Plan: | Burgemeester Aquariusstraat te Haelen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP19HnBurgAquarius-VG01 |
Herontwikkeling Haelen Horn B.V. (vanaf hier: de initiatiefnemer), is voornemens om aan de Burgemeester Aquariusstraat te Haelen 10 grondgebonden woningen te realiseren. Voorgenomen ontwikkeling is niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Om het plan mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen aan de Burgemeester Aquariusstraat in het centrumgebied van Haelen. Onderstaande afbeelding toont de ligging en de globale begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1.1 Ligging en globale begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' vigerend. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer.
Afbeelding 1.2 uitsnede bestemmingsplan 'Woonkern Leudal'
In het bestemmingplan is het plangebied bestemd als 'Centrum'. Daarnaast is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' en functieaanduiding 'horeca van categorie 2' toegekend.
Voor de regelgeving binnen de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' wordt verwezen naar de betreffende milieu- omgevingsparagraaf 4.8.1.
Voorgenomen ontwikkeling is op grond van het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan omdat het gebruik van de gronden tot wonen niet is toegestaan binnen de bestemming 'Centrum';
Gelet hierop dient ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling een partiële herziening van het bestemmingsplan te worden opgesteld, waarin voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Deze toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft 'Hoofdstuk 2' de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. 'Hoofdstuk 3' geeft een weergave van de relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente. In 'Hoofdstuk 4' worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten beschreven. 'Hoofdstuk 5' bevat de juridische aspecten. 'Hoofdstuk 6' gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het laatste 'Hoofdstuk 7' gaat in op de handhavingsaspecten.
Haelen maakt sinds 1 januari 2007 deel uit van de gemeente Leudal. Tot die tijd behoorde de kern tot de gemeente Haelen. Haelen heeft ongeveer 1.845 huishoudens. Het inwoneraantal per 1 januari 2017 bedraagt 4.256.
Haelen is tegenwoordig een woonkern die qua werkgelegenheid en voor een aantal voorzieningen georiënteerd is op het nabijgelegen Roermond. Toch zijn ook veel voorzieningen (verscheidene winkels en maatschappelijke voorzieningen) nog steeds in het dorp zelf aanwezig.
Ten noorden en ten westen van Haelen bevindt zich het Natura-2000 gebied Leudal. De omgeving van de kern is dan ook bosrijk. Door de kern loopt de Haelense Beek. De gronden aan de oostkant van de kern zijn agrarisch van aard.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Haelen, omgeven door woningen en centrumfuncties. Op dit moment bestaat het plangebied uit braakliggend terrein. Binnen het plangebied was voorheen discotheek Geelen gevestigd. De gebouwen binnen het plangebied hebben jaren leeg gestaan na het sluiten van discotheek Geelen. De leegstaande bebouwing is begin 2019 gesloopt.
Bebouwing en openbare inrichting
Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit 10 levensloopbestendige woningen in de vorm van 6 rijwoningen en 4 halfvrijstaande woningen. In afbeelding 2.1 is de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.1: situatietekening
De woningen bestaan uit een één bouwlaag met kap. In afbeelding 2.2 is een impressie van de woningen weergegeven.
Afbeelding 2.2: aanzichten
Ontsluiting en parkeren
De ontsluiting van de 10 woningen is aangesloten op de Burgemeester Aquariusstraat. Via deze weg kan men verder het dorp in rijden of richting de provinciale weg N273. Binnen het plangebied is ruimte gereserveerd om voldoende parkeerplaatsen te realiseren.
Op 5 juli 2016 is door de gemeenteraad van de Leudal de Nota Parkeernormen vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen het 'centrum'. Binnen het plangebied worden sociale huurwoningen gebouwd welke in te delen is onder de categorie 'huurhuis sociale huur'. De parkeernorm bedraagt 1,7 per woning. Dit houdt in dat er 17 parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd worden.
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)' vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De Juridische verankering van deze nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan SVIR
Het Rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) Algemene Maatregels van Bestuur (AMvB) Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de decentrale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Barro
Met voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding, het Barro vormt geen belemmering.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie met name de overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet álle woningbouwprojecten gezien moeten worden als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Zo stelt dat Afdeling dat een bouwplan van niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden beschouwd, in beginsel niet beschouwd moet worden als een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Bro - ladder voor duurzame verstedelijking
Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van 10 grondgebonden woningen. Gezien bovengenoemde jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van toepassing is.
Voorgenomen ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. In de gemeentelijke planlijst wordt uitgegaan van het realiseren van 22 meergezins koopwoningen op deze locatie. Met voorgenomen ontwikkeling worden er geen 22 koopwoningen gerealiseerd maar 10 huurwoningen. Hier ligt op dit moment de behoefte. In Leudal is er op dit moment een tekort aan grondgebonden seniorenwoning. Met voorgenomen ontwikkeling worden levensloopbestendige woningen gerealiseerd, welke geschikt zijn voor senioren. De huurprijzen van deze woningen zullen onder de liberalisatiegrens liggen.
In artikel 7.2, lid 1 van de 'Wet milieubeheer' is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het 'Besluit milieueffectrapportage' zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt ónder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Wet milieubeheer / milieueffectrapportage
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 10 grondgebonden woningen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Op basis van deze aanmeldnotitie dient het collega van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leudal te besluiten of het mogelijk maken van 10 grondgebonden woningen al dan niet leidt tot belangrijke negatieve milieueffecten die noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure (opstellen milieueffectrapportage).
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het 'Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014' (hierna POL 2014) ‘Voor de kwaliteit van Limburg’ vastgesteld. Het POL 2014 is op 16 januari 2015 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
Volgens de POL kaart Integrale zonering Limburg is het plangebied van de 16 kernen grotendeels gelegen binnen overig bebouwd gebied. Overig bebouwd gebied betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt in dit gebied op:
POL 2014 stelt kwaliteit centraal. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgaan met de voorraden: de ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), de voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), de natuurlijke hulpbronnen, de milieuruimte en de ondergrond. Dit wordt vertaald in een aantal principes, die als uitgangspunt gelden bij het maken van keuzes. Voor voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan POL 2014
Voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014. Voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bebouwd gebied en de ontsluiting van het plangebied wordt aangesloten op het bestaande verkeersnetwerk.
