Plan: | Bedrijventerrein Ittervoort |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP14BtIttervoort-VG01 |
De gemeente Leudal is het proces gestart om alle bestaande bestemmingsplannen in de gemeente te actualiseren, zo ook voor het bedrijventerrein Ittervoort. Het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Ittervoort is ouder dan tien jaar.
Om een aantal redenen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk en kan niet worden volstaan met bijvoorbeeld alleen een aanpassing van de planregels:
Doel van de herzieningsoperatie is om te beschikken over actuele bestemmingsplannen, waarin:
Vanwege de voorbereidings- en wettelijke doorlooptijden is het niet haalbaar gebleken om voor alle kernen en bedrijventerreinen voor 1 juli 2013 te beschikken over een actueel bestemmingsplan. Om toch over een actueel planologisch-juridisch regime te beschikken, heeft de gemeente Leudal onder andere voor bet bedrijventerrein Ittervoort een beheersverordening opgesteld. Door middel van de beheerverordening is het geldende planologisch-juridische regime van toepassing verklaard. Dit, in combinatie met de korte procedure, maakt dat de termijn van 1 juli 2013 wel gehaald is.
De beheersverordening heeft een tijdelijk karakter vanwege het feit dat de bestaande juridisch-planologische regeling verlengd is en slechts een beperkte actualisering en uniformering heeft plaatsgevonden. De beheersverordening wordt dan ook door middel van het voorliggende plan opgevolgd door een nieuw bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Ittervoort.
![]() |
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied en directe omgeving. |
Het bedrijventerrein Ittervoort is gelegen in het zuiden van de gemeente Leudal, ten noordwesten van de kern Ittervoort. Rondom het bedrijventerrein zijn voornamelijk agrarische percelen gelegen.
Bedrijventerrein Ittervoort heeft een bruto oppervlakte van 59,29 ha en een netto oppervlakte van 51,55 hectare1. Het bedrijventerrein is volledig uitgegeven. Op het bedrijventerrein zijn voornamelijk middelgrote en enkele grotere bedrijven gevestigd. Op de zichtlocaties langs de Napoleonsweg zijn meerdere representatieve panden gevestigd.
Op afbeelding 2 is het plangebied op een topografische ondergrond in breder verband te zien. Op afbeelding 3 is de planbegrenzing op een kadastrale ondergrond weergegeven. Het als zodanig afgebakende gebied wordt in het verdere vervolg van dit rapport als “het plangebied” verwoord. Bij het bepalen van de planbegrenzing zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Verder geldt dat de plangrenzen voor alle bestemmingsplannen voor de kernen en bedrijventerreinen zijn bepaald op basis van de begrenzingen van de geldende plannen, de kwaliteitscontouren en eigendomssituaties. Daarbij zijn op ruimtelijk-functionele gronden aanvullende keuzes gemaakt. Zo zijn bijvoorbeeld de sportvoorzieningen die tegen de kernen aan gelegen zijn, opgenomen binnen de plangrenzen van de kernen, ongeacht of dit in de oude bestemmingsplannen ook het geval was. Binnen de plangrenzen voor de kernen en bedrijventerreinen zijn tevens de locaties opgenomen waar het de verwachting is dat hier in de toekomst een ontwikkeling zal plaatsvinden. Dit geldt voor uitbreidingen van bedrijventerreinen of bijvoorbeeld voor woningbouwlocaties. Voor de bestemming van dergelijke ontwikkelgebieden is de keuze gemaakt om de geldende bestemming over te nemen indien de plannen nog niet concreet genoeg zijn (en niet alle relevante onderzoeken zijn uitgevoerd). Daar waar de ontwikkeling wel al concreet genoeg is, zijn de ontwikkelingsmogelijkheden positief bestemd. Op deze uniforme wijze zijn de plancontouren voor alle nieuwe bestemmingsplannen voor de gemeente Leudal (16 voor de kernen, 6 voor de bedrijventerreinen en 1 voor het buitengebied) bepaald. Vervolgens zijn deze contouren door het college van burgemeester en wethouderd geaccordeerd, op 2 maart 2010.
Op deze wijze is ook de planbegrenzing van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ittervoort' tot stand gekomen. Specifieke overweging was daarbij dat er aan de noordzijde van het bestaande bedrijventerrein Ittervoort sprake is van een mogelijke toekomstige bedrijventerreinontwikkeling en dat dit gebied "praktisch en thematisch gezien" beter zou kunnen worden meegenomen in een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein dan in bijvoorbeeld het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Overigens zou (onafhankelijk de keuze hierin) de inhoud van de toe te kennen bestemmingen gelijk zijn geweest. Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ittervoort' is "conserverend van aard", hetgeen betekent dat voor wat betreft de toe te kennen bestemming uitsluitend wordt gekeken naar de thans bestaande situatie en de thans geldende planologisch-juridische rechten. Van enige uitbreiding van bedrijfsactiviteiten in het bedoelde gebied is dan ook nog geen sprake. Voor latere eventuele nieuwe ontwikkelingen die niet passen binnen de kaders van dit bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ittervoort' is in ieder geval een afzonderlijke juridisch-planologische procedure noodzakelijk.
![]() |
Afbeelding 2. Topografische kaart van het bedrijventerrein Ittervoort en omgeving. |
![]() |
Afbeelding 3. Begrenzing plangebied en rode contour. |
In de onderstaande tabel zijn de voor het plangebied van toepassing zijnde bestemmingsplannen c.q. beheersverordeningen opgenomen.
Naam van het plan | Vastgesteld | |
Beheersverordening 'Bedrijventerrein Ittervoort' | 21-05-2013 | |
Beheersverordening 'Buitengebied' | 25-06-2013 | |
Bestemmingsplan 'Uitbreiding Interduct Groep 2012' | 25-03-2014 |
Ten behoeve van de planontwikkeling heeft een terreinverkenning en inventarisatie van het bedrijventerrein Ittervoort plaatsgevonden. Daarnaast is het relevante beleid. Deze inventarisatie staat aan de basis van deze toelichting.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
De hoofdlijnen van beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente zijn beschreven in hoofdstuk 2. Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft er in eerste instantie een terreinverkenning en inventarisatie plaatsgevonden. Op basis van de inventarisatiegegevens is het plangebied in hoofdstuk 3 beschreven onder meer aan de hand van functionele en ruimtelijke aspecten en wordt tevens ingegaan op de milieuaspecten die van invloed zijn op het plangebied. Het juridisch kader komt naar voren in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 is aangegeven hoe wordt gehandhaafd op dit plan. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de gevoerde communicatie.
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van het overkoepelend stuk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, eveneens een overkoepelend beleidsstuk. Het regionaal beleid komt middels de Regiovisie 2008-2028 aan bod. In het kader van het gemeentelijk beleid wordt ten slotte onder meer ingegaan op het Kaderplan bestemmingsplannen bedrijventerreinen Leudal, het gemeentelijk Handboek Ruimtelijke Plannen, de Strategische Overallvisie en de Structuurvisie Leudal.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De 13 nationale belangen zijn:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Voor het plangebied geldt dat er sprake is van een conserverend bestemmingsplan waarbij geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 juni 2011 zijn alle ontwerpstukken van de AMvB als bijlage bij de SVIR gepubliceerd. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, hebben de bovenstaande nationale ruimtelijke belangen geen directe consequenties voor het plangebied.
Op 12 december hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld, als opvolger van het POL2006.
Zonering Limburg
In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Volgens de kaart 'Zonering Limburg' ligt het plangebied grotendeels in de zone 'Bedrijventerrein'. Het betreft specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid, waarbij het accent wordt gelegd op 'ruimte voor bedrijvigheid', 'optimale bereikbaarheid' en 'duurzame inrichting en gebruik'.
De provincie streeft ernaar om te zorgen voor voldoende ruimte om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren en om de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. De kwaliteit van de bedrijventerreinen moet aansluiten bij de wensen van het bedrijfsleven.
Limburg heeft ruim voldoende bedrijventerreinen. Groei lijkt nu vooral nog te zitten in de logistieke sector en wellicht ook in de biobased economy, chemie en automotive. De kwalitatieve opgave is des te belangrijker. De centrale opgave is dan ook: een groei in kwaliteit zonder dat de kwantiteit toeneemt, daarbij meer schaarste creërend, met ruimte voor maatwerk. Kortom: het nieuwe groeien, vertaald in dynamisch voorraadbeheer per regio.
Dynamisch voorraadbeheer
Dynamisch voorraadbeheer vraagt om zorgvuldig gebruik van de beschikbare ruimte op bedrijventerreinen. Met ‘zorgvuldig’ wordt gedoeld op een goede balans tussen functionaliteit, toekomstbestendigheid en zuinig ruimtegebruik. Het zijn vooral gemeenten en terreinbeheerders die hier invulling aan moeten geven.
Opties die passen bij een zorgvuldig ruimtegebruik zijn onder meer:
Nieuwe ruimte voor bedrijvigheid kan in principe alleen worden gecreëerd in combinatie met schrappen voorraad elders. Voorop daarbij staat dat de nieuwe ruimte ook daadwerkelijk kwaliteit toevoegt. En dat er tegelijkertijd elders in de regio bestaande voorraad of harde plannen uit de markt worden genomen. Hoe dat laatste precies ingevuld wordt, is iets wat regionaal uitgewerkt moet worden. Het kan gaan bijvoorbeeld gaan om het schrappen van harde plancapaciteit die al is vastgelegd in bestemmingsplannen of het geven van een (tijdelijke) andere functie aan een bedrijventerrein.
In het voorliggende geval is sprake van een conserverend bestemmingsplan, waarbij geen nieuwe ruimte voor bedrijvigheid wordt gecreëerd. Het bestemmingsplan is dan ook niet in strijd met het in het POL2014 omschreven beleid.
Detailhandel
De Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg vormt het kader voor wat betreft het detailhandelsbeleid. In de Handreiking is aangegeven dat detailhandelsfuncties in principe niet zijn toegestaan op bedrijventerreinen. Bestaande rechten worden gerespecteerd.
Op alle bedrijventerreinen is ondergeschikte verkoop inherent aan de betreffende activiteit toegestaan, bijvoorbeeld van ter plekke vervaardigde producten.
Volgens de 'Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling' geldt voor het landelijk gebied dat winkels die niet ruimtelijk inpasbaar zijn binnen de bestaande bebouwde kom, in bepaalde gevallen terecht kunnen op een lokaal bedrijventerrein in de betreffende kern. Het gaat om detailhandelsvestigingen behorend tot een van de volgende branches:
Tevens kan het gaan om verplaatsing van reeds lokaal gevestigde autobedrijven, bouw- en tuincentra en boerenbondwinkels.
Kantoren
Ten aanzien van kantoren stelt de Handreiking dat vestiging van eigenstandige kantoren op bedrijventerreinen niet is toegestaan. Ondersteunende kantoorfaciliteiten direct gekoppeld aan productie-, handels, distributie- en vervoersbedrijven zijn wel toegestaan mits het aandeel kantooractiviteiten niet de overhand heeft. De richtlijn is dat het bruto kantoorvloeroppervlak maximaal 30% mag bedragen.
Voornoemde uitgangspunten zijn ook van toepassing op het bedrijventerrein Ittervoort, welke wordt aangemerkt als lokaal bedrijventerreinen in het landelijk gebied.
Restcapaciteit en kavelmaat
In de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling wordt verder aangegeven dat er zorgvuldig omgegaan moet worden met de restcapaciteit op lokale bedrijventerreinen. Deze moet alleen worden gebruikt voor uitbreiding van bestaande bedrijven en voor verplaatsers en starters vanuit de eigen gemeente. Door het vastleggen van een maximale kavelmaat voor nieuwe bedrijfskavels in bestemmingsplannen wordt tegengegaan dat lokale bedrijventerreinen een grootschalig, stedelijk karakter krijgen. Als richtlijn gaat de provincie uit van een maximum kavelmaat voor nieuwe bedrijfskavels van 5.000 m².
Het Rijk heeft aangegeven dat de zorg voor een marktgericht aanbod aan werklocaties ligt bij provincies en gemeenten. In het POL geeft de provincie de kaders hiervoor aan: ambitie, rolverdeling, uitgangspunten en aanpak. De feitelijke planningsopgave, die zowel de herstructurering van bestaande locaties en de ontwikkeling van nieuwe locaties kan omvatten, is per regio bepaald, in samenspraak met gemeenten en vastgelegd in het Programma Werklocaties.
De juridische status van het programma is een beleidsregel. Het vormt het kader voor de beoordeling van initiatieven door Gedeputeerde Staten voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen en de herstructurering van bestaande terreinen.
Algemene uitgangspunten
Uitgangspunten bij de (her)ontwikkeling van terreinen:
Uitgangspunten bij de uitgifte van terreinen:
Herstructurering
Van de bruto ruim 1.100 ha aan werklocaties in Midden-Limburg is ruim 60% van voldoende functionele kwaliteit. Van de overige kleine 40% zijn echter voor de drie grootste terreinen (Zevenellen, Willem-Alexander en Roerstreek-Noord; gezamenlijk zo'n 330 ha) herstructureringsplannen in uitvoering. Indien die plannen gereed zijn, rest nog slechts een kleine 10% die van onvoldoende kwaliteit is. Veelal betreft het zeer kleine terreinen (8) tussen de 1 en 7 ha netto, waarvan voor een deel transformatie eerder een optie is dan een opknapbeurt.
De werklocaties van enige substantiële omvang die dan nog resteren en voor (beperkte) herstructurering in aanmerking komen, zijn:
Het bedrijventerrein Ittervoort komt vooralsnog niet in aanmerking voor herstructurering. In combinatie met het feit dat sprake is van een conserverend bestemmingsplan, worden in het bestemmingsplan geen directe herstructureringsplannen meegenomen.
Een nieuwe segmentering:
In het Programma Werklocaties is een nieuwe segmentering van bedrijventerreinen opgenomen. Hierbij wordt voor alle typen terreinen in Limburg een onderscheid gemaakt in:
Deze nieuwe segmentering is gebaseerd op een indeling naar ruimtelijke kwaliteit van terreinen. Voor de verschillende typen terreinen zijn inrichtingsprincipes opgesteld. De BT3-terreinen zijn van het hoogste niveau bij de bedrijventerreinen (het zogenaamde 'excellente vestigingsmilieu'). BT1-terreinen zijn voornamelijk functioneel. Indien een terrein het minimumniveau (BT1 of SD1) niet haalt, dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. In de onderstaande tabel is het onderscheid tussen de verschillende bedrijventerreinen nader uiteengezet.
![]() |
![]() |
Tabel 2. Nieuwe segmentering bedrijventerreinen, onderscheid tussen BT1, BT2 en BT3. |
Voor het bedrijventerrein Ittervoort geldt dat het momenteel valt binnen categorie BT1. Het terrein is niet verouderd en herstructurering is dus momenteel ook niet aan de orde.
In de regiovisie Midden-Limburg van juni 2008 is de gebiedsvisie uitgewerkt in een achttal beleidsthema's. Dit zijn: Toerisme en Recreatie, Maasplassen, Natuurontwikkeling, Landschap en Ecologie, Landbouw, Bedrijvigheid, Wonen, Zorg en Mobiliteit.
Vervolgens zijn deze thema's in het najaar van 2008 verdiept en verder uitgewerkt in de programmalijnen: Maasplassen, Ontwikkelingsas N280 Weert-Roermond, Wonen en Landbouw, Natuur en Recreatie.
Over de gemeente Leudal is het volgende opgenomen:
“De gemeente Leudal vormt het hart van Midden-Limburg. Het bestaat uit zestien dorpen en een groot buitengebied dat wordt geroemd om z'n ruimte, kwaliteit en woonklimaat. Heythuysen vormt een subregionale kern met een sterke centrumfunctie voor een groot verzorgingsgebied. Het is van belang dat deze centrumfunctie wordt versterkt en het voorzieningenniveau op peil blijft. Daarnaast heeft Leudal
diverse dorpskernen waar de voorzieningen onder druk staan. Een actief kleine kernenbeleid is noodzakelijk waarin aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad.
De centrale ligging van Leudal maakt dat het profiteert van bijna alle ontwikkelingen die worden voorgesteld in deze regiovisie. Gelegen aan de Maasplassen liggen er volop kansen om recreatieve en toeristische activiteiten te ontwikkelen en deze te verbinden met het natuurgebied Leudal en het te ontwikkelen regiopark.”
Met betrekking tot bedrijvigheid wordt aangegeven dat er een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid in de regio ligt om te voorzien in duurzame werkgelegenheid. Midden-Limburg wil het bedrijfsleven een aantrekkelijk economisch vestigingsklimaat bieden. Hoogwaardige werklocaties vormen daarbij een belangrijke randvoorwaarde.
Op het gebied van bedrijventerreinen ontbreekt het volgens de regiovisie aan regionale samenwerking en centrale regie vanuit de Provincie. Dit heeft tot gevolg dat vraag en aanbod onvoldoende afgestemd worden, segmentering niet plaatsvindt, het areaal vrij beschikbare bedrijventerreinen substantieel is, de grondprijzen beneden het gewenste niveau liggen en er onderlinge gemeentelijke concurrentie bestaat. Door samen te werken vanuit één regionaal Programma Bedrijventerreinen dient hier verbetering in gebracht te worden.
In de regiovisie worden de volgende belangrijke elementen van een regionaal programma bedrijventerreinen genoemd:
In de op 11 december 2007 door de gemeenteraad van Leudal vastgestelde Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal', geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen op de langere termijn voor Leudal van belang zijn en waar de gemeente naar toe wil. De toekomstvisie is daarmee richtinggevend voor de beleidsontwikkeling in de komende jaren.
De visie dient als denkkader en handvat voor toekomstige keuzes en ontwikkelingen Daarbij valt te denken aan de ontwikkeling van nieuw beleid, het oppakken van nieuwe integrale projecten en keuzes rondom de profilering van de (nieuwe) gemeente en samenwerking in de regio.
De Strategische Overallvisie 2020 'Leven in Leudal' is op 11 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en dient de komende jaren het kompas voor ontwikkelingen te zijn. De gemeente Leudal wil in samenspraak en in samenwerking met bewoners en bedrijven, met de regio en de provincie de kansen die zich in Leudal voordoen benutten.
De strategische overallvisie gaat in op de volgende aspecten:
In de Strategische Overallvisie wordt ten aanzien van herstructurering en/of transformatie van bestaande bedrijventerreinen aangegeven dat de prioriteit in eerste instantie ligt bij de terreinen Kelperheide, Ellerweg en Soerendonck. Voor het bedrijventerrein Ittervoort zijn vooralsnog geen herstructureringsplannen.
Verder wordt aangegeven dat Leudal in de regionale discussie (ontwikkelingsmaatschappij) met betrekking tot bedrijventerreinen inzet op het faciliteren van bovenregionale terreinen in de regio en het ontwikkelen van een aantal groene 'landgoederen' voor bedrijven in Leudal.
Op 2 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Leudal de 'Structuurvisie Leudal – regie op de toekomst' vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.
De structuurvisie blikt vooruit op al deze ontwikkelingen. Welke ontwikkelingen zullen naar verwachting plaatsvinden? En hoe wil de gemeente daarop inspelen? In de structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen. Waar liggen voor de gemeentelijke plichten, wat zijn de ambities, waar ziet de gemeente kansen en bedreigingen? En onder welke criteria zijn ontwikkelingen mogelijk? Hiermee is de structuurvisie een regie-instrument voor de dagelijkse gang van zaken.
Leudal is niet alleen een woongemeente, maar ook zeker een agrarische gemeente. De agrarische achtergrond is ook in de kernen nog terug te vinden. Leudal bestaat uit 16 kernen in een fraai buitengebied. De 16 kernen zijn in drie verschillende typen onder te verdelen. De centrumkern is Heythuysen. In Heythuysen zijn de meeste voorzieningen gelegen. Daarnaast zijn een aantal autonome woonkernen aanwezig: Haelen, Horn, Roggel, Neer en Ittervoort. De overige kernen zijn woondorpen.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie is het plangebied aangeduid als werkgebied. In de structuurvisie wordt voor wat betreft het beleid voor economie en werkgelegenheid aangegeven dat de kwaliteit in Leudal wordt bepaald door een compleet aanbod voor wonen, werken, voorzieningen en recreatie. De gemeente wil ook een economisch sterke gemeente in de regio zijn. Ruimte voor dynamiek en ruimtelijke ontwikkeling is gericht op het op peil houden van het aantal arbeidsplaatsen in Leudal en een sterke positionering in de regio Midden-Limburg.
![]() |
Afbeelding 6. Structuurvisiekaart 'Structuurvisie Leudal, met aanduiding van het plangebied (rode pijl). |
Bedrijf-naar-Bedrijf en Bedrijf-naar-Consument
Voor de lokale werkgelegenheid zijn zowel bedrijven gericht op andere bedrijven en bedrijven gericht op consumenten van betekenis. Behoud van voldoende bedrijvigheid is niet alleen van betekenis voor de lokale economie, maar ook voor de leefbaarheid en voor de sociale binding en cohesie.
Het beleid is gericht op het behouden van de twee soorten bedrijvigheid 'Bedrijf-naar-Bedrijf' en 'Bedrijf-naar-Consument' binnen de gemeente Leudal. Op lokaal niveau heeft Leudal dit vertaald in de volgende aandachtspunten:
Op 7 oktober heeft het college van B&W ingestemd met de concept welstandsnota Leudal en van 16 oktober t/m 26 november 2014 ligt de welstandsnota ter inzage. Uitgangspunt van het nieuwe welstandsbeleid is dat het grootste gedeelte van de gemeente Leudal welstandsvrij wordt. De burgers worden zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een goede ruimtelijke en esthetische omgevingskwaliteit. Gebieden waar het algemeen belang groter is dan het individueel belang blijven welstandsplichtig. Dit zijn de volgende gebieden:
Het plangebied omvat het bedrijventerrein Ittervoort en daarnaast een deel van het buitengebied.
Bedrijventerrein Ittervoort
In de welstandsnota wordt vanuit stedenbouwkundig oogpunt ten aanzien van het bedrijventerrein Ittervoort aangegeven dat het gebied bestaat uit een park in blokpatroon van loodsen en open opslagterreinen langs de Napoleonsbaan met aparte toegangswegen. Opvallend zijn de incidentele artefacten van de oudere structuur (boomgroep en kleinschalig ouder gebouw) aan de rand van het bedrijventerrein. De infrastructuur van toegangsweg en groenzone langs de Napoleonsweg zijn zeer ruim van profiel. De entreesituatie van de bedrijven is amorf en utilitair ingericht. De inrichting van het openbare gebied draagt minimaal bij aan de belevingswaarde en de uitstraling van de bedrijfsactiviteiten. De overgang naar de woonbuurt Ittervoort is vrij abrupt. Aan de zichtzijde van de Napoleonsweg staan kwalitatieve bedrijfsgebouwen, die zorgen voor een kwalitatieve uitstraling van het gebied.
De bebouwing bestaat overwegend uit loodsen en incidenteel bijbehorende kantoorgebouwen of bedrijfswoongebouwen in horizontale geleding. Er is een beperkte structurele opbouw of zonering van opslagzones en bebouwing. Materiaalgebruik is niet specifiek bepaald, maar veelal industrieel van aard.Bij de bebouwing aan de zijde van de Napoleonsweg zijn veelal kwalitatievere materialen toegepast.
Het welstandsbeleid is gericht op het in stand houden en verbeteren van de bestaande structuur langs de Napoleonsweg. Deze zone is de entree van Leudal vanuit België. Een goede kwaliteit van de bebouwde omgeving is positief voor de belevingswaarde van dit gebied. Het overige gebied van Ittervoort bedrijventerrein is geheel welstandsvrij omdat de dynamiek en kwaliteit van de bebouwing laag is. Het beleid is gericht op eigen verantwoordelijkheid en zelfsturing van de burgers/ondernemers. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke en esthetische inpassing en afstemming met zijn omgeving.
Voor het bedrijventerrein Ittervoort geldt dat het gebied langs de Napoleonsweg welstandsplichtig gebied betreft (blauw aangegeven op de onderstaande afbeelding). Het overige deel van het bedrijventerrein is welstandsvrij gebied (roze aangegeven op de onderstaande afbeelding).
![]() |
Afbeelding 7. Kaart welstandsniveaus Bedrijventerrein Ittervoort en directe omgeving. |
Op stedenbouwkundig niveau worden voor het welstandsplichtige deel van het bedrijventerrein de volgende aandachtspunten genoemd:
Ligging in de omgeving
Massa en vorm van het gebouw
Daarnaast gelden de volgende welstandscriteria op architectuurniveau:
Materiaal en kleur
Voor het overige
Buitengebied
Voor het noordelijke deel van het plangebied, dat in agrarisch gebruik is, gelden de welstandcriteria voor het buitengebied. Het buitengebied is aangewezen als welstandsplichtig gebied. Het welstandsbeleid voor het buitengebied is vooral gericht op handhaving en versterking van de bestaande opzet binnen de bestaande landschappelijke gegevens. Daarnaast worden ook alternatieve (innovatieve) ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande landschappelijke context kan in schaalgrootte sterk verschillen van de kleinschalige historische verkaveling en met boomgaarden en houtwallen omzoomde boerderijen. Bij de planvorming dient hiermee rekening te worden gehouden. Reclamevoering dient zorgvuldig behandeld te worden. De gebiedsgerichte criteria kunnen een bijdrage leveren aan sturing naar de gewenste hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit voor de naaste omgeving maar ook voor de landschappelijke beeldwerking. Concrete criteria zijn beschreven in de beleidsnotitie ‘agrarische gebouwen in het buitengebied van Leudal’. In de welstandsnota zijn gerichte regels opgenomen per staltype per gebied.
De volgende gebiedsgerichte beoordelingskaders zijn van toepassing:
Op stedenbouwkundig niveau worden de volgende aandachtspunten genoemd:
Ligging in de omgeving
Massa en vorm van het gebouw
Daarnaast gelden de volgende welstandscriteria op architectuurniveau:
Detaillering
Materiaal en kleur
Voor het overige
Vooruitlopend op de daadwerkelijke actualisering van de bestemmingsplannen voor
de bedrijventerreinen van de gemeente Leudal, is het 'Kaderplan bestemmingsplannen bedrijventerreinen Leudal' opgesteld. In het op 19 april 2011 vastgestelde 'Kaderplan bestemmingsplannen bedrijventerreinen' zijn de resultaten van de analysefase in het kader van de op te stellen bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen in de gemeente Leudal beschreven en nader uitgewerkt. Hierbij zijn de resultaten van de uitgevoerde gebiedsverkenning samengevat en gewaardeerd. Tevens zijn een aantal onderzoeks- en beleidsaspecten kort beschreven.
De analyse heeft vervolgens een aantal vraagpunten opgeleverd, welke zijn aangevuld met vraagpunten uit de workshopsessie met de ondernemers en Raadscommissie. De concrete inhoudelijke voorstellen aangaande de ontstane vraagpunten zijn in de onderstaande tabel kort samengevat. Deze voorstellen dienen als basis voor de op te stellen bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen in Leudal.
![]() |
![]() |
In afwijking van het kaderplan is tussen de gemeente Leudal en de provincie Limburg ten aanzien van de toegelaten kavelgroottes afgesproken dat de maximale kavelmaat 5.000 m² bedraagt, met uitzondering van bedrijven waarvan de bedrijfskavel op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan reeds groter is dan 5.000 m². Voor deze bedrijven geldt het oppervlak op het moment van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan als maximum.
Middels een afwijkingsbevoegdheid met een toetsbaar afwijkingskader kan een maximale kavelmaat van 10.000 m² worden toegestaan. Grotere kavels zijn in principe niet toegestaan en kunnen hooguit via een maatwerkoplossing (separate planologische procedure) in overleg met de provincie Limburg gerealiseerd worden. Deze afspraken gelden ook voor het plangebied aangezien hier sprake is van een lokaal bedrijventerrein.
Omwille van onder meer uniforme planregels en –opzet heeft de gemeente Leudal een Handboek Ruimtelijke Plannen opgesteld. Het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Ittervoort is daarop afgestemd.
Op basis van de digitale inventarisatie en terreinverkenning wordt het plangebied in dit hoofdstuk beschreven. In paragraaf 3.1 wordt ingegaan op de functionele aspecten van het bedrijventerrein, waarna in paragraaf 3.2 de van belang zijnde onderzoeksaspecten aan bod komen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de functionele aspecten van het plangebied: wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, recreatie, water, groen en verkeer.
Binnen het plangebied zijn diverse bedrijfswoningen aanwezig. Aan de noordzijde van het terrein is tevens een burgerwoning aanwezig.
Bedrijventerrein Ittervoort heeft een bruto oppervlakte van 59,29 ha en een netto oppervlakte van 51,55 hectare . Het bedrijventerrein is volledig uitgegeven. Op het bedrijventerrein zijn voornamelijk middelgrote en enkele grotere bedrijven gevestigd. Het bedrijventerrein Ittervoort is een gemengd bedrijventerrein, wat zich kenmerkt door een variatie aan bedrijvigheid. Op de zichtlocaties langs de Napoleonsweg zijn meerdere representatieve panden gevestigd.
Op het bedrijventerrein zijn onder andere logistieke bedrijven, timmerwerkplaatsen, constructiebedrijven en enkele grootschalige detailhandels- en groothandelsvestigingen
![]() |
Afbeelding 8 t/m 11. Foto-impressie bedrijventerrein Ittervoort. |
Binnen het plangebied bevinden zich geen specifieke voorzieningen.
De groenvoorzieningen binnen het plangebied bestaan uit kleinschalige openbare groenvoorzieningen langs de weg en een brede groenstrook met waterpartij, die het bedrijventerrein van de Napoleonsweg scheidt.
Langs de noordzijde van het plangebied stroomt de Waubroekerstraat, Aan de zuidoostzijde, aan de overzijde van de N273 stroomt de Santfort. Binnen het plangebied zijn daarnaast enkele waardevolle bomen aanwezig (Bijlage 1 bij de regels). Bij de (bedrijfs-)woningen en bedrijfspercelen is hier en daar sprake van beperkte groenvoorzieningen op het eigen terrein.
Bereikbaarheid
Het bedrijventerrein Ittervoort is door de ligging direct aan de Napoleonsweg en de nabijheid van de A2 zeer goed bereikbaar. Het terrein zelf heeft een vrij ruim opgezette verkeersstructuur.
Parkeren
Op de Aziëstraat en een gedeelte van de Australiëstraat is op de openbare weg een parkeerverbodszone voor grote voertuigen aanwezig. Tevens geldt er op een gedeelte van de Torenweg een algeheel parkeerverbod aan beide zijden van de openbare weg.
Parkeren en laad- en losactiviteiten dienen zo veel mogelijk op eigen terrein plaats te vinden op het bedrijventerrein.
Openbaar vervoer
Het bedrijventerrein is bereikbaar met het openbaar vervoer. Er zijn bushaltes aanwezig op Branskamp op het bedrijventerrein.
Het plangebied kent, zoals valt af te leiden uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Leudal, deels een hoge, deels een middelhoge en deels een archeologische verwachtingswaarde. Tevens is een deel van het plangebied aangeduid als onderzoeksgebied en zijn enkele vindplaatsen bekend. In de onderzoeksparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
In deze paragraaf nader ingegaan op de verschillende onderzoeks- en milieuaspecten (bodem, waterhuishouding, luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluidshinder, kabels en nutsvoorzieningen, flora en fauna en archeologie).
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van incidentele bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.
Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Middels het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarmee kan worden geconcludeerd dat het uitvoeren van een bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk is.
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in voorliggend plan rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer.
Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.
Nationaal Waterplan
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Op provinciaal niveau kent de provincie Limburg ook als uitgangspunten dat verdroging zo veel mogelijk tegengegaan dient te worden en dat waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Tevens sluit de provincie aan bij het beleid om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in de stad.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. En ook hier speelt de verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het waterschap onder andere dat ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden, daar waar dat mogelijk is, verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook kan er gedacht worden aan het hooghouden van peilen nabij natuurgebieden. Ter voorkoming van eutrofiëring en het verlandingsproces kunnen voedselrijke bodems uitgebaggerd worden. Een ander belangrijk punt is dat het rioleringsbeheer door gemeenten in het plangebied op en aan de aan watergangen en plassen toegekende functies afgestemd dient te worden. Naast deze ecologische functies dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater in het gebied ingepast te worden. Ook voor mensgerichte nevenfuncties dient plaats te zijn.
Provinciaal beleidskader Stedelijk waterbeheer
De Provincie Limburg geeft in het Provinciaal beleidskader Stedelijk waterbeheer (juli 2006) aan hoe oude en nieuwe stedelijke wateropgaven bij elkaar komen in een samenhangende visie op beleidsdoelen en beleidsaanpak in het stedelijk waterbeheer. De hoofdlijnen van het beleidskader zijn verankerd in het POL.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in beeld brengen van wateroverlastknelpunten vanuit grondwater, riolering en wateren in gemeentelijk beheer en het vaststellen en nemen van noodzakelijke maatregelen. Daarnaast wordt aan gemeenten en waterschappen gevraagd om via baggerplannen de aard en omvang van de baggerproblematiek in stedelijke wateren in beeld te brengen en voor 2015 maatregelen te nemen om de watersystemen op orde te krijgen.
Het afkoppelen van regenwater van het riool is in bebouwd gebied een belangrijk middel om watersystemen op de langere termijn op orde te houden en draagt bij aan meerdere waterdoelen. De scheiding van waterstromen is inmiddels als uitgangspunt van het nationale beleid benoemd en wordt wettelijk verankerd.
Gemeenten krijgen daarbij een grote verantwoordelijkheid om op lokaal niveau een doelmatigheidsafweging te maken. De Provincie volgt de nationale beleidslijn door 'maximaal afkoppelen binnen grenzen van doelmatigheid' als beleidsdoel te formuleren. Investeringen in bestaand gebied vinden bij voorkeur pas plaats indien maatschappelijke ontwikkelingen (renovatie, herstructurering) de mogelijkheid bieden om kosteneffectieve maatregelen te nemen.
Gemeenten dienen in een verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP) aan te geven hoe zij tot invulling van het begrip doelmatigheid komen. Provincie en waterschappen ondersteunen de gemeenten bij het ontwikkelen van zo'n verbreed plan. De Provincie wil de praktijkervaringen van de komende jaren benutten om samen met gemeenten en waterschappen al werkende tot nadere concretisering van het begrip doelmatig komen.
Provinciaal waterplan 2010-2015
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is een aanvulling op het POL. Het doel van deze POL-aanvulling is een actualisatie van het provinciaal waterhuishoudkundig beleid als gevolg van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Nationaal Bestuursakkoord Water en de integrale Waterwet. Gelijktijdig vindt een actualisatie van de waterbeheerplannen van de waterschappen, van het Nationaal Waterplan van het Rijk en van gemeentelijke waterbesluiten plaats. Als onderdeel van de planprocedure is een gezamenlijke planMER voor het provinciaal waterplan en de beide waterbeheerplannen ontwikkeld. Het waterplan heeft een looptijd van zes jaar, parallel aan de looptijd van het Stroomgebiedbeheerplan Maas.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 heeft de status van een regionaal waterplan, zoals omschreven in de Waterwet én is een op zichzelf staande structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Het plan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de doorwerking en uitvoering van waterbeleid. Na vaststelling door Provinciale Staten vormt het Provinciaal Waterplan 2010-2015 onderdeel van het POL planstelsel.
De belangrijkste aanvullingen ten opzichte van het POL luiden als volgt:
Duurzaam waterbeheer 21ste eeuw
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Kenmerken van het watersysteem
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, hemelwater en afvalwater.
Grondwater
Voor het plangebied en de directe omgeving zijn de grondwatertrappen VI en VII van toepassing.
Een zeer klein deel van het plangebied, aan de zuidwestzijde, is gelegen binnen een beekdal, als gevolg van de ten zuiden van de N273 stromende Santfort. Voor het overige zijn binnen het plangebied en de directe omgeving geen bijzondere waarden aanwezig.
![]() |
Afbeelding 12. Beekdal Santfort. |
Het plangebied is verder gelegen is binnen het grondwaterbeschermingsgebied 'Roerdalslenk III'. De gehele Roerdalslenk is een boringsvrije zone. De hier van nature aanwezige afschermende (klei)lagen bieden geologische bescherming van de diepe grondwatervoorraden. Boringen dieper dan 80 meter beneden maaiveld (o.a. ten behoeve van het slaan van waterputten) zijn ter bescherming van de strategische grondwatervoorraad alleen toegestaan na voorafgaande schriftelijke melding aan gedeputeerde staten.
De bodemdoorlatendheid van het gebied wordt uitgedrukt in een K-waarde. De K-waarde van het plangebied is 0,45 tot 0,75 m per dag en is daarmee redelijk goed te noemen. Infiltratie is hier mogelijk mits de grondwaterstand voldoende laag is (ca. 1 meter of dieper).
Oppervlaktewater
Blijkens de 'Legger van oppervlaktewaterlichamen' van het waterschap Peel en Maasvallei zijn binnen het plangebied geen primaire of secundaire waterlopen, retentiebekken of waterbuffers aanwezig. Langs de noordzijde van het plangebied stroomt de Waubroekerstraat, waarvan de beschermingszone deels binnen het plangebied valt. Aan de zuidoostzijde, aan de overzijde van de N273 stroomt de Santfort. Voor het overige is er aan de noordzijde van de N273 een waterbuffer gelegen, die echter niet op de leggerkaart is opgenomen.
![]() |
Afbeelding 13. Kaart 'legger van oppervlaktewateren' waterschap Peel en Maasvallei. |
Hemelwater
Bij toekomstige nieuwe ontwikkelingen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater geïnfiltreerd dient te worden in de bodem op het perceel zelf.
Afvalwater
Binnen het plangebied is een rioolstelsel aanwezig.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn in de directe nabijheid van de bedrijvigheid geen nieuwe milieugevoelige bestemmingen opgenomen. Ook vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats die leiden tot een gewijzigde situatie in milieutechnische zin. De bestaande milieutechnische situatie blijft gehandhaafd en vanuit het oogpunt van milieuhygiëne bestaan er derhalve geen problemen.
hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.
Als de 3% grens voor fijn stof of stikstofdioxide niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de of 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is.
Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is.
Voor woningen en kantoren gelden de volgende getalsmatige grenzen:
![]() |
Luchtkwaliteit in het plangebied
Er worden in het kader van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Ittervoort geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarmee tevens geen gewijzigde invloed op de luchtkwaliteit wordt uitgeoefend.
Volgens de website van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is de concentratie PM10 ter plaatse 22-26 µg/m³, en is de concentratie NO2 ter plaatse gelegen tussen de 20 en 30 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende en worden geen normen overschreden. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan.
Achtergrond
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het op 1 april 2015 in werking getreden Basisnet vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Knelpunt hierbij is dat er geen plafond bestaat voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Op 1 april 2015 is daarom het Basisnet in werking getreden, met routes die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid achter het landelijke Basisnet is dat een plafond vastgesteld is voor dit vervoer van gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico moet verantwoording worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants2 .
Risicovolle activiteiten
Onderstaand wordt aangegeven in hoeverre er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied zijn op basis van de risicokaart enkele risicovolle inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied.
Naam | Adres | Activiteit | Risicocontour 10-6 (afstand in meters) |
Freezitt BV | Sleestraat 26 | Ammoniak opslag | 20 |
BRB Recycling | Branskamp 12 | Buitenopslag in tanks, Binnenopslag gevaarlijke stoffen | 20 |
Tankstation van de Biesebos | Torenweg 2 | Tankstation met LPG-voorzieningen | 45 |
Voor de betreffende inrichtingen geldt dat sprake is van een bestaande situatie. Middels de voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die zouden kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico.
Wegen
Aan de zuidkant van het plangebied is de Napoleonsweg (N273) gelegen. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand en de relatief beperkte hoeveelheid transport van gevaarlijke stoffen over de betreffende weg (waarbij een belangrijk deel van het transport van gevaarlijke stoffen dat voorheen over de N273 werd vervoerd, tegenwoordig over de A73 plaatsvindt), en het feit dat in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan in relatie tot de ligging ten opzichte van de N273.
![]() |
Afbeelding 14. Uitsnede risicokaart voor het plangebied en directe omgeving. |
Verder ligt op meer dan 250 meter ten oosten van het plangebied de Rijksweg A2.
Ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de A2 is op basis van het 'Basisnet Weg' geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar aanwezig. Dit geldt voor zowel de huidige transportcijfers als voor toekomstige prognoses. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Gezien de afstand tussen de A2 en het plangebied en het feit dat in het kader van dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan in relatie tot de ligging ten opzichte van de A2. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zal bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten rekening gehouden moeten worden met de ligging ten opzichte van zowel de N273 als de A2.
Spoor
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn.
fcirculair
Water
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over water. Het ten oosten gelegen kanaal Wessem-Nederweert is in het Basisnet Water aangeduid als binnenvaartroute zonder frequent vervoer (groen categorie). Vanuit de ligging ten opzichte van deze waterweg bestaan dan ook geen belemmeringen.
Leidingen
Binnen het plangebied zijn geen ondergrondse leidingen gelegen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Direct langs de oostzijde van het plangebied liggen een tweetal ondergrondse gastransportleidingen van de Gasunie (A-521-KR-092 en A-585-KR-092). Voor beide leidingen geldt dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6,op basis van de gegevens van de risicokaart, op het hart van de leiding ligt. Voor wat betreft het groepsrisico is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Verder loopt aan de oostzijde van het plangebied een ondergrondse PRB-leiding (K1-leiding). Het betreft hier een ondergrondse transportleiding voor vloeibare koolwaterstof. De plaatsgebonden risicocontour 10-6, reikt op basis van de gegevens van de risicokaart niet tot aan het plangebied en voor wat betreft het groepsrisico is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Middels het voorliggende bestemmingsplan worden verder ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die zouden kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico.
Conclusie
Mede gezien het feit dat sprake is van een conserverend bestemmingsplan, bestaan er vanuit externe veiligheidsaspecten geen directe belemmeringen voor het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Ittervoort.
Wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder is het noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie (bij nieuwe geluidgevoelige objecten). Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag aan de gevel van geluidsgevoelige objecten echter niet overschreden worden.
Akoestisch onderzoek is, in het kader van het nieuwe bestemmingsplan, derhalve in principe alleen noodzakelijk indien nieuwe directe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.
Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet noodzakelijk.
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen hoogspanningsverbindingen gelegen waarvan de beschermingszone binnen het plangebied valt. Verder blijkt op basis van het geldende bestemmingsplan en leidinggegevens van Gasunie dat direct aan de oostzijde een tweetal gasleidingen gelegen zijn. Tot slot ligt aan de oostzijde een ondergrondse PRB-leiding. Voor meer informatie over deze leidingen wordt verwezen naar de paragraaf 'externe veiligheid'.
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff-wet) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten.
Sinds 22 februari 2005 is een nieuwe AMvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het 'Besluit beschermde dier- en plantensoorten'. Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd natuurgebied. Uit de provinciale beleidskaarten kan geconcludeerd worden dat het plangebied en de directe omgeving buiten deze begrensde beschermde natuurgebieden liggen.
Soortbescherming
Uit de provinciale flora- en faunagegevens (www.broedvogels.limburg.nl) blijkt dat binnen het plangebied enkele meldingen zijn opgenomen van waargenomen broedvogels en beschermde plantensoorten. Aangezien er sprake is van een conserverend bestemmingsplan wordt hierop geen gewijzigde invloed uitgeoefend.
Conclusie
Gezien het feit dat het bedrijventerrein voor een groot deel verhard is en wordt verstoord door menselijk gebruik, kan worden aangenomen dat binnen het bedrijventerrein slechts in beperkte mate beschermde dier- en/of plantensoorten voorkomen.
In het voorliggende bestemmingsplan worden verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Tegen de voorgenomen actualisatie van de momenteel vigerende bestemmingsplanregeling voor het plangebied, bestaan op basis van ecologische, landschappelijke en overige groene waarden dan ook geen bezwaren.
Achtergrond
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden.
De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.
De uitgangspunten van de wet zijn:
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. Als gevolg van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de Wet ruimtelijke ordening toetst de provincie Limburg niet langer archeologische rapporten en programma's van eisen. De provincie Limburg heeft daartoe een aantal archeologisch aandachtsgebieden aangewezen.
Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dient de gemeente Leudal te beschikken over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.
Toetsing
De gemeente Leudal heeft voor het gehele gemeentelijke grondgebied een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart4 laten vervaardigen, welke is vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 8 februari 2011. Het eerste en belangrijkste doel hiervan is om ten behoeve van toekomstige planvormingen planuitvoering inzicht te verschaffen in de (te verwachten) aanwezigheid en het karakter van de archeologische resten binnen het grondgebied van de gemeente. Door aan de verwachte en bekende archeologische en historische resten een concreet beleidsadvies te koppelen, vormt de kaart een eerste praktisch handvat bij de inpassing van de archeologie bij planvorming en uitvoering.
![]() |
Afbeelding 15. Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart voor het plangebied en omgeving. |
Op basis van de door RAAP opgestelde archeologische beleidskaart, blijken binnen het plangebied enkele archeologische vindplaatsen gelegen te zijn. Verder blijkt dat voor het plangebied deels een hoge verwachting voor droge landschappen geldt, deels een middelhoge verwachting voor droge landschappen en deels een lage verwachting voor droge landschappen. Tevens is het zuidelijke deel van het plangebied aangeduid als 'onderzoeksgebied'. Voor het zuidwestelijke deel langs de N273 geldt een middelhoge verwachting voor natte landschappen.
Voor gebieden met een hoge verwachting geldt als ondergrens voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen, een omvang van het plangebied van 1.000 m² en een bodemingreep van 40 cm. Bij gebieden met een middelhoge verwachting is de ondergrens bepaald op 2.500 m². Voor gebieden met een lage verwachting gelden geen restricties.
Aangezien er binnen het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren. Wel wordt voor het de delen met een middelhoge of hoge verwachtingswaarde de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen waarin de voorwaarden uit het gemeentelijk archeologisch beleid zijn verankerd.
Voor alle toekomstige ontwikkelingen waarbij tijdens werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen, zowel binnen gebieden met een hoge, middelhoge als lage verwachting, geldt conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 (herzien in 2007) een meldingsplicht bij de bevoegde minister of door het hem vertegenwoordigende bevoegd gezag, zijnde de gemeente Leudal.
Het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Ittervoort is vervat in een verbeelding, de planregels en de toelichting.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en / of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
Een belangrijke stap in het actualiseringstraject van onder andere het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Ittervoort' (en alle andere bedrijventerreinen van de gemeente Leudal) is het opstellen van een kaderplan. Het kaderplan vormt de beleidsmatige ruimtelijke 'denkrichting' voor de afzonderlijke bestemmingsplannen voor de kernen. Een degelijke visie, zowel ruimtelijk als functioneel, is essentieel als basis voor de planologisch-juridische regeling in een bestemmingsplan. De ruimtelijke denkrichting is vastgelegd in het kaderplan dat geldt voor de te actualiseren bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen van de gemeente Leudal. Op deze wijze wordt de uniformiteit tussen de verschillende bestemmingsplannen voor de kernen optimaal gewaarborgd.
Gebaseerd op het kaderplan is het gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen opgesteld, waarin is opgenomen op welke wijze de verbeelding en planregels dienen te worden opgesteld.
Het nieuwe bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Ittervoort is opgesteld conform het kaderplan, het gemeentelijk Handboek, de landelijke richtlijn voor bestemmingsplannen (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
De regels zijn opgesteld conform de gemeentelijke systematiek voor bestemmingsplannen. Hieronder worden de gebruikte bestemmingen nader toegelicht. Er wordt tevens een toelichting gegeven op welke wijze de regels zijn ingedeeld en de inhoud van de regels wordt verkort weergegeven.
De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Begrippen (art. 1)
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening overgenomen.
Wijze van meten (art. 2)
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.
![]() |
Afbeelding 16. Visualisatie van de verschillende definities van peil. |
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Voor wat betreft de nadere eisen regeling zoals deze bij diverse bestemmingen is opgenomen, geldt dat deze aangeeft wanneer en waaraan nadere eisen gesteld kunnen worden, binnen de in de gebruiks- en bouwregels van de afzonderlijke bestemmingen reeds aangegeven begrenzingen van het bestemmingsplan.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Agrarisch
Voor diverse percelen aan de noordzijde van het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen.
Bedrijventerrein
Voor alle bedrijfskavels is de bestemming 'Bedrijventerrein' opgenomen. Hierbinnen is in principe bedrijvigheid toegestaan in de milieucategorieën 2 en 3, zoals voorkomend op de bij de regels gevoegde lijst van bedrijfsactiviteiten. Reeds aanwezige bedrijven uit een hogere of lagere milieucategorie zijn specifiek bestemd, zodat de bestaande rechten gerespecteerd worden.
Bedrijfswoningen zijn binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' aangeduid met de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Groen
Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen toegestaan, alsmede speelvoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut en bijvoorbeeld waterhuishoudkundige voorzieningen.
Verkeer
Binnen deze bestemming zijn onder andere verkeersdoeleinden (wegen, paden, parkeervoorzieningen) alsook groenvoorzieningen toegestaan.
Wonen
Voor de woning aan de Europastraat 3 is de bestemming 'Wonen' opgenomen.
Leiding - Gas
De bestemming 'Leiding - Gas' is opgenomen in verband met de beschermingszone van de gasleiding die langs de noordoostzijde van het plangebied loopt.
Waarde – Archeologie 5 en 6
Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is het gemeentelijk archeologisch beleid van toepassing met een bepaalde ondergrens voor de noodzakelijkheid van archeologische onderzoek.
Waterstaat – Beschermingszone watergang
De zone van 5 m, gemeten vanuit de insteek van de Waubroekerstraat aan de noordzijde van het plangebied is bestemd als 'Waterstaat – Beschermingszone watergang'. Binnen deze dubbelbestemming zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen voor de bescherming tegen ongewenste invloeden op het oppervlaktewater en het efficiënt kunnen uitvoeren van beheer aan de waterloop.
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.
In de Algemene gebruiksregels is een nadere bepaling opgenomen met betrekking het gebruik van de gronden. In de Algemene aanduidingsregels is een regeling opgenomen in verband met de 'veiligheidszone - lpg' bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg binnen het plangebied en de veiligheidszone van een ondergrondse buisleiding net buiten het plangebied.
De Algemene afwijkingsregels en Algemene wijzigingsregels verschaffen het bevoegd gezag en/of burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de navolgende regel zijn de Algemene procedureregels opgenomen.
In het artikel Overige regels zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht. Zo is een bepaling opgenomen met betrekking tot de verhouding tussen eventueel samenvallende dubbelbestemmingen.
In de regel Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Op 1 juli 2008 is als onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat de gemeente verplicht is om bij het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat alle kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om haar kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de exploitant.
De toepassing van de Grexwet richt zich voor het afdwingbare kostenverhaal, op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Bro:
Dit bestemmingsplan betreft een beheerplan, er worden zodoende geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is zodoende geen sprake van een bouwplan met een afdwingbaar kostenverhaal.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 4 december 2014 tot en met woensdag 14 januari 2015 voor een ieder ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn daarbij uitgenodigd om op- of aanmerkingen schriftelijk aan het college van burgemeester en wethouders voor te leggen. Gedurende bovengenoemde termijn zijn enkele reacties ingediend.
Tevens heeft er een informatie- en inspraakavond plaatsgevonden op maandag 8 december 2015 in het 'Cultureeel Centrum de Mortel' te Heythuysen. Eenieder heeft daarbij de mogelijkheid gehad mondeling te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Er zijn die avond enkele mondelinge reacties ingediend. Deze mondelinge reacties zijn nadien ook per brief en/of e-mail bij de gemeente ingebracht. Voor het eindverslag inspraak en vooroverleg wordt verwezen naar de bijlage.
Naar aanleiding van de informatie-/inspraakbijeenkomst heeft er voor de omwonenden een extra informatiebijeenkomst plaatsgevonden op 5 februari 2015.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de planregels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Bewust zijn in het plan geen detailbepalingen opgenomen die – hoewel misschien op zichzelf niet onwenselijk – in de praktijk niet kunnen worden gehandhaafd. In het verlengde daarvan is zoveel mogelijk afgezien van bepalingen die door de bewoners en andere gebruikers als een onnodige beperking van hun vrijheid kunnen worden gevoeld. Hoe minder knellend de planregels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels zijn opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan.
De communicatie met betrekking tot dit bestemmingsplan zal via de geijkte kanalen plaatsvinden. Publicatie zal plaatsvinden op de gemeentelijke website, www.ruimtelijkeplannen.nl en het Leudal Nieuws. Bovendien wordt een informatie- c.q. inloopavond gehouden.