direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22a Lange Vaart
Status: ontwerp
Plantype: Omgevingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1621.TAMLangeVaart-ONTW

Regels

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Lange Vaart en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22a]) van het omgevingsplan van de gemeente Lansingerland. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/home uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22a] van het omgevingsplan van de gemeente Lansingerland. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22a]' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '[22a]' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Ontwikkelhoofdstuk Lange Vaart

Afdeling 1 Algemene Bepalingen

Paragraaf 1.1 Voorrangsbepalingen
Artikel 1.1.1 Toepassingsbereik

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-IMRO Lange Vaart (TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22a Lange Vaart), waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand "NL.IMRO.1621.TAMLangeVaart-ONTW".

Artikel 1.1.2 Voorrangsbepaling
1 Artikel 1.1.2 lid 1

De regels in dit hoofdstuk gaan voor op de regels in het bestemmingsplan "Hoefslag 2012" waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand "NL.IMRO.1621.BP0105-VAST" die onderdeel vormen van het tijdelijke deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.6 eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet.

2 Artikel 1.1.2 lid 2

De regels in dit hoofdstuk gaan ook voor op de regels in:

  • a. Artikel 22.29, eerste lid, onder b van het omgevingsplan.

Paragraaf 1.2 Algemene bepalingen
Artikel 1.2.3 Begripsbepalingen
1 Artikel 1.2.3. lid 1

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in artikel 3, tweede lid, daarvan is afgeweken.

2 Artikel 1.2.3. lid 2

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

  • a. sociale huurwoning: een woning als bedoeld in artikel 5.161c, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

Artikel 1.2.4 Meet- en rekenbepalingen

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

  • a. afstanden: afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
  • b. de bebouwde oppervlakte: van een (bouw)perceel, een bouwvlak of ander terrein, buitenwerks en neerwaarts geprojecteerd, als het totaal van de (grond)oppervlakten van alle op het terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken. Hierbij worden balkons en dakoverstekken buiten beschouwing gelaten, mits deze zich minimaal 2,5 m boven maaiveld bevinden;
  • c. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • d. de breedte, lengte en diepte van een bouwwerk: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren (op 1 m boven peil). Wanneer de gevels niet evenwijdig lopen of verspringen wordt het gemiddelde genomen van de kleinste en grootste maat.
  • e. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
  • f. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de van de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  • g. inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  • h. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Hierbij worden balkons en dakoverstekken buiten beschouwing gelaten; mits deze zich minimaal 2,5 m boven maaiveld bevinden;
  • i. Het peil is:
    • 1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst of op ten hoogste 1 m afstand van die weg ligt: de hoogte van de weg;
    • 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst of op meer dan 1 m afstand van die weg ligt: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang;
    • 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, als het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
    • 4. als wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in de gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m, geldt:
      • I. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst of op ten hoogste 1 m afstand van die weg ligt: de hoogte van de weg, waarbij dit peil zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 4 m achter de achtergevelrooilijn van een op bedoeld perceel aangegeven hoofdgebouw, mits het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw betreft;
      • II. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst of op meer dan 1 m afstand van die weg ligt: het peil wordt bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkt terrein;
      • III. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken wordt het peil bepaald door de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkt terrein.

Artikel 1.2.5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 1.2.6 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Paragraaf 2.1 Gebieden
Subparagraaf 2.1.1 Woongebied
Artikel 2.1.7 Aanwijzing

Er is een gebiedstype 'Woongebied'.

Artikel 2.1.8 Geometrische begrenzing gebiedstype

De regels van deze subparagraaf gelden ter plaatse van het werkingsgebied 'Woongebied'.

Artikel 2.1.9 Doelen

De regels voor dit gebiedstype zijn gesteld met het oog op:

  • a. het ontwikkelen van voldoende duurzame woningen die passen bij de woningbehoeften;
  • b. het komen tot een omgeving die klimaatadaptief en natuurinclusief is ingericht;
  • c. het bewaken van de leefbaarheid ter plaatse van bestaande woningen;
  • d. het bewerkstellingen van een goed woon- en leefklimaat voor nieuwe woningen;
  • e. het bewaken van de gebruiksmogelijkheden van de naastgelegen bedrijvigheid.

Artikel 2.1.10 Waarden

In het gebiedstype 'Woongebied' gelden specifiek de volgende waarden:

  • a. Subparagraaf 3.1.37 Parkeren;
  • b. Subparagraaf 3.1.40 Water en klimaatadaptatie.

Artikel 2.1.11 Gebruiksactiviteiten
1 Artikel 2.1.11 lid 1

Alleen de volgende gebruiksactiviteiten zijn toegestaan:

Functioneel ondersteunende voorzieningen, zoals tuinen, erven, woonstraten, woonerven, pleinen, fietspaden en/of -stroken en voetpaden, voorzieningen van algemeen nut, speelplaatsen, speelvoorzieningen, ontsluitingswegen, in- en uitritten en parkeervoorzieningen.

2 Artikel 2.1.11 lid 2

De volgende activiteiten worden niet verricht:

  • a. het gebruik van gebouwen en andere bouwwerken als seksinrichting;
  • b. het gebruik maken voor kamergewijze verhuur van kamers in geval van woningen en/of bijbehorende bouwwerken;
  • c. permanente bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning of bedrijfswoning;
  • d. het opslaan van vuurwerk;
  • e. prostitutie;
  • f. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens voor de voorgevel van een hoofdgebouw en in het openbaar gebied.

Artikel 2.1.12 Bouw- en sloopactiviteiten

Het verrichten van bouw- en sloopactiviteiten is toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels in Paragraaf 3.3 Bouwactiviteiten.

Artikel 2.1.13 Uitvoeren van werken en werkzaamheden

Het uitvoeren van werken en werkzaamheden is toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels in Paragraaf 3.4 Uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Subparagraaf 2.1.14 Groen
Artikel 2.1.14 Aanwijzing

Er is een gebiedstype 'Groen'.

Artikel 2.1.15 Geomtetrische begrenzing gebiedstype

De regels van deze subparagraaf gelden ter plaatse van het werkingsgebied 'Groen'.

Artikel 2.1.16 Doelen

De regels voor dit gebiedstype zijn gesteld met het oog op:

  • a. het realiseren, in stand houden en gebruiken van groenvoorzieningen;
  • b. het beschermen van de gezondheid;
  • c. het beschermen van het milieu;
  • d. het beschermen en toevoegen van ecologische waarden;
  • e. ruimte creëren voor waterberging.

Artikel 2.1.17 Gebruiksactiviteiten
1 Artikel 2.1.17 lid 1

Alleen de volgende activiteiten zijn toegestaan:

  • a. het gebruiken van gronden voor groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. functioneel functioneel ondersteunende voorzieningen, waaronder geluidafschermende en veiligheidsvoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, ontsluitingswegen, paden, overige verhardingen, speelvoorzieningen en bruggen.
2 Artikel 2.1.17 lid 2

De volgende activiteiten worden niet verricht:

  • a. het gebruiken van gronden voor parkeervoorzieningen.

Artikel 2.1.18 Bouw- en sloopactiviteiten

Het verrichten van bouw- en sloopactiviteiten is toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels in Paragraaf 3.3 Bouwactiviteiten.

Artikel 2.1.19 Uitvoeren van werken en werkzaamheden

Het uitvoeren van werken en werkzaamheden is toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels in Paragraaf 3.4 Uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Paragraaf 2.2 Restrictiegebieden
Subparagraaf 2.2.1 Restrictiegebied 'overige zone - restrictiegebied archeologie 7'
Artikel 2.2.20 Aanwijzing

Er is een werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied archeologie 7'.

Artikel 2.2.21 Geometrische begrenzing restrictiegebied

De regels van deze subparagraaf gelden ter plaatse van het werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied archeologie 7'.

Artikel 2.2.22 Activiteiten

Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aan de regels in Subparagraaf 3.4.74 Actviteiten op of in de bodem - restrictiegebied archeologie 7.

Subparagraaf 2.2.23 Restrictiegebied 'Overige zone - restrictiegebied regionale waterkering')
Artikel 2.2.23 Aanwijzing

Er is een werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied regionale waterkering'.

Artikel 2.2.24 Geometrische begrenzing restrictiegebied

De regels van deze subparagraaf gelden ter plaatse van het werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied regionale waterkering'.

Artikel 2.2.25 Actviteiten

Bij het verrichten van activiteiten wordt voldaan aanSubparagraaf 3.4.68 Actviteiten op of in de bodem - restrictiegebied regionale waterkering.

Subparagraaf 2.2.26 Restrictiegebied "overige zone - restrictiegebied gevoelige gebouwen uitgesloten"
Artikel 2.2.26 Aanwijzing

Er is een werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied gevoelige gebouwen uitgesloten'.

Artikel 2.2.27 Geometrische begrenzing restrictiegebied

De regels van deze subparagraaf gelden ter plaatse van het werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied gevoelige gebouwen uitgesloten'.

Artikel 2.2.28 Activiteiten

Binnen het restrictiegebied worden de volgende activiteiten niet verricht: het bouwen of in gebruik nemen van geluidgevoelige of geurgevoelige gebouwen.

Artikel 2.2.29 Vergunningvrij bouwen

Binnen het werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied gevoelige gebouwen uitgesloten' zijn artikel 22.27 en 22.36 van het omgevingsplan niet van toepassing.

Afdeling 3 Activiteiten

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen
Subparagraaf 3.1.1 Algemeen
Artikel 3.1.30 Oogmerken

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a. de bewoonbaarheid van het land en de bescherming van het leefmilieu;
  • b. het beschermen van het milieu;
  • c. het beschermen van de gezondheid;
  • d. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties; en
  • e. het waarborgen van de veiligheid.

Subparagraaf 3.1.31 Water en klimaatadaptatie
Artikel 3.1.31 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het bebouwen en benutten van gronden.

Artikel 3.1.32 Specifieke zorgplicht minimale hoeveelheid oppervlaktewater

Minimaal 10% van de oppervlakte waarop dit hoofdstuk van het omgevingsplan betrekking heeft, wordt als oppervlaktewater ingericht binnen het werkingsgebied 'Groen' en in stand gehouden.

Paragraaf 3.2 Gebruiksactiviteiten
Subparagraaf 3.2.1 Wonen
Artikel 3.2.33 Aanwijzing activiteiten
1 Artikel 3.2.33 lid 1

Als activiteit 'wonen' wordt aangewezen het bewonen van een woonruimte.

2 Artikel 3.2.33 lid 2

Als activiteit 'beroep aan huis' wordt aangewezen het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, cosmetisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, waaronder gastouderopvang, of daarmee gelijk te stellen gebied.

3 Artikel 3.2.33 lid 3

Als activiteit 'bedrijf aan huis' wordt aangewezen het voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

4 Artikel 3.2.33 lid 4

Als activiteit 'bed&breakfast' wordt aangewezen een aan een woning ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, niet zijnde een zelfstandige wooneenheid, gericht op het bieden van een mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, voor een kortdurend verblijf (waaronder ook zakelijk toerisme). Onder deze aanwijzing wordt niet verstaan: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

Artikel 3.2.34 Oogmerken

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a. een goed woon- en leefklimaat;
  • b. het beschermen van het milieu;
  • c. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
  • d. het ontwikkelen van een duurzame woningvoorraad; en
  • e. het beschermen van de gezondheid.

Artikel 3.2.35 Algemene regels voor het uitoefenen van een woonactiviteit
1 Artikel 3.2.35 lid 1

In één woning woont slechts één huishouden. Onder één huishouden wordt ook verstaan: één huishouden dat mantelzorg ontvangt of verleent, waarbij de ontvanger of verlener van mantelzorg in de woning woont.

2 Artikel 3.2.35 lid 2

Bij het uitoefenen van een woonactiviteit geldt dat:

  • a. Wonen binnen het werkingsgebied "Overige zone - Woongebied - vrijstaand" slechts is toegestaan in een vrijstaande woning;
  • b. Wonen binnen het werkingsgebied "Overige zone - Woongebied - gestapeld en rijwoningen" slechts is toegestaan in een gestapelde woning dan wel rijwoning;
  • c. Wonen binnen het werkingsgebied 'Overige zone - Woongebied - gemengde woonvorm 1' slechts is toegestaan in zowel een twee-onder-een-kapwoning als een vrijstaande woning;
  • d. Wonen binnen het werkingsgebied 'Overige zone - woongebied - gemengde woonvorm 2' is toegestaan in twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en rijwoningen.
3 Artikel 3.2.35 lid 3

Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:

  • a. wordt een woning niet bewoond door meer dan één persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte; en
  • b. wordt een woonwagen niet bewoond door meer dan één persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.
4 Artikel 3.2.35 lid 4

Het derde lid geldt niet voor woonruimte waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden.

Artikel 3.2.36 Specifieke regels voor het uitoefenen van een beroep aan huis

Bij het verrichten van de in Artikel 3.2.33 Aanwijzing activiteiten, tweede lid, aangewezen activiteit gelden de volgende regels:

  • a. de beroepsmatige activiteiten worden uitgeoefend door degene die op het perceel woonachtig is;
  • b. de totale bedrijfsvloeroppervlakte per perceel bedraagt niet meer dan 25% met een maximum van 50 m2;
  • c. er vinden geen detailhandelsactiviteiten plaats, tenzij:
    • 1. er sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    • 2. de detailhandel functioneel ondersteunend is aan het beroep aan huis;
  • d. er op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte in aanvulling op het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dat is gerealiseerd ten behoeve van de woonfunctie.

Artikel 3.2.37 Specifieke regels voor het uitoefenen van een bedrijf aan huis
1 Artikel 3.2.37 lid 1

Het is verboden om de activiteit bedoeld in Artikel 3.2.33 Aanwijzing activiteiten, derde lid, te verrichten zonder omgevingsvergunning.

2 Artikel 3.2.37 lid 2

De omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als:

  • a. het het bedrijf aan huis ondergeschikt is aan de woonfunctie;
  • b. de exploitatie van het bedrijf aan huis plaatsvindt door degene die op het perceel woonachtig is;
  • c. de totale vloeroppervlakte waarop het bedrijf aan huis wordt geëxploiteerd niet meer bedraagt dan 25% van het woonoppervlak met een maximum van 50 m²;
  • d. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • e. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij:
    • 1. sprake is van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd;
    • 2. detailhandel functioneel ondersteunend is aan het bedrijf aan huis; en
    • 3. detailhandel geen onevenredige afbreuk doet aan het voorzieningenniveau binnen de gemeente;
  • f. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte in aanvulling op het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dat is gerealiseerd ten behoeve van de woonfunctie. Bij de beoordeling hiervan neemt het college de 'Nota parkeernormen Gemeente Lansingerland' en 'Nota Parkeren Lansingerland' of diens rechtsopvolgers in acht.

Artikel 3.2.38 Specifieke regels voor het uitoefenen van een bed&breakfast
1 Artikel 3.2.38 lid 1

Het is verboden om de activiteit bedoeld in Artikel 3.2.33 Aanwijzing activiteiten, vierde lid, te verrichten zonder omgevingsvergunning.

2 Artikel 3.2.38 lid 2

De omgevingsvergunning bedoeld als in het eerste lid, wordt alleen verleend als:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. de exploitatie plaatsvindt door degene die op het perceel woonachtig is;
  • c. de totale vloeroppervlakte aan gastenkamers niet meer bedraagt dan 25% van het woonoppervlak met een
  • d. maximum van 75 m²;
  • e. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • f. het aantal gastenkamers niet meer bedraagt dan vier per woning;
  • g. in de omgeving geen onevenredige toename van verkeersbelasting zal optreden; en
  • h. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte naast het oorspronkelijk aantal parkeerplaatsen op eigen terrein voor de woonfunctie. Bij de beoordeling hiervan neemt het college de 'Nota parkeernormen Gemeente Lansingerland' en 'Nota Parkeren Lansingerland' of diens rechtsopvolgers in acht.

Paragraaf 3.3 Bouwactiviteiten
Subparagraaf 3.3.1 Algemene bepalingen over bouwactiviteiten
Artikel 3.3.39 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit wordt aangewezen het bouwen en in stand houden van bouwwerken.

Artikel 3.3.40 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken.

Artikel 3.3.41 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a. de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu;
  • b. het gebruik van bouwwerken; en
  • c. een goede omgevingskwaliteit.

Artikel 3.3.42 Maatwerkvoorschriften
1 Artikel 3.3.42 lid 1

Het college van burgemeester en wethouders kan maatwerkvoorschriften stellen over de maatvoeringen, aantallen en percentages die zijn gesteld in Artikel 3.3.45 Aanvullende beoordelingsregels hoofdgebouwen tot en met Artikel 3.3.51, voor zover dat van belang is voor duurzaamheidsmaatregelen, een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

2 Artikel 3.3.42 lid 2

Met een maatwerkvoorschrift wordt niet meer dan 3 m of 10% afgeweken van de maatvoeringen en percentages die zijn gesteld in de onder a genoemde artikelen;

3 Artikel 3.3.42 lid 3

een maatwerkvoorschrift wordt alleen gesteld als daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Subparagraaf 3.3.43 Bouwregels woongebied
Artikel 3.3.43 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken binnen het werkingsgebied 'Woongebied'.

Artikel 3.3.44 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a. het beschermen van het woon- en leefklimaat;
  • b. het gebruik van bouwwerken; en
  • c. het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 3.3.45 Aanvullende beoordelingsregels hoofdgebouwen
1 Artikel 3.3.45 lid 1

Voor het bouwen van een hoofdgebouw binnen het werkingsgebied "Woongebied" geldt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan – in aanvulling op de beoordelingsregels genoemd in artikel 22.29 van het omgevingsplan – slechts wordt verleend als dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied;
  • b. het straatbeeld, bebouwingsbeeld, bestaande bouwmassa en bestaande bouwhoogtes;
  • c. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van het betreffende perceel en de aangrenzende percelen en bouwwerken;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de functionele, stedenbouwkundige en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen.
2 Artikel 3.3.45 lid 2

In aanvulling op het eerste lid geldt dat het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken dienen te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Bij de beoordeling houdt het college rekening met de beleidsregel 'Beeldkwaliteitsplan Lange Vaart Bleiswijk'.

3 Artikel 3.3.45 lid 3

In aanvulling op het eerste lid geldt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan slechts wordt verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto en fiets op eigen terrein. Bij het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid wordt rekening gehouden met de 'Nota parkeernormen Gemeente Lansingerland' en 'Nota Parkeren Lansingerland' of diens rechtsopvolger.

4 Artikel 3.3.45 lid 4

In afwijking van het derde lid geldt dat voor de bouw van sociale huurwoningen dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan slechts wordt verleend indien:

  • a. voor grondgebonden sociale huurwoningen wordt voorzien in 1,3 parkeerplaatsen (inclusief bezoekersdeel) per woning, en
  • b. voor gestapelde sociale huurwoningen wordt voorzien in
    • 1. 0,6 parkeerplaatsen (inclusief bezoekersdeel) per woning met een gebruiksoppervlakte tot 75 m2, en
    • 2. 1,0 parkeerplaatsen (inclusief bezoekersdeel) per woning met een gebruiksoppervlakte van meer dan 75 m2.

Artikel 3.3.46 Aanvullende beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken
1 Artikel 3.3.46 lid 1

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk binnen het werkingsgebied “Woongebied” geldt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan – in aanvulling op de beoordelingsregels genoemd in artikel 22.29 van het omgevingsplan – slechts wordt verleend als dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied;
  • b. het straatbeeld, bebouwingsbeeld, bestaande bouwmassa en bestaande bouwhoogtes;
  • c. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van het betreffende perceel en de aangrenzende percelen en bouwwerken;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de functionele, stedenbouwkundige en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen;
2 Artikel 3.3.46 lid 2

In aanvulling op het eerste lid geldt dat het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken dienen te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Bij de beoordeling houdt het college rekening met de beleidsregel ' Beeldkwaliteitsplan Lange Vaart Bleiswijk'.

3 Artikel 3.3.46 lid 3

In aanvulling op het eerste lid geldt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan slechts wordt verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto en fiets op eigen terrein. Bij het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid wordt rekening gehouden met de 'Nota parkeernormen Gemeente Lansingerland' en 'Nota Parkeren Lansingerland' of diens rechtsopvolger.

Artikel 3.3.47 Aanvullende beoordelingsregels overige bouwwerken
1 Artikel 3.3.47 lid 1

Voor het bouwen van overige bouwwerken, niet zijnde hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken, binnen het werkingsgebied "Woongebied" geldt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan – in aanvulling op de beoordelingsregels genoemd in artikel 22.29 van het omgevingsplan – slechts wordt verleend als dit ruimtelijk inpasbaar is gelet op:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit van het openbare gebied;
  • b. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van het betreffende perceel en de aangrenzende percelen en bouwwerken; en
  • c. de functionele, stedenbouwkundige en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groen- en waterelementen.
2 Artikel 3.3.47 lid 2

In aanvulling op het eerste lid geldt dat het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken dienen te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Bij de beoordeling houdt het college rekening met de beleidsregel 'Beeldkwaliteitsplan Lange Vaart Bleiswijk'.

3 Artikel 3.3.47 lid 3

In aanvulling op het eerste lid geldt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 van het omgevingsplan slechts wordt verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto en fiets op eigen terrein. Bij het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid wordt rekening gehouden met de 'Nota parkeernormen Gemeente Lansingerland' en 'Nota Parkeren Lansingerland' of diens rechtsopvolger.

Artikel 3.3.48 Bouwregels hoofgebouwen
1 Artikel 3.3.48 lid 1

Binnen het werkingsgebied "Woongebied – vrijstaande woningen" geldt dat:

  • a. woningen enkel mogen worden gebouwd als vrijstaande woningen;
  • b. de goothoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 7 m;
  • c. de bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 11 m;
  • d. het bouwvolume van een hoofdgebouw binnen het werkingsgebied 'maximaal bouwvolume – 750 m3' niet meer bedraagt dan 750 m3;
  • e. het bouwvolume van een hoofdgebouw binnen het werkingsgebied 'maximaal bouwvolume – 1.500 m3' niet meer bedraagt dan 1.500 m3;
  • f. als een gevellijn is aangegeven, de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de gevellijn wordt geplaatst;
  • g. de afstand van het hoofdgebouw tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
2 Artikel 3.3.48 lid 2

Binnen het werkingsgebied "Woongebied – gestapelde woningen en rijwoningen" geldt dat:

  • a. woningen enkel mogen worden gebouwd als gestapelde woningen of rijwoningen;
  • b. de goothoogte van gestapelde woningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 10 m;
  • c. de goothoogte van rijwoningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 7 m;
  • d. de bouwhoogte van gestapelde woningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 10 m;
  • e. de bouwhoogte van rijwoningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 11 m;
3 Artikel 3.3.48 lid 3

Binnen het werkingsgebied 'Overige zone – Woongebied – gemengde woonvorm 1' geldt dat':

  • a. voor woningen die worden gebouwd als twee-onder-een-kapwoning;
    • 1. de goothoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 7 m;
    • 2. de bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 11 m;
    • 3. als een gevellijn is aangegeven, de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de gevellijn wordt geplaatst;
    • 4. de afstand van het hoofdgebouw tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
  • b. voor woningen die worden gebouwd als vrijstaande woningen;
    • 1. de goothoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 7 m;
    • 2. de bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 11 m;
    • 3. het bouwvolume van een hoofdgebouw binnen het werkingsgebied 'maximaal bouwvolume – 750 m3' niet meer bedraagt dan 750 m3;
    • 4. het bouwvolume van een hoofdgebouw binnen het werkingsgebied 'maximaal bouwvolume – 1.500 m3' niet meer bedraagt dan 1.500 m3;
    • 5. als een gevellijn is aangegeven, de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de gevellijn wordt geplaatst;
    • 6. de afstand van het hoofdgebouw tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
4 Artikel 3.3.48 lid 4

Binnen het werkingsgebied 'Overige zone – Woongebied – gemengde woonvorm 2' geldt dat':

  • a. voor woningen die worden gebouwd als twee-onder-een-kapwoning;
    • 1. de goothoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 7 m;
    • 2. de bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 11 m;
    • 3. als een gevellijn is aangegeven, de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de gevellijn wordt geplaatst;
    • 4. de afstand van het hoofdgebouw tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
  • b. voor woningen die worden gebouwd als vrijstaande woningen;
    • 1. de goothoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 7 m;
    • 2. de bouwhoogte ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 11 m;
    • 3. het bouwvolume van een hoofdgebouw binnen het werkingsgebied 'maximaal bouwvolume – 750 m3' niet meer bedraagt dan 750 m3;
    • 4. het bouwvolume van een hoofdgebouw binnen het werkingsgebied 'maximaal bouwvolume – 1.500 m3' niet meer bedraagt dan 1.500 m3;
    • 5. als een gevellijn is aangegeven, de voorgevel van het hoofdgebouw evenwijdig aan de gevellijn wordt geplaatst;
    • 6. de afstand van het hoofdgebouw tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 3 m;
  • c. voor woningen die worden gebouwd als gestapelde woningen of rijwoningen;
    • 1. de goothoogte van gestapelde woningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 10 m;
    • 2. de goothoogte van rijwoningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 7 m;
    • 3. de bouwhoogte van gestapelde woningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 10 m;
    • 4. de bouwhoogte van rijwoningen ruimtelijk inpasbaar is gelet op het bepaalde in Artikel 3.3.45, eerste lid, waarbij in ieder geval een maximum geldt van 11 m.

Artikel 3.3.49 Maximum aantal wooneenheden
1 Artikel 3.3.49 lid 1

Binnen het werkingsgebied 'Woongebied' worden maximaal 200 woningen gebouwd.

2 Artikel 3.3.49 lid 2

Binnen het werkingsgebied 'overige zone - maximum aantal woonheden 1' wordt maximaal één vrijstaande woning gebouwd.

3 Artikel 3.3.49 lid 3

Binnen het werkingsgebied 'overige zone - maximum aantal wooneenheden 2' worden maximaal twee vrijstaande woningen gebouwd.

4 Artikel 3.3.49 lid 4

Bij de toepassing van dit artikel worden de woningen die zijn gelegen binnen het werkingsgebied 'overige zone – woongebied - bestaand' niet meegeteld.

Artikel 3.3.50 Bestaande woningen

Binnen het werkingsgebied 'overige zone – woongebied - bestaand' geldt dat de bebouwing die bestond op het tijdstip waarop dit hoofdstuk van het omgevingsplan in werking is getreden, in stand mag worden gehouden.

Artikel 3.3.51 Aanwijzing woningbouwcategorieën
1 Artikel 3.3.51 lid 1

In aanvulling op Artikel 3.3.45 Aanvullende beoordelingsregels hoofdgebouwen, geldt dat binnen het werkingsgebied "Woongebied" minimaal 25% van het aantal te bouwen woningen dient te worden uitgevoerd als sociale huurwoningen ten behoeve van de doelgroep huishoudens met een inkomen dat niet hoger is dan de inkomensgrens als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Woningwet.

2 Artikel 3.3.51 lid 2

Bij de toepassing van het eerste lid worden de woningen die zijn gelegen binnen het werkingsgebied 'overige zone – woongebied - bestaand' niet meegeteld.

Artikel 3.3.52 Instandhoudingsverplichting woningbouwcategorieën
1 Artikel 3.3.52 lid 1

De woningen bedoeld in Artikel 3.3.51 Aanwijzing woningbouwcategorieën, eerste lid, blijven voor een termijn van ten minste 25 jaar na de eerste ingebruikname beschikbaar en in stand voor de in Artikel 3.3.51, eerste lid, genoemde doelgroep.

Artikel 3.3.53 Normadressaat

Aan de instandhoudingsverplichtingen in Artikel 3.3.52 Instandhoudingsverplichting woningbouwcategorieën wordt voldaan door de eigenaar of verhuurder van de woning.

Artikel 3.3.54 Verplichting tot inschrijving in de openbare registers

De eigenaars van sociale huurwoningen zijn verplicht om bij het Kadaster op grond van artikel 3:17 lid 1 onder a van het Burgerlijk wetboek in te schrijven dat de woning alleen gebruikt mag worden voor sociale huur.

Subparagraaf 3.3.55 Bouwregels Groen
Artikel 3.3.55 Toepassingsbereik

De regels in deze subparagraaf zijn van toepassing op bouwactiviteiten binnen het werkingsgebied 'Groen'.

Artikel 3.3.56 Oogmerken

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a. het beschermen van het woon- en leefklimaat;
  • b. het bereiken en in stand houden van een landschappelijke inpassing die past bij het omliggende woongebied;
  • c. het beschermen van de gezondheid;
  • d. het beschermen van ecologische waarden;
  • e. ruimte creëren voor waterberging;
  • f. het behoud van cultureel erfgoed;
  • g. het gebruik van bouwwerken; en
  • h. het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 3.3.57 Bouwregels overige bouwwerken

Binnen het werkingsgebied 'Groen' mogen uitsluitend groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, waterhuishoudkundige voorzieningen, in- en uitritten, voorzieningen van algemeen nut en speelvoorzieningen worden gebouwd.

Artikel 3.3.58 Bestaand gebruik van gronden en bouwwerken en het bouwen en in stand houden bestaande bouwwerken
1 Artikel 3.3.58 lid 1

Binnen het werkingsgebied 'bestaande schoorsteen' mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip waarop dit hoofdstuk van het omgevingsplan in werking is getreden, worden voortgezet;

2 Artikel 3.3.58 lid 2

Binnen het werkingsgebied 'bestaande schoorsteen' moeten bouwwerken die bestonden op het tijdstip waarop dit hoofdstuk van het omgevingsplan in werking is getreden, in stand worden gehouden;

3 Artikel 3.3.58 lid 3

Binnen het werkingsgebied 'bestaande schoorsteen' is het verboden om bouwwerken die bestonden op het tijdstip waarop dit hoofdstuk van het omgevingsplan in werking is getreden, te slopen.

Subparagraaf 3.3.59 Bouwregels in werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied regionale waterkering'
Artikel 3.3.59 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van bouwwerken binnen het werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied regionale waterkering'.

Artikel 3.3.60 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a. het beschermen van de regionale waterkering;
  • b. het beschermen van waterstaatkundige belangen;
  • c. de waterhuishouding.

Artikel 3.3.61 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te bouwen of in stand te laten binnen het werkingsgebied 'overige zone - restrictiegebied regionale waterkering'.

Artikel 3.3.62 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning bedoeld in Artikel 3.3.61 Vergunningplicht wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in Artikel 3.3.60 Oogmerken. Bij de beoordeling wordt het advies van de waterbeheerder betrokken.

Artikel 3.3.63 Bijzondere aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning bedoeld in Artikel 3.3.61 Vergunningplicht worden ten behoeve van de toetsing aan dit omgevingsplan in elk geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een advies van de waterbeheerder;
  • b. een beschrijving van de voorgenomen activiteit;
  • c. een aanduiding van de locatie van de voorgenomen activiteit.

Paragraaf 3.4 Uitvoeren van werken en werkzaamheden
Subparagraaf 3.4.1 Activiteiten met betrekking tot het aanleggen en in stand houden van infrastructuur
Artikel 3.4.64 Aanwijzing activiteit

Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van een weg, woonstraten, woonerven, paden en pleinen binnen de werkingsgebieden 'Woongebied' en 'Groen'.

Artikel 3.4.65 Instandhoudingsverplichting

binnen de werkingsgebieden 'Woongebied' en 'Groen' geldt dat aangelegde wegen, woonstraten, woonerven, paden en pleinen in stand dienen te worden gehouden door de eigenaar van de gronden waarop die voorzieningen zijn aangelegd.

Subparagraaf 3.4.66 Activiteiten met betrekking tot het aanleggen en in stand houden van groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Artikel 3.4.66 Aanwijzing activiteit

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en in stand houden van groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen het werkingsgebied 'Groen'.

Artikel 3.4.67 Instandhoudingsverplichting

Binnen het werkingsgebied 'Groen' geldt dat aangelegde groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen in stand dienen te worden gehouden door de eigenaar van de gronden waarop die voorzieningen zijn aangelegd.

Subparagraaf 3.4.68 Actviteiten op of in de bodem - restrictiegebied regionale waterkering
Artikel 3.4.68 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het verrichten van de volgende activiteiten op of on de bodem binnen het werkingsgebied 'overige zone – restrictiegebied regionale waterkering':

  • a. het aanleggen van oppervlakteverharding en het verharden van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van drainagevoorzieningen en leidingen;
  • c. het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen, met uitzondering van heipalen;
  • d. het verwijderen van funderingselementen zoals heipalen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen van geluidswallen.

Artikel 3.4.69 Oogmerken

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a. het beschermen van de regionale waterkering;
  • b. het beschermen van de waterstaatkundige belangen;
  • c. de waterhuishouding.

Artikel 3.4.70 Algemene regels

Bij het verrichten van de in Artikel 3.4.68 Toepassingsbereik aangewezen activiteiten gelden de volgende regels:

  • a. er is sprake van normaal onderhoud en beheer; en
  • b. de activiteit wordt verricht door de beheerder van het onderdeel van de fysieke leefomgeving waarvoor het restrictiegebied is aangewezen of door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 3.4.71 Vergunningplicht

Het is verboden de aangewezen activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning als niet wordt voldaan aan de algemene regels bedoeld in Artikel 3.4.70 Algemene regels.

Artikel 3.4.72 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning die is bedoeld in Artikel 3.4.71 Vergunningplicht wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft gelet op de oogmerken in Artikel 3.4.69 Oogmerken. Bij de beoordeling wordt het advies van de waterbeheerder betrokken.

Artikel 3.4.73 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning bedoeld in Artikel 3.4.71 Vergunningplicht worden ten behoeve van de toetsing aan dit omgevingsplan in elk geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
  • b. het telefoonnummer van de aanvrager;
  • c. het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  • d. een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  • e. als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde;
  • f. als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde;
  • g. de te gebruiken materialen;
  • h. de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
  • i. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van de activiteit.
  • j. een rapport wordt verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
  • k. een advies van de waterbeheerder.

Subparagraaf 3.4.74 Actviteiten op of in de bodem - restrictiegebied archeologie 7
Artikel 3.4.74 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het verrichten van de volgende activiteiten op of on de bodem binnen het werkingsgebied 'overige zone – restrictiegebied archeologie 7':

  • a. het aanleggen van oppervlakteverharding en het verharden van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van drainagevoorzieningen en leidingen;
  • c. het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen, met uitzondering van heipalen;
  • d. het verwijderen van funderingselementen zoals heipalen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het aanleggen van geluidswallen.

Artikel 3.4.75 Oogmerken

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen en behouden van archeologische waarden.

Artikel 3.4.76 Vergunningplicht

Het is verboden om de in Artikel 3.4.74 Toepassingsbereik aangewezen activiteiten te verrichten zonder omgevingsvergunning als de activiteit dieper reikt dan 3,85 m beneden het maaiveld en een grondoppervlakte bestrijkt die groter is dan 1.000 m2.

Artikel 3.4.77 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 3.4.76 Vergunningplicht wordt alleen verleend als de activiteit geen directe of indirecte gevolgen zal hebben die leiden tot onevenredige aantasting van de archeologische waarden. Bij de beoordeling houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met het schriftelijk advies van een archeologisch deskundige.

Artikel 3.4.78 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 3.4.76 Vergunningplicht worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;
  • b. het telefoonnummer van de aanvrager;
  • c. het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  • d. een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  • e. als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde;
  • f. als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of de gemachtigde;
  • g. de te gebruiken materialen;
  • h. de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
  • i. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van de activiteit.
  • j. een rapport wordt verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.

Afdeling 4 Overgangsrecht

Paragraaf 4.1 Overgangsrecht
Artikel 4.1.79 Overgangsrecht met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, bedoeld in paragraaf 3.2
1 1 Artikel 4.1.95 lid 1

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip waarop deze wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, en dat als gevolg van die wijziging in strijd is met de regels over gebruik in Paragraaf 3.2 Gebruiksactiviteiten mag worden voortgezet.

2 1 Artikel 4.1.95 lid 2

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat voorafgaand aan wijziging van dit omgevingsplan reeds in strijd was met de voorheen geldende regels over gebruik in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.

3 1 Artikel 4.1.95 lid 3

Het is verboden het strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen in een ander met het omgevingsplan strijdig gebruik.

4 1 Artikel 4.1.95 lid 4

Indien het strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wijziging voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 4.1.80 Overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken als bedoeld in paragraaf 3.3
1 Artikel 4.1.96 lid 1

Een bouwwerk waarop het overgangsrecht voor bestaande bouwwerken in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, van toepassing is, mag in stand worden gehouden.

2 Artikel 4.1.96 lid 2

Een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is en afwijkt van het omgevingsplan na wijziging, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. in stand worden gehouden, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
3 Artikel 4.1.96 lid 3

Onder een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is, wordt in dit artikel tevens verstaan een bouwwerk dat in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.

4 Artikel 4.1.96 lid 4

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de voorheen geldende regels over bouwwerken in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.