Op 12 december 2014 is de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld en in werking getreden. Op 14 december 2018 is een geconsolideerde versie van de verordening geplaatst op www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorheen geldende, op 1 januari 2011 in werking getreden Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening.
De Omgevingsverordening is gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.
Het hoofdstuk Ruimte bevat geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.
Duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.
Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.
Bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014
Na vaststelling van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 zijn de gemeenten in regionaal verband (Noord/Midden/Zuid) aan de slag gegaan met de uitwerking voor de thema’s: wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen, energie, landschap, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie. Dit proces heeft in elk van de drie regio’s geresulteerd in regionale bestuursafspraken over deze thema’s.
Eén van de bestuurafspraken is dat ze uitvoering zullen geven aan de 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg'. Inmiddels is deze visie geactualiseerd in de Structuurvisie Wonen Midden - Limburg 2018 tot en met 2021. Voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze structuurvisie (zie hiervoor paragraaf 3.3.2).
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Vanaf die datum heeft de Provincie de verantwoordelijkheid over nagenoeg alle groene taken en regelgeving. Om die verantwoordelijkheid goed te kunnen uitvoeren dient de Provincie een aantal zaken te regelen in verordeningen. In Limburg betekent dit dat de nieuwe taken zijn geregeld door deze onderdeel te maken van de Omgevingsverordening Limburg 2014. De onderdelen hebben betrekking op: bossen, faunabeheer(jacht), tegemoetkoming bij faunaschade, soortenbescherming en Natura 2000.
In paragraaf 4.6 wordt verder ingegaan op de flora en fauna in en in de omgeving van het plangebied.
De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden. Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Bescherming van de belangen van de boringsvrije zones en van het waterwingebied zijn geborgd in de Provinciale Omgevingsverordening. Via de planregels van dit bestemmingsplan worden de regels uit de Provinciale Omgevingsverordening van toepassing verklaard.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Omgevingsverordening Limburg 2014
Voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels van de Omgevingsverordening. De ontwikkeling is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en de regionale woonvisie. Middels de planregels van dit bestemmingsplan vindt er een bescherming plaats van de ligging van het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III.
Op 1 februari 2011 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg de 'Provinciale Woonvisie Limburg' vastgesteld. Hierin staat beschreven hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vormgegeven zou kunnen worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan en wil vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren.
Inmiddels is het provinciaal woonbeleid verankerd in het POL 2014. De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid.
Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. De opgave ligt vooral in het onttrekken van incourante (particuliere) woningen, het omvangrijk genoeg houden (c.q. maken) van het aanbod aan huurwoningen, en het planologisch niet meer uitbreiden van hetgeen er al in overvloed is.
De kwalitatieve opgave is mogelijk nog uitdagender. Die vraagt om een omslag in denken. Allereerst gaat het daarbij om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.
De noodzakelijke transformatie kan slechts slagen als de regionale partners gezamenlijk invulling weten te geven aan dynamisch voorraadbeheer. Dat omvat het werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, door kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. En dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad.
Dit dynamisch voorraadbeheer zal vorm en inhoud moeten krijgen door opstelling én uitvoering van regionale structuurvisies voor Noord-, Midden- respectievelijk Zuid-Limburg. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situatie) en een gezamenlijke werkwijze.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Provinciaal woonbeleid
In de regio Midden-Limburg is invulling gegeven aan een regionale structuurvisie middels de regionale 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021' (zie hiervoor paragraaf 3.3.2).
Op 11 december 2015 hebben provinciale staten van Limburg het provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 'Samen werken aan water' vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015 en een uitwerking van het strategisch waterbeleid in POL2014, teneinde te voldoen aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water en aanvullende nationale kaders, waaronder het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma. Samen met het Nationale Waterplan 2016-2021 van het Rijk en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van de Limburgse waterschappen vormt het een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheersplan Maas 2016-2021.
In het plan wordt ingegaan op de volgende inhoudelijke opgaven voor het regionale waterbeleid:
Dit gaat over hoogwaterbescherming langs de Maas, nu en in de toekomst als gevolg van de klimaatverandering, mede in het licht van het Nationaal Deltaprogramma en in relatie tot behoud en ontwikkeling van de woon- en werkomgeving.
Hierin staat de aanpak van regionale wateroverlast en watertekort in landelijk en stedelijk gebied centraal, mede in het licht van de klimaatverandering en het Nationaal Deltaprogramma.
Dit onderdeel handelt over de verbetering van het ecologische functioneren van onze beken en plassen (ecologische doelen van oppervlaktewateren, beek(dal)herstel) en natte natuurterreinen (herstel van verdroogde grondwaterafhankelijke natuur), als ook de verbetering van de fysisch-chemische kwaliteit van het oppervlaktewater, deels vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en Natura 2000.
Centraal in dit hoofdstuk staat de bescherming van hoeveelheid en kwaliteit van onze grondwatervoorraden ten behoeve van diverse functies, met speciale aandacht voor het gebruik voor menselijke consumptie, waaronder de voorraden en bescherming daarvan voor de openbare drinkwatervoorziening, e.e.a. eveneens mede als opdracht vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021
Met voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de eisen vanuit de Provincie Limburg voor drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op het aspect water in en rondom het plangebied.
De Algemene Besturen van Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Roer en Overmaas hebben op 14 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Water in beweging' vastgesteld. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie van Waterschap Peel en Maasvallei en Waterschap Roer en Overmaas per 1 januari 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe de waterschappen invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In het plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde wordt gebracht en gehouden. Beschreven wordt voor welke thema's de waterschappen aan de lat staan, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden omgevingsvergunning uitgevoerd, wie partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage het waterschap levert aan de Europese Kaderrichtlijn Water.
In een intensief gebruikt land, zoals Limburg dat is, is verweving van waterfuncties onvermijdbaar. In het waterbeheer willen de waterschappen een goede balans vinden voor alle aanwezige belangen, bijvoorbeeld voor de combinatie van landbouw en natuur bij natuurbeken. Er worden, aanvullend aan de provinciale functietoekenning, functies toegekende aan beken, vennen en plassen en vastgelegd wordt wat dit betekent voor het gebruik van het water en aanliggende gronden. Op basis van die functies wordt het waterbeheer verder ingericht. Bij de inrichting van wateren is het voorkomen van wateroverlast ('droge voeten') leidend.
Het waterschap deelt de verantwoordelijkheid voor functietoekenning en taakafbakening met de Provincie Limburg en gemeenten. De provincie is medeverantwoordelijk voor de functietoekenning. Provincie en gemeenten zijn medeverantwoordelijk voor de taakafbakening.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Waterbeheerplan Limburgse Waterschappen 206-2021
Met voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de eisen vanuit het waterschap. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op het aspect water in en rondom het plangebied.
In de regiovisie 'Het oog van Midden-Limburg' is de gebiedsvisie uitgewerkt in een achttal beleidsthema's. Dit zijn: Toerisme en Recreatie, Maasplassen, Natuurontwikkeling, Landschap en Ecologie, Landbouw, Bedrijvigheid, Wonen, Zorg en Mobiliteit. Vervolgens zijn deze thema's in het najaar van 2008 verdiept en verder uitgewerkt in de programmalijnen: Maasplassen, Ontwikkelingsas N280 Weert-Roermond, Wonen, Natuur en Recreatie.
Over de gemeente Leudal is het volgende opgenomen: “De gemeente Leudal vormt het hart van Midden-Limburg. Het bestaat uit zestien dorpen en een groot buitengebied dat wordt geroemd om z'n ruimte, kwaliteit en woonklimaat. Heythuysen vormt een subregionale kern met een sterke centrumfunctie voor een groot verzorgingsgebied. Het is van belang dat deze centrumfunctie wordt versterkt en het voorzieningenniveau op peil blijft. Daarnaast heeft Leudal diverse dorpskernen waar de voorzieningen onder druk staan. Een actief kleine kernenbeleid is noodzakelijk waarin aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad".
De centrale ligging van Leudal maakt dat het profiteert van bijna alle ontwikkelingen die worden voorgesteld in deze regiovisie. Gelegen aan de Maasplassen liggen er volop kansen om recreatieve en toeristische activiteiten te ontwikkelen en deze te verbinden met het natuurgebied Leudal en het te ontwikkelen regiopark.”
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Regiovisie 2008-2028: Het oog van Midden-Limburg
Voor het dorp Haelen is het van belang dat er aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad. Het plangebied is gelegen in het centrum van Haelen, wat op dit moment een grote lege plek vormt aan een hoofdstraat. Door invulling te geven aan het plangebied met het realiseren van tien levensloopbestendige woningen wordt er een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad.
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben in voorliggende nota de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna Structuurvisie 2014) geactualiseerd. Daartoe is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (2018) met ondersteuning van de Provincie Limburg. In deze actualisatie worden de leermomenten van de Structuurvisie 2014 meegenomen. Er zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze actualisatie kan worden aangehaald als "Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021" (hierna Structuurvisie Wonen 2018).
De regio Midden-Limburg laat met de voorliggende actualisatie van de Structuurvisie 2014 zien, dat het regionaal samenwerken op het gebied van Wonen goed functioneert. Deze samenwerking heeft meerwaarde voor alle gemeenten. Vaak zijn de opgaven waarvoor de individuele gemeenten aan de lat staan te complex om lokaal aan te gaan. Daarnaast biedt de regionale samenwerking individuele gemeenten meer ruimte.
In de periode 2014-2017 heeft de economie laten zien dat nieuwbouw en economie niet losgekoppeld kunnen worden. Voor de komende periode heeft de regio haar ambities om te bouwen naar behoefte geactualiseerd om er voor te blijven zorgen dat de juiste kwaliteit woningen op de juiste plekken kunnen worden gebouwd. Hiervoor ligt aan deze actualisatie een nieuw woningmarktonderzoek ten grondslag en zijn de meest recente landelijke, provinciale en regionale ontwikkelingen vertaald.
Afspraken structuurvisie 2014
In de Structuurvisie 2014 zijn regionaal twee belangrijke afspraken vastgelegd: het realiseren van woningen en het afstemmen van de planvoorraad op de behoefte.
In de gemeenten waar een maximum aantal te bouwen woningen gold, is dit maximum niet overschreden. Uitzondering hierop is Weert (415 ten opzichte van 360). Deze overschrijding loopt vooruit op de veel hogere prognose in Weert anno 2017 en is regionaal afgestemd. In een viertal gemeenten (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw en Roerdalen) blijven de realisaties achter op de ambities.
In de Structuurvisie 2014 is de afspraak gemaakt dat de overcapaciteit met 40% moet worden teruggebracht. In totaal gaat het om -1.490 woningen. De regio heeft deze doelstelling niet helemaal gehaald. Toch zijn er bruto ruim 1.000 plannen aan de planvoorraad onttrokken. Lokaal zijn er verschillen. Het is alleen Echt-Susteren gelukt om het afgesproken aantal te schrappen, zelfs ruim meer dan afgesproken. Maasgouw (83%), Leudal (80%) en Roerdalen (77%) hebben grotendeels aan de afspraak kunnen voldoen.
Het aantal inwoners in de regio is in de periode 2014 tot en met 2017 gegroeid. Hier zijn er lokale verschillen. In Nederweert, Roermond en Weert is het aantal inwoners toegenomen, in Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw en Roerdalen is sprake van een afname van het aantal inwoners.
Kwantitatieve woningbehoefte
Als naar de kwantitatieve behoefte gekeken wordt blijkt dat er duidelijke verschillen zijn in de situatie per gemeente. Opvallend is het verschil in de huishoudenstop, die in Echt-Susteren en Roerdalen reeds op korte termijn wordt bereikt (2018/2019), in Leudal en Maasgouw bereikt wordt in 2024/2025 , in Weert, Nederweert bereikt wordt aan het einde van de geprognosticeerde periode (2030) en in Roermond pas lang daarna aan de orde is (2039). Over de gehele regio bezien geven de prognoses aan dat er in de periode 2018 tot en met 2028/2029 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden met 2,5%.
Het aantal jongerenhuishoudens en huishoudens in de middengroep (tot 65 jaar) neemt af. Het aantal ouderenhuishoudens neemt fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels door de groeiende groep ouderenhuishoudens bepaald. Van alle huishoudens behoort 48% tot de sociale doelgroep .
Kwalitatieve woningbehoefte
De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen, zowel in de huur- als in de koopsector. De grootste uitval gaat ontstaan bij appartementen zonder lift en rij- /hoekwoningen in de huursector en bij rij/hoekwoningen en 2 onder 1 kapwoningen in de koopsector.
De regio speelt in op de ruimte die de provincie biedt voor wat betreft woningbouw. Allereerst geven de prognoses meer ruimte. Voor de afbouw van de planvoorraad wordt meer tijd genomen. Van de mogelijkheid om nieuwe plannen toe te voegen die aansluiten bij de kwalitatieve behoefte wordt gebruik gemaakt. Aanvullend moet worden geconstateerd dat het aantal huishoudens in Midden-Limburg de afgelopen jaren meer is gegroeid dan het netto toegevoegde aantal woningen. Hierdoor is de druk op de woningmarkt toegenomen.
Op basis van de prognoses Etil 2013 zou Leudal vanaf 2014 nog met 540 huishoudens groeien tot de top van het aantal huishoudens in 2027. Op basis van de prognoses Etil 2017 groeit Leudal vanaf 2014 met 188 huishoudens minder tot de top, te weten 352 huishoudens. De top is niet alleen lager, maar ook verschoven naar 2024.
In de Structuurvisie 2014 zijn voor 10 jaar aantallen te bouwen woningen per gemeente vastgelegd. Hierbij is de totale groei van de regio (4,2% op basis van Etil 2013) verdeeld over de gemeenten naar rato van het aantal huishoudens. Voor Leudal betekende dit een potentiële groei van 640 woningen, 100 meer dan de toen verwachte gemeentelijke groei.
De prognose Etil 2017 laat voor Leudal een lagere groei zien dan Etil 2013. In deze actualisatie wordt vastgelegd, dat elke gemeente kan uitgaan van minimaal de afspraak uit de Structuurvisie 2014 en alleen indien de prognose Etil 2017 hoger uitpakt, van deze nieuwe prognose. Voor Leudal blijven de afspraken uit 2014 uitgangspunt, namelijk 640 woningen. Dit aantal ligt zo’n 290 woningen hoger dan de verwachte lokale behoefte uit de prognose Etil 2017. Leudal krijgt hiermee extra ruimte om een deel van de regionale groei op te vangen.
Na aftrek van de netto realisaties in de periode 2014 tot en met 2017, zijnde 183 woningen, resteert in Leudal een opgave van 457 te bouwen woningen vanaf 1 januari 2018. Deze opgave is vergeleken met de planvoorraad per 1 januari 2018, zijnde 1.080 woningen. Daaruit volgt een overcapaciteit van 623 woningen. Van deze overcapaciteit wordt de komende vier jaar 40% gereduceerd, te weten 249 woningen.
Hiermee wordt de systematiek, zoals vastgelegd in de Structuurvisie 2014, gehandhaafd voor de periode 2018 tot en met 2021.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021
Zoals in de structuurvisie is gesteld, is er overal behoefte aan geschikte huisvesting voor ouderen. Met voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van levensloopbestendige woningen, wordt voldaan aan deze behoefte.
In de gemeentelijke planlijst wordt uitgegaan van het realiseren van 22 meergezins koopwoningen op deze locatie. Met voorgenomen ontwikkeling worden er geen 22 koopwoningen gerealiseerd maar 10 huurwoningen. Hier ligt op dit moment de behoefte. In Leudal is er op dit moment een tekort aan grondgebonden seniorenwoning.
Gemeenten hebben autonome vrijheid voor wijzigingen binnen de planvoorraad woningen, om daadwerkelijk sturing te geven binnen de aangereikte afwegingskaders wordt in onderhavig bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om onbenutte of deels onbenutte bouwvlakken te verwijderen of het maximum aantal wooneenheden te verminderen, indien:
In deze 'Strategische Overallvisie', geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie, die in maart 2014 is geactualiseerd, is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren.
De regio Midden-Limburg Oost wil een aantrekkelijke woonplek vormen voor haar eigen inwoners en voor nieuwvestigers van buiten de regio. De inzet wordt als volgt onder woorden gebracht:
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling aan Strategische Overallvisie 2020
Met dit plan worden 10 woningen gerealiseerd, die een positieve bijdrage leveren aan de woonkwaliteit van de kern Haelen. De woningtype (levensloopbestendige woning) is afgestemd op de lokale behoefte. Deze lokale behoefte is verder uitgewerkt in de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking, die opgenomen is in paragraaf 3.1.3. Het plan past hiermee binnen de Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal'.
In verband met een wijziging van de Woningwet zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening vervallen. Het is niet meer mogelijk te verwijzen naar landelijke naslagwerken zoals publicaties van het CROW. Dit betekent dat parkeernormen moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.
In plaats van de normen op te nemen in de regels van het bestemmingsplan zelf, wordt in dit plan verwezen naar gemeentelijk vastgestelde parkeernormen/beleidsregels. Dat heeft het voordeel dat in geval van wijziging(en) van de normen/beleidsregels gedurende de werking van het bestemmingsplan ook rekening moet worden gehouden met die wijzigingen. Om die reden is ervoor gekozen een Nota Parkeernormen door de raad te laten vaststellen.
In de nota zijn de parkeernormen opgenomen die de gemeente Leudal hanteert voor nieuwe bouwplannen en (her)ontwikkelingen. Onderscheid is gemaakt naar ontwikkelingen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Parkeernormen zijn nodig om een hoge parkeerdruk in openbaar gebied te voorkomen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor meer informatie wordt kortheidshalve verwezen naar de bij raadsbesluit van 5 juli 2016 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2 van de regels).
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Conform artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Conform artikel 3.1.6. van de Bor, in samenhang met art. 3:2 van de Awb, dient een bestemmingsplan de uitkomsten van het verrichte onderzoek te bevatten. De wijze waarop onderzoek wordt verricht is niet vastgelegd. Het bestemmingsplan dient in ieder geval een motivering te bevatten waarin de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt wordt bevonden voor de gewenste bestemming. De bodemfunctie bepaalt in welke mate de mens in contact komt met bodemverontreiniging. Indien als gevolg van een bestemmingsplan de functie wordt gewijzigd dient te worden beoordeeld of sprake is van een 'gevoeliger functie'.
Met voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een wijziging naar een gevoeligere functie. Het uitvoeren van het bodemonderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit is noodzakelijk en heeft dan ook plaats gevonden. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. Voor de gehele rapportage wordt verwezen naar bijlage 1 bij deze toelichting.
Verkennend bodemonderzoek
Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn zwakke bijmengingen met recent vrijgekomen slooppuin (betonpuin, baksteen) aangetroffen. Op het maaiveld of in de opgeboorde grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
Ter plaatse van boorpunt B03 is in de bovengrond vanaf 0,2 tot circa 0,5 m-mv een matige olie/water reactie aangetroffen.
Grond
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat bij boring B03 de tussenwaarde voor PAK wordt overschreden, zodat een aanvullend onderzoek naar PAK is uitgevoerd. Uit de resultaten daarvan blijkt dat in de omliggende boringen B101 t/m B104 ten hoogste achtergrondwaarde-overschrijdingen worden aangetoond. Dit geldt ook in verticale richting vanaf 0,5 m-mv. Er is derhalve sprake van een lichte verontreiniging met een omvang van hoogstens enkele vierkante meters en een beperkte diepte. De interventiewaarde wordt niet overschreden.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat de puinhoudende bovengrond van de onderzoekslocatie lichte verhogingen aan diverse zware metalen en PCB bevat.
De ondergrond van de onderzoekslocatie bevat geen verhogingen.
Grondwater
In het ondiepe grondwater is een lichte verhoging aan naftaleen en zink gemeten.
Resumé
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Op 1 februari 1980 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht de geluidhinder vanwege onder andere (rail- en weg) verkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. In de Wet geluidhinder is vastgesteld dat een akoestisch onderzoek naar gevelbelastingen uitgevoerd moet worden, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg) verkeerslawaai. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
In de omgeving liggende wegen
Het plan bevindt zich in de nabijheid van vier relevante wegen. Dit betreffen wegen waarop de maximumsnelheid 30 km/uur bedraagt en zijn niet zoneplichtig volgens de Wet geluidhinder (art. 74 lid 2 Wgh).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen van de niet zoneplichtige wegen inzichtelijk gemaakt bij de nieuwe woningen en is beoordeeld of er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat
Beoordeling
De bouwhoogte van de nieuwe woningen is 7 meter. De woningen bestaan uit twee woonlagen;
De verkeersgegevens van de Burgemeester Aquariusstraat zijn aangeleverd door de gemeente Leudal (28-03-2019) van het jaar 2017. Deze verkeersgegevens zijn met 1% groei per jaar geëxtrapoleerd naar het toekomstige jaar 2030.
Er zijn geen verkeersgegevens bij de gemeente bekend van de Beekstraat en Hoogen Paet/De Keverbergstraat. Voor deze wegen is een aanname gedaan op basis van kentallen.
Rekenmodel
In afbeelding 4.1 is het akoestisch rekenmodel weergegeven.
Afbeelding 4.1: Afbeelding akoestisch rekenmodel en rekenpunten
Er is gebruik gemaakt van het rekenprogramma GeoMilieu (versie 4.41), dat voldoet aan Standaardrekenmethode 2 (SRM2) van het Reken- en rekenvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012).
Beoordelingskader
De grenswaarden in de Wet geluidhinder zijn niet van toepassing op niet zoneplichtige wegen, maar door aansluiting te zoeken met deze grenswaarden wordt wel een beeld van de hoogte van de optredende geluidbelastingen gegeven en kan worden beoordeeld of mogelijk sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat.
Indien sprake zou zijn van een zoneplichtige weg dan is in de Wet geluidhinder een voorkeurswaarde van 48 dB opgenomen. De maximale ontheffingswaarde is 63 dB. Deze waarden worden in de Wet geluidhinder als toelaatbaar gesteld.
Resultaten
De geluidbelastingen zijn berekend inclusief aftrek art. 110g Wgh.
Burgemeester Aquarisstraat/De Pastorij
De geluidbelastingen vanwege de Burgemeester Aquarisstraat/De Pastorij zijn op vijf woningen hoger dan de voorkeurswaarde 48 dB, die in de Wet geluidhinder is opgenomen. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 54 dB. Hiermee is de geluidbelasting niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB, die in de Wet geluidhinder is opgenomen. In de onderstaande afbeelding zijn de gevels van de woningen weergegeven waar de geluidbelasting hoger is dan 48 dB.
Afbeelding 4.2: Afbeelding gevels waar de geluidbelasting hoger is dan 48 dB vanwege de
Burg. Aquariusstraat
Beekstraat
De geluidbelastingen vanwege de Beekstraat is ten hoogste 47 dB. Hiermee is de geluidbelasting niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48, die in de Wet geluidhinder is opgenomen.
Hoogen Paet/De Keverbergstraat
De geluidbelastingen vanwege de Hoogen Paet/De Keverbergstraat is ten hoogste 31 dB. Hiermee is de geluidbelasting niet hoger dan de voorkeurswaarde van 48, die in de Wet geluidhinder is opgenomen.
Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat:
Conclusie
Gesteld kan worden dat er voor de tien nieuwe woningen geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat vanwege geluid. De wegen zijn niet zoneplichtig volgens de Wet geluidhinder; er hoeven derhalve geen hogere waarden te worden vastgesteld voor de nieuwe woningen.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in 'hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer' (Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling
In het plangebied worden 10 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat voorgenomen ontwikkeling ruim past binnen de kaders van het besluit 'niet in de betekenende mate', nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Naast de effecten van voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed 'woon- en leefklimaat' ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende bronnen onderzocht (RIVM en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Op basis van de verscheidene bronnen blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof PM10 en stikstofdioxide NO2 ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2016 bedroeg de achtergrondbelasting respectievelijk 17,7 µg/m³ en 18,1 µg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m³.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daar-op. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevb en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.
Risicovolle inrichtingen
Er zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven of instellingen met risicovolle activiteiten gelegen.
Buisleidingen
Op een afstand van circa 500 meter ten oosten van Haelen liggen ondergrondse aardgastransportleidingen van NV Gasunie. Het betreft de A-520-1, de Z-513-1 en de Z-513-17. Uit informatie van NV Gasunie blijkt dat deze aardgastransportleidingen geen plaatsgebonden risicocontouren hebben ter hoogte van Haelen. De 1% letaliteitszones liggen niet tot over Haelen. De buisleidingen ten oosten van Haelen vormen geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Volgens de provinciale Risicokaart vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over N273. Deze weg is op circa 350 meter vanaf het plangebied gelegen. Het plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van de weg reikt niet tot het plangebied. Het plangebied is wel binnen het invloedsgebied voor beperkte verantwoording van het groepsrisico gelegen. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar het kopje beperkte verantwoording groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Volgens het Basisnet Spoor vindt over de spoorlijn Weert-Roermond vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het plangebied is op 780 meter vanaf de spoorlijn gelegen. Deze spoorlijn heeft volgens de Regeling basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 5 meter en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) ter hoogte van Haelen. Voor spoorlijnen bedraagt het PAG 30 meter vanaf de buitenste spoorstaven voor doorgaand verkeer. Het plasbrandaandachtsgebied is het gebied waarin bij het realiseren van kwetsbare objecten rekening gehouden dient te worden met de effecten van een zogenaamde plasbrand. Deze plasbrand kan ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een schip of tankwagen.
Het plaatsgebonden risicocontour en PAG is geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan gezien de afstand. Het plangebied is wel binnen het (995 meter) invloedsgebied voor beperkte verantwoording van het groepsrisico gelegen. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar het kopje beperkte verantwoording groepsrisico.
Risicovol transport over water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen, waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Als gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Wet Basisnet is het niet meer noodzakelijk om een kwalitatief onderzoek op te stellen of de verantwoordingsplicht van het groepsrisico volledig in te vullen als de planlocatie buiten een zone van 200 meter ten opzichte van risicobronnen gelegen is. Omdat op grotere afstand (circa 350 meter en circa 780 meter vanaf het plangebied) wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (over de weg en over het spoor) is artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. Artikel 7 bepaalt dat voor zover het gebied waarop die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan wordt op:
a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
b. voor zover die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat dat binnenwater een ramp voldoet.
De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Er bestaan in verband met de ligging in het invloedsgebied van de Weselseweg met name risico's in verband met ongelukken:
De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er is sprake van een vrij beperkt aantal transportbewegingen met gevaarlijke stoffen over de N273. Verder dient te worden opgemerkt dat de mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp beperkt zijn.
De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.
De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. Het plangebied is goed ontsloten en biedt voldoende vluchtroutes in meerdere richtingen.
Voor blootstelling aan een toxische gaswolk biedt 'schuilen' in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen, dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. De nieuw te realiseren bebouwing zal worden uitgerust met een dergelijke voorziening.
Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.
Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een ‘goed woon- en leefklimaat’.
VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering'
In de VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering' worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.
De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode). De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs-)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling
Met voorgenomen ontwikkeling, waarbij de functie wonen wordt gerealiseerd, is er geen sprake van een milieubelastende activiteit. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van deze functie is dan ook geenszins sprake.
Woningen worden wel gekenmerkt als een milieuhinder gevoelige bestemming. Dit betekent dat de woningen last kan ondervinden van mogelijke hinder van milieubelastende bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied. Bovendien kunnen de woningen een belemmering vormen voor in de omgeving liggende bedrijvigheid.
In de directe omgeving van het plangebied liggen de bestemmingen 'Centrum' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Centrum' worden diverse centrumvoorzieningen (cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca van categorie 1 en kantoor) mogelijk gemaakt. Dit betreffen allemaal functies die onderscheiden kunnen worden in milieucategorie 1. Zo is er aan de overzijde van de weg een bibliotheek gevestigd. Menging van deze functies wordt acceptabel geacht.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuzonering en milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is, er is sprake van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De 'Boswet', de 'Flora en faunawet' en de 'Natuurbeschermingswet 1998' zijn per die datum ingetrokken. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming.
Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling
In het kader van de recente sloopwerkzaamheden heeft er flora en fauna onderzoek plaatsgevonden binnen het plangebied.Gezien de huidige situatie binnen het plangebied, een braakliggend terrein, waar recent sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden is de verwachting dat er geen beschermde flora en fauna binnen het plangebied aanwezig is. Het uitvoeren van een quickscan flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht.
Natura 2000-gebieden
De Wet natuurbescherming heeft onder andere betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermd gebied.
Natuurnetwerk Nederland
De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Limburg uitgewerkt in Provinciale Omgevingsverordening. De NNN wordt in de Provinciale Omgevingsverordening Goudgroene Natuurzone genoemd.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het plangebied is gelegen op circa 1 km van het natuurgebied Leudal en op circa 4 km van het natuurgebied Swalmdal.
Voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Van oppervlakteverlies en/of versnippering van kwalificerende habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten is dan ook geen sprake. Eventuele verstoring door geluid, licht en trilling is niet aan de orde, gelet op de afstand tot de natuurgebieden en de ligging van het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. De emissie van stikstof reiken echter verder vanaf het plangebied. De stikstofemissie als gevolg van de toevoeging van de woningen en de daarmee toenemende verkeersgeneratie in de gebruiksfase en de realisatiefase is in beeld gebracht middels AERIUS-calculatie. Zie voor de AERIUS-calculatie bijlage 2. Uit deze AERIUS-calculatie blijkt dat de stikstofemissie in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen natura 2000-gebieden.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van het NNN ligt, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de vigerende Provinciale Omgevingsverordening Limburg niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Watertoets
Voor voorgenomen ontwikkeling is een watertoets opgesteld. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie van de watertoets opgenomen. Voor de watertoets wordt verwezen naar bijlage 3 bij deze toelichting.
De gemeente Leudal heeft aangegeven dat de nieuwe openbare ruimte aangesloten mag worden op bestaand riool. De nieuwe bebouwing moet afgekoppeld worden en voorzien van infiltratie voorziening. Noodoverloop bij extreme buien mag niet op riool plaatsvinden. Het systeem moet ontworpen worden op een bui van 45 mm.
In het rapport zijn de mogelijkheden om water te bergen en af te voeren binnen het plangebied onderzocht. De volgende aandachtspunten zijn naar voren gekomen:
Conclusie
De waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wanneer bovestaande aandachtspunten in de uitvoering worden meegenomen.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De gemeente Leudal heeft een eigen archeologische advieskaart laten opstellen. De archeologische kaart is bedoeld om de archeologische verwachting van een gebied weer te geven. Haelen is op deze kaart voorzien van verschillende archeologische waarden. Het plangebied is aangemerkt als AMK-terrein met een hoge archeologische waarde.
Afbeelding 4.1: archeologische verwachtingskaart
AMK-terrein met een hoge archeologische waarde
Oude stadskernen met een middelhoge dichtheid aan vastgestelde archeologische resten (monumenten); er is een middelgrote kans dat bodemingrepen resulteren in aantasting van archeologische resten. Kleinschalige ontwikkelingen tot een oppervlakte van 250 m² zijn daarom mogelijk.
Vigerend bestemmingsplan - 'Waarde - archeologie 4'
Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan aangewezen als gebied met de bestemming 'waarde - archeologie 4'. Dit houdt in dat bij ingrepen in de bodem met een oppervlak groter dan 250 m2 en die over dit gehele oppervlak dieper dan 40 cm in de bodem reiken een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Toetsing van voorgenomen ontwikkeling
De ingrepen in de bodem als gevolg van voorgenomen ontwikkeling gaan dieper dan 40 cm en bedragen meer dan 250 m2. Echter, ter plaatse van een groot gedeelte van de toekomstige bebouwing heeft in het verleden reeds een gebouw gestaan, tijdens de sloop van deze bebouwing is veel bodemverstoring geweest. Van archeologische resten in een intacte bodem is als gevolg van de vergravingen in het verleden geen sprake meer.
In afbeelding 4.2 is weergegeven waar de voormalige bebouwing heeft gestaan en waar er naast de voormalige bebouwing nog meer bodemingrepen gaan plaatsvinden door de toekomstige bebouwing. Het totale oppervlakte waar de bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm en waar met de voormalige bebouwing nog geen bodemverstoringen hebben plaatsgevonden bedraagt 200 m2. Een archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.
Afbeelding 4.2: voormalige bebouwing en bodemingrepen door toekomstige bebouwing
De dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' komt middels onderhavig plan te vervallen.
Volgens artikel 3.1.6, lid 5 van het 'Besluit ruimtelijke ordening (Bro)' dient de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving te bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle structuren en geen rijks- en gemeentelijke momenten aanwezig.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Voorgenomen ontwikkeling zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. Om de verkeersgeneratie als gevolg van voorgenomen ontwikkeling te berekenen kan gebruik worden gemaakt van kerncijfers van de CROW publicatie 'Parkeren en verkeersgeneratie, uitgave 317'. Voor een 'huurhuis, sociale huur' gelegen in het centrum van een niet stedelijk gebied neemt de verkeersgeneratie met 5,6 (max) toe per woning. Het onderhavige plan genereert 56 motorvoertuig bewegingen per weekdag. Het plangebied wordt ontsloten door de Burgemeester Aquariusstraat. Er wordt een overzichtelijke in- en uitrit gerealiseerd, zodat er geen verkeersonveilige situatie ontstaat. De geringe toename van 56 motorvoertuigen bewegingen per weekdag zal de capaciteit van de weg en de verkeersveiligheid niet op onevenredige wijze aantasten. Via de Burgemeester Aquariusstraat kan men verder het dorp in rijden of richting de provinciale weg N273. De N273 verbindt het dorp met Roermond, Venlo en Weert. Het plangebied is daarmee goed bereikbaar. De omgeving van het plangebied biedt verscheidende voorzieningen, die gemakkelijk te voet of per fiets bereikbaar zijn.
In de Overige regels is in artikel 10.1 vastgelegd dat bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen (nieuwe ontwikkelingen) en/of voor functiewijziging geldt dat moet worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen, welke zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2 van regels), vastgesteld door de gemeenteraad op 5 juli 2016. Dit geldt niet indien sprake is van verbouw of uitbreiding van bestaande gebouwen en/of functiewijziging waardoor de parkeerbehoefte niet toeneemt. Bij uitbreiding of veranderen van functie geldt de Nota wel, maar niet voor het deel dat er al was en blijft bestaan/niet verandert. In de diverse wijzigingsbevoegdheden voor functiewijziging is eveneens als voorwaarde opgenomen dat moet worden voldaan aan de parkeernormen.
Het plangebied is gelegen binnen het 'centrum'. Binnen het plangebied worden sociale huurwoningen gebouwd welke in te delen is onder de categorie 'huurhuis sociale huur'. De parkeernorm bedraagt 1,7 per woning. Dit houdt in dat er 17 parkeerplaatsen binnen het plangebied gerealiseerd worden.
Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/Bouwverordening overgenomen.
In de begrippen is onder andere een definitie voor 'peil' weergegeven (artikel 1.64). Dit is in de volgende afbeelding gevisualiseerd.
