Plan: | Maaslandstraat Horn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP19HoMaaslandstr-VG01 |
In het gebied tussen de Maaslandstraat en de Rijksweg te Horn zijn momenteel 36 bejaardenwoningen gelegen. Deze woningen voldoen niet meer aan de eisen en woonwensen van deze tijd. Wonen Zuid heeft het voornemen om dit gebied te herstructureren, en de bejaardenwoningen te slopen en te vervangen door 36 nieuw te bouwen levensloopbestendige woningen: 16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen. De woningvoorraad blijft hierdoor gelijk.
Deze beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', vastgesteld op 14 november 2017. De nieuwe woningen worden namelijk buiten de vigerende bouwvlakken gesitueerd en er zijn uitsluitend bestaande woningtypes toegestaan. Om de ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk te maken, dient het vigerende bestemmingsplan ingevolge artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) te worden gewijzigd. Met de wijziging van het bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de herstructurering past binnen de bestaande ruimtelijke structuur.
Het plangebied is gelegen binnen het bebouwde gebied van de gemeente Leudal ('Kern Horn'). Het is gesitueerd tussen de Rijksweg en de Maaslandstraat te Horn. Het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied worden begrensd door de Maaslandstraat, het zuidelijke deel door de Rijksweg. Aan de westzijde wordt de begrenzing gevormd door de bestaande bebouwing en straat.
Luchtfoto met directe omgeving en begrenzing plangebied (rood kader)
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Horn, sectie B, perceelnummers 3271, 3272, 3273, 3274,3275, 3276 en 4044. Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 10.298 m2.
Het plangebied maakt momenteel deel uit van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', vastgesteld op 14 november 2017 door de gemeenteraad van de gemeente Leudal. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor dit plangebied de bestemming 'Wonen' met bijbehorende bouwvlakken. Deze bestemming vormt de basis voor de bestaande bebouwing. Met betrekking tot deze bestemming is tevens de aanduiding ''vrijwaringszone - molenbiotoop' van toepassing. Deze aanduiding legt een beperking op aan de toegestane bouwhoogte om de windvang van de nabij gelegen molen te kunnen waarborgen.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'
De 36 bejaardenwoningen die momenteel binnen het plangebied zijn gelegen voldoen niet meer aan de eisen en woonwensen van deze tijd. Het plangebied zal worden geherstructureerd om de bouw van 36 nieuwe levensloopbestendige woningen (16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen) mogelijk te maken. Vanwege de gewijzigde situering van de woningen buiten de aangeduide bouwvlakken als gevolg van de herstructurering, past het planvoornemen niet binnen het geldende bestemmingsplan.
Deze toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie Limburg, de regio en de gemeente Leudal geschetst. In hoofdstuk 3 wordt het voorgenomen plan nader beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante sectorale aspecten geïnventariseerd die, naast het vigerende beleid, eveneens kaders stellen aan de beoogde ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de relevante juridische aspecten en in hoofdstuk 6 op de haalbaarheid c.q. de uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de te doorlopen procedure uiteengezet.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het vaststellen en uitvoeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen vastgestelde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden kort de belangrijkste punten uit de verschillende beleidsdocumenten voor het plangebied weergegeven aangezien deze mede uitgangspunt voor het lokale maatwerk zijn.
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit weergegeven. Daarin krijgen overheden, burgers en bedrijven de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Met betrekking tot het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid zet het Rijk zich in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Teneinde deze drie hoofddoelen te bereiken, zet het Rijk onder meer in op:
Het onderhavige planvoornemen - de bouw van 36 nieuwe levensloopbestendige woningen (16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen) ter vervanging van 36 verouderde woningen (bejaardenwoningen) - draagt bij aan het in stand houden van een hoogwaardig woonmilieu. Er vindt herstructurering van de bestaande woningvoorraad plaats waarbij een kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd. Daarmee past het voornemen binnen de hoofddoelstelling dat een leefbare en veilige omgeving wordt gewaarborgd. Bovendien tast het plan de bestaande natuurlijke en cultuurhistorische waarden niet aan omdat in de bestaande situatie daarvan geen sprake is. Op de eventuele consequenties van het plan in relatie tot de verschillende milieuaspecten wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4 van de toelichting.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: 'Barro') in werking getreden. In oktober 2012 is dit besluit gewijzigd. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. De nationale belangen die het Barro beoogt te beschermen worden door het onderhavige planvoornemen echter niet geraakt. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied. De bepalingen in het Barro vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn'.
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) gewijzigd en is de zogeheten 'ladder voor duurzame verstedelijking' daarin opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder van duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door de ruimte in stedelijke gebieden optimaal te benutten. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij het nemen van alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten beoogd.
Aanvankelijk moesten overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren volgens drie opeenvolgende stappen, om te waarborgen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk werd gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het betreffende gebied ligt. Op 1 juli 2017 is het Bro in verband met de aanpassing van de ladder van duurzame verstedelijking opnieuw gewijzigd. De aanpassingen hadden als doel de ladder te vereenvoudigen, door de afzonderlijke 'treden' los te laten en het begrip 'actuele regionale behoefte' te vervangen door 'behoefte'. Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen en buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd. Indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien buiten bestaand stedelijk gebied, moet dat nadrukkelijk worden gemotiveerd in de toelichting bij het betreffende bestemmingsplan. Tevens is de mogelijkheid opgenomen, de toepassing van de ladder door te schuiven naar een uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de ladder als gevolg van deze wijzigingen beter hanteerbaar zal zijn, beter zal aansluiten bij de eisen die worden gesteld aan de toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De ladder van duurzame verstedelijking is, zoals gezegd, van toepassing op ontwikkelingen die als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 in samenhang met artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro kunnen worden aangemerkt. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisering van 36 nieuw te bouwen levensloopbestendige woningen - 16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen - op een locatie waar reeds 36 verouderde bejaardenwoningen staan. De verouderde bejaardenwoningen zullen worden gesloopt. Als gevolg van de herstructurering van het plangebied zal de situering van de nieuw te bouwen woningen ten opzichte van de huidige situatie worden gewijzigd. Volgens artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro zou deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling kunnen worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro (zie ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724 en ABRvS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)).
Aangezien het onderhavige bestemmingsplan niet voorziet in een groter planologisch beslag op de beschikbare ruimte dan binnen het vigerende bestemmingsplan het geval is en evenmin voorziet in een functiewijziging - de (begrenzing van de) geldende bestemming 'Wonen' wordt immers niet gewijzigd (alleen de situering en de begrenzing van de bouwvlakken worden gewijzigd) - moet aldus worden geconcludeerd dat dit plan niet voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. De ladder van duurzame verstedelijking is op deze ontwikkeling derhalve niet van toepassing.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 ‘Voor de kwaliteit van Limburg’ (hierna: POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is op 16 januari 2015 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om recht te doen aan dit punt, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het onderhavige plangebied is gelegen binnen het bebouwde gebied van de gemeente Leudal (in de 'Kern Horn') en is aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'. Deze aanduiding wordt toegekend aan gemengde woon- en werkgebieden die niet zijn aan te merken als 'Bedrijventerrein' of 'Stedelijk Centrum'. De opgaven voor het gebiedstype 'Overig bebouwd gebied' zijn de transformatie van de bestaande (regionale) woningvoorraad, een goede bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
Uitsnede POL2014
De provincie Limburg heeft de ambitie binnen de provincie een voortreffelijk woon- en leefklimaat te bieden waarin mensen zich prettig voelen. Daartoe dient de Limburgse woningmarkt in voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek te voorzien. Dit vraagt een woningvoorraad die voldoende mogelijkheden biedt voor doorstroming, die toekomstbestendig is en die flexibel kan inspelen op (veranderende) woonwensen. De Limburgse woningmarkt moet dan ook in kwalitatief en kwantitatief opzicht de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. De woningmarkt moet immers aansluiten bij de demografische ontwikkeling. De groei eindigt, maar niet in de hele provincie gelijktijdig en op dezelfde manier. In Midden-Limburg wordt de 'top' in de woningbehoefte naar verwachting rond 2028 bereikt.
Bovendien moet de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig gemaakt en gehouden worden. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) vragen andere woningen dan de voorraad nu biedt, de vraag naar levensloopbestendige en nultreden woningen neemt toe. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer, hetgeen verder moet worden vormgegeven in regionale structuurvisies voor de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. Dynamisch voorraadbeheer omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig, sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat woningtoevoegingen enkel mogelijk zijn indien daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd en de ontwikkeling gepaard gaat met het schrappen van slechte voorraad binnen de regio. In voornoemde visies dient invulling te worden gegeven aan de gezamenlijke ambities en opgaven voor de betreffende regio, waarbij een en ander concreet wordt gemaakt in programma's. Daarbij wordt ten minste ingegaan op de volgende onderdelen:
Teneinde het onderhavige plan te kunnen realiseren, zullen 36 verouderde bejaardenwoningen aan de bestaande woningvoorraad worden onttrokken. Daarvoor in de plaats zullen 36 kwalitatief hoogwaardige levensloopbestendige woningen (16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen) worden gebouwd. Met dit planvoornemen vindt transformatie van de woningvoorraad plaats en wordt aldus een bijdrage aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad geleverd. Daarnaast is het planvoornemen flexibeler in woningtypes waardoor ook verschillende doelgroepen kunnen worden gehuisvest. Dit draagt bij aan de uitkomsten van het woonwensenonderzoek, de structuurvisie Wonen 2018 en meer diversiteit in doelgroepen. Dit geldt juist als meer waarde voor dit planvoornemen. Daarmee past het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn' binnen het provinciale beleid zoals hierboven uiteengezet.
