kunnen voldoen.
Spuitzones
Op 16 december 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan over spuitzones in bestemmingsplannen. Het is vaste rechtspraak dat een richtafstand moet worden aangehouden tussen agrarische bedrijvigheid met mogelijk gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en gevoelige functies als bijvoorbeeld huisvesting van werknemers. Deze richtafstand is 50 meter. In onderhavig bestemmingsplan is derhalve een 'spuitvrije zone' van 50 meter op de verbeelding opgenomen met een koppeling in de regels. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat voor de tijdelijke werknemers in de nieuwe huisvestingsvoorzieningen gegarandeerd.
Figuur 11: aanduiding bouwvlak met aanduiding afstanden tot derden
Tevens kan worden opgemerkt dat de ingangen van de nieuwe panden is gelegen aan de binnenzijde. De nieuwbouw zorgt daarmee ook voor een afschermende werking naar de omgeving.
Kortom, milieuzonering vormt gezien de aard van het planvoornemen en de ligging van gevoelige objecten en aanwezige bedrijven op (grote) afstand, geen belemmering voorde voorgenomen planontwikkeling.
Wet Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
'Niet in betekenende mate' NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Figuur 12: uitsnede berekening NIBM-tool
Met de NIBM-tool van Infomil is berekend bij welke toename van verkeer er sprake is van een NIBM-ontwikkeling. Hieruit blijkt dat onderhavig planvoornemen niet voorziet in een dergelijke hoeveelheid extra verkeer waardoor de conclusie kan worden getrokken dat het planvoornemen NIBM is.
Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is om die reden niet op onderhavig bouwplan van toepassing.
Onderhavig planvoornemen betreft het realiseren van een huisvestingsvoorziening voor 170 personen binnen het agrarisch bouwvlak. Het project leidt derhalve niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Conclusie luchtkwaliteit
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze bij het project rekening is gehouden met de ruimtelijk relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Allereerst wordt ingegaan op het provinciale waterbeleid.
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Op de kaarten van de gemeente Leudal van het Waterschap Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Leudal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Ter plaatse van de nieuwe bebouwing zal alleen huishoudelijk-sanitair afvalwater vrijkomen. Er zal hierbij conform gemeentelijke voorschriften een vetvangput met toebehoren worden aangelegd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal dit nader worden uitgewerkt incl. capaciteitsberekeningen.
Hemelwater dakverhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een hemelwatervoorziening (aanwezig waterbassin met noodoverloop op de omliggende in eigendom zijnde gronden, zie uitsnede landschapsplan).
Bij nieuwbouw dient 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=100.
De neerslag die afkomstig is van de nieuwe bebouwing, wordt in zijn geheel opgevangen.
Er is voorzien in de volgende nieuwe verhardingen:
- Nieuwe bedrijfsbebouwing (6 nieuwe huisvestingsgebouwen) ca. 3.300m2;
- Nieuwe erfverharding ca. 1.000m2.
De norm van het waterschap is 100mm.
De benodigde capaciteiten zijn:
- Nieuwe bedrijfsbebouwing (6 nieuwe huisvestingsgebouwen à 550m2) ca. 330m3;
- Nieuwe erfverharding ca. 100m3 (parkeerplaatsen worden met grastegels uitgevoerd waardoor hemelwater rechtstreeks infiltreert in de bodem ter plaatse);
Totaal: ca. 430m3
Capaciteit infiltratievoorziening (waterbassin) op het naastgelegen eigen terrein: ca. 7.500m3 (zie bijgevoegd luchtfoto voor de ligging aan de noordwestzijde). Deze capaciteit is voldoende om de 430m3 te kunnen bufferen. Tevens heeft het bassin een noodoverloop op de ruim 10ha omliggende fruitboomgaarden die in eigendom zijn van initiatiefnemer. Omdat het waterbassin wordt gebruikt voor het bevloeien van de eigen naastgelegen fruitboomgaarden wordt het vrijkomend hemelwater duurzaam gebruikt en infiltreert het ter plaatse in de bodem en behoeft er minder grondwater opgepompt te worden. Het bassin wordt deels 'gevuld' met vrijkomend hemelwater van bestaande bebouwing binnen het bouwvlak. Een deel van de aanwezige verharding wordt in de bestaande situatie reeds op een andere wijze afgekoppeld (zijdelingse afvloeiing, wadi). In het waterbassin is altijd sprake van een waterhoogte die lager is dan de hoogte van de dijk van het waterbassin. Initiatiefnemer zal er voor zorgen dat er altijd minimaal 430m3 ruimte beschikbaar is in het bassin.
Figuur 13: uitsnede luchtfoto
Figuur 14: Uitsnede kaart bodemdoorlatendheid Waterschap Limburg
Door de afdoende capaciteit van de infiltratievoorziening, behoeft voor wateroverlast op de bouwkavel en de aangrenzende percelen van derden niet te worden gevreesd.
Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en bijbehorende verharding niet te lozen op de riolering, wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.
Tevens blijkt dat de bodemdoorlatendheid ter plaatse van het plangebied goed te noemen is. Derhalve zal het hemelwater ter plaatse van bijv. de semi-verharde parkeerplaatsen goed infiltreren.
In de infiltratievoorzieningen zal alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan uiteraard geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd.
Conclusie water
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op geluidgevoelige objecten als gevolg van industrielawaai. Daarnaast kan er sprake zijn van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
De nieuwe huisvestingsvoorziening is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidgevoelig object. Er zijn echter geen spoorwegen in de nabije omgeving van het plangebied gelegen. Een nader akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet nodig voor onderhavige ontwikkeling.
De nieuwe huisvestingsvoorziening is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidgevoelig object. Gezien de afstand van het plangebied tot de nabij gelegen wegen (Nijken/N279 op een afstand van ca. 120-130 meter en Strubben op een afstand van ca. 75m) kan op basis van deze grote afstanden worden geconcludeerd dat waarschijnlijk aan de voorkeursgrenswaarde van 48dB voldaan zal worden. Om dit zeker te weten is door Aelmans ROM BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Hieruit volgt dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan aan de randen van het bouwvlak.
Kortom, wegverkeerslawaai vormt voor onderhavig planvoornemen geen belemmering en een goed woon- en leefklimaat in de huisvestingsvoorziening is gegarandeerd.
De nieuwe huisvestingsvoorziening is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Activiteitenbesluit een geluidgevoelig object. Omdat het plangebied niet is gelegen in de geluidscontour van omliggende bedrijven (bij paragraaf 4.4 is de afbeelding bijgevoegd met daarop de afstanden tot omliggende locaties) kan op basis van de richtafstanden een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. De omliggende bedrijven betreffen op het Strubben het eigen bedrijf van initiatiefnemer met een richtafstand van 30 meter (afstand bedraagt meer dan 75 meter) en op Nijken 11a een niet-agrarisch bedrijf (magazijn van een kledingbedrijf) waar het bestemmingsplan categorie 1-2 bedrijven rechtstreeks toelaat en daarmee ook een richtafstand heeft van 30 meter terwijl de afstand ca. 40 meter tot het plangebied bedraagt.
Met betrekking tot de geluidbelasting van onderhavige ontwikkeling op geluidgevoelige objecten in de omgeving is in de paragraaf van de milieuzonering reeds aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige toename van de geluidbelasting op deze gevoelige objecten met zich meebrengt.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
Onderhavig planvoornemen voorziet mogelijk tot de aanleg van extra nutsvoorzieningen. Daarnaast is ter plaatse van het plangebied sprake van de aanwezigheid van alle nutsvoorzieningen waar eventueel op kan worden aangesloten.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Het planvoornemen (bouw nieuwe huisvestingsvoorziening voor 170 personen) leidt tot een toename van verkeer. De bestaande inrit van de bedrijfslocatie Nijken 18 te Roggel is van voldoende omvang dat deze niet gewijzigd hoeft te worden. Tijdens de 10 weken waarin de voorziening volledig bezet zal zijn zal sprake zijn van gecombineerd vervoer. Tevens zal er veel gebruik worden gemaakt van alternatieve vervoerswijzen (fiets, te voet). Ook zal sprake zijn van gecombineerd vervoer (4 personen per auto of zelfs nog meer bij busjes). Daarnaast vindt het vervoer in de huidige situatie ook reeds plaats omdat de personen werkzaam zijn op de locatie. Deze bewegingen zullen in de nieuwe situatie niet meer aanwezig zijn.
De extra verkeersbewegingen die er per dag extra komen (op basis van bovestaande enkele tientallen extra bewegingen) vormen geen probleem voor de aanwezige weg N279. Ook de bestaande inrit van de bedrijfslocatie behoeft als gevolg van het planvoornemen niet gewijzigd te worden. Hieronder is weergegeven hoe de interne route vanaf de inrit naar de huisvestingsvoorzieningen is voorzien.
Figuur 15: uitsnede plan met aanduiding interne verkeersroute + parkeerplaatsen
Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er sprake zijn van extra parkeerbehoefte. Door de realisatie van het grotere erf is er ruim voldoende ruimte beschikbaar om 96 (+50) extra auto's te kunnen parkeren. Deze ca. 146 stuks is ruim voldoende om aan de parkeerbehoefte voor de 170 personen te voldoen. De norm die toegepast moet worden bij huisvesting van tijdelijke werknemers betreft confrom de Nota Parkeernormen van de gemeente Leudal 0,6 parkeerplaatsen per persoon. Dit betekent dat er in onderhavige situatie 170 x 0,6 = 102 parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. Zoals hierboven beschreven en hieronder en hierboven is weergegeven zijn deze aantallen parkeerplaatsen aanwezig (ca. 146). Hierdoor kan parkeeroverlast op de openbare weg worden uitgesloten. Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Figuur 16: Uitsnede bouwplan met aanduiding parkeerplaatsen
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen.
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing.
In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze worden verder uitgewerkt in de aanvraag voor omgevingsvergunning.
Toetsing van de plannen voor het vergroten van het bouwvlak van het agrarische perceel aan de Nijken 18 te Roggel met ca. 1 ha, enkel ten behoeve de realisatie van een huisvesting voor internationale werknemers (ten behoeve van short stay), aan de genoemde criteria voor de m.e.r.-beoordelingsprocedure, heeft tot de conclusie geleid dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen. Hierdoor is het opstellen van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk
Het bestemmingsplan 'Nijken 18 te Roggel' van de gemeente Leudal bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding (schaal 1: 2.000).
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
1. er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
2. er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
3. er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan . Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
Toelichting
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld.
Verbeelding
Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1: 1.000.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De voorliggende bestemmingsplanprocedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.
Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën.
Er is geen planschaderisicoanalyse gemaakt omdat eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade er niet voor zullen zorgen dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen in het geding komt.
Tussen de initiatiefneemster en de gemeente Leudal wordt een anterieure overeenkomst gesloten, zodat eventuele reële aanvragen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefneemster komen. Omdat er sprake is van een toename van bedrijfsbebouwing met meer dan 1.000 m² is sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Dit is verwerkt in de anterieure overeenkomst waarin ook de kosten/vergoeding in het kader van het LKM is verwerkt.
Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Omgevingsdialoog
Initiatiefnemer heeft plan met de omgeving (ca. 300m vanaf het plangebied) gesproken (in zomer 2021). De omgevingsdialoog is uitgewerkt (incl. handtekeningen) en aan de gemeente Leudal overhandigd. Hieruit kwam naar voren dat er draagvlak voor het plan is in de omgeving. Zij hebben ook ter bevestiging hun handtekening gezet. Vanuit de omgeving zijn derhalve geen bezwaren te verwachten.
Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.
De gemeente Leudal heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplan -procedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zullen leggen maar meteen over zullen gaan tot de formele bestemmingsplanprocedure en daartoe het ontwerp ter visie zullen leggen. Het voorontwerpplan wordt gebruikt in het kader van het wettelijk vooroverleg.
Formele procedure
Algemeen
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ...-...-2022 tot en met ...-...-2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.