![]() |
Afbeelding 5.1 Visualisatie van de verschillende definities van peil |
Voor de definities van de begrippen 'achtererfgebied' (1.6) en 'voorerfgebied' (1.75) is zo veel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in het 'Besluit omgevingsrecht'. Hieraan is een regeling toegevoegd voor het uitbreiden van woningen c.q. het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen in hoeksituaties (8.4). Daarvoor is het begrip 'zijerfgebied' opgenomen in de regels. Dit is in de volgende afbeelding gevisualiseerd.
![]() |
Afbeelding 5.2 Voorerf-, achtererf- en zijerfgebied |
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.
In de onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de goothoogte (2.2) en bouwhoogte (2.4 bij woningen met en zonder kap gemeten dienen te worden.
![]() |
Afbeelding 5.3 Goot- en bouwhoogte bij woningen met en zonder kap |
De regels van een bestemming worden conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd en benoemd: bestemmingsomschrijving;
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Hieronder worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Binnen de woonbestemming is het toegestaan aan huis verbonden beroepen uit te oefenen. Volgens jurisprudentie kan het gebruik van ruimten in woningen voor de uitoefening van een ambt, beroep of praktijk niet afhankelijk worden gesteld van een omgevingsvergunning. Daarom is in de gebruiksregels opgenomen dat een aan huis verbonden beroep rechtstreeks is toegestaan maar dat de woonfunctie de hoofdfunctie dient te blijven.
Er gelden een aantal specifieke bouwregels binnen de woonbestemming. Het hoofdgebouw mag enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd.
In de 'Anti-dubbeltelregel' (artikel 4) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de 'Algemene bouwregels' (artikel 5) zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.
In de 'Algemene gebruiksregels' (artikel 6) is een nadere bepaling opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden.
In de 'Algemene aanduidingsregels' (artikel 7) is is een aanduiding opgenomen ter bescherming van de boringsvrije zone Roerdalslenk III.
De 'Algemene afwijkingsregels' (artikel 8) en 'Algemene wijzigingsregels' (artikel 9) verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de 'Algemene afwijkingsregels, is in lid 8.6 een gewijzigde regeling opgenomen ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten en overige woonurgenten. Deze regels bevatten een doorvertaling van de op 13 oktober 2015 door de gemeenteraad van Leudal vastgestelde kadernotitie 'Huisvesting arbeidsmigranten en overige woonurgenten in Leudal'. De mogelijkheden voor genoemde vormen van huisvesting zijn opgenomen in de afwijkingsregels voor realisering van kamerbewoning. Deze kan worden gerealiseerd in:
Short-stay huisvesting van arbeidsmigranten is uitsluitend toegestaan in de onder a. genoemde gevallen. In reguliere (bedrijfs)woningen (sub b.) is huisvesting van arbeidsmigranten alleen toegestaan als mid-stay huisvesting.
Onder kamerbewoning verstaat dit bestemmingsplan het bewonen van onzelfstandige woonruimte, niet zijnde het verstrekken van logies. Een onzelfstandige wooneenheid is een woonruimte die geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt. Een zelfstandige wooneenheid is een woonruimte met een eigen toegang en eigen wezenlijke voorzieningen, waarbij keuken, toilet, badkamer en douche als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt. Een woonruimte waarvan de vertrekken uitkomen op een gemeenschappelijke gang of hal, maar met eigen keuken, douche en toilet, is eveneens een zelfstandige woonruimte.
Met deze regel wordt voorkomen dat een pand/woning in zijn geheel kan worden 'opgeknipt' in meerdere zelfstandige wooneenheden (dan zou immers sprake zijn van woningsplitsing).
In de Algemene wijzigingsregels is ter voldoening aan de beleidsuitgangspunten in de regionale Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg, in lid 9.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders bouwtitels in dit bestemmingsplan kunnen verwijderen indien hiervan gedurende een aantal jaren geen gebruik is gemaakt.
In de ' Overige regels ' (artikel 10) zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht. Hierin zijn regels opgenomen waarin is vastgelegd dat bij ontwikkelingen voldaan dient te worden aan de door de raad vastgestelde parkeernormen. Daarbij wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2016.
In de regel 'Overgangsrecht' (artikel 11) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden (afdeling 6.4). In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.
De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Dit bestemmingsplan betreft een bouwplan met de bouw van meerdere woningen. Er is zodoende sprake van een bouwplan met een afdwingbaar kostenverhaal.
De gemeente heeft met Herontwikkeling Haelen Horn B.V. een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de plankosten en locatie-eisen. Gelet op de aard van het plan is er geen fasering nodig waarover afspraken moeten worden gemaakt. Er wordt voorgesteld geen exploitatieplan ter inzage te leggen en nadien vast te stellen.
De communicatie met betrekking tot het bouwplan heeft via de geijkte kanalen plaatsgevonden. Naast de wettelijke publicatie van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan is hieraan tevens aandacht besteed op de gemeentelijke website en via lokaal verschijnende huis aan huis bladen.
Verder zijn zo veel als mogelijk direct belanghebbenden actief geïnformeerd over de herziening van het bestemmingsplan. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn keukentafel gesprekken gevoerd met direct aan het plangrenzende bewoners en eigenaren. Daarnaast heeft er op 17 april 2019 een inloopavond plaatsgevonden voor omwonenden en geïnteresseerden. De resultaten van de keukeltafelgesprekken en inloopavond zijn verwerkt in het plan.
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
Het ontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 16 juli 2016 tot en met 26 augustus 2019. Gedurende voornoemde inzageperiode is één zienswijze ingediend en hebben het Waterschap Limburg en de provincie Limburg op het ontwerp gereageerd. Deze zienswijze en reacties zijn verwerkt in 'Standpunt Zienswijzen' van de gemeente Leudal, die als bijlage 4 is opgenomen bij de toelichting op dit bestemmingsplan.
De raad van de gemeente Leudal heeft het bestemmingsplan 'Burgemeester Aquariusstraat te Haelen' vastgesteld op 10 december 2019.
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering. Als hieraan niet wordt voldaan kunnen burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels zijn opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan.