Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Bergerstraat 34' met identificatienummer NL.IMRO.1640.BP20NeBergerstr34-VG01 van de gemeente Leudal.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 achtergevel:
de van de openbare weg en/of fiets- en voetpad afgekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.7 achtergevelrooilijn:
denkbeeldige lijn van de achtergevel van een hoofdgebouw (evenwijdig aan de openbare weg), die is doorgetrokken naar de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel, met dien verstande dat:
- indien op het bouwperceel sprake is van een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, met bijbehorende bouwwerken, de woning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van één achtergevelrooilijn;
- indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een (niet gekoppeld) bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
- indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen met bedrijfsgebouwen op een gekoppeld bouwperceel, een bedrijfswoning op ieder afzonderlijk bouwvlak als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, een paardenhouderij hieronder begrepen.
1.9 agrarisch hulpgebouw:
een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten het agrarisch bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.
1.10 ambachtelijk bedrijf:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.11 antenne-installatie:
zendinstallatie ten behoeve van telecommunicatie.
1.12 appartementenhotel:
een gebouw dat bestaat uit wooneenheden, al dan niet deel uitmakend van een hotel, uitsluitend bestemd om te dienen als recreatief woonverblijf voor een persoon, gezin of andere groep personen, die daar geen hoofdwoonverblijf hebben.
1.13 bebouwde kom:
het gebied dat door zijn 'samenhangende woonbebouwing' als bebouwde omgeving wordt aangemerkt. De aard van de omgeving is hierbij bepalend. Het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft is hierbij niet maatgevend.
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.15 bed and breakfast:
een binnen een (bedrijfs)woning gelegen voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de betreffende bestemming, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Een bed & breakfast functioneert door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan. Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid, zonder kookgelegenheid.
1.16 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.17 bedrijf aan huis:
het verrichten van een bedrijfsmatige activiteit dan wel naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerk(en) met behoud van het wonen als overwegende functie kan worden uitgeoefend, zulks met uitzondering van:
- erotisch getinte bedrijvigheid
- detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten.
1.18 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten.
1.19 bedrijfsvloeroppervlak:
de totale overdekte vloeroppervlakte van de begane grond en eventuele verdieping(en) van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.20 bedrijfswoning:
een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.21 beeldkwaliteit:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
1.22 beperkt kwetsbaar gebied:
- .
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
- dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen, met uitzondering van kantoorgebouwen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
- hotels en restaurants, met uitzondering van hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
- winkels, met uitzondering van complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, met uitzondering van kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- bedrijfsgebouwen, met uitzondering van gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn;
- objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
- objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.23 beroep aan huis:
een beroep of het verlenen van diensten op administratief, consument verzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Detailhandel, anders dan beperkte verkoop van artikelen verbandhoudende met de activiteiten, is niet toegestaan.
1.24 bestaand:
- bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een omgevingsvergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
- bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn krachtens een omgevingsvergunning of krachtens een omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd.
1.25 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, met uitzondering van overkappingen.
1.28 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.29 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.31 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.34 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.35 buitenopslag:
het opslaan van goederen in de buitenlucht.
1.36 chalet:
een gebouw, geen recreatiewoning zijnde en niet fungerende als hoofdverblijf, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door één persoon of meerdere personen, die elders zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, met dien verstande dat het gebouw geen vaste verankering aan de grond heeft en binnen 24 uur demontabel is alsmede grotendeels uit hout of kunststof bestaat.
1.37 co-vergisting:
het gelijktijdig vergisten van verschillende biomassastromen in een vergistingsinstallatie tot eindproducten krachtens de Meststoffenwet, waarbij biogas, elektriciteit en warmte als bron voor duurzame energie wordt geproduceerd. Het bewerkingsprocedé bestaat uit het vergisten van tenminste 50% dierlijke mest aangevuld met eigen of van derden afkomstige co-substraten (organische materialen zoals maïs, gras, glycerine, restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie).
1.38 containerveld:
een specifieke vorm van een permanente teeltondersteunende voorziening waarbij grond is voorzien van een afdeklaag van plastic, antiworteldoek, beton en/of andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.
1.39 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon of architectuur. Archeologische waarden zijn hieronder begrepen.
1.40 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horecabedrijven.
1.41 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.42 erotisch (getint) bedrijf:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een erotisch (getint) bedrijf wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.43 evenementen:
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak.
1.44 extensief recreatief medegebruik:
recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten die geen specifiek beslag leggen op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden met wegbewijzering en rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair.
1.45 extensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig houden van dieren waarbij kleine groepen dieren gevoed worden op grote oppervlaktes land.
1.46 extensiveringsgebied:
een gebied waarbinnen het primaat ligt bij verbetering van groene en blauwe waarden en van de milieukwaliteit en waarbinnen op grond van de regels beperkingen gelden ten aanzien van de ontwikkeling van intensieve veehouderij. Uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van een intensieve veehouderij is binnen een extensiveringsgebied niet toegestaan. Bestaande bouwmogelijkheden binnen het bestaande onbenutte bouwvlak én ter plaatse van het extensiveringsgebied blijven behouden.
1.47 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.48 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder):
hieronder worden verstaan gevoelige functies ten aanzien van: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen.
1.49 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf.
1.50 gevellijn:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die als uitgangspunt geldt bij het bepalen van de situering van een nieuw te realiseren woning.
1.51 gevoelig object:
object waar personen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven;
1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel, niet zijnde een intensieve veehouderij of intensieve graasdierveehouderij. Een grondgebonden agrarisch bedrijf betreft bijvoorbeeld een melkveehouderij (met niet meer dan 200 melkkoeien), een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf.
1.53 hobbymatig:
het niet-bedrijfsmatig, niet-commercieel maar als vrijetijdsbesteding uitvoeren van activiteiten. Vanuit deze activiteiten wordt geen hoofdinkomen gegenereerd.
1.54 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien op een perceel een (bedrijfs)woning aanwezig is, wordt deze (bedrijfs)woning gezien als hoofdgebouw;
1.55 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.56 intensieve veehouderij:
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt onder andere gedoeld op varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, vleesstieren, (vlees)geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders of een combinatie daarvan.
1.57 kamerbewoning:
een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welke niet valt aan te merken als het verstrekken van logies. Kamerbewoning wordt alleen toegestaan in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken.
1.58 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.59 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.60 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.
1.61 kernrandzone:
een zone van 200 meter rond de kern.
1.62 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, bevattende bedrijvigheid van milieucategorie 1 en agrarische bedrijvigheid van milieucategorie 1 en 2, bij een andere hoofdfunctie en met een maximale Standaard Verdiencapaciteit van € 25.000 per jaar, dan wel een omvang van maximaal 0,75 arbeidsjaar.
1.63 kortlopend evenement:
een jaarlijks terugkerend evenement met een duur van meer dan 1 dag tot maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken.
1.64 kraamstal:
stal ten behoeve van de stalling van dieren gedurende de periode van het kraamproces.
1.65 kunstwerken:
overige bouwwerken van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.
1.66 kwaliteitscommissie:
de commissie (of diens opvolger) belast met de advisering van het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van (bouw-)activiteiten en compensatiemaatregelen.
1.67 kwetsbare object:
- woningen, woonschepen en woonwagens, met uitzondering van:
- verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare;
- dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- kantoorgebouwen en hotels met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bedrijfsvloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.68 Limburgs Kwaliteitsmenu:
het Limburgs Kwaliteitsmenu 2012, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering, met daarin verwerkt de aanpassingen zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 2 januari 2012 en alle aanpassingen die daarin nog verwerkt zullen worden.
1.69 mestverwerking:
het proces om (drijf) mest af te breken door onder andere mestvergisting om te zetten in nieuwe en bruikbare producten zoals energie uit biomassa of te bewerken tot kwalitatief hoogwaardige meststoffen.
1.70 Nota kwaliteit:
de Nota Kwaliteit van de gemeente Leudal, waarin de uitgangspunten waarbinnen de gemeente initiatiefnemers voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leudal een kwaliteitsbijdrage gaat vragen, ter uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu, zoals opgenomen als 'Bijlage 1 Nota Kwaliteit' bij deze regels.
1.71 ondergeschikt bouwdeel:
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend deel (maximaal 1 meter) van een bouwwerk.
1.72 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die niet zelfstandig functioneert, maar dient als aanvulling op en ter ondersteuning van een andere (hoofd)functie.
1.73 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.74 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde:
werken, geen bouwwerken zijnde, die onder peil plaatsvinden.
1.75 onderkomen:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.76 openbare weg:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen inclusief bermsloten (tertiare watergang/C-watergang) of zijkanten. Tot de openbare weg behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen/-terreinen. Watergangen met een primaire (A-watergang) of secundaire (B-watergang) functie behoren niet tot de openbare weg.
1.77 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.78 overkapping:
een gebouw met minimaal een open wand.
1.79 paardenbak:
Een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden. Een paardenbak is al dan niet omheind door een constructie van enige omvang met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter.
1.80 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.81 parkeervoorziening:
elke al dan niet overdekte stallinggelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer.
1.82 parkeren:
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
1.83 peil:
- Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
- Voor gebouwen in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw.
- In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.84 permanente bewoning:
het gebruiken van een woning ten behoeve van hoofdverblijf, hetgeen aantoonbaar dient te zijn middels controle van de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en / of het geheel van feiten en omstandigheden.
1.85 POL belangen:
(ruimtelijke) belangen waarvan de provincie met haar Provinciaal OmgevingsPlan heeft aangeven dat die op provinciaal niveau van belang zijn.
1.86 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met/voor een ander tegen vergoeding.
1.87 recreatiewoonverblijf:
een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.
1.88 ruimtelijke kwaliteit:
de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van verschillende belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
1.89 schuilgelegenheid:
een bouwwerk dat een dier de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij het dier vrij in en uit kan lopen.
1.90 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
- een prostitutiebedrijf; waaronder begrepen een erotische massagesalon;
- een seksbioscoop of sekstheater;
- een seksautomatenhal;
- een seksclub of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.91 stacaravan:
onderkomen dat uitsluitend of in hoofdzaak dienst doet of kan doen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meerdere personen die elders zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch niet bestemd is om regelmatig op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een motorvoertuig te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan aangebrachte wijzigingen en/of voorzieningen niet meer geschikt zijn om te worden verreden, wordt het aangemerkt als stacaravan.
1.92 stedenbouwkundig beeld:
het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa's, de gevelindelingen, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvormen in zijn omgeving.
1.93 straatmeubilair:
op, aan of boven de openbare weg respectievelijk openbare ruimte geplaatste of hangende goederen, waaronder begrepen zitbanken, lantaarnpalen, prullenbakken, fietsenrekken, bloembakken-/potten, spandoeken, vlaggenmasten, (uithang-)borden, abri's, bushaltes, (straat-)verlichting en dergelijke.
1.94 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen/constructies (inclusief containervelden) met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product. Afdekfolie alléén, dus zonder enige constructie, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gezien als een teeltondersteunende voorziening waarvoor de regelingen zoals opgenomen gelden.
1.95 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen waarvan de hoofdconstructie niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig zijn (al dan niet in een aaneengesloten periode) en na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd. Ter verduidelijking: regenkappen mogen permanent aanwezig zijn maar de afschermende folie/het plastic niet meer dan 6 maanden per jaar.
1.96 trekkershut:
een hut met slaapgelegenheden en eventuele andere voorzieningen waarvoor een bouwvergunning is vereist en die dienst doet als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.97 tuin:
omheind of afgeperkt stuk grond, behorende bij een hoofdgebouw en/of woning, dat is ingericht met (open) water en/of waterhuishoudkundige voorzieningen, groen en/of groenvoorzieningen en/of verharding(en) ten behoeve van het gebruiksgenot en ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw en/of woning.
1.98 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan "Bergerstraat 34" bestaande uit de digitale en analoge verbeelding met NL.IMRO.1640.BP20NeBergerstr34-VG01.
1.99 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, bed & breakfast, kampeermiddel, trekkershut of camper, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.100 verkoopstandplaats:
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
1.101 vloeroppervlakte:
de oppervlakte van ruimtes binnen een gebouw ten behoeve van een in het bestemmingsplan benoemde vorm van gebruik.
1.102 voorgevel:
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.103 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de gevel(s) van het hoofdgebouw die grenzen aan openbare wegen, fiets en/of voetpaden tot aan de perceelsgrenzen, met dien verstande dat:
- indien op het bouwperceel sprake is van een bedrijfswoning met bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien op het bouwperceel sprake is van een woning met bijgebouwen, de woning, niet zijnde een bedrijfswoning, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden;
- indien sprake is van een hoek(bedrijfs)woning, sprake is van twee voorgevelrooilijnen;
- indien sprake is van meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, de (bedrijfs)woning die het dichtst bij de openbare weg, fiets en/of voetpaden ligt, als hoofdgebouw in de zin van de onderhavige begripsbepaling aangemerkt moet worden.
1.104 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer alsmede kleinschalige (ondergrondse) voorzieningen voor afvalverzameling.
1.105 waterhuishoudkundige voorzieningen:
waterhuishoudkundige voorzieningen zijn voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.
1.106 weg:
een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.
1.107 wet/wettelijke regelingen
indien en voor zover in de regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
1.108 woning(en)
onder 'woning' wordt verstaan een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarbij de volgende type woningen worden onderscheiden:
- aaneengebouwde woning: een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een appartementencomplex en niet onderling gekoppeld.
- bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar ge!et op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.
- gestapelde woningen: woningen waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd.
- halfvrijstaande woning: een woning waarvan het hoofdgebouw met één gevel gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
- hoekwoning: woning gelegen op de hoek van twee openbare wegen, fiets- en/of voetpaden.
- levensloopbestendige woning: een woning die het mogelijk maakt ook aan het eind van de menselijke levensloop zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, al dan niet met gebruik van zorg, waarbij de zogenaamde primaire verblijfsruimtes (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op de begane grond bevinden.
- recreatiewoning/recreatiewoonverblijf: een gebouw, geen bouwkeet, (sta-)caravan, chalet of bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor tijdelijk recreatief verblijf door een persoon, (deel van een) gezin of een groep mensen en dat niet fungeert als hoofdverblijf.
- vrijstaand geschakelde woningen: minimaal 2 vrijstaande woningen waarbij de woning met de zijgevel van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aaneengebouwd is aan de aan de andere zijde gelegen zijgevel van een hoofdgebouw.
- vrijstaande woning: een woning die noch met het hoofdgebouw noch met een bijbehorend bouwwerk gekoppeld is aan het hoofdgebouw op een naastgelegen perceel.
- zorgwoning: een nultredenwoning met (extramurale) zorggarantie op maat.
1.109 woonurgent:
de dringende noodzaak om te beschikken over een woonruimte waarbij een woningzoekende op basis van een beschikking in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt ingedeeld.
1.110 zijgevel
de gevel van een woning die qua vormgeving van de woning en het perceel alsmede de situering ten opzichte van de omliggende bebouwing niet als voorgevel of achtergevel wordt aangemerkt.
1.111 zijgevellijn
een als zodanig op de verbeelding aangeduide bouwgrens die loopt langs de zijgevel van een hoekwoning tot aan de bouwperceelgrens.
1.112 zolder
ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine of gebogen daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de betreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine of windmachine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine of windmachine.
2.7 afstand tot de bouwperceelgrens:
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - 3
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor ‘Agrarisch met waarden – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met een agrarische bedrijfsvoering;
- agrarisch grondgebruik;
- extensief recreatief medegebruik;
- landschappelijke inpassing,;
met de daarbij behorende:
- groenvoorzieningen;
- voorzieningen van algemeen nut;
- waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 13 lid 1.
3.2.1 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken, behoudens hetgeen bepaald in
artikel 3 lid 2.2, is niet toegestaan.
3.2.2 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
- Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend in de vorm van transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen, met een maximale bouwhoogte van 2 meter worden gebouwd. Ten aanzien van de verschijningsvorm kan het bevoegd gezag advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de sociale veiligheid;
- ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
- ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- ter waarborging van de externe veiligheid;
- ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 1 Nota Kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren, met uitzondering van jagershutten en hoogzitten, buiten het bouwvlak ten behoeve van het houden van dieren, onder de voorwaarden dat:
- de schuilgelegenheid bestaat uit een overdekte ruimte met maximaal 3 omsloten wanden;
- de goothoogte van de schuilgelegenheid maximaal 3 meter bedraagt;
- de bouwhoogte van de schuilgelegenheid maximaal 4,5 meter bedraagt;
- de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 30 m² bedraagt;
- aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak c.q. de bestemming geen ruimte is voor schuilgelegenheden;
- de schuilgelegenheid noodzakelijk is in het kader van dierenwelzijn;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 3;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.2 Agrarische hulpgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van het realiseren agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- de goothoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 3 meter bedraagt;
- de bouwhoogte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 4,5 meter bedraagt;
- de oppervlakte van het agrarisch hulpgebouw maximaal 100 m² bedraagt;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 3;
- aangetoond wordt dat de realisering van het agrarisch hulpgebouw nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden.
3.4.3 Paardenbakken
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak of stapmolen buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- per agrarisch bedrijf maximaal 1 paardenbak of stapmolen is toegestaan ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij;
- de paardenbak of stapmolen op minimaal 50 meter tot woningen van derden wordt gesitueerd;
- de bouwhoogte van een omheining rondom de paardenbak of stapmolen niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
- de omvang van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 1.000 m²;
- lichtmasten bij de paardenbak of stapmolen niet zijn toegestaan;
- de paardenbak of stapmolen landschappelijk wordt ingepast.
3.4.4 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 voor het realiseren van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak onder de voorwaarden dat:
- aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen te realiseren binnen het bouwvlak;
- voor zover tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet kunnen worden opgericht binnen het bouwvlak, deze worden opgericht op de aansluitende gronden;
- indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiten op het bouwvlak niet mogelijk is, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandig bouwvlak mag ontstaan;
- de teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend aanwezig zijn zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
- de teeltondersteunende voorzieningen na de teelt worden opgeruimd en van het veld worden verwijderd;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 3;
- aangetoond is dat de landschappelijke waarden, met name in de zin van karakteristieke openheid van het agrarisch gebied met weinig bebouwing, niet onevenredig worden aangetast;
- aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden bestaan voor het plaatsen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
- geen sprake is van een onevenredig (hydrologisch) effect op natuurlijke waarden;
- advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie.
3.4.5 Hagelnetten en containervelden buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 voor het realiseren van hagelnetten en containervelden buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- voor zover hagelnetten en containervelden niet kunnen worden opgericht binnen het bouwvlak, deze worden opgericht op de aansluitende gronden;
- indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiten op het bouwvlak niet mogelijk is, hagelnetten en containervelden op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandig bouwvlak mag ontstaan;
- sprake is van een goede landschappelijke inpassing, met als verplichte maatregel dat hagelnetten aan de randen van percelen in ieder geval niet doorlopen tot aan de grond;
- aangetoond is dat de landschappelijke waarden, met name in de zin van karakteristieke openheid van het agrarisch gebied met weinig bebouwing, niet onevenredig worden aangetast;
- aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden bestaan voor het plaatsen van hagelnetten of containervelden;
- geen sprake is van een onevenredig (hydrologisch) effect op natuurlijke waarden;
- advies is ingewonnen bij de kwaliteitscommissie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Omschakeling
Niet toegestaan is in ieder geval de omschakeling van een:
- grondgebonden agrarisch bedrijf naar een intensieve veehouderij;
- bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen naar een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het houden van dieren.
3.5.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het bepaalde in
artikel 8 lid 1.1 in elk geval gerekend:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- kamperen;
- mestopslag:
- buiten het bouwvlak;
- binnen het bouwvlak voor de voorgevelrooilijn;
- overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 lid 1.1 sub f;
- co-vergisting, anders dan bestaand;
- het houden van dieren onder de grond;
- paardenbakken buiten het bouwvlak;
- het gebruik van gronden overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1, indien en zo lang de landschappelijke inpassing overeenkomstig het als bijlage 5 bij deze regels opgenomen inpassingsplan Bergerstraat 34, niet is gerealiseerd binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en daarna kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden’;
- het gebruik van gronden overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1, indien en zo lang de bestaande varkensstal niet gesloopt is binnen 1 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Kamperen bij de boer
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 1 voor een gebruik ten behoeve van kampeeractiviteiten, onder de voorwaarden dat:
- de agrarische functie als hoofdactiviteit gehandhaafd moet blijven;
- de kampeeractiviteiten in of direct grenzend aan het bouwvlak moeten plaatsvinden;
- geen schade voor de omliggende landschappelijke waarden mag ontstaan;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurlijke waarden;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 3;
- de kampeeractiviteiten minimaal 50 meter van de woningen in de omgeving plaatsvinden;
- het terrein waarop de kampeeractiviteiten plaatsvinden minimaal 0,5 hectare groot moet zijn;
- de kampeeractiviteiten alleen in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober mogen plaatsvinden; buiten deze periode mogen geen kampeermiddelen aanwezig zijn;
- indien noodzakelijk tot 50 m² voorzieningen ten behoeve van de kampeeractiviteiten kan worden gebouwd;
- per agrarisch bedrijf maximaal 40 kampeermiddelen zijn toegestaan, waarbij recreatiewoonverblijven en trekkershutten worden meegerekend;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- de recreatieve ontwikkeling is onderwerp geweest van regionale afstemming.
3.6.2 Landschappelijke inpassing
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van
artikel 3 lid 5.2 sub g en een gewijzigde landschappelijke inpassing toestaan, onder de voorwaarden dat:
- sprake is van voortschrijdend inzicht;
- indien sprake is van 'POL belangen' het bevoegd gezag advies inwint bij de kwaliteitscommissie. In andere gevallen kan het bevoegd gezag advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de tot 'Agrarisch met waarden - 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:
- het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m²;
- het ophogen van de gronden;
- het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
- het bebossen van gronden;
- het aanbrengen van boomsingels en hakhoutwallen of andere lijnvormige beplantingen.
3.7.2 Uitzonderingen
- werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
- werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
- werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
- werken of werkzaamheden in het kader van landschappelijke inpassing;
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.7.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
artikel 3 lid 7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in bestemming 'Agrarisch met waarden - 3' genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- uitoefening van bedrijf aan huis, zoals vermeld in categorie 1 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), of beroep aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 5.1;
- een bed & breakfast in de woning voor maximaal 2 slaapplaatsen;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tevens voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- landschappelijke inpassing, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing plaatsvindt overeenkomstig het in bijlage 5 opgenomen inpassingsplan;
met de daarbij behorende:
- tuinen en erven;
- parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten en overige terreinverhardingen;
- groenvoorzieningen;
- voorzieningen van algemeen nut;
- waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 13 lid 1.
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, met uitzondering van:
- ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven.
- De inhoud van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 900 m³ bedragen.
- De goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 6 meter.
- De bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 9 meter.
- Een nieuw te realiseren woning wordt in, dan wel tot maximaal 5 meter achter, de opgenomen gevellijn gesitueerd;
- De afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
- bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden;
- bij halfvrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen minimaal 3 meter aan één zijde.
- Herbouw van een bestaande woning mag uitsluitend plaatsvinden op de bestaande locatie.
- Met als doel het externe veiligheidsrisico van de hogedruk aardgasleiding A-520-01 ten oosten van het plangebied te beheersen, dient de ontvluchting van de woning van de risicozijde af gepositioneerd worden.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een woning gelden de volgende bepalingen:
- De gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 150 m² per woning.
- De gezamenlijke inhoud van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen per woning mag niet meer bedragen dan 600 m³, waarbij de inhoud van de woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 900 m3.
- De goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
- In afwijking van het bepaalde in sub c mag de goothoogte van een aan het hoofdgebouw gebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedragen dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, dan wel niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte indien de bestaande goothoogte meer bedraagt dan de goothoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
- De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 5,5 meter,
- De bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd.
- De afstand van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot de woning mag niet meer bedragen dan 20 meter. Voor zover de afstand van bijbehorende bouwwerken tot de woning hieraan niet voldoet aan geldt de bestaande afstand als maximum.
4.2.3 Bedrijfsgebouwen
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten’ zijn bedrijfsgebouwen toegestaan, overeenkomstig de maatvoering zoals bestaand op het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
4.2.4 Overige bouwwerken, geen overkappingen zijnde
- Bij iedere woning mogen overige bouwwerken, met uitzondering van overkappingen, worden opgericht, waarbij:
- de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen;
- andere overige bouwwerken mogen uitsluitend achter de achtergevelrooilijn worden gebouwd;
- in afwijking van het bepaalde onder 2. zijn andere overige bouwwerken voor de achtergevelrooilijn toegestaan, indien dit de bestaande situatie betreft;
- de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.
- Bij iedere woning is maximaal 1 paardenbak of stapmolen toegestaan ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij, waarbij de paardenbak of stapmolen als volgt wordt gesitueerd:
- achter hoofdgebouwen;
- minimaal 50 meter van woningen van derden;
en met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van een omheining rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
- de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 1.000 m²;
- lichtmasten niet zijn toegestaan;
- de paardenbak of de stapmolen landschappelijk wordt ingepast.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de landschappelijke inpassing (bebouwde en onbebouwde beeldkwaliteit) van het bouwvlak c.q. de kavel:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- teneinde te waarborgen dat een compacte situatie ontstaat vanuit ruimtelijk oogpunt;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de sociale veiligheid;
- ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing en/of oppervlakteverharding;
- ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
- ter waarborging van de externe veiligheid;
- ter waarborging van de natuurlijke- en of landschappelijke waarden van het gebied.
Omtrent het stellen van de nadere eisen worden de regels uit de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 1 Nota kwaliteit' bij de regels, in acht genomen. Indien sprake is van 'POL belangen' winnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie in en in andere gevallen kunnen burgemeester en wethouders advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Inhoud woning en bijbehorende bouwwerken
- de gezamenlijke inhoud van de woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
- de bebouwing uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- de bebouwing uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
- geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische)bedrijven.
4.4.2 Sloop en herbouw woning eigen bouwperceel
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.1 sub g voor herbouw van de woning op een andere locatie dan de bestaande locatie, onder de voorwaarden dat:
- herbouw uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- aangetoond wordt dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
- herbouw uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;
- aangetoond wordt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden;
- aangetoond wordt dat geen sprake is van een beperking voor omliggende (agrarische)bedrijven.
4.4.3 Sloop en herbouw bijbehorende bouwwerken eigen bouwperceel
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2 sub a voor een grotere oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen, in geval van (gedeeltelijke) sloop en herbouw van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen op hetzelfde perceel, onder de voorwaarden dat:
- de bestaande oppervlakte van legale bijbehorende bouwwerken en overkappingen meer bedraagt dan 150 m²;
- de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen na (gedeeltelijke) sloop en herbouw niet meer mag bedragen dan 150 m² plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m²;
- de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkapping na (gedeeltelijke) sloop en herbouw in ieder geval niet meer mag bedragen dan 300 m²;
- maximaal 40% van het bouwvlak wordt bebouwd;
- er eerst gesloopt is voordat wordt gebouwd;
- de bouwwerken zodanig worden gesitueerd dat er vanuit ruimtelijk oogpunt een compacte situatie ontstaat;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 3;
- landschappelijke inpassing binnen het bestemmingsvlak dient plaats te vinden.
4.4.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen door sloop bouwperceel derden
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2 sub a voor een grotere oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen, in geval van (gedeeltelijke) sloop van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen (mede) op een ander bouwperceel (bouwperceel van derden) dan waar herbouw plaatsvindt, onder de voorwaarden dat:
- het bouwperceel van derden alwaar (mede) sloop plaatsvindt, binnen het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan ligt;
- op het bouwperceel van derden bijbehorende bouwwerken of overkappingen gesloopt worden die de oppervlakte van 150 m2 te boven gaan;
- de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen op het bouwperceel alwaar herbouw plaatsvindt én na herbouw, niet meer mag bedragen dan 150 m² plus 50% van het gesloopte oppervlakte boven de 150 m²;
- de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen na herbouw in ieder geval niet meer mag bedragen dan 300 m²;
- op het bouwperceel van derden de te slopen bebouwing niet wordt teruggebouwd indien gelegen binnen de bestemmingen 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden -1 t/m 4';
- maximaal 40% van het bouwvlak wordt bebouwd;
- er eerst gesloopt is voordat wordt gebouwd;
- de bouwwerken zodanig worden gesitueerd dat er vanuit ruimtelijk oogpunt een compacte situatie ontstaat;
- sprake is van een verbetering van de omgevingskwaliteit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 3;
- landschappelijke inpassing binnen het bestemmingsvlak dient plaats te vinden.
4.4.5 Erkers
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2 sub f voor het realiseren van een erker of een overkapping ter plaatse van de entree van de woning, onder de voorwaarden dat:
- de erker c.q. overkapping maximaal 2 meter voor de voorgevelrooilijn mag worden opgericht;
- de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 6 m2;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
- de breedte niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw waartegen de erker of overkapping wordt gerealiseerd;
- de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 3 meter bedraagt.
4.4.6 Carport gedeeltelijk voor voorgevelrooilijn
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 2.2 sub f voor het realiseren van een carport tot gedeeltelijk voor de voorgevelrooilijn, onder de voorwaarden dat:
- de voorgevelrooilijn met niet meer dan 2 meter overschreden wordt;
- de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 3 meter bedraagt;
- het deel van de carport dat voor de voorgevelrooilijn wordt gerealiseerd geen gesloten wanden heeft die tot de constructie zelf behoren;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
- de achterzijde van de carport direct verbonden dient te zijn met een hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk;
- slechts één carport mag worden gerealiseerd.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Een bedrijf of een beroep aan huis
Een bedrijf of een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- een bedrijf aan huis, in de woning tot een oppervlak van in totaal maximaal 30 m² en/of;
- een beroep aan huis, in de woning tot een oppervlak van in totaal maximaal 80 m²,
met dien verstande dat:
- bij een gecombineerde uitoefening van het bepaalde onder a. en b. de totale oppervlakte maximaal 80 m² mag bedragen;
- op de begane grond van de bedrijfswoning maximaal 30% van de vloeroppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep en/of bedrijf aan huis.
4.5.2 Lichte bedrijvigheid
Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten’.
4.5.3 Gebruiksregels gericht op het beperken van het externe veiligheidsrisico van de aardgasleiding
Met als doel het externe veiligheidsrisico van de hogedruk aardgasleiding A-520-01 ten oosten van het plangebied te beheersen, dient:
- In de woning een informatiedocument aanwezig te zijn, waarop de aanwezige risico’s uit de omgeving en aanwezige voorzieningen in het gebouw worden geduid;
- De mechanische ventilatie voorzien te zijn van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats.
4.5.4 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast het gebruik zoals genoemd in
artikel 8 lid 1.1 in elk geval gerekend het gebruik voor/van:
- kamerbewoning;
- beroep en/of bedrijf aan huis, met uitzondering van het beroep en bedrijf aan huis zoals bepaald in artikel 4 lid 1 sub b, artikel 4 lid 1 sub d en artikel 4 lid 5.1.
- gronden overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1, indien en zo lang de landschappelijke inpassing overeenkomstig het als bijlage 5 bij deze regels opgenomen inpassingsplan Bergerstraat 34, niet is gerealiseerd binnen 2 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en daarna kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden’;
- gronden overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1 indien en zo lang de bestaande varkensstal niet gesloopt is binnen 1 jaar na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- gronden overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1 indien en zo lang in het geval van oprichting van nieuwe bebouwing, bedoeld om te functioneren als 2e woning binnen het plangebied, de bestaande koeienstal niet volledig is gesloopt uiterlijk één jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor de oprichting van die nieuwe woning;
- gronden overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 1 indien en zo lang de voorziening zoals benoemd in artikel 4 lid 2.1 sub h niet is gerealiseerd en kwalitatief in stand wordt gehouden.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 sub c voor een bed & breakfast ten behoeve van maximaal 8 slaapplaatsen, onder de voorwaarden dat:
- de bed & breakfast wordt gerealiseerd in de (bedrijfs)woning;
- het gebruik ten behoeve van bed & breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
- de (bedrijfs)woning als zodanig herkenbaar blijft;
- de woonfunctie dan wel de agrarische functie gehandhaafd blijft;
- de bed & breakfastvoorziening:
- door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de voorziening niet is toegestaan;
- de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex niet wordt aantast;
- de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloedt;
- geen onevenredige nadelige gevolgen zal opleveren voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven
- ten hoogste 8 slaapplaatsen zal hebben;
- de veiligheid van de voorziening wordt gewaarborgd, met inachtneming van de bepalingen uit het Bouwbesluit.
4.6.2 Beroep of bedrijf aan huis
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 sub b voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis anders dan in de bedrijfswoning en anders dan reeds toegestaan op grond van deze regels of voor een bedrijf aan huis in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels), onder de voorwaarden dat:
- de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen onevenredige aantasting van het karakter van de omgeving mag opleveren; dit betekent onder meer dat:
- geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van het Besluit omgevingsrecht (Stb.2010, 143) valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
- de beroeps- of bedrijfsactiviteit naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- de beroeps- of bedrijfsactiviteit de hoofdfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- de uitoefening van het beroep of bedrijf aan huis geen zodanige verkeersaantrekkende werking genereert die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- de (agrarische) functie van omliggende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet wordt belemmerd;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.2 Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
- geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- de maximale oppervlakte van een beroep aan huis in totaal 30 m2 bedraagt;
- de maximale oppervlakte in totaal 80 m² bedraagt;
- op de begane grond maximaal 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning ten behoeve van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn.
4.6.3 Kamerbewoning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 5.4 sub a voor het gebruik van (een deel van) de woning voor kamerbewoning, met dien verstande dat:
- het gebruik geen overlast voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- het gebruik met de aard van het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;
- kamerbewoning uitsluitend plaatsvindt in de woning en niet in (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken;
- wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 lid 2 Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.
4.6.4 Landschappelijke inpassing
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van
artikel 4 lid 1 en een gewijzigde landschappelijke inpassing toestaan, onder de voorwaarden dat:
- sprake is van voortschrijdend inzicht;
- indien sprake is van 'POL belangen' het bevoegd gezag advies inwint bij de kwaliteitscommissie. In andere gevallen kan het bevoegd gezag advies bij de kwaliteitscommissie inwinnen.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsleiding
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Ter plaatse van de 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' is de hart van hoogspanningsverbinding gelegen.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit
artikel 13 lid 1.
5.2.1 Primair
Op de in
artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 65 meter.
5.2.2 Secundair
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 2.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:
- de belangen met betrekking tot de veiligheidsaspecten van de betrokken leidingen dit toelaten;
- alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
- geen verblijfsfuncties zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012 worden gerealiseerd, tenzij dit plaatsvindt bij een bestaand gevoelig object.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in
artikel 5 lid 1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
- het aanbrengen van hoogopgaande beplanting;
- door het aanleggen van andere kabels en leidingen dan de in artikel 5 lid 1 bedoelde hoogspanningsverbinding en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in
artikel 5 lid 4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
- van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
- niet van ingrijpende betekenis zijn en niet van invloed is op de leiding;
- op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
5.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
artikel 5 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indiendoor die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in
artikel 5 lid 1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast.
5.4.4 Advies
Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5 lid 4.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
7.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
7.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Indien geen bouwvlak is opgenomen, zijn ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
- Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan onder gebouwen.
- De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter onder peil.
- Bij het berekenen van de geldende oppervlakte- en inhoudsmaten, wordt de oppervlakte of inhoud van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.
7.1.3 Afwijken van het bestemmingsplan
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 7 lid 1.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken buiten de het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
- de oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken buiten het bouwvlak of indien geen bouwvlak aanwezig is, anders dan onder gebouwen, mag maximaal 10% bedragen van het bestemmingsvlak met een maximum van 150 m²;
- de afstand tot de as van de weg dient minimaal 15 meter te bedragen, behalve wanneer de bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig is dichter tot de as van de weg staat; in dat geval is die afstand bepalend;
- de ondergrondse bouwwerken dienen geheel onder het maaiveld te worden gebouwd;
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 meter.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
7.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
7.3.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
7.3.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die legaal gebouwd zijn, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1.1 Algemeen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt, behoudens voor zover in de specifieke bestemmingsregels anders geregeld, in ieder geval verstaan:
- gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie, tenzij ter plaatse de aanduiding 'seksinrichting' is opgenomen;
- het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen;
- (permanente) opslag van goederen, materialen en het stallen van machines in de openlucht buiten het bouwvlak of binnen het bouwvlak voor de voorgevelrooilijn;
- buitenopslag;
- het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens buiten het bouwvlak of voor de voorgevelrooilijn;
- het opslaan van mest en mestproducten afkomstig van een andere locatie dan de bedrijfslocatie alsmede de mestverwerking hiervan, anders dan vergund.
8.1.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 1.1 sub c ten behoeve van uitstalling van goederen en materialen ten behoeve van verkoop voor de voorgevelrooilijn, onder de voorwaarden dat:
- dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering;
- de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
- het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.
8.2 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
8.2.1 Parkeernormen
In, op of onder gebouwen dan wel op het daarbij behorende terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeernormen uit de nota Parkeernormen ,zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels, worden nageleefd.
8.2.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
9.1 Overige zone – kernrandzone
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone' mag geen uitbreiding plaatsvinden van de bestaande intensieve veehouderij. Uitbreiding van het aantal dieren is niet toegestaan.
9.2 Vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding
9.2.1 Bouw- en gebruiksregels
Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding' is in het kader van de planvoorbereiding afgewogen dat het realiseren van gevoelige objecten aanvaardbaar is. Het realiseren van verblijfsruimtes zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012 is niet toegestaan daar waar binnen deze aanduiding tevens de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ geldt, tenzij dit plaatsvindt bij een bestaand gevoelig object.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling, ontheffing of afwijking die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.
10.2 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, tot maximum 2 meter, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, tot maximum 2 meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.
onder de voorwaarden dat:
- het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast.
10.3 Verkoopstandplaats
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het innemen van een verkoopstandplaats voor zelfgemaakte, - bewerkte, - gekweekte, en/of - geteelde agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopstandplaats uitsluitend in de maanden april tot en met juli mag worden ingenomen.
10.4 Servicepunten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor de realisatie van een servicepunt ter bevordering van de leefbaarheid mits:
- voldaan wordt aan de bouwregels behorende bij de betreffende bestemming;
- sprake is van de aanduiding 'overige zone - kernrandzone';
- maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het servicepunt, met een maximum van 80 m²;
- er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de realisatie van het servicepunt;
- de waarden van de onder- en omliggende bestemmingen niet onevenredig geschaad worden;
- voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
10.5 Antenne-installaties
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het oprichten van:
- antenne-installaties op daken van bestaande gebouwen, voor zover niet vergunningsvrij, waarbij plaatsing op gebouwen niet zijnde woningen de voorkeur heeft, en geen sprake is van:
- een monument;
- aantasting van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
- aantasting van het woonklimaat.
- vrijstaande antenne-installaties die niet op bestaande gebouwen worden opgericht, mits:
- de bouwhoogte van de antenne-installatie maximaal 40 meter bedraagt;
- de antenne-installatie inclusief de bijbehorende technische installaties en de bedrading worden ingepast in de omgeving;
- geen sprake is van landschappelijk en/of ruimtelijke verstoring;
- zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van:
- site sharing;
- plaatsing op bestaande overige bouwwerken;
- enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten;
- bij het oprichten van antenne-installaties wat betreft plaatsing daarvan de hier genoemde volgorde wordt aangehouden:
- in eerste instantie moet de antenne-installatie worden geplaatst op, aan of bij infrastructurele werken;
- indien plaatsing zoals genoemd onder I. om technische redenen niet mogelijk is, wordt de antenne-installatie bij gebouwen geplaatst;
- indien plaatsing zoals genoemde onder I. en II. niet mogelijk is, wordt plaatsing aan de rand van bossen voorgestaan;
- indien plaatsing zoals genoemd onder I., II., en III. niet mogelijk is, wordt plaatsing in open gebied toegestaan.
10.6 Erfafscheiding
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en hogere erfafscheidingen voor de voorgevel toestaan, onder de voorwaarde dat:
- de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
- uitsluitend transparante (draad)omheiningen en/of (draad)erfafscheidingen worden toegepast, eventueel met haagdragende constructie;
- de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
- advies ingewonnen wordt bij de kwaliteitscommissie.
10.7 Kortlopende evenementen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en kortlopende evenementen toestaan, onder de voorwaarde dat:
- een evenement duurt maximaal 7 dagen, inclusief het opbouwen en afbreken;
- er maximaal 3 evenementen per jaar per afzonderlijk perceel plaatsvinden;
- er geen sprake is van een onevenredig effect op de natuurlijke waarden;
- een evenement niet wordt toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - natura 2000-gebied' of ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - bufferzone 5'.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
11.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter, het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot en activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen niet binnen het extensiveringsgebied zijn toegestaan;
- overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter. Uitbreiding van activiteiten ten behoeve van intensieve veehouderijen zijn binnen het extensiveringsgebied niet toegestaan;
- het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan worden gewijzigd.
11.2 Nota Kwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 1 bij deze regels opgenomen Nota Kwaliteit te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als Bijlage 1 opgenomen Nota Kwaliteit vervangt.
11.3 Nota Parkeernormen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als Bijlage 3 bij deze regels opgenomen Nota Parkeernormen te wijzigen indien na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een actuelere versie is vastgesteld, met dien verstande dat alsdan de actuelere versie de als Bijlage 3 opgenomen ‘Nota Parkeernormen’ vervangt.
Artikel 12 Algemene procedureregels
12.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
- het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage ter gemeentesecretarie;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
- burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 13 Overige regels
13.1 Verhouding tussen bestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
13.2 Natura 2000 (coördinatiebepaling)
Burgemeester en wethouders zullen bij het toestaan van bouwwerken en werken en werkzaamheden rekening houden met de specifieke bestemming en instandhouding van Natura2000-gebieden, zoals die zijn weergegeven op de kaart die als Bijlage 4 bij deze regels is gevoegd, door voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden, zodanig dat er geen strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 zal zijn.
13.3 Verbetering omgevingskwaliteit
Indien bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, gelden de volgende bepalingen:
- er dient voldaan te worden aan de eisen die gesteld worden in de Nota Kwaliteit, zoals opgenomen in 'Bijlage 1 Nota kwaliteit' bij de regels;
- indien een ontwikkeling niet is opgenomen binnen de Nota Kwaliteit dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bebouwing al dan niet gecombineerd met andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen. Dit dient voorzien te zijn van een advies van de kwaliteitscommissie.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Bergerstraat 34'.