Plan: | Heldensedijk 10 en 13 Roggel (2016) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP16RoHelden10en13-VG01 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een functiewijziging van twee bestaande (bedrijfs)woningen aan de Heldensedijk 10 en 13 in Roggel. De panden en aangrenzende gronden hebben momenteel de bestemming "Verblijfsrecreatie" en dienen als bedrijfswoning bij recreatiepark Buitenhof De Leistert. Als gevolg van het feit dat Buitenhof De Leistert nagenoeg volledig is gerealiseerd, zijn ten behoeve van de inrichting geen bedrijfswoningen meer nodig. De eigenaren willen afzien van de (planologische) mogelijkheid tot behoud van de bedrijfswoning en de wens bestaat de huidige bestemming om te zetten overeenkomstig het huidige hoofdgebruik, te weten de bestemming "Wonen".
![]() |
Luchtfoto met aanduiding ligging plangebied |
De locatie is gelegen in het uitwerkingsplan van "Heldensedijk 10 en 13, Roggel" van het gelijknamige moederplan. Het moederplan is op 7 oktober 2008 door de gemeenteraad van Leudal vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Verblijfsrecreatie". Wonen is uitsluitend toegestaan in de vorm van maximaal twee bedrijfswoningen (binnen de twee aangewezen bouwvlakken). De gewenste omzetting tot burgerwoning is derhalve binnen de geldende bestemming niet mogelijk. De gemeente Leudal heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het verzoek tot wijziging van de bestemming met de mogelijkheid om ter plaatse het huidige gebruik als burgerwoning toe te staan, mits er geen nieuwe bedrijfswoningen worden gerealiseerd voor recreatiepark Buitenhof De Leistert. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk worden de uitgangspunten verwoord uit het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op het initiatief. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de huidige situatie beschreven en komt in dit hoofdstuk tevens de toekomstige ontwikkeling aan bod. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op deze locatie. In hoofdstuk 5 wordt een korte afweging van de belangen beschreven en in hoofdstuk 6 worden de planstukken beschreven. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op overleg en inspraak en is in hoofdstuk 8 een beschrijving van de verdere procedure opgenomen.
In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op het rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid (respectievelijk § 2.1, § 2.2, § 2.3 en § 2.4).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de Rijksoverheid de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit op nationaal niveau. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om deze door te vertalen en zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid zet het Rijk zich in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waar-mee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:
Afweging
Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte direct in het geding zijn.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de genoemde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is enerzijds een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en anderzijds de gemeenten en de provincies te ondersteunen in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren, met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Vraaggerichte programmering en realisering van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Doordat de ruimte zorgvuldig wordt benut kan overprogrammering worden voorkomen.
Het is hierbinnen belangrijk dat er sprake dient te zijn van een regionale behoefte, die bij voorkeur binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien. Dit door bijvoorbeeld benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Afweging
In het voorliggende geval is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2013, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Daarnaast past het voorliggende initiatief binnen het regionale woningbouwprogramma. Er is namelijk geen sprake van een fysieke toename van het aantal woningen. Daarmee is de onderliggende regionale behoefte aangetoond. Het initiatief voldoet kortom aan de vereisten van de "ladder voor duurzame verstedelijking".
AMVB Ruimte
In de Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen en wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Afweging
Geen van de bovengenoemde belangen zijn bij de functiewijziging van het plangebied in het geding. De beoogde functiewijziging is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december is het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld als opvolger van het POL2006. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in zeven soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Volgens de kaart "Zonering Limburg" ligt het plangebied in de zone "Buitengebied". Het buitengebied betreft alle gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter en met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven.
![]() |
Zonering plangebied: "buitengebied" |
In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs te veel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken van kwantiteit naar kwaliteit en meer schaarste te creëren. De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te zijn en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.