Gelijktijdig met het vaststellen van het POL 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Provinciale Staten hebben vervolgens een aantal wijzigingsverordeningen vastgesteld, waarvan de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014', vastgesteld op 11 november 2016, het meest van belang is. Deze verordening voorziet in de borging van provinciale belangen die voortvloeien uit het POL en in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Artikel 2.4.2 'Wonen' van Omgevingsverordening Limburg 2014 bepaalt dat een ruimtelijk plan - zoals een bestemmingsplan - voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen en/of aan de bestaande planvoorraad woningen, anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen 2018. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient te worden aangegeven hoe een woningbouwplan zich verhoudt tot de afspraken die zijn vastgelegd in de Structuurvisie en hoe het plan bijdraagt aan de regionale opgave, gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen. Op de toetsing aan de Structuurvisie Wonen 2018 word nader ingegaan in paragraaf 2.4.3.
De 'Regiovisie 2008 - 2028: Het oog van Midden-Limburg' (hierna: de Regiovisie) uit 2008 omvat de gezamenlijke ambitie van zeven Midden-Limburgse gemeenten (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) met betrekking tot de regionale gebiedsontwikkeling. De gebiedsvisie is uitgewerkt in een achttal beleidsthema's, te weten: Toerisme en Recreatie, Maasplassen, Natuurontwikkeling, Landschap en Ecologie, Landbouw, Bedrijvigheid, Wonen, Zorg en Mobiliteit. Deze beleidsthema's zijn vervolgens verdiept en nader uitgewerkt in de programmalijnen: Maasplassen, Ontwikkelingsas N280 Weert-Roermond, Wonen, Natuur en Recreatie.
Over de gemeente Leudal is daarin het volgende opgenomen: 'De gemeente Leudal vormt het hart van Midden-Limburg. Het bestaat uit zestien dorpen en een groot buitengebied dat wordt geroemd om z'n ruimte, kwaliteit en woonklimaat. Heythuysen vormt een subregionale kern met een sterke centrumfunctie voor een groot verzorgingsgebied. Het is van belang dat deze centrumfunctie wordt versterkt en het voorzieningenniveau op peil blijft. Daarnaast heeft Leudal diverse dorpskernen waar de voorzieningen onder druk staan. Een actief kleine kernenbeleid, waarin aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad, is noodzakelijk'.
Door de beoogde herstructurering wordt met het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn' een bijdrage geleverd aan de verbetering van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad in de 'Kern Horn' in de gemeente Leudal. Daarmee past dit plan binnen de kaders zoals deze in de Regiovisie 2008 - 2028: Het oog van Midden-Limburg uiteen zijn gezet.
In oktober 2018 is een woonwensenonderzoek uitgevoerd. Uit dit woonwensenonderzoek is naar voren gekomen dat behoefte is aan meer grondgebonden nultreden woningen (levensloopbestendig). Ouderen hebben daarbij de voorkeur voor een iets grotere woning 80 - 100 m2. De 16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen die met de herstructurering mogelijk worden gemaakt voldoen hier specifiek aan.
De conclusies en consequenties van dit woonwensen onderzoek zijn door vertaald in de Structuurvisie Wonen 2018. De uitkomsten van het woningmarktonderzoek vormen een van de belangrijke bouwstenen voor deze nieuwe structuurvisie (zie paragraaf 2.4.2).
Op 25 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Leudal de intergemeentelijke 'Structuurvisie Wonen 2018' (hierna: de Structuurvisie) vastgesteld. Naast de gemeente Leudal hebben ook de regiogemeenten Echt-Susteren, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert deze structuurvisie vastgesteld. De 'Structuurvisie Wonen 2018' is de basis voor het geven van sturing aan en voeren van regie over het in de regio te voeren beleid op het gebied van wonen.
Om de regio Midden-Limburg aantrekkelijk te houden, moet duurzaam worden geïnvesteerd in de toekomst. Deels betekent dit het behouden van het goede, deels betekent dit inzetten op verandering en verbetering. De opgave richt zich niet meer volledig op kwantitatieve groei, maar meer en meer op kwalitatieve groei. De structuurvisie geeft richting aan de opgaven op het gebied van woningbouw waar de Midden-Limburgse gemeenten de komende jaren voor staan. Ook geeft het richting aan de manier waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de behoefte. Niet uit te sluiten is dat binnen de periode van de structuurvisie ook directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen.
In de Structuurvisie 2018 wordt de lijn uit de Structuurvisie 2014 voortgezet, gericht op het maken van regionale afspraken voor het terugbrengen van de overtollige plancapaciteit. Dit mede om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoeft aan bestaat. Het beleid is gericht op het zo goed en snel mogelijk kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte.
De structuurvisie uit 2014 is herijkt naar aanleiding van de ontwikkelingen uit afgelopen jaren. In de Structuurvisie 2018 zijn speerpunten opnieuw verankerd in opgaven en zijn de bijbehorende afwegingskaders en instrumenten geactualiseerd. Uitgangspunt is regie te voeren om risico's in te perken. Hierbij wordt gekeken naar de kwantitatieve en kwalitatieve opgave en is er aandacht voor specifieke doelgroepen. In het kader van verduurzaming van de bestaande woningvoorraad wordt onder meer ingezet op het langer zelfstandig kunnen wonen.
In de kwaliteitsenvelop van de gemeente kern is voor de kern Horn het volgende richtcijfer voor het aantal te bouwen woningen opgenomen. Het betreffen 49 woningen.
Teneinde het onderhavige plan te kunnen realiseren, zullen 36 bestaande en verouderde bejaardenwoningen aan de bestaande woningvoorraad worden onttrokken. Daarvoor in de plaats zullen 36 kwalitatief hoogwaardige nieuwe levensloopbestendige woningen (16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen) worden gebouwd. De woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd met een volledig woonprogramma op de begane grond. Door het grondgebonden karakter en grote van de woningen zijn de woningen geschikt voor meerdere doelgroepen (ouderen, eengezinshuishoudens, jongeren) en daarmee breder inzetbaar in de woningmarkt. Tevens sluiten de woningen aan bij de behoefte zoals deze gebleken is uit het woonwensenonderzoek van oktober 2018 (zie paragraaf 2.4.2).
Met dit planvoornemen wordt aldus een bijdrage aan de kwaliteit van de beschikbare woningvoorraad geleverd. Daarmee past het plan binnen het regionale beleid zoals hierboven uiteengezet.
In de Strategische Overallvisie 'Leven in Leudal in 2020' geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn c.q. waar de gemeente naar- toe wil. Deze toekomstvisie, die in maart 2014 is geactualiseerd, is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren.
Met betrekking tot het thema 'Wonen' streeft de gemeente Leudal ernaar mensen zo lang mogelijk in de eigen dorpen/omgeving te laten wonen. Net als voor gezinnen zijn er ook voor starters mogelijkheden om in hun dorp te blijven wonen, samen met ouderen, forensen uit de stedelijke gebieden en specifieke doelgroepen, zoals gehandicapten en migranten. Om dit te kunnen bewerkstelligen, wordt vooral ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.
Om het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn' te kunnen realiseren, zullen 36 verouderde bejaardenwoningen aan de bestaande woningvoorraad worden onttrokken. Daarvoor in de plaats zullen 36 kwalitatief hoogwaardige levensloopbestendige woningen (16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen) worden gebouwd. Met dit planvoornemen en de beoogde herstructurering wordt aldus een bijdrage aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad geleverd. Het plan sluit tevens aan bij de woningbehoefte in Horn. Het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn' past derhalve binnen het gemeentelijke beleid zoals in de Strategische Overallvisie 'Leven in Leudal 2020' uiteen is gezet.
Op 2 februari 2010 heeft de gemeente de 'Structuurvisie Leudal - regie op de toekomst' vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. De gemeente wil ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren kunnen faciliteren en stimuleren.
Met betrekking tot het thema 'Wonen' zet de gemeente Leudal in op een leefbare en fijne woonomgeving voor iedereen. Dit vraagt om een goede balans tussen de woningvoorraad en de woningbehoefte. Daarnaast is de kwaliteit van de woning en de woonomgeving van belang. De huidige woningmarkt van de gemeente Leudal is voornamelijk gericht op gezinshuishoudens. De gemeente richt zich daarnaast op drie specifieke doelgroepen, te weten: zorgbehoevende ouderen, lage inkomensgroepen en overige speciale doelgroepen (zoals gehandicapten). Het huidige woningaanbod biedt voor deze doelgroepen nog onvoldoende wooncarrière. Hierdoor kan de gemeente voor deze doelgroepen te weinig concurrentie bieden met de omliggende gemeenten, zoals Weert en Roermond.
Met betrekking tot de demografische ontwikkeling van de eigen bevolking wordt in de toekomst - vanaf 2027 - een krimp van het aantal huishoudens verwacht. Met het oog op de toekomstige krimp, zal het aanbod en de differentiatie van de woningvoorraad in toenemende mate van betekenis worden voor ‘goed wonen in Leudal’. Van belang is dat ingespeeld wordt op de toekomstige ontwikkelingen, de eisen en wensen ten aanzien van de huidige maatstaven, zodat de eventuele negatieve gevolgen (met name de druk op de leefbaarheid) van krimp zoveel mogelijk beperkt worden. Het beleid van de gemeente is er dan ook op gericht om de bestaande bewoners te behouden en een goede wooncarrière te bieden voor de drie bijzondere doelgroepen.
Uitgangspunt voor het beleid ten aanzien van wonen is dat in het kader van de leefbaarheid de veranderingen in de aard en omvang van de woningvoorraad niet worden geënt op de kwantiteit, maar op de kwaliteit van de voorraad. Door in te zetten op kwaliteit wil de gemeente een woningvoorraad bieden die bijdraagt aan de sociale binding van mensen met de gemeente, maar die ook afgestemd is op en bijdraagt aan de verschillende ruimtelijke karakteristieken van de afzonderlijke kernen en het buitengebied.
Zoals hierboven aangegeven, zullen 36 bestaande en verouderde bejaardenwoningen aan de bestaande woningvoorraad worden onttrokken, teneinde het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn' te kunnen realiseren. Daarvoor in de plaats zullen 36 kwalitatief hoogwaardige levensloopbestendige woningen (16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen) worden gebouwd. De woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd met een volledig woonprogramma op de begane grond. Door het grondgebonden karakter en grote van de woningen zijn de woningen geschikt voor meerdere doelgroepen (ouderen, eengezinshuishoudens, jongeren) en daarmee breder inzetbaar in de woningmarkt. Tevens sluiten de woningen aan bij de behoefte zoals deze gebleken is uit het woonwensenonderzoek van oktober 2018 (zie paragraaf 2.4.2).
Met dit planvoornemen wordt aldus een bijdrage aan de kwaliteit van de beschikbare woningvoorraad geleverd en wordt tevens aangesloten bij de woningbehoefte in Horn. Daarmee past het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn' binnen het gemeentelijke beleid zoals hierboven uiteengezet.
Met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 is artikel 8 vijfde lid van de Woningwet per 29 november 2014 komen te vervallen. Daarmee is er een einde gekomen aan de aanvullende werking van de bouwverordening – alsmede de daarin opgenomen parkeerregeling – voor bestemmingsplannen. Voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 zijn vastgesteld, is het van belang om in de planregels goed te borgen hoe in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling in 'voldoende parkeergelegenheid' moet worden voorzien.
In het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' is in een parkeerregeling voorzien. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2.1 lid 2 onder a van het Bro is ervoor gekozen de parkeernormen niet direct op te nemen in de regels van dit bestemmingsplan, maar daarin te verwijzen naar de 'Nota Parkeernormen', waarin de geldende parkeernormen zijn opgenomen. Deze normen geven aan wat onder 'voldoende parkeergelegenheid' wordt verstaan. Daarbij is bepaald dat rekening wordt gehouden met eventuele toekomstige wijzigingen van de parkeernormen. Als de normen later worden bijgesteld, zijn de meest actuele parkeernormen van toepassing (zie ook ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, r.o. 14).
De Nota Parkeernormen is op 5 juni 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Leudal vastgesteld. Daarin zijn de parkeernormen opgenomen die de gemeente Leudal voor nieuwe bouwplannen en (her)ontwikkelingen hanteert, waarbij onderscheid is gemaakt tussen ontwikkelingen binnen en buiten de bebouwde kom. Parkeernormen zijn nodig om bij nieuwe ontwikkelingen een hoge parkeerdruk in openbaar gebied te voorkomen. Voor reeds bestaande bouwwerken en functies zijn de parkeernormen niet bedoeld. Indien bestaande situaties worden gewijzigd of uitgebreid, dan kunnen de parkeernormen wel worden toegepast. De parkeernorm geldt dan alleen voor het te wijzigen of uit te breiden gedeelte.
Voor de bepaling van de parkeerbehoefte van het planvoornemen wordt verwezen naar paragraaf 3.4
In het gebied tussen de Maaslandstraat en de Rijksweg te Horn zijn momenteel 36 bejaardenwoningen gelegen. Deze woningen zijn verouderd en voldoen dan ook niet meer aan de woonwensen en eisen van deze tijd. Wonen Zuid heeft het voornemen de bejaardenwoningen te slopen en te vervangen door 36 nieuw te bouwen woningen: 16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen.
Het plangebied is, zoals gezegd, tussen de Maaslandstraat en de Rijksweg te Horn gelegen. Hierna worden de huidige situatie binnen de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf beschreven.
De Maaslandstraat (noord- en oostzijde) heeft voor het merendeel de bestemming 'Wonen'. Aan de noordzijde van de Maaslandstraat zijn zogenaamde drive-in woningen in drie bouwlagen met kap gesitueerd. De begane grond (op straatpeil) wordt gevormd door de garage met een inrit vanaf de Maaslandstraat. De entree van deze woningen is een trap of helling om bij de voordeur te komen. Aan de oostzijde van de Maaslandstraat is een appartementencomplex (Daalakkerserf) gelegen. Dit complex bestaat eveneens uit 2 bouwlagen met een setback op de hoek Maaslandstaat/Rijksweg en is afgedekt met een plat dak. Naast het complex is tevens een kleine nutsvoorziening gelegen.
Drive-in woningen Maaslandstraat
Appartementencomplex Daalakkerserf
Een klein deel van de noordzijde van de Maaslandstraat heeft de bestemming 'Dienstverlening' Op deze locatie is een sportschool gesitueerd in het voormalige Rabobank gebouw. Daarvan is alleen de pinautomaat nog over. Dit gebouw bestaat uit 1 bouwlaag en is plat afgedekt.
De Rijksweg (zuidzijde) heeft gedeeltelijk de bestemming 'Wonen', gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch' en gedeeltelijk de bestemming 'Maatschappelijk (met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4') ter hoogte van het plangebied. Het betreft hier voormalige agrarische bebouwing, bestaande uit een 'herenhuis' in 2 bouwlagen met kap en bijbehorende schuren die samen een carré vormen. Hierin is een opvanghuis (Wonen Horn) gevestigd. Achter de eerste lijnsbebouwing aan de Rijksweg zijn een agrarisch bedrijf en twee kwekerijen gelegen.
Wonen Horn (opvanghuis)
Ten westen van het plangebied, aan de Molenstraat 26, is de molen 'De Hoop' gesitueerd (zie paragraaf 3.6) en staan diverse woningen op ruime kavels met veel groen. Dit zijn vrijstaande woningen in 1 bouwlaag met kap.
In het plangebied zijn momenteel 36 verouderde bejaardenwoningen gelegen. Een deel van deze woningen is haaks op en evenwijdig aan de Maaslandstraat gesitueerd. Het andere deel van de bejaardenwoningen ligt evenwijdig aan de Rijksweg. Deze woningen bestaan alle uit 1 bouwlaag en zijn voorzien van een plat dak. Tussen de woningen zijn (bescheiden) groenvoorzieningen aangelegd.
Impressie plangebied
Impressie plangebied
In de doodlopende straatjes tussen de woningen, haaks op de Maaslandstraat, zijn parkeervoorzieningen aangebracht. Parkeren is eveneens mogelijk op de parkeerstrook langs de Maaslandstraat. Door middel van een lusvormige constructie is voorzien in de ontsluiting naar de Maaslandstraat.
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van het plangebied waarbij de bestaande verouderde woningen worden gesloopt en worden vervangen worden door 36 nieuw te bouwen levensloopbestendige woningen. Dit betreft 16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen. De bestaande ruimtelijke structuur met een lusvormige ontsluiting vanaf de Maaslandstraat wordt daarbij losgelaten. Deze lusvormige ontsluiting wordt vervangen door twee insteken het plangebied in, in het verlengde van respectievelijke de Graafschap Hornestraat en Weergraaf. Hierdoor ontstaan hier gelijkwaardige kruisingen. Tussen deze twee insteken komt een voetpad c.q. langzaam verkeersverbinding.
Door deze drie 'insteken' door het plangebied sluit de verkaveling stedenbouwkundig gezien goed aan op de omgeving. Door de 'doorzichten' is er sprake van een goede verbinding en openheid met het bestaande woongebied aan de Maaslandstraat en met de andere zijde van de Rijksweg, zijnde het tegenover gelegen groen en open gebied.
Inrichtingsplan
3D impressie
Aan dit voetpad c.q. langzaam verkeersverbinding wordt aan weerszijden de woningen gesitueerd georiënteerd op dit pad/verbinding. Het betreft enerzijds 8 grondgebonden levensloopbestendige woningen en anderzijds 8 grondgebonden nultreden woningen. Door deze situering/oriëntatie van deze woningen zijn de woningen met hun achterkant en tuinen gesitueerd aan de insteken die het plangebied ontsluiten. Aan de oostzijde worden nog eens 8 grondgebonden levensloopbestendige woningen gesitueerd. Deze woningen zijn georiënteerd op de Maaslandstraat en vormen hier samen met het appartementencomplex de entree vanaf de Rijksweg. Hiervoor zijn deze woningen eveneens met hun achterkant en tuin georiënteerd op de insteek, waardoor bij de oostelijke insteek sprake is van een achterkant/achterkant situatie.
Aan de westzijde van het plangebied worden nog 5 grondgebonden nultreden woningen aan de insteek gesitueerd. Deze woningen zijn ook georiënteerd op deze insteek en sluiten met hun achterkant/tuin aan op de bestaande woning. Tot slot worden er nog 7 grondgebonden nultreden woningen gesitueerd aan en georiënteerd op de Maaslandstraat. Deze woningen sluiten met hun achterkant/tuin eveneens aan op de bestaande woning en de aangrenzende grondgebonden nultreden woningen.
Door de vele achterkanten die gericht zijn op de insteken c.q. het openbare gebied maken deze een belangrijk deel uit van het stedenbouwkundige beeld. De erfafscheidingen van de woningen worden dan ook meegenomen in het totale planvoornemen. Deze worden op een kwalitatieve en duurzame wijze uitgevoerd. Hierdoor is er sprake van een uniform beeld.
De 16 grondgebonden levensloopbestendige woningen zullen bestaan uit 1 bouwlaag met kap waarbij de nokrichting van de woningen parallel aan de infrastructuur is gesitueerd. De 20 grondgebonden nultreden woningen bestaan eveneens uit 1 bouwlaag maar worden plat afgedekt. Alle primaire voorzieningen worden daarmee op begane grondniveau gerealiseerd.
Voorgevel grondgebonden levensloopbestendige woningen in 1 bouwlaag met kap
Voorgevel grondgebonden nultreden woningen in 1 bouwlaag zonder kap
Verder wordt het voetpad c.q. langzaam verkeersverbinding begeleid door groen waardoor sprake is van een groene verbinding tussen de twee woningtypologiën. Aan de zijde van de Rijksweg krijgt het plan ook een groene uitstraling door de inrichting met groen.
Tot slot voorziet het planvoornemen in de aanleg van 37 parkeerplaatsen op 'eigen terrein' (dit komt neer op ongeveer 1,0 parkeerplaats per woning). Deze parkeerplaatsen worden gesitueerd binnen het ruimtebeslag van de insteken. Parallel aan de Maaslandstraat worden nog eens 17 openbare parkeerplaatsen aangelegd. Van deze parkeerplaatsen aan de Maaslandstraat kunnen ongeveer 9 parkeerplaatsen toegerekend worden aan het planvoornemen. Hiermee komt het totaal aan parkeerplaatsen op 46 parkeerplaatsen (zie paragraaf 3.4).
Zoals in paragraaf 3.3 is aangegeven, wordt aangesloten op de bestaande ontsluitingstructuur door twee insteken vanaf de Maaslandstraat het plangebied in. De insteken worden via een inritconstructie aangesloten op de Maaslandstraat. Deze insteken zijn gesitueerd in het verlengde van de bestaande wegen Graafschap Hornestraat en Weergraaf. Hierdoor ontstaan gelijkwaardige kruisingen Aan deze insteken worden de parkeervoorzieningen gesitueerd, door middel van haaks parkeren. Verder wordt centraal door het plangebied een voetpad c.q. langzaam verkeersverbinding aangelegd. Vanaf dit voetpad c .q. langzaam verkeersverbinding zijn beide insteken bereikbaar. De inrichting van de insteken met parkeervoorzieningen en het voetpad c.q. langzaam verkeersverbinding wordt civiel technisch nog nader uitgewerkt.
In totaal zijn er 52 parkeerplaatsen voor het plan beschikbaar. In het plangebied zelf zijn dit twee parkeerkoffers van 10 parkeerplaatsen en twee parkeerkoffers van 11 parkeerplaatsen. Totaal 42 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn er aan de Maaslandstraat 21 langsparkeervlakken die voor de helft mogen worden toegerekend aan dit plan, zijnde 10 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn er slechts 30 parkeerplaatsen voor de 36 bestaande woningen. Dit heeft tot dusverre niet tot knelpunten in de parkeerbalans geleid, waarschijnlijk door de specifieke doelgroep (bejaardenwoningen) die hier gehuisvest worden.
Het nieuwe planvoornemen brengt 20 van deze woningen terug en wordt verder aangevuld met 16 levensloopbestendige woningen die voor een bredere doelgroep kunnen worden ingezet. Dit vraagt om voor deze levensloopbestendige woningen de parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning te volgen. Uitgaande van deze opbouw geldt voor de nultreden woningen de huidige basis van 1,0 parkeerplaats per woning, zijnde 20 parkeerplaatsen en voor de levensloopbestendige woningen 2,0 parkeerplaats per woning, zijnde 32 parkeerplaatsen. Er zijn daarmee in totaal 52 parkeerplaatsen benodigd om in de noodzakelijke parkeerbehoefte te voorzien. Dit aantal parkeerplaatsen wordt ook zoals aangegeven dan ook gerealiseerd binnen het plangebied en de directe omgeving langs de Maaslandstraat.
Hiermee wordt weliswaar afgeweken van de Nota Parkeren (d.d. 5 juli 2016) vanwege enerzijds de huidige parkeerbehoefte, de verwachte toekomstige behoefte en de algehele kwaliteit van het planvoornemen. De gemeente Leudal vindt het van belang dat er een goede balans bestaat tussen parkeren enerzijds en de kwaliteit van de openbare ruimte (groen, ruimte, beleving) anderzijds.
Door de situering van de woningen in het plangebied en de afstand tot de bestaande woningen in de omgeving als gevolg van de tussenliggende wegen blijft de bezonning van deze bestaande woningen ongewijzigd en gewaarborgd. Ook de privacy blijft gewaarborgd door de voorkant-voorkant situatie aan de Maaslandstraat. Ook voor de woning aan de Rijksweg 6 blijft deze situatie ongewijzigd. De nieuwe grondgebonden levensloopbestendige en nultreden woningen worden op ongeveer dezelfde afstand van elkaar gesitueerd als de bestaande woningen nu staan.
In de directe omgeving van het plangebied (aan de westzijde) staat de molen De Hoop. Deze molen is nog in bedrijf. De windvang van deze molen mag als gevolg van het planvoornemen dan ook niet worden belemmerd. Met de herstructurering van het plangebied blijft de bouwhoogte van de grondgebonden levensloopbestendige en nultreden woningen ongeveer gelijk aan de bestaande verouderde bejaardenwoningen, namelijk 1 bouwlaag met een plat dak aan de oostzijde en 1 bouwlaag met kap aan de westzijden. Uit onderstaande dwarsdoorsnede van de nieuwe woningen ten opzichte van de toegestane bouwhoogte op basis van de molenbiotoop blijkt dat de nieuwe woningen deze toegestane bebouwing niet overschrijden.
Dwarsdoorsnede nieuwe woningen
Daarnaast staan aan de overzijde van de nieuwe woningen aan de entree vanaf de Rijksweg, echter een appartementencomplex met eveneens twee bouwlagen, met daarop een setback. De gehele bebouwingsrand aan de Maaslandstraat (noord- en oostzijde) bestaat verder uit bebouwing in twee bouwlagen met kap.
Met de nieuwe woningen wordt de bouwhoogte ten opzichte van de biotoopregel op ongeveer 200 meter gemeten vanaf de molen de Welvaart met maximaal 40 cm overschreden. Gelet op de beperkte overschrijding van de toegestane bouwhoogte en de reeds aanwezige bebouwing, de windvang van de molen niet belemmeren. Verder wordt bij de inrichting van het plangebied bovendien rekening worden gehouden met openbaar groen voor wat betreft de hoogte en invloed op de molen. Daarbij komt dat de windrichting meestal zuidwest is. Aan deze zijde van de molen blijft de situatie ongewijzigd.
Ter voorbereiding van dit bestemmingsplan is advies gevraagd bij de molenstichting. Per mail d.d. 28 augustus 2019 heeft de molenstichting laten weten kennis te hebben genomen van het feit dat de bouwhoogte met 40 cm wordt overschreden ten opzichte van de biotoopregel op ongeveer 200 meter vanaf de molen en dat het bestuur hiermee formeel heeft ingestemd.
In dit hoofdstuk komen de verschillende sectorale aspecten die van invloed zijn op het bestemmingsplan aan de orde. Daarbij gaat het veelal om (milieu)zones die van toepassing zijn of milieuvoorwaarden waaraan moet worden voldaan. De ruimtelijk relevante regelingen dienen te worden doorvertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op basis van artikel 3.1.6 Bro te worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is op basis van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens een inzicht in de bodemkwaliteit vereist.
De bestemming van de gronden in het plangebied wordt niet gewijzigd, maar de woningen worden ten opzichte van de huidige situatie anders gesitueerd. Ofschoon de bestemming niet wijzigt, is in onderling overleg bepaald om toch een verkennend bodemonderzoek te laten uitvoeren. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen is dit immers noodzakelijk.
In het verkennend bodemonderzoek door Econsultancy, rapportnummer 6681.001 d.d. 8 juni 2018, wordt geconcludeerd dat er op basis van het vooronderzoek, tijdens de terrein inspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen zijn gevonden die duiden op een eventuele asbestverontreiniging in de bodem van het plangebied. De bovengrond is plaatselijk wel licht verontreinigd met cadmium, minerale olie en/of PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt. Deze verontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan het historisch antropogeen gebruik van de onderzoekslocatie. Omdat het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, is er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek verricht. Gelet op de aard en mate van de verontreiniging bestaat echter geen reden voor nader onderzoek en bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw in het plangebied.
Tijdens de veldwerkzaamheden in het kader van het verkennend bodemonderzoek zijn op het maaiveld binnen het plangebied, alsmede in de bodem, geen asbestverkennend materiaal aangetroffen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat gelet op de doelstellingen van het verkennend bodemonderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN5707 ('Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond') zijn uitgevoerd. De uitkomst van het verkennend bodemonderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief.
Het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek in bodem conform NEN5707 is in deze ook niet noodzakelijk. Wel zal er voorafgaand aan de sloop van de bestaande woningen een sloopmelding voorzien van een asbest-inventarisatierapport ingediend moeten worden.
Aanvullend op het verkennend bodemonderzoek is een bodemonderzoek PFAS uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 66081.006 d.d. 22 november 2019. Uit dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde PFOA en PFOS zijn aangetoond. Deze gehalten in de bovengrond voldoen aan de bodemfunctieklasse 'wonen'. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan PFAS geconstateerd. De ondergrond voldoet daarmee aan de bodemfunctieklasse 'landbouw en natuur'. Gezien het feit dat het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
De vooraf gestelde hypothese, dat het plangebied als 'homogeen verontreinigd' dient te worden beschouwd, wordt bevestigd op basis vna de onderzoeksresultaten uit het aanvullende bodemonderzoek PFAS. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmering voor de nieuwbouw binnen het plangebied.
Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat wordt veroorzaakt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voornoemde geluidsbronnen. Indien het bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of een herziening daarvan dient op grond van de Wgh een onderzoek naar verkeerslawaai te worden ingesteld. Daarbij moeten de in de wet aangegeven, binnen de zones langs de wegen geldende, waarden in acht worden genomen. Alle wegen hebben een geluidzone, met uitzondering van wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. Voor nieuw op te richten geluidsgevoelige bebouwing binnen de wettelijke geluidzones dient nader te worden bepaald of de wettelijke grenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ook in geval van de aanleg van een nieuwe weg of een reconstructie van een weg dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Het planvoornemen heeft betrekking op een geluidgevoelige ontwikkeling die binnen de onderzoekszone van de Rijksweg te Horn is gelegen. Bovendien liggen in de directe omgeving van het plangebied meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur. Vanwege deze ligging en de gewijzigde situering van de nieuw te bouwen woningen is door Econsultancy een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer 6681.003 D2, d.d. 12 maart 2019).
Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 58 dB ten gevolge van de Rijksweg. De geluidsbelasting ten gevolge van Graafschap Hornestraat bedraagt maximaal 32 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van Mussenberg bedraagt maximaal 22 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van Rijksweg (parallelweg) bedraagt maximaal 45 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van Weergraaf bedraagt maximaal 32 dB.
De geluidsbelasting ten gevolge van de Maaslandstraat bedraagt maximaal 49 dB voor de woningen 19, 20, 22 en 23. De geluidsbelasting ten gevolge van het gezoneerd deel van de Maaslandstraat voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Rijksweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt de Maaslandstraat ook meegenomen in de afweging van geluidsreducerende maatregelen. Deze zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren. Omdat woning 19 beschikt over een geluidluwe gevel en gezien de minimale overschrijding van de Maaslandstraat wordt de geluidsbelasting acceptabel geacht.
Alleen voor woning 19 kan geen hogere waarde worden vastgesteld. Vanwege de Rijksweg dienen voor de woningen 20 tot en met 29 en de woningen 32 en 33 een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor deze woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen 20 tot en met 29 en de woningen 32 en 33 is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk. In de regels is nader bepaald dat voor deze woningen extra geluidwerende gevels noodzakelijk zijn.
Het plangebied ligt verder niet in de buurt van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg. In het kader van de Wgh is nader onderzoek naar deze geluidsaspecten derhalve niet nodig.
De Wet luchtkwaliteit, verankerd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet Milieubeheer, is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Uitzonderlijke situaties daargelaten, komen overschrijdingen van de grenswaarden van andere stoffen komen niet voor.
Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan indien de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling.
Het onderhavige planvoornemen ziet op de bouw van 36 woningen (bij één ontsluitingsweg). Teneinde dit plan te kunnen realiseren, zullen 36 verouderde bejaardenwoningen worden gesloopt. Het project blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen (bij minimaal één ontsluitingsweg). Derhalve hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
Het bestemmingsplan voorziet niet in mogelijkheden voor nieuwe gevoelige bestemmingen binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Er is immers al sprake van een gevoelige bestemming in de bestaande situatie. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
In de (directe) omgeving van het plangebied (< 2km) is geen bron van geurhinder, bijvoorbeeld in de vorm van een intensieve veehouderij, aanwezig. Een geuronderzoek veehouderij is daarom niet noodzakelijk.
Het bevoegd gezag dient bij ruimtelijke planvorming rekening te houden met het aspect externe veiligheid. Daarbij dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanvaardbare dan wel onaanvaardbare risico's voor de diverse bestemmingen binnen het plangebied. De aandacht gaat hierbij uit naar het plaatsgebonden risico waarvoor een harde norm geldt, als ook naar het groepsrisico waarvoor een zogenaamde oriëntatiewaarde geldt.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daar-op. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Indien binnen of in de nabijheid van een plangebied risicodragende activiteiten plaatsvinden is een nader onderzoek noodzakelijk. Een nader onderzoek heeft betrekking op zowel stationaire objecten (bedrijven) als ook op dynamische objecten (transport gevaarlijke stoffen). Voor onderhavig plangebied is voor beide aspecten onderzocht in hoeverre er een onacceptabele overschrijding van risiconormen aan de orde is.
In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan is sprake van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of een veiligheidsafstand tot een risicovolle inrichting gelegen. De N280 en de N273 liggen in de omgeving van het plangebied. Over deze wegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gelet op de afstand ten opzichte van het plangebied, 490 respectievelijk 1.350 meter, is een onderzoek naar de externe veiligheid echter niet noodzakelijk.
Ten westen van de kern Horn (evenwijdig aan de Statenlaan, het Hagelkruis en het Houterven) bevindt zich tevens de ondergrondse aardgasleiding Z-513-01-KR-013 (Gasunie). Deze heeft geen plaatsgebonden risicocontour. Voor de Z-513-01 is de 1% letaliteitszone 110 meter en de 100% letaliteitszone 50 meter. De leiding heeft een belemmeringenzone van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Ook daarvoor geldt dat verder onderzoek, gelet op de afstand van 625 meter, niet noodzakelijk is.
Risicovolle inrichtingen | Buisleidingen | Vervoer van gevaarlijke stoffen | |
Aardgastransportleiding Z-513-01-KR-013 | N 273 | ||
N280 | |||
Maas | |||
Lateraalkanaal Linne-Buggenum |
Uitsnede risicokaart
Het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter van deze risicobronnen (transport gevaarlijke stoffen, hogedruk gasleiding). Gezien de afstand tot deze bronnen zijn deze niet van invloed op het plangebied. Daarnaast neemt het aantal woningen en daarmee ook het aantal personen binnen het plangebied niet of maar in zeer beperkte mate toe. Er is dus geen sprake van een verhoging van de orientatiewaarde en daarmee het groepsgebonden risico. De kans dat er mogelijk extra slachtoffers vallen bij eventuele calamiteiten bij de risicobronnen wordt dan ook nihil geacht.
Aangezien het plangebied van het planvoornemen niet is gelegen in het invloedsgebied is een advies van de veiligheidsregio in het kader van de verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.
De Wet Natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet ziet op de bescherming van verschillende plant- en diersoorten, natuurgebieden en (buitenstedelijke) bosopstanden.
In het kader van de Wet Natuurbescherming is het noodzakelijk om de effecten van een ruimtelijke ontwikkeling op beschermde plant- en diersoorten (en gebieden) te onderzoeken, om te kunnen beoordelen of verbodsbepalingen als gevolg daarvan worden overtreden of dat dit kan worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen of te handelen volgens een aangepaste werkwijze. Ten behoeve van het onderhavige planvoornemen heeft Ecolybrium een quickscanonderzoek Ecologische waarden uitgevoerd (rapportnummer: 16-124-A, d.d. 14 februari 2017). Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat verbodsbepalingen niet worden overtreden door de ingreep op broedvogels met jaarrond beschermde nesten, aangezien er in de bestaande woningen geen geschikte nestlocaties aanwezig zijn. Er worden evenmin verbodsbepalingen overtreden door de ingreep op vleermuizen, omdat er geen geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen in de woningen aanwezig zijn.
In het onderzoeksrapport is tevens geconcludeerd dat er geen soortgericht vervolgonderzoek naar huismus, gierzwaluw, vleermuizen en andere soorten noodzakelijk is. Er wordt wel op gewezen dat als gevolg van de betreffende ruimtelijke ontwikkeling effecten kunnen optreden ten aanzien van de functionaliteit van het gebied als foerageergebied en slaapplaats voor de huismus, als de vegetatie rondom de bebouwing geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd. Om dit te voorkomen, dient de vegetatie geheel te worden gespaard of, indien niet anders mogelijk, dient ervoor te worden gezorgd dat er vanaf de najaarsperiode en winterperiode een nieuwe volwaardige vegetatie aanwezig is om de functionaliteit te kunnen garanderen voor de soort in het gebied. Indien de vegetatie behouden blijft of indien deze ruim van tevoren wordt aangeplant, is een aanvraag om een ontheffing in de zin van de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk.
Voor het planvoornemen is een beoordeling van de stikstofeffecten voor Natura 2000-gebieden noodzakelijk. Activiteiten kunnen namelijk leiden tot een toename in stikstofdepositie op beschermende Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld door NOx-emissies afkomstig van verkeersbewegingen en mobiele werktuigen. Deze natuurgebieden zijn vaak gevoelig voor stikstofdepositie en de stikstofbelasting vaak nu al (te) hoog is, geldt een strikt beschermingsregime. Voor een planvoornemen moet dan ook vooraf worden beoordeeld of sprake is van significante negatieve effecten en of een natuurvergunning is vereist.
In dat kader is een notitie stikstof met aeriusberekening (Tonnaer, kenmerk J183612.002.001, 30 oktober 2019) opgesteld. Uit deze notitie en berekening blijkt dat het planvoornemen (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In deze conclusie is de stikstofemissie in het huidige gebruik nog niet meegenomen. Gezien het feit dat er in het huidige gebruik ook stikstofemissie bestaat kan er, mocht de werkelijke emissie toch hoger uitvallen dan ingeschat, ook nog gebruik gemaakt worden van interne saldering. Dit kan daarmee als 'vangnet' dienen.
Vooralsnog kunnen negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
Binnen het plangebied komt geen dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' voor. Op de archeologische beleids- en verwachtingskaart van de gemeente is het plangebied deels aangemerkt als een gebied met een lage archeologische verwachting zonder restricties. Deels is het plangebied reeds archeologisch vrijgegeven. Het aspect 'archeologie' hoeft dan ook niet nader te worden onderzocht.
Uitsnede archeologische beleids- en verwachtingskaart
Met het planvoornemen neemt het verharde oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie niet of slechts in beperkte mate toe. De nieuwe woningen worden echter voorzien van een gescheiden stelsel en het hemelwater wordt volledig afgekoppeld. Om te kunnen bepalen of de bodem voldoende doorlatend is voor de infiltratie van hemelwater is door Econsultancy een waterdoorlatendheidsonderzoek verricht (rapportnummer 6681.002 d.d. 14 juni 2018).
De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is onder andere afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem en de aanwezigheid van stoorlagen (klei en leem). Econsultancy acht bodemlagen met een minimale doorlatendheid van 1,0 m/dag geschikt voor infiltratie van hemelwater. Uit het onderzoek van Econsultancy blijkt dat de ondergrond in het plangebied tot 2,0 m -mv voornamelijk uit matig tot sterk zandige klei bestaat. Omdat dergelijke gronden op voorhand als slecht doorlatend kunnen worden beschouwd, is het doorlatendheidsonderzoek gericht op de zandlagen onder deze kleilagen. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de doorlatendheid van de bodem onder de matig tot sterk zandige kleilagen over het algemeen wordt geclassificeerd als vrij goed tot zeer goed doorlatend, waarbij k-waarden tussen de 0,5 en > 10m/dag zijn aangetoond. De k-waarde van de onderzochte laag ter plaatse van boring I03 is hoger dan op basis van de textuur zou worden verwacht. Het meetresultaat kan derhalve niet als representatief voor deze bodemlagen worden beschouwd.
Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem tot 2,0 meter beneden maaiveld, mede op basis van de textuur, niet geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Ten aanzien van de onderzochte bodemlagen kan eveneens worden geconcludeerd dat de infiltratiemogelijkheden beperkt zullen zijn. Om de lediging te bevorderen, kunnen in de wadi infiltratiekolken worden aangelegd die in verbinding staan met de zandlagen die op minimaal 3,0 -mv zijn gelegen. Geadviseerd wordt de infiltratiekolken dieper aan te leggen. In het kader van beheer, onderhoud en werking van het systeem wordt vanwege instroom van bijvoorbeeld blad e.d. geadviseerd om de kolken circa 20 cm boven het bodempeil van de wadi aan te leggen. Ook wordt geadviseerd om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van circa 0,3 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5. Het onderzoeksresultaat ter plaatse van boring I03 is vanwege de grote en niet te verklaren afwijking buiten beschouwing gelaten.
Vervolgens is aanvullend nog een doorlatendheidsonderzoek door Econsultancy uitgevoerd omdat er twijfels zijn over de uitkomst van het doorlatendheidsonderzoek uit 2018. In dat kader zijn aanvullende metingen op het traject van 2 tot 3 meter minus maaiveld gedaan. Doel hiervan was om te achterhalen of de vorige meetresultaten correct waren en/of de twijfels gegrond waren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het uitgevoerde veldwerk en de bodemlaag waar een in-situ doorlatenheidmeting is uitgevoerd. Tevens zijn in deze tabel de resultaten van de berekende k-waarden weergegeven en is de doorlatendheid van de bodem per boring en traject beoordeeld.
Overzicht k-waarde per meting
Uit het aanvullend doorlatendheidsonderzoek blijkt dat de resultaten van het eerder uitgevoerde doorlatendheidsonderzoek overeenkomen met het voorgaande onderzoek waarbij plaatselijk opnieuw hogere waarden zijn aangetoond dan op basis van de textuur verwacht zou worden. Dit vanwege de sterk heterogene bodemopbouw alsmede de invloed van inspoeling van klei- en/of leemdeeltjes van de toplaag naar de ondergrond. Door de uitspoeling van klei- en/of leemdeeltjes wordt de doorlatendheid van de bodem sterk gereduceerd ten opzichte van de diepere bodemlagen waar geen uitspoeling van de bovengelegen klei en/of leemlagen plaats vindt. Om de lediging te bevorderen kunnen in de wadi infiltratiekolken worden aangelegd die in verbinding staan met de zandlagen die op minimaal 3,0 m -mv zijn gelegen. Geadviseerd wordt de infiltratiekolken dieper aan te leggen. In het kader van beheer en onderhoud en werking van het systeem, wordt om instroom van bijvoorbeeld blad e.d. geadviseerd om de kolken circa 20 cm boven het bodempeil van de wadi aan te leggen.
Het hemelwater van de woningen zal afgekoppeld worden en via een HWA afgevoerd worden naar aan te leggen wadi's binnen het plangebied. Het hemelwater vanaf de verharding van de insteken en parkeerplaatsen zal via het verhard oppervlak afstromen naar de molgoot en via de putten eveneens afgevoerd worden naar de aan te leggen wadi's.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om ter plaatse van de openbare ruimte de noodzakelijke wadi's met voldoende capaciteit binnen het groen (aan de zijde van de Rijksweg) aan te leggen. Indien nodig kunnen ook voorzieningen getroffen worden onder de verhardingen Door de gemeente wordt gesteld dat de initiatiefnemer hiervoor zelf verantwoordelijk is. Bij de verder uitwerking van het openbare gebied c.q. de infrastructuur wordt hieraan nadere invulling gegeven.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het noodzakelijk om de invloed van bestaande of nieuwe bedrijvigheid op de leefomgeving af te wegen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (uitgave 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door de aard van het desbetreffende bedrijf en door het karakter van de omgeving.
De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
In het plangebied zelf zijn geen bedrijven aanwezig. Wel zijn er in de directe omgeving enkele functies (dienstverlening, bedrijf, maatschappelijk en agrarisch) gelegen. Deze zijn aan te merken als milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt met het planvoornemen in voldoende mate gewaarborgd door de tussenliggende infrastructuur. Een uitzondering hierop zijn de twee kwekerijen en het agrarische bedrijf aan de Posthuisstraat. Deze bedrijven kunnen aangemerkt worden als milieucategorie 2 of 3.1 bedrijf met een richtafstand van respectievelijk 30 en 50 meter. Gezien de afstand van ongeveer 100 m tussen deze bedrijven en het plangebied wordt ten alle tijden voldaan aan de richtafstand van zowel 30 als 50 meter.
Voor zover er in woonpanden een beroep aan huis of een ondergeschikte vorm van bedrijvigheid (het wonen blijft hoofdfunctie) wordt uitgeoefend, behouden deze panden hun woonbestemming. In de regels worden bedrijven en beroepen aan huis onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt. Ten aanzien van afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden geldt de voorwaarde dat sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat de belangen en bestemmingen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast. Daarmee is voldoende verzekerd dat bij de nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden sprake is van een goed woon en leefklimaat en dat nabijgelegen bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden als gevolg van de nieuwe mogelijkheden.
Beoordeling directe m.e.r.-plicht
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht.
Herstructurering plangebied
De beoogde ontwikkeling komt in de lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd.
Wet natuurbescherming (passende beoordeling en plan-m.e.r.-plicht)
Naast het Besluit m.e.r. is de Wet natuurbescherming van belang om te bepalen of een plan-MER noodzakelijk is. In de Wet natuurbescherming is opgenomen dat wanneer significante effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten een plan-MER in procedure dient te worden gebracht. Wanneer aangetoond kan worden dat er geen significante effecten zijn te verwachten is een plan-MER niet noodzakelijk. Gezien de afstand van respectievelijk 2,8 km en 3,2 km tot het dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebieden Roerdal en Leudal alsmede de herstructurering van het plangebied waarbij 36 woningen vervangen worden door hetzelfde aantal woningen is er geen sprake van significante effecten op Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van een plan-MER plicht.
Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil onder-nemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee te delen aan het bevoegd gezag. Bij de mededeling dient in ieder geval de informatie te worden verstrekt zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Middels deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de vereisten van artikel 7.16 Wm, op basis waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17 Wm een beslissing kan nemen.
De achterliggende gedachte bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld waarin getoetst is of op basis van de criteria de genoemd zijn in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r-beoordeling uitgevoerd moet worden. Het betreft de volgende criteria
Op .... 2019 heeft het bevoegd gezag op basis van de aanmeldnotitie van ...... besloten geen milieueffectrapportage op te stellen voor de herstructurering van het plangebied.
Het bestemmingsplan Maaslandstraat Horn'' is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan Maaslandstraat Horn is opgesteld conform het gemeentelijk Handboek, de landelijke richtlijn 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Qua regels is daarbij zoveel mogelijk aangesloten bij de plansystematiek en regels van het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'.
In het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' zijn de wijzigingen ten opzichte van bestemmingsplannen die eerder voor de afzonderlijke kernen binnen de gemeente Leudal zijn vastgesteld, verwerkt. Voor zover relevant, zijn deze wijzigingen overgenomen in het bestemmingsplan Maaslandstraat Horn. Ze worden hierna kort uiteengezet.
De afwijkingsregels voor bed & breakfast (1.14) zijn via artikel 2.6 De oppervlakte van een bed & breakfast voorziening' en artikel 8.2 Bed & breakfast' nader uitgewerkt ter voorkoming van interpretatieverschillen bij het bepalen van de oppervlakte daarvoor.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn bed & breakfastvoorzieningen toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'bed & breakfast'. Binnen de regels van de geldende bestemmingsplannen is dit gebruik echter niet gebonden aan een maximum aantal personen en/of kamers, waardoor in feite een ongelimiteerd aantal kamers gebruikt kan worden voor een ongelimiteerd aantal personen. In de algemene afwijkingsregels van de geldende bestemmingsplannen is voor nieuwe initiatieven als voorwaarde gesteld dat de voorziening een maximumcapaciteit kent van ten hoogste 8 personen in maximaal 4 kamers, met een maximum verblijfsduur van 6 weken. Deze afwijkingsbevoegdheid is overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In de genoemde bestemming is bepaald dat deze maxima ook gelden voor bestaande bed & breakfastvoorzieningen ter plaatse van de genoemde aanduiding.
In alle bestemmingen op grond waarvan (bedrijfs)woningen zijn toegestaan, is geregeld dat in de woning en/of in de bij de woning behorende bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een bedrijf aan huis en/of een beroep aan huis is toegestaan , met dien verstande dat:
In de Algemene afwijkingsregels is in lid 8.3 bepaald dat door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis in een (bedrijfs)woning en/of een bij de woning behorend bijbehorend bouwwerk in milieucategorie 2 zoals opgenomen in de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten', dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten. Tevens kan vergunning worden verleend voor het vergroten van de maximaal toegestane oppervlakte die voor het bedrijf aan huis kan worden gebruikt, tot maximaal 80 m².
In de algemene afwijkingsregels is in artikel 8.4 Bijbehorende bouwwerken in zijerfgebied' een regeling opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoekwoningen. Door middel van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bestaande (bedrijfs)woningen in het zijerfgebied in hoeksituaties. Tevens is een regeling opgenomen voor het bouwen van erfafscheidingen bij hoekwoningen (zie par.5.2.4).
Een verbeelding van de begrippen 'erf', 'achtererfgebied', 'voorerfgebied' en 'zijerfgebied' is opgenomen in paragraaf 5.3.1.3 van deze toelichting.
Net als bij het bouwen van bijbehorende bouwwerken zijn de bouwmogelijkheden voor erfafscheidingen afhankelijk van de ligging binnen voor-, achter- of zijerfgebied. Erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte daarvan:
In het gemeentelijk beleid voor evenementen is onderscheid gemaakt in ruimtelijke relevante (evenementen) en ruimtelijke niet relevante evenementen (activiteiten). In dit bestemmingsplan worden de activiteiten die op basis van het gemeentelijk beleid aangemerkt worden als ruimtelijk niet relevant,rechtstreeks toegestaan, ténzij sprake is van een van de volgende omstandigheden:
Deze criteria zijn overgenomen uit de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Leudal, waarin is aangegeven dat géén evenementenvergunning is vereist voor een klein evenement waarbij de genoemde crfitertia/maxima niet worden overschreden.
Ruimtelijke relevanten evenementen zijn gezien de aard en schaal van het plangebied niet toegestaan in dit bestemmingsplan.
De door de raad bij besluit van 13 oktober 2015 vastgestelde beleidsregels voor 'Huisvesting arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal' zijn geïmplementeerd in de planregels van het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Voor zover relevant, zijn deze planregels overgenomen in het bestemmingsplan Maaslandstraat Horn.
In het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' zijn nieuwe regels opgenomen voor kamerbewoning, waarbij tevens de begrippen 'zelfstandige woonruimte' en 'onzelfstandige woonruimte' zijn gedefinieerd. Deze planregels en begrippen zijn overgenomen in het bestemmingsplan Maaslandstraat Horn (zie artikel 1.50 'kamerbewoning' en 8.6 'Kamerbewoning' respectievelijk artikel 1.99 zelfstandige wooneenheid 'zelfstandige wooneenheid' en 1.62 onzelfstandige wooneenheid 'onzelfstandige wooneenheid').
De regels zijn onderverdeeld in de volgende vier hoofdstukken:
De inhoud van deze hoofdstukken is hierna nader toegelicht.
De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), die als bijlage onderdeel uitmaakt van de Rsro, opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om interpretatie- respectievelijk meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de bestemming 'Wonen' weergegeven. De regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding. Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels overeenkomstig de standaard van de SVBP2012 opgenomen.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen die in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vast liggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Gemakshalve zijn enkele begrippen uit de Woningwet/Bouwverordening overgenomen.
In de begrippen is onder andere een definitie voor 'peil' weergegeven (artikel 1.68). Dit is in de volgende afbeelding gevisualiseerd.
Visualisatie van de verschillende definities van peil
Voor de definities van de begrippen 'achtererfgebied' (1.7) en 'voorerfgebied' (1.82) is zo veel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in het Bro. Hieraan is een regeling toegevoegd voor het uitbreiden van woningen c.q. het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen in hoeksituaties (8.4). Daarvoor is het begrip 'zijerfgebied' opgenomen in de regels. Dit is in de volgende afbeelding gevisualiseerd.
Voorerf-, achererf en zijerfgebied
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden. In de onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de goothoogte (2.2) en bouwhoogte (2.4) bij woningen met en zonder kap gemeten dienen te worden.
Goot- en bouwhoogte bij woningen met en zonder kap
De regels van een bestemming worden conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd en benoemd:
Een bestemmingsregel hoeft niet alle genoemde elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn' is voor de bestemming 'Wonen' een nadere eisen-regeling opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen, binnen de reeds aangegeven begrenzingen van het bestemmingsplan (gebruiks- en bouwregels), nadere eisen stellen aan plaats en afmeting van gebouwen indien dit noodzakelijk is voor de volgende aspecten:
Hieronder worden de regels van de opgenomen bestemming nader toegelicht, waarbij de bestemmingsregels in beginsel steeds op dezelfde manier zijn opgebouwd.
De bestemming 'Wonen' (artikel 3) is opgenomen voor alle nieuw te bouwen woningen. Woningen die deel uit maken van een bedrijf maken geen onderdeel uit van deze bestemming maar worden geregeld middels een bestemming waarin ook het bedrijf geregeld is. Er is gekozen voor een zeer flexibele regeling; bij het bouwen, verbouwen of veranderen worden maar weinig voorwaarden gesteld.
Binnen de woonbestemming is het toegestaan een beroep aan huis uit te oefenen. Volgens jurisprudentie kan het gebruik van ruimten in woningen voor de uitoefening van een ambt, beroep of praktijk niet afhankelijk worden gesteld van een omgevingsvergunning. Daarom is in de gebruiksregels opgenomen dat een beroep aan huis rechtstreeks is toegestaan, maar dat de woonfunctie de hoofdfunctie dient te blijven.
Binnen de woonbestemming geldt een aantal specifieke bouwregels. Het hoofdgebouw mag enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd. Tevens is in de regels aangegeven dat de woning moet worden gebouwd binnen een denkbeeldig vlak dat wordt begrensd door de voorgevelrooilijn en een denkbeeldige lijn op 15 meter evenwijdig aan de voorgevelrooilijn. Bijbehorende bouwwerken mogen ook daarachter, op het achtererf, worden opgericht. Woningen mogen enkel op de begane grond worden uitgebreid. Uitbreiding op de verdieping is mogelijk met een afwijking van het bestemmingsplan.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de geldende bestemmingsplannen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een aantal bouwwerken, zoals het bouwen van erkers voor de voorgevel, een carport tot aan of gedeeltelijk voor de voorgevelrooilijn, realisatie van een kap en van een platte afdekking. In het kader van deregulering zijn in dit bestemmingsplan voor een aantal van deze bouwactiviteiten directe bouwtitels opgenomen. Daarbij moet nog steeds worden voldaan aan de voorwaarden die voorheen waren verbonden aan de afwijkingsbevoegdheid.
In de 'Anti-dubbeltelregel' (Artikel 4) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens worden meegenomen bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de 'Algemene bouwregels' (Artikel 5) zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.
In de 'Algemene gebruiksregels' (Artikel 6) is een nadere bepaling opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden.
In de 'Algemene aanduidingsregels' (Artikel 7) zijn regels opgenomen ten behoeve van de bescherming van het belang van de binnen of buiten het plangebied gelegen molens (molenbiotoop).
De 'Algemene afwijkingsregels' (Artikel 8) en 'Algemene wijzigingsregels' (Artikel 9) verschaffen burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de 'Algemene afwijkingsregels', is in lid 8.6 een gewijzigde regeling opgenomen ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten. Deze regels bevatten een doorvertaling van de op 13 oktober 2015 door de gemeenteraad van Leudal vastgestelde kadernotitie 'Huisvesting arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal'. De mogelijkheden voor genoemde vormen van huisvesting zijn opgenomen in de afwijkingsregels voor realisering van kamerbewoning. Deze kan worden gerealiseerd in:
Short-stay huisvesting van arbeidsmigranten is uitsluitend toegestaan in de onder a. genoemde gevallen. In reguliere (bedrijfs)woningen (sub b.) is huisvesting van arbeidsmigranten alleen toegestaan als mid-stay huisvesting.
Onder kamerbewoning verstaat dit bestemmingsplan het bewonen van onzelfstandige woonruimte, niet zijnde het verstrekken van logies. Een onzelfstandige wooneenheid is een woonruimte die geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt. Een zelfstandige wooneenheid is een woonruimte met een eigen toegang en eigen wezenlijke voorzieningen, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt. Een woonruimte waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met eigen keuken, douche en toilet, is eveneens een zelfstandige woonruimte.
Met deze regel wordt voorkomen dat een pand/woning in zijn geheel kan worden 'opgeknipt' in meerdere zelfstandige wooneenheden (dan zou immers sprake zijn van woningsplitsing).
In de 'Algemene wijzigingsregels' zijn enkele algemene wijzigingsmogelijkheden ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsgrenzen, de aanpassing van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' en de aanpassing van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen.
In artikel 10 zijn de 'Algemene procedureregels' opgenomen. Deze bevatten alleen nog procedureregels voor het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening. Voor alle overige procedures zijn reeds procedureregels opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichting) en in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunningen).
In de 'Overige regels' (artikel 11) zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht.
Het betreffen regels waarin is vastgelegd dat bij ontwikkelingen dient te worden voldaan aan de door de raad vastgestelde parkeernormen. Daarbij wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2016 van de gemeente Leudal. Daarnaast is een regeling opgenomen die inhoudt dat bij een ontwikkeling invulling moet worden gegeven aan een verbetering van de omgevingskwaliteit. Daarvoor wordt verwezen naar de Nota Kwaliteit.
In de regel 'Overgangsrecht' (Artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de 'Slotregel' (Artikel 13 Slotregel) is aangegeven dat de regels van dit bestemmingsplan dienen te worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan 'Maaslandstraat Horn''.
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12 lid 1 en 2 van de Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan moet worden gemaakt. In artikel 6.2.1 Bro zijn de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan - in dit geval een bestemmingsplan - of besluit waarop het betrekking heeft. In de Wro en het Bro is tevens bepaald in welke gevallen kan worden afgezien van het van het vaststellen van een exploitatieplan.
De gemeenteraad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, of indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Tussen de gemeente Leudal en initiatiefnemer (Wonen Zuid) zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Door middel van deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal (anderszins) verzekerd voor wat betreft plankosten, openbaar gebied en planschade. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.
Op grond van artikel 6.1 Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en die niet reeds voldoende anderszins is verzekerd.
Degenen die schade lijden door planologische wijzigingen krijgen de schade slechts vergoed voor zover deze niet binnen het normaal maatschappelijk risico valt. De schade die minder bedraagt dan 2% van de waarde van de onroerende zaak of het inkomen van de aanvrager voorafgaand aan de planologische wijzigingen blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager. Deze forfaitregeling geldt niet voor schade in de vorm van waardevermindering indien de planologische wijziging ziet op het eigen perceel van de benadeelde, de zogenaamde 'directe' planschade.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 36 nieuw te bouwen levensloopbestendige woningen (16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen) ter vervanging van 36 bestaande verouderde woningen. De afwenteling van eventuele planschade als gevolg van deze ruimtelijke ontwikkeling maakt deel uit van de anterieure overeenkomst.
Het planvoornemen voorziet in de herstructurering van bestaand bebouwd gebied door de bouw van 16 grondgebonden levensloopbestendige woningen en 20 grondgebonden nultreden woningen. Daarmee wordt zowel kwantitatief als kwalitatief voorzien in de actuele woningbehoefte. Het plan wordt gerealiseerd in een gebied met uitsluitend een woonfunctie. Met dit planvoornemen vindt geen wijziging plaats van de bestaande ruimtelijke structuur en daardoor is er geen sprake van een grootschalige ontwikkeling. Uit de voorgaande hoofdstukken blijkt dat het plan ter plaatse goed inpasbaar is. De verwachting is dan ook dat het planvoornemen maatschappelijk wordt geaccepteerd.
In eerste instantie is met de huidige huurders van de bestaande woningen het gesprek aangegaan in een separate bijeenkomst (d.d. 21 juni 2018). Tijdens deze bijeenkomst zijn de huurders op de hoogte gebracht van de plannen voor de herstructurering van het plangebied. Aan de huurders is daarbij aangegeven wat dit voor hun als huurders betekent en welke consequenties dit voor hun heeft. Naar aanleiding hiervan waren de reacties van de huurders positief. Aanvullend op dit gesprek zullen nog huisbezoeken plaatsvinden in het kader van het uit te voeren sociaal plan. Inmiddels hebben alle bewoners een persoonlijk gesprek gehad met Wonen-Zuid.
Daarnaast zijn ook de omwonenden, waar ook de bewoners weer welkom waren, tijdens een informatie-avond (d.d. 16 september 2019) geïnformeerd over de herontwikkeling en bouwplannen van/voor deze locatie. Tijdens deze informatie-avond waren ongeveer 35 personen aanwezig. De omwonenden hebben de mogelijkheid gehad om zich te laten informeren over het planvoornemen en hadden de gelegenheid tot het stellen van vragen. Hiermee zijn de omwonenden naar tevredenheid geïnformeerd.
Het bestemmingsplan wordt verder conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Een bestemmingsplan doorloopt in beginsel de volgende procedure:
a. Voorbereiding:
Vooroverleg met instanties
Watertoets
b. Ontwerp:
1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
c. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
d. Beroep:
Beroep bij Raad van State
(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
Gezien de aard van de ontwikkeling wordt vooroverleg niet noodzakelijk geacht. Het planvoornemen betreft de herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Door deze herstructurering wordt de (bestaande) woningvoorraad kwalitatief verbeterd. Daarbij zijn geen Rijks-, provinciale of gemeentelijke belangen in het geding. Het bestemmingsplan wordt dan ook direct als ontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 6 februari 2020 tot en met 18 maart 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Daarnaast zij er ook geen ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.
Het bestemmingsplan is vastgesteld door de raad in de raadsvergadering van 26 mei 2020.