De voorgenomen ontwikkeling vindt weliswaar plaats in het buitengebied, maar behelst een functiewijziging van twee bedrijfswoningen naar reguliere burgerwoningen in een reeds bestaand bebouwingslint. Binnen dit gemengde woon/werkgebied is de beoogde functiewijziging naar een burgerwoning functioneel inpasbaar. Er is weliswaar in planologische zin sprake van een toename van het aantal reguliere woningen, maar de aard van de ontwikkeling is te klein om van een stedelijke ontwikkeling te kunnen spreken. Daarnaast is het initiatief ook in overeenstemming met de beleidsmatige woningbouwkaders. Het initiatief past kortom binnen de beleidsregels zoals geschetst in het POL2014.
Omgevingsverordening Limburg 2014
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. In 2014 is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dit hoofdstuk bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Wel ligt het plangebied binnen een voorkeurszone voor windturbines en binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Aangezien er echter geen initiatieven liggen voor de plaatsing van windturbines, alsmede de fysieke omvang van de woningen niet veranderd en er geen diepe grondboringen voorzien zijn, vormt dit geen belemmering.
Afweging provinciaal beleid
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid zoals verwoord in het POL2014. De voorgenomen ontwikkeling vindt weliswaar plaats in het buitengebied, maar behelst een functiewijziging van twee bedrijfswoningen naar reguliere burgerwoningen in een reeds bestaand bebouwingslint. Binnen dit gemengde woon/werkgebied is de beoogde functiewijziging functioneel inpasbaar, waarbij er in fysieke zin geen sprake is van een toename van het aantal woningen of een uitbreiding van de bestaande woningen. Op basis van het provinciaal beleid stuit het initiatief kortom niet op bezwaren.
Strategische Overallvisie 2020 "Leven in Leudal"
In de Strategische Overallvisie 2020 "Leven in Leudal" geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren. De visie dient als denkkader en handvat voor toekomstige keuzes en ontwikkelingen. Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van nieuw beleid, het oppakken van nieuwe integrale projecten en keuzes rondom de profilering van de gemeente en samenwerking in de regio.
De Strategische Overallvisie 2020 "Leven in Leudal" is op 11 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en dient de komende jaren het kompas voor ontwikkelingen te zijn. De gemeente Leudal wil in samenspraak en in samenwerking met bewoners en be-drijven, met de regio en de provincie de kansen die zich in Leudal voordoen benutten.
De strategische overallvisie gaat in op de volgende aspecten:
In de Strategische Overallvisie zijn geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot de beschreven ontwikkeling of andere gerelateerde ontwikkelingen.
Structuurvisie Leudal: Regie op de toekomst
Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren, wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.
![]() |
Uitsnede plankaart structuurvisie, met plangebied omcirkeld |
De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen? In de structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Waar liggen voor de gemeente plichten, wat zijn de ambities, waar ziet de gemeente kansen en bedreigingen? En onder welke criteria zijn ontwikkelingen mogelijk? Hiermee is de structuurvisie een regie-instrument voor de dagelijkse gang van zaken.
Vigerend bestemmingsplan
Zoals reeds beschreven ligt de planlocatie in het uitwerkingsplan van “Heldensedijk 10 en 13, Roggel” van het gelijknamige moederplan, dat op 7 oktober 2008 door de gemeenteraad van Leudal vastgesteld. De gronden binnen het plangebied zijn bestemd als “Verblijfsrecreatie”, “Groen” en “Verkeer”. De twee bedrijfswoningen zijn bestemd als “Verblijfsrecreatie”.
![]() |
Uitsnede plankaart vigerende bestemmingsplan |
In de bestemmingsregels voor “Verblijfsrecreatie” is onder andere opgenomen dat de tot deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor “verblijfsaccommodatie voor niet-permanente bewoning met daaraan ten dienste twee bedrijfswoningen” (artikel 4.1.1 lid a en lid c). Binnen het bestemmingsplan is de functie “Wonen” of het plaatsen van burgerwoningen binnen de bestemming “Verblijfsrecreatie” niet toegestaan en zijn ook geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarmee de functiewijziging mogelijk gemaakt zou kunnen worden.
Afweging vigerend bestemmingsplan
De gewenste functiewijziging is volgens het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat ter plaatse geen bestemming “Wonen” is opgenomen.
Concluderend kan worden gesteld dat de voorgenomen functiewijziging van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, niet afwijkt van het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, met uitzondering van de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied.
Omdat de gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het voorliggend initiatief, wordt middels het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid voor de functieverruiming juridisch-planologisch geregeld.
In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de duurzaamheid en de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Roggel, aan de Heldensedijk 10 en 13, aan de doorgaande weg richting Helden (gemeente Peel en Maas). De twee percelen worden door deze weg - Heldensedijk (N562) - ontsloten. Het plangebied zelf is bebouwd met twee (bedrijfs)woningen en bestaat voor het overige uit erf en tuin. De twee bedrijfswoningen behoren tot Buitenhof De Leistert, dat onderdeel is van Recreatiepark De Leistert. Op dit recreatiepark is een plaza met voorzieningen, een camping en een bungalowpark met 225 vakantieboerderijen (Buitenhof De Leistert) gelegen.
In de omgeving zijn met name agrarische en verblijfsrecreatieve doeleinden gelegen. In de directe nabijheid grenst aan de percelen eerst Recreatiepark De Leistert en daar aan vast grenst de Ophovense Zandberg, een groot natuurgebied in Leudal. Wanneer het recreatiepark vol zit, verblijven in totaal ruim 5500 toeristen in het buitengebied van Roggel. Aan de zuidkant is voornamelijk ruimte gecreëerd voor agrarische bedrijven en bijbehorende gronden.
In het voorliggende plan is sprake van een functiewijziging van de bestaande bebouwing aan de Heldensedijk 10 en aan de Heldensedijk 13 in Roggel.
![]() |
Heldensedijk 10 (bron: Google streetview) |
![]() |
Heldensedijk 13 (bron: Google streetview) |
Ter plaatse is de bestemming "Verblijfsrecreatie" opgenomen, waarbinnen wel een bedrijfswoning, maar geen burgerwoning is toegestaan. Deze bestemming wordt voor wat betreft de bestaande woning vervangen door de bestemming "Wonen". Voor het overige vinden er geen wijzigingen plaats.
Om te voorkomen dat voorgenomen ontwikkeling leidt tot nieuwbouw van bedrijfswoningen, is met de gemeente Leudal afgesproken dat in het nog te actualiseren bestemmingsplan voor het gebied De Leistert en omstreken wordt opgenomen dat geen bedrijfswoningen binnen dat plangebied mogen worden gerealiseerd.
Aangezien slechts sprake is van een functiewijziging van bestaande bebouwing, is geen sprake van negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten. De situering en ruimtelijke uitstraling van de bestaande bebouwing blijven ongewijzigd.
Ruimtelijk en functioneel gezien past de beoogde functiewijziging tot burgerwoningen goed in de omgeving aangezien thans ook reeds twee (weliswaar bedrijfs)woningen aanwezig zijn. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woonfunctie zowel in functioneel, ruimtelijk als stedenbouwkundig opzicht past in de omgeving. Het plan heeft, zowel op korte als op (middel)lange termijn, geen negatieve ruimtelijke effecten tot gevolg voor de omgeving.
In dit hoofdstuk worden de noodzakelijke onderzoeksaspecten behandeld welke in het kader van de bestemmingswijziging nader onderzocht dienen te worden.
Wegverkeerslawaai
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhin-der (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. De Wet geluidhinder voorziet echter niet in een onderzoeksverplichting voor situaties waarin een bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, waarbij ook geen uitbreiding van het pand plaatsvindt. Als gevolg hiervan is het uitvoeren van een akoes-tisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er kortom geen belemmeringen voor de beoogde woonfunctie.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en Veehouderij. Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (zoals woningen). Er dient voor deze woningen sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mag geen inbreuk ontstaan op de milieuruimte van omliggende veehouderijen.
Omdat het in dit plangebied niet gaat om de bouw van nieuwe woningen, maar om de functiewijziging van reeds geurgevoelig objecten (bedrijfswoningen) naar even geurgevoelig objecten (burgerwoningen) vormt de voorgenomen ontwikkeling geen bedreiging voor de in de buurt liggende veehouderijen.
Op minimaal 100 meter afstand van het plangebied is een paardenfokkerij gelegen. Het invloedsgebied van een dergelijke fokkerij voor wat betreft de geur bedraagt 50 meter. De intensieve veehouderij is dus niet van invloed op de twee woningen.
Conclusie
De functiewijziging van bedrijfswoningen naar burgerwoningen vormt vanuit een oogpunt van geur geen belemmeringen voor nabijgelegen veehouderijen en in de te realiseren woning is voor wat betreft geur sprake van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een ruimtelijk plan, aan-gegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie(wijziging) en bouwmogelijkheden. In het kader van het voorliggende initiatief is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Er vinden namelijk geen grondwerkzaamheden plaats en de bodem wordt niet verstoord.
Conclusie
Een nader bodemonderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Wet luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof als NO2.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toet-sing aan grenswaarden plaats te vinden.
NIBM-grens woningbouwlocaties: 3% criterium: = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. |
Het voorliggende project betreft de functiewijziging van twee bestaande panden. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm lid 1 onder b: het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat binnen het 3% criterium van de NIBM-grens wordt gebleven. Het project draagt dan ook “niet in betekenende mate” (NIBM) bij aan de heersende luchtkwaliteit.
Conclusie
De functieverruiming is niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit worden gerealiseerd. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG- publicatie “Bedrijven en milieuzonering” uit 2009.
De woningen hebben geen milieubelastende activiteiten. Een uitwaartse zonering hoeft dan ook niet te worden bepaald. Voor wat betreft inwaartse zonering zijn er binnen een straal van 500 meter rondom de woningen géén bedrijven gelegen waarvan de bedrijfsvoering invloed heeft op het woon- en leefklimaat in de woningen en/of die in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden zouden kunnen worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling, behoudens het Bungalowpark Buitenhof De Leistert (onderdeel van Recreatiepark De Leistert). Overeenkomstig de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor kampeerterreinen/vakantiecentra een richtafstand ten opzichte van bijvoorbeeld woningen van minimaal 50 meter voor het aspect 'geluid'. De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. Indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden. Hiervan is onder andere sprake bij gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen. De verhoogde milieubelasting voor geluid kan dan (als gevolg van wegverkeerslawaai) de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In dat geval kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Dit betekent dat een minimale afstand van 30 meter (gemeten tussen enerzijds de grens van de gevel van een woning en anderzijds de uiterste situering van een bedrijf, zoals mogelijk in het vigerende bestemmingsplan) voldoende is.
Binnen een afstand van 30 meter vanaf de achtergevel van de woning aan de Heldensedijk 13 zijn twee kavels voor recreatiewoningen gelegen. Binnen een afstand van 30 meter vanaf de achtergevel van de woning aan de Heldensedijk 10 zijn drie kavels voor recreatiewoningen gelegen. Echter, rondom beide percelen is een grondwal gerealiseerd die tevens dienst doet als geluidbuffer ten opzichte van de achtergelegen recreatiewoningen. Om te borgen dat deze grondwal in stand blijft zal in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke bepaling worden opgenomen, gericht op het behoud van een grondwal met minimaal de bestaande hoogte, zodat een goed woon- en leefklimaat verzekerd is en blijft. Op de onderstaande (lucht)foto's is zowel de ligging als de hoogte van de grondwallen duidelijk te zien.
Daarnaast is niet te verwachten dat geluidsoverlast ontstaat vanaf individuele recreatiewoningen. Als er al sprake is van geluid(soverlast) dan zal deze hoogstens afkomstig zijn van het centrale voorzieningengebouw binnen het recreatieterrein. Dit ligt echter op een afstand van circa 170 meter van het perceel Heldensedijk 10.
![]() |
Luchtfoto's en aanduiding aarden grondwallen Heldensedijk 10 (links) en 13 (rechts) |
![]() |
Foto's aarden grondwallen rondom Heldensedijk 10 en 13 |
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is en blijft in de beide woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat en wordt Recreatiepark De Leistert niet belemmerd in haar gebruiks-/bedrijfsvoeringsmogelijkheden.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen, mits er sprake is van een (beperkt) kwetsbaar object. Een woning is volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een kwetsbaar object. De risico's dienen dan te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De normen hiervoor staan beschreven in het Bevi.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Risicokaart
Het Rijk heeft een nationale risicokaart opgesteld waarop de meest belangrijke risicover-oorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder andere om risico's van stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations, gevaarlijke buisleidingen en (spoor/vaar)wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Even buiten het plangebied komt één object voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. Ten westen van het plangebied bevindt zich een bovengrondse tank propaangas met een capaciteit van 5.000 liter. Doordat de capaciteit kleiner is dan 13.000 liter valt de propaantank niet onder het Bevi. Daarnaast is de propaangastank reeds niet meer in gebruik.
Binnen dit gebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten opgericht. De personendichtheid in het plangebied zal daarmee niet significant wijzigen. De verwachting is niet dat er sprake is van een (significante) toename van het groepsrisico ter plaatse.
![]() |
Risicokaart plangebied |
Buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
In de omgeving van het plangebied zijn op basis van vigerende bestemmingsplannen en overige leidinggegevens geen buisleidingen gelegen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
In de 'Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' wordt aangegeven dat binnen 200 meter van een weg het groepsrisico betrokken moet worden. In de omgeving van de betreffende locatie is de N562 gelegen. Deze weg ligt op een afstand van circa 10 meter van het plangebied, waardoor het groepsrisico betrokken dient te worden. De N562 heeft een PR 10-6 contour van 0 meter. Omdat er geen sprake is van een nieuw object en dus van een toename van het aantal personen binnen het plangebied hoeft een verantwoording van het groepsrisico niet plaats te vinden.
De aandachtspunten voor het plaatsgebonden risico inzake wegverkeer betreffen de wegvakken waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. Volgens de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen 2003, vormt het plaatsgebonden risico op 53 wegvakken een aandachtspunt. Omliggende wegen nabij het plangebied worden niet nader genoemd bij de opsomming van deze wegvakken.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg of buisleiding) vanwege groepsrisico. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de woonvoorzieningen.
Binnen het plangebied komen geen bijzondere natuurlijke en/ of landschappelijke waarden voor. In de nabije omgeving bevinden zich twee natuurzones, maar gezien het feit dat slechts sprake is van een functiewijziging van bestaande panden, zal als gevolg hiervan geen negatieve invloed worden uitgeoefend op bijzondere natuurlijke en/of landschappelijke waarden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen initiatief geen consequenties heeft voor natuurlijke en/of landschappelijke waarden in de omgeving van het plangebied.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in structuurvisies en verordeningen is vastgelegd.
Zoals reeds aangegeven is er binnen het plangebied sprake van twee bestaande gebouwen. Er hoeft niet te worden (bij)gebouwd of gesloopt om de functiewijziging mogelijk te maken. De plaatselijke beschermde flora en fauna zal dan ook niet worden aangetast.
Conclusie
Het voorliggende initiatief heeft geen consequenties voor de instandhouding van de beschermde flora en/of fauna. Nader onderzoek is niet vereist
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de 'Beleidsbrief regenwater en riolering' nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën.
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: Grondwater en bodemopbouw, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater.
Grondwater
Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone “Roerdalslenk”, zoals deze is opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Het diepe grondwaterpakket mag alleen worden gebruikt ten behoeve van onttrekking voor menselijke consumptie. Voor onttrekkingen voor beregening uit ondiep grondwater hanteert het waterschap een stand-still beginsel. In de boringsvrije zone “Roerdalslenk” gelden beneden 5 meter boven NAP, regels voor het hebben van een boorput, het roeren van de grond, het aanleggen en hebben van een bodemenergiesysteem en een verbod werken uit te voeren waardoor de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kan worden aangetast. Het één en ander is opgenomen in artikel 4.1 tot en met 4.4 van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Binnen het plangebied zijn dergelijke onttrekkingen niet voorzien, waarmee er vanuit de ligging binnen de Roerdalslenk geen belemmeringen bestaan.
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen primair oppervlaktewater aanwezig. In de toekomst zal hier ook niet in voorzien worden.
Ecosystemen
Het plangebied ligt niet in een bijzonder droog of nat ecosysteem. Tevens is het niet gelegen in een hydrologisch gevoelig natuurgebied.
Afvalwater
Aangezien er slechts sprake is van een functiewijziging van bestaande panden, zullen er geen wijzigingen optreden in de wijze waarop met afvalwater wordt omgegaan. Het afvalwater is aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.
Hemelwater
Aangezien er slechts sprake is van een functiewijziging van twee bestaande panden, zullen er geen wijzigingen optreden in de wijze waarop met hemelwater wordt omgegaan. Het hemelwater wordt – in de bestaande, alsook in de nieuwe situatie – geloosd in de aangrenzende sloot langs de Heldensedijk.
Overleg waterbeheerder
Aangezien geen sprake is van een toename van de hoeveelheid oppervlakteverharding, hoeft het bestemmingsplan niet aan het waterschap te worden voorgelegd voor het verkrijgen van een wateradvies.
Conclusie
Bij de voorgenomen ontwikkeling bestaan geen knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. Er is ook geen sprake van een toename van de hoeveelheid oppervlakteverharding. Er zijn daarom geen negatieve consequenties te verwachten ten aanzien van de waterhuishouding.
Verkeer
De thans (als bedrijfswoningen) aanwezige en beoogde woonfunctie is en blijft rechtstreeks ontsloten op de Heldensedijk (N562). Deze weg is evenals de overige aangrenzende wegen, wat betreft profiel en capaciteit berekend op de ontsluiting van de woning. Verkeerskundige problemen zijn dan ook niet te verwachten.
Parkeren
Voor de beoogde woonfunctie dient uitgegaan te worden van een minimale parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning. Dit betekent dat in principe op eigen terrein voorzien dient te worden in minimaal twee parkeerplaatsen voor de woonfunctie. Overeenkomstig de bestaande situatie, waarin het parkeren voor de bestaande woningen reeds aan de voorzijde (of in de garages) plaatsvindt, zijn er op het perceel van beide woningen minstens twee parkeerplaatsen aanwezig. De openbare ruimte zal door de functiewijziging dan ook geen extra parkeerdruk ondervinden.
Het plangebied ligt buiten de beschermingszones van kabels, leidingen en/of infrastructuur. Hiermee hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden.
In het kader van de opstelling van het bestemmingsplan “Heldensedijk 10 en 13, Roggel” en van het “Uitwerkingsplan bestemmingsplan Heldensedijk 10 en 13 Buitenhof De Leistert” is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uiteindelijk is op basis van proefsleuvenonderzoek in 2009 gebleken dat archeologische sporen, voor zover deze aanwezig waren, verloren zijn gegaan bij grondbewerkingen in de 20e eeuw. Bovendien is er sprake van bestaande bebouwing en worden er geen bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd. Uit een oogpunt van archeologie is de beoogde ontwikkeling dan ook niet bezwaarlijk.
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen Rijksmonumenten gelegen. Ook wordt op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg geen melding gemaakt van beschermde historische landschapselementen of "Monumenten Inventarisatie Project" (MIP)-objecten binnen de directe omgeving van het plangebied. Er bestaan vanwege de ligging ten opzichte van beschermde of beeldbepalende elementen kortom geen beperkingen.
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grex-wet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan worden gecreëerd, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Deze verplichting vervalt indien de gronden volledig in eigendom zijn van de gemeente.
Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, dan kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2.1a Bro).
Het voorliggende initiatief heeft slechts betrekking op een functiewijziging van reeds bestaande bebouwing. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en er geldt dan ook geen verplichting tot kostenverhaal.
De gewenste ontwikkeling (functiewijziging van bedrijfswoningen naar reguliere burgerwoningen) aan de Heldensedijk 10 en 13 is strijdig met de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan “Heldensedijk 10 en 13, Roggel”. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de gewenste functiewijziging, waarbij de bestaande functie van twee bedrijfswoningen binnen de bestemming “Verblijfsrecreatie” wordt vervangen door twee burgerwoningen (bestemming “Wonen”), juridisch-planologisch geregeld.
Beleidsmatig gezien bestaan er geen bezwaren tegen het voorgenomen initiatief. Het ruimtelijk beleid is erop gericht om het bestaande aantal woningen in het buitengebied niet toe te laten nemen en daarnaast geen verdergaande verstening van het buitengebied te laten plaatsvinden. Omdat er in dit geval sprake is van een reeds bestaande (bedrijfs)woning, neemt het bestaande aantal woningen niet toe en ontstaat er als gevolg van dit initiatief geen verdere verstening. Daarmee past het initiatief dan ook binnen het ruimtelijk beleid.
Tegen het gewenste initiatief, zijnde de functiewijziging met een woonfunctie, bestaan verder ook uit ruimtelijk, functioneel en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren.
De voorgenomen locatie is geschikt voor de realisatie van het initiatief, omdat de ontwikkeling niet wordt belemmerd door aanwezige, storende milieuaspecten of hinder veroorzaakt op de omgeving. Benodigde voorzieningen, zoals riolering en overige kabels en leidingen, zijn reeds aanwezig en er zal geen schade wordt toegebracht aan de omringende natuur- of landschapselementen en -structuren.
Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen functiewijziging aan de Heldensedijk 10 en 13 in Roggel, vanuit ruimtelijk oogpunt, niet bezwaarlijk is en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012, alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, regels en deze toelichting.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van matrices per bestemming specifieke informatie weergegeven.
Bij het opstellen van de regels werd uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012 (SVBP2012) en het bestemmingsplan “Buitengebied Leudal”.
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemming aan te geven.
Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.
Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten zijn de bindende regels uit het SVBP2012 overgenomen, aangevuld met een aanvullende wijze van meten.
Bestemmingen
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk wordt vereenvoudigd en inzichtelijker is. Op de verbeelding zijn bouwgrenzen opgenomen die een bouwvlak voor gebouwen vormen.
Wonen
De elders in het buitengebied van toepassing zijnde bestemming “Wonen” (zoals deze opgenomen is in het bestemmingplan “Buitengebied Leudal”) is overeenkomstig van toepassing verklaard op de woningen aan de Heldensedijk 10 en 13, inclusief de daarbij behorende bijgebouwen, bouwwerken en tuin.
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels zijn regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen opgenomen. De Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkings- en Algemene wijzigingsregels verschaffen burgemeester en wethouders c.q. het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. De Algemene procedureregels geven weer hoe de afwijkingen en wijzigingen juridisch-planologisch kunnen worden geregeld.
In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, kan een in-spraakprocedure worden doorlopen en moet het plan ter advies aan verschillende instan-ties aangeboden worden.
Gezien de geringe impact van de ruimtelijke activiteit (functiewijziging van bestaande bebouwing), wordt er geen inspraak verleend en wordt het plan direct als ontwerp ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging krijgen burgers, maatschappelijke organi-saties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
Overleg met de rijksoverheid is niet noodzakelijk, omdat het project geen nationaal belang betreft. Ondanks dat geen provinciale belangen in het geding lijken, is voor de volledigheid de provincie gevraagd een uitspraak te doen over het voorliggende plan. De provincie heeft per mail op 4 oktober 2016 aangegeven dat de provinciale belangen niet in het geding zijn en dus geen bezwaren te zien. Tot slot kan van vooroverleg van het waterschap worden afgezien omdat geen sprake is van een toename van de hoeveelheid oppervlakteverharding.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
De procedure voor een bestemmingsplan staat beschreven in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die in werking is getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met de kennisgeving ex artikel 1.3.1 van het Bro.
De volledige bestemmingsplanprocedure vanaf ontwerp-bestemmingsplan ziet er vervolgens als volgt uit: