Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Dierenverblijf Rottekade 120 te Bergschenhoek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1621.BP0122P01-VAST

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor de ruimtelijke onderbouwing
De locatie Rottekade 120 te Bergschenhoek (gemeente Lansingerland) is gedeeltelijk herontwikkeld naar woningbouw. De heer Goedegebuur heeft hiervoor in nauwe samenspraak met de gemeente Lansingerland een plan opgesteld voor de realisatie van een vrijstaande villa en een dierenverblijf.
 
Het dierenverblijf is in omvang teruggebracht en anders op het perceel gesitueerd. De gemeente Lansingerland heeft aangegeven middels een uitgebreide omgevingsvergunning medewerking te willen verlenen. In dit kader is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Voor de ontwikkeling als geheel is door de gemeente Lansingerland en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten.
 
1.2 Opbouw van het plan
In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de beoogde realisatie van het dierenverblijf. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid respectievelijk wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving.
2 Het Initiatief
2.1 Huidige situatie
De gemeente Lansingerland is het resultaat van het samengaan van de drie gemeenten Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk en Bergschenhoek. Ondanks de groei houden de kernen van Lansingerland hun kleinschalige karakter. Het bestaande landschap wordt gekoesterd en nieuwe ontwikkelingen worden zorgvuldig ingepast. Dit resulteert in een interessante mix van stedelijke en landelijke kwaliteiten.
 
Het plangebied van voorliggend plan is gelegen in de kern Bergschenhoek. De kern heeft de afgelopen jaren op het gebied van inwonertal een enorme groei doorgemaakt. De gemeente Lansingerland en in het bijzonder de kern Bergschenhoek is een aantrekkelijke locatie om te wonen. De kern is onderdeel van het Zuid-Hollandse veenweidegebied. De gronden rondom de kern worden gebruikt voor weidegebied, tuinbouwgebied en recreatie.
 
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Bergschenhoek aan de Rottekade ten zuidoosten van de kern Bergschenhoek. De locatie grenst aan de noordwestzijde aan de veenrivier de Rotte. Het gebied maakt onderdeel uit van het lintbebouwing dat zich door de jaren heen langs de rivier de Rotte heeft gevormd. Het lint kenmerkt zich door de aanwezigheid van afwisselende woonhuizen en (voormalige) boerderijen. Op het perceel van onderhavig plan was oorspronkelijk een agrarisch bedrijf gevestigd. De toenmalige agrarische bestemming is bij de aanleg van het omliggende recreatiegebied 'Rottemeren' gewijzigd in een woonbestemming, voor wat betreft de boerderij. De huidige bestemming van het perceel, waar onderhavig plan op is gelegen, is 'Wandel- en speelbos'. 
 
Onderdeel van de kavel is de achterliggende groenzone. Op dit gedeelte van de kavel stond in het verleden een bijgebouw. Van dit gebouw staan alleen nog de resten van de vier buitenmuren. Tussen de groenzone en de rest van de kavel ligt een watergang. De groenzone is middels een brug te bereiken. Onderstaand kaartfragment toont de ligging van de kavel Rottekade 120.
   
Ligging plangebied
Ligging plangebied (bron: Bing Maps)
2.2 Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens hobbymatig op kleine schaal koeien en schapen te houden. Hiermee wordt het achterliggende gebied, behorende bij de woning, min of meer gebruikt overeenkomstig het van oudsher aanwezige agrarische gebruik. Hierbij wordt aangesloten bij het recreatieve maar ook landschappelijke agrarische karakter van het gebied.
  
Daarnaast is initiatiefnemer voornemens, zo blijkt uit het bouwplan, een dierenverblijf te realiseren in een kwalitatief hoogwaardig gebouw. Qua architectuur wordt aangesloten op de omgeving. Dit houdt in dat het gebouw is ontworpen met een pannendak en gepotdekselde wanden met een bakstenen rand onder. Tevens zal het dierenverblijf worden voorzien van een strakke groene omzoming waardoor het dierenverblijf daarmee opgaat gaat in het aanwezige groen. 
   
Het realiseren van het dierenverblijf dichtbij andere bebouwing (geconcentreerd bouwen) leidt tot een aantasting van de openheid van het gebied. Vanuit landschappelijk oogpunt is dit niet wenselijk en zou ertoe leiden dat de stal een dominant bouwwerk wordt in het open landschap. De naastgelegen kavel met agrarische bebouwing laat dit goed zien. Om de openheid in het gebied te garanderen is gekozen om de stal tegen de bossage aan de westzijde te situeren en de stal haaks op de Rottebandreef te positioneren. Voorts wordt de stal omzoomd met boombeplanting. Hierdoor gaat de stal ruimtelijk onderdeel vormen van de bossage en wordt de stal ingepast in de landschappelijke structuur. De situatietekening laat de voorgestelde landschappelijke inpassing zien. De situering is verder zodanig dat de bestaande zichtlijnen zo veel als mogelijk in stand worden gehouden.
 
Situatietekening
 
Aanzichten
 
 
Plattegrond
 
Het bouwplan gaat uit van een lengte van 13.3 meter en een breedte van 6,6 meter. De totale oppervlakte op maaiveldhoogte bedraagt daarmee circa 97 m². Inclusief overstekken meet het bouwwerk een lengte van 14.8 en een breedte van 8,8. De oppervlakte bedraagt daarmee, incl. overstekken, circa 130 m². De goot- en nokhoogte van de stal bedragen respectievelijk 2.5 en 3.75 meter. Deze hoogten zijn als passend in de omgeving te beschouwen.
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld (SVIR). De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.  
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in artikel 3.1.6 lid 2 Broeen ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is van toepassing op regionale en/of intergemeentelijke ontwikkelingen. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De structuurvisie spreekt zich op deze kleine schaal niet uit over de voorgenomen bouw van het dierenverblijf. De realisatie van het dierenverblijf voorziet niet in ontwikkeling op een regionale of intergemeentelijke schaal. Het initiatief is in overeenstemming met de SVIR.
3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)
In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Barro is in een AmvB juridisch geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.
 
Het Barro is deels opgebouwd uit onderdelen uit de voorgaande AMvB Ruimte en deels gebaseerd op de nieuwe structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwijkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) rekening houden met het Barro.
 
Voorts zijn in het Barro een aantal 'projecten' benoemd die de regering van Rijksbelang vindt. Deze worden middels het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of andere ruimtelijke plannen van lagere overheden.
 
In het Barro zijn de volgende onderwerpen geregeld:

• Mainport ontwikkeling Rotterdam;
• Kustfundament;
• Grote rivieren;
• Waddenzee en Waddengebied;
• Defensie;
• Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
• Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
• Elektriciteitsvoorziening;
• Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
• Ecologische hoofdstructuur;
• Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
• IJsselmeergebied
• Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  
Planspecifiek
Het initiatief voldoet aan de kaders zoals die gesteld zijn in het Barro. Voorts zijn er geen specifieke projecten van toepassing op onderhavig plangebied.
3.1.3 Nationaal Waterplan (2009)
In december 2009 heeft het kabinet het nationaal waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
 
Conclusie
Het initiatief voorziet in een zeer beperkte toename in verharding. De mate van verharding is zo beperkt dat aanvullende watercompensatie niet noodzakelijk is. Anderzijds is in het kader van het totale plan oppervlakte water toegevoegd middels het 'rechttrekken' van het bestaande talud. Hierover is overleg geweest met de waterbeheerder. 
3.1.4 Natuurbeschermingswet (1998)
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De verplichtingen die voortkomen uit Europese regelgeving ten aanzien van de bescherming van soorten zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. De gebieden die door de wet worden beschermd zijn de Habitat- en Vogelrichtlijn gebieden, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plangebied valt niet onder de Habitat- en Vogelrichtlijn gebieden, of de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige project.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale structuurvisie
Op 30 januari 2013 hebben Provinciale Staten de provinciale structuurvisie “Visie op Zuid-Holland, actualisering 2012” vastgesteld.
 
De kern van deze structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
 
In de structuurvisie (paragraaf 2.3 “veranderende ruimtelijke context in Zuid-Holland”) is onder meer het volgende aangegeven: “Om prettig te wonen zijn onder meer groen in de omgeving en een toegankelijk landschap van belang. Uit onderzoek blijkt dat inwoners van Zuid-Holland gemiddeld relatief weinig groen in hun woonomgeving hebben. Dit tekort is zowel kwantitatief als kwalitatief. Er zijn te weinig gebieden waar mensen voor hun recreatie in de buitenlucht terecht kunnen. Ook het kwalitatieve aanbod aan recreatieve voorzieningen sluit nog niet aan bij de vraag van de toekomst. Vooral in het stedelijk gebied willen mensen naast basiskwaliteit een breed en divers aanbod aan landschappelijke kwaliteit met drie soorten voorzieningen: cultuur, recreatie en beleving. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar en onderling verbonden zijn.”
 
In de structuurvisie worden onder meer als provinciale belangen/opgaven genoemd: het versterken van de recreatieve functie en groenstructuur, het creëren van een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap en het versterken van de samenhang tussen stad en land door zowel fysieke, visuele als economische relaties en een aanzienlijke duurzame versterking van de kwaliteit van de groene ruimte nabij de stad. Daarbij is opgemerkt dat niet alleen de landschappen in de directe omgeving van de stad maar ook de landschappen buiten de invloedsfeer van de stad van groot belang zijn voor recreatie. Deze gebieden hebben een hoge belevingswaarde vanwege de afwisseling van landschap en vegetatie en de mate van rust die ervaren wordt. Een hoogwaardig verbindend recreatief netwerk door het landelijk gebied, waar men kan wandelen, fietsen en varen, zorgt ervoor dat het gebied bruikbaar is voor de beleving van het landschap. Hier wordt voorzien in de behoefte aan rust en ruimte.
 
Bij het versterken van de recreatieve functie behoort volgens de structuurvisie ook het beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad.
 
Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied aangeduid als recreatiegebied. Volgens de beschrijving legenda van de functiekaart (paragraaf 4.11 van de structuurvisie) betreft het hier groengebied buiten het stads- en dorpsgebied met als hoofdfunctie openluchtrecreatie, waarbinnen landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden kunnen voorkomen.
 
Volgens de kwaliteitskaart behorende bij de structuurvisie maakt het plangebied deel uit van het “droogmakerijenlandschap”. Volgens de beschrijving van dit landschapstype is dit landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt het gemiddeld enkel meters lager dan de omgeving. Voor dit landschapstype gelden onder meer de ambities dat de droogmakerij als eenheid herkenbaar blijft, dat nieuwe ontwikkelingen passend zijn bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij en dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen met strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan versterkt de recreatieve functie en groenstructuur ter plaatse, waartoe het beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad behoort. Een dierenverblijf ter plaatse draagt bij aan de (hoofd)functie van openluchtrecreatie alsmede aan de beleving van het gebied, aangezien de recreatieve functie en de beleving ervan zal worden versterkt met loslopende koeien en schapen ter plaatse. Het bouwplan tast het ter plaatse voorkomende landschapstype niet aan nu het bouwplan wordt voorzien van een strakke groene omzoming en de doorzichten juist worden gerespecteerd. Overigens is van een visueel open landschap ter plaatse feitelijk nauwelijks sprake nu in de directe nabijheid reeds diverse bebouwing aanwezig is.
3.2.2 Provinciale verordening ruimte
Op 30 januari 2013 hebben Provinciale Staten voorts de “Provinciale Verordening Ruimte, actualisering 2012” (hierna: PVR) vastgesteld. Deze verordening bevat algemene regels als bedoeld in de artikel 4.1 lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening.
 
Het onderhavige plangebied is gelegen buiten de bebouwingscontour, zoals aangegeven op kaart 1 bij de PVR. Artikel 4 lid 2 voorziet evenwel uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat in een bijzonder geval buiten de bebouwingscontour een stal voor het hobbymatig houden van vee is toegestaan voor zover dat noodzakelijk is voor het welzijn van vee.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan versterkt de recreatieve functie en groenstructuur ter plaatse, waartoe het beschermen en ontwikkelen van de gebiedseigen kwaliteiten in de landschappen nabij de stad behoort. Een dierenverblijf ter plaatse draagt bij aan de (hoofd)functie van openluchtrecreatie alsmede aan de beleving van het gebied, aangezien de recreatieve functie en de beleving ervan zal worden versterkt met loslopende koeien en schapen ter plaatse. Het bouwplan tast het ter plaatse voorkomende landschapstype niet aan nu het bouwplan wordt voorzien van een strakke groene omzoming en de doorzichten juist worden gerespecteerd. Overigens is van een visueel open landschap ter plaatse feitelijk nauwelijks sprake nu in de directe nabijheid reeds diverse bebouwing aanwezig is.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Vigerend bestemmingsplan
De bestemming van de planlocatie is geregeld in het vigerende bestemmingsplan 'Hoge en Lage Bergse Bos'. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Langsingerland. 
 
Hiernavolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende planologische regime in de directe omgeving. Naast het bestemmingsplan 'Hoge en Lage Bergse Bos' toont de afbeelding tevens het bestemmingsplan 'Rottekade 120'.
 
Uitsnede ruimtelijkeplannen.nl
  
In het vigerende bestemmingsplan is aan het desbetreffende perceel de bestemming 'Agrarisch - Weide' toegekend. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor 'kleine weides' en een onderkomen ten behoeve van kleinvee, zij het dat de oppervlakte van het onderkomen van het kleinvee niet meer dan 25 m² mag bedragen. De afwijkingsregels voorzien slechts in een overschrijding van 10%. Daarmee laat het vigerende bestemmingsplan het gewenste dierenverblijf niet toe.
 
Planspecifiek:
Gelet op de strijdigheid van het voorliggende bouwplan met het vigerende bestemmingsplan is een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo noodzakelijk. Tegen verlening van de omgevingsvergunning bestaan geen ruimtelijke bezwaren. Met het bouwplan wordt de recreatieve functie van het gebied versterkt, zonder dat de ruime doorzichten worden aangetast. Daarbij komt dat het gebied aan de Rottekade in de praktijk nogal een gemengd karakter heeft waardoor realisering van het beoogde bouwplan ook om die reden goed inpasbaar is.
3.3.2 Structuurvisie Lansingerland
Sinds de invoering van de Wro (1 juli 2008) heeft een Nederlandse gemeente de verplichting tot het opstellen van een structuurvisie. De gemeente Lansingerland heeft op 18 februari 2010 de structuurvisie, waarin ze de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid van de toekomst vast leggen tot 2025, vastgesteld. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie 'Lansingerland op weg naar 2040' (paragraaf 3.3.2).
 
De gemeente streeft er met de structuurvisie naar de ruimtelijke structuur te laten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de identiteit van de gemeente. In de visie worden de ruimtelijke uitgangspunten en het beleid beschreven op verschillende vlakken, te weten wonen, ondernemen, recreatie, duurzaamheid en mobiliteit.
  
De plankaart van de structuurvisie toont dat het plangebied van onderhavig plan is gelegen in een groenlint, zie onderstaande afbeelding. Binnen het lint dient bij het toestaan van ruimtelijke ontwikkeling het cultuurhistorische karakter behouden te blijven.
 
Uitsnede structuurvisie
 
Planspecifiek
Onderhavig plan maakt onderdeel van een in de structuurvisie aangewezen 'groen lint'. Ontwikkelingen in groene linten zijn alleen toegestaan in extensieve vorm en ter vervanging van bedrijfsfuncties. Sloop van verouderde bebouwing en vervanging door een enkele woning is mogelijk. Als voorwaarde voor de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling geldt dat het plan moet aansluiten bij het cultuurhistorisch karakter. Dit houdt onder andere in dat de diversiteit aan functies, bebouwingsvormen en de openheid behouden moeten blijven. Daar waar functies zijn gevestigd die qua aard of schaal als niet meer passend moeten worden beschouwd, is ontwikkeling en of transformatie mogelijk.
 
Het plan voorziet in de bouw van een dierenverblijf. Dit past functioneel bij het karakter van het gebied en het gebruik zoals dat van oudsher aanwezig was in het gebied. Het dierenverblijf past, gezien de schaal, in het gebied. De openheid van het gebied wordt gewaarborgd door de situering van het dierenverblijf nabij het bestaande groene 'bosje'.
3.4 Conclusie beleid
Geconcludeerd kan worden dat de herbestemming van het in hoofdstuk 2 omschreven project op basis van wat in dit hoofdstuk is vermeld, beleidsmatig inpasbaar is.
4 Haalbaarheid van het initiatief
4.1 Inleiding
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
 
Planspecifiek
Voor het fokken en houden van rundvee geldt een richtafstand van 100 meter op basis van het aspect geur. De hiernavolgende afbeelding maakt inzichtelijk welke objecten gelegen zijn binnen de 100 meter contour van het nieuw te bouwen dierenverblijf. Binnen deze cirkel zijn twee woningen van derden gelegen.
 
 
De omvang van de stal is echter zeer beperkt en de mestopslag is in de stal gesitueerd. Bij het opstellen van de richtlijn is niet uitgegaan van een dusdanig klein dierenverblijf. Maatgevend is geweest een dierenverblijf ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf. In casu is hiervan geen sprake en is het aantal dieren wat gehouden velen malen minder dan waarop de richtlijnen van het VNG toe zien.  Van enige geurhinder zal dus nauwelijks sprake zijn. 
 
Het te realiseren dierenverblijf is geen gevoelig object. Een nadere toets kan derhalve achterwege blijven. De situering van het dierenverblijf ten opzichte van andere gevoelige objecten is zodanig dat dit niet leidt tot onevenredige overlast.
4.3 Externe veiligheid
De mogelijke risico’s van het optreden van een milieucalamiteit moeten bij het vaststellen van ruimtelijke plannen (Wro-procedures) inzichtelijk gemaakt worden. In het kader van dit plan wordt het aspect externe veiligheid nader onderzocht door de situatie externe veiligheid van de locatie te beoordelen aan de hand van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI).
 
Door de provincie Zuid-Holland wordt, in het kader van externe veiligheid, aangesloten op het landelijke beleid. De regelgeving omtrent externe veiligheid is geregeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Op 8 september 2004 is een ministeriële regeling in werking getreden waarin onder meer veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn aangegeven. Vervolgens is op 27 oktober 2004 het BEVI inwerking getreden. Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het BEVI is opgesteld om de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, ten gevolge van risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden.
 
Planspecifiek
In het geval van onderhavig plan is geen sprake van de ontwikkeling van een kwetsbaar object in het kader van het BEVI. De provincie Zuid-Holland beschikt net als elke andere provincie over een risicokaart. Door de kaart te raadplegen kan voor de betreffende locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen zijn die in het kader van de externe veiligheid beschikken over een externe veiligheidscontour. Uit raadpleging van de risicokaart (zie onderstaande afbeelding) van de provincie Zuid-Holland blijken er zich in de nabije omgeving van het betreffende plangebied geen risicovolle objecten te bevinden.
 
 
Uitsnede risicokaart Zuid-Holland
Afgezien van het feit dat er in de omgeving geen risicovolle bedrijvigheid aanwezig is, die de externe veiligheid van de ruimtelijke ontwikkeling in gevaar brengen, dient er ook gekeken te worden naar de mogelijke gevaren die de ontwikkeling zelf kan veroorzaken. In het kader van onderhavig plan zal er een schuilgelegenheid voor dieren worden gerealiseerd. De beoogde activiteiten zullen in het kader van het BEVI niet worden beoordeeld als een risicovolle activiteit.
 
In het kader van onderhavig plan is geen sprake van een kwetsbaar object. Aan de hand van de resultaten, verkregen middels het raadplegen van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland, blijkt dat er in de directe nabijheid van de planlocatie geen risicovolle bedrijven zijn aangegeven. Er kan worden vastgesteld dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daarnaast zullen er in de toekomstige situatie in het plangebied zelf ook geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd die de externe veiligheid van omliggende kwetsbare objecten in gevaar brengen. Geconcludeerd kan worden dat er in het kader van het aspect externe veiligheid geen belemmering wordt verwacht.
4.4 Ecologie
In het kader van de een goede ruimtelijke onderbouwing moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten zoals de Flora- en faunawet die geeft. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Voorts moet bekeken worden of er effecten zijn op aangewezen gebieden, zoals Vogel- en/of Habitatrichtlijngebieden.
 
Ligging plangebied ten opzichte van Natuurbeschermingsgebieden, vogel- en habitatrichtlijnen.
Om eenvoudig vast te kunnen stellen of het plangebied is gelegen binnen een natuurbeschermingsgebied, een vogel- of een habitatrichtlijn, is het mogelijk om de gegevens van het natuurloket te raadplegen. De kaart van het natuurloket toont de ligging van natuurgebied in Nederland. Uit raadpleging van de kaart van het Natuurloket blijkt dat de planlocatie niet in of nabij een natuurbeschermingsgebied, vogel- of habitatrichtlijn is gelegen.
 
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
 
Er zijn een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
  1. in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. Overigens in het geval van jaarrond beschermde nesten kan het werken buiten het broedseizoen niet voorkomen dat artikel 11 Ffw van toepassing is en dat dus moet worden nagegaan of er sprake is van verstoring van die nesten en er dus een ontheffing nodig is;
  2. op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. 
Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
  • het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
  • het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren.
In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dienen er ten behoeve van het aspect Flora en Fauna twee standaard aanbevelingen te worden gedaan. Ten eerste ten aanzien van de vleermuizen. Een mogelijk voorkomende soortgroep zijn namelijk de beschermde vleermuizensoorten. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet.
Een verdere aanbeveling geldt voor de rugstreeppad. Rugstreeppadden overwinteren in braakliggende en opgespoten, vergraafbare (zandige) terreinen. Bij grondwerkzaamheden en als er zand wordt opgespoten, wordt het terrein geschikt voor deze strikt beschermde soort. In het kader van de zorgplicht wordt daarom aanbevolen het terrein niet langer dan strikt noodzakelijk braak te laten liggen. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de periode augustus-april.
 
Maatregelen om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen zijn:
  • paddenschermen plaatsen, als de bouw langere tijd wordt stil gelegd in braakliggende toestand;
  • afdekken of dempen van natte plekken.
Naast de twee standaard aanbevelingen dient op grond van de flora en fauna wetgeving onderzocht te worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten, de zogenaamde rode lijst, en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Hier betreft het de bouw van een dierenverblijf langs de Rotte in het buitengebied van de kern Bergschenhoek. Onderstaande afbeelding toont de rapportage afkomstig van het Natuurloket.
  
Rapportage kilometerhok
 
Uit de rapportage van het Natuurloket blijkt dat het betreffende kilometerhok is onderzocht op de aanwezigheid van beschermde diersoorten. In het kilometerhok komen volgens de rapportage enkele soorten voor die zijn opgenomen in de Rode lijst. Gezien de ligging van de projectlocatie in een groene omgeving en de inrichting van het terrein is er een kans dat de projectlocatie enige waarde als habitat heeft. 
 
In het kader van de beoogde realisatie van een villa op het perceel van Rottekade 120 is door Laneco landschap en ecologische advies een quickscan Flora en Fauna voor ook de locatie van het dierenverblijf uitgevoerd. Zie bijlage 1. Volgens de quickscan komen ter plaatse geen beschermde flora (vaatplanten, paddestoelen) of strikt beschermde amfibieën voor. Beschermde vlindersoorten zijn evenmin te verwachten gezien de biotopen. Uit de quickscan blijkt dat op basis van verspreidingsgegevens en aanwezige biotopen een aantal meer strikt beschermde soorten vleermuizen en vogels (Huismus) niet kunnen worden uitgesloten in het plangebied. In de voormalige bebouwing konden vleermuizen zich eventueel ophouden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de huismus nesten heeft in het plangebied.  
 
Planspecifiek
Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat het plangebied niet in of nabij een beschermd gebied of de ecologische hoofdstructuur is gelegen. Voor de bouw van het dierenverblijf worden geen bestaande opstallen gesaneerd. Verstoring van vleermuizen is daarmee niet aan de orde. Voor de bouw van het dierenverblijf worden ook geen bomen gekapt. Verstoring van nestplaatsen van de huismus is daarmee eveneens niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de bouw van het dierenverblijf geen verstoring veroorzaakt van de aanwezige flora- en fauna. In het kader van de bouw zal wel voldaan moeten worden aan de reguliere zorgplicht welke voortkomt uit de flora- en faunawetgeving.
4.5 Water
Beleid algemeen
Het algemene waterbeleid dat op het projectgebied van toepassing is, staat beschreven in het Nationaal Waterplan van de rijksoverheid (zie hoofdstuk 3) en het beleid van hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard. Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland.
 
NBW en KRW
Het NBW betreft vooral kwantiteitsaspecten van het waterbeheer, zoals de waterberging bij hevige regenval. De KRW richt zich met name op de chemische en ecologische waterkwaliteit. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is volop bezig met beide richtlijnen.
 
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gaan dit samen aanpakken. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig met als uitgangspunt het eerst vasthouden, dan bergen en vervolgens afvoeren van water.
 
Beleid Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
Het waterbeheer in de kern Bergschenhoek is in handen van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). De missie van het hoogheemraadschap is: 'Droge voeten en schoon water'. Met deze missie wil het hoogheemraadschap veiligheid en een goede waterkwaliteit behouden en versterken.
Het uitvoeren van de taken wordt bepaald door verschillende ontwikkelingen van buitenaf. Samenwerking met andere overheden en maatschappelijke organisaties is volgens het hoogheemraadschap van belang om tot een goede uitvoering van het waterbeheer te komen. De uitvoering van het waterbeheer wordt in sterke mate bepaalde door plannen op het gebied van ruimtelijke ordening van het Rijk, provincie en gemeente. De aanpassing van oude bestemmingsplannen en de inpassing van nieuwe bestemmingsplannen zijn van invloed op de inrichting en ontwikkeling van het beheersgebied van het hoogheemraadschap. Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet volgens het HHSK in samenhang met de aanwezige waterhuishouding worden ontwikkeld. Het hoogheemraadschap heeft hierin een adviserende rol en brengt advies uit over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. In het bijzonder op het regionale en lokale niveau is volgens het HHSK, een afstemming noodzakelijk voor een duurzame inrichting en instandhouding van het watersysteem in het betreffende gebied.
 
Het hoogheemraadschap streeft er middels de 'watertoets' naar, om het aspect water gestructureerd en in een vroeg stadium mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. In de waterparagraaf worden de belangen van en de belangen voor het watersysteem in de betreffende situatie in beeld gebracht. Het hoogheemraadschap richt zich hierbij op aspecten als waterkwantiteit, waterkwaliteit, grondwater en de waterveiligheid. De initiatiefnemer van een plan moet de gevolgen van het plan voor veiligheid, wateroverlast, verdroging en waterkwaliteit beschrijven in de waterparagraaf. Hierbij dient te worden aangesloten bij de regelgeving en het beleid. De waterparagraaf dient ter goedkeuring te worden opgestuurd aan het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap brengt vervolgens een advies uit. Afwijken van het advies is mogelijk mits goed onderbouwd. De ambitie van het HHSK is om bij nieuwbouw en herstructurering de waterkwanititeit en -kwaliteit zoveel als mogelijk te waarborgen door in een vroeg stadium te worden betrokken bij plannen.
 
Sinds november 2003 is de watertoets en de waterparagraaf verankerd in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening. Dit houdt onder meer in dat in een vroegtijdig stadium overleg plaatsvindt met de waterbeheerder over de consequenties van het voornemen ten aanzien van de waterhuishouding en de te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. In 2005 heeft het hoogheemraadschap het watersysteem getoetst in het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hieruit is gebleken dat het huidige systeem in de huidige omstandigheden voldoet.
 
Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen
Deze beleidsnota beschrijft hoe HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. Samenvattend betekent het beleid het volgende:
  1. Aan ontwikkeling die een toename van het verharding betekenen van minder dan 500m², worden geen waterbergingseisen gesteld.
  2. Bij ontwikkelingen die een toename van het verharde oppervlak betekenen van minder dan 5 ha en die zijn gelegen in een overwegend onverhard blijvend weidegebied dat ruimschoots aan de normen voor wateroverlast voldoet, kan worden volstaan met het graven van een aanvullende waterberging van 10% van de netto toename van het verharde oppervlak.
  3. Bij de overige ontwikkelingen wordt aan de hand van de eigenschappen van het gebied vastgesteld hoeveel aanvullende waterberging benodigd is.
 
De gebiedseisen, zoals bedoeld onder 3, zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
 
 
Planspecifiek
 
Huidige situatie
In de huidige situatie is het perceel onverhard.
 
Toekomstige situatie
In toekomstige situatie wordt een dierenverblijf gerealiseerd. Hierdoor is er een sprake van een beperkte toename in verharding. Deze toename is reeds besproken in het kader van de watertoets voor bestemmingsplan Rottekade 120 en derhalve voldoende afgekaart.
 
De totale bebouwingsoppervlakte van het toenmalige bouwplan (woning + dierenverblijf) bedroeg circa 440 m². Er  was 515 m² aan bebouwing aanwezig en het terrein van de voormalige boerderij was grotendeels verhard. Inmiddels is het bouwplan voor het dierenverblijf verkleind tot 100 m2. Wanneer het plan (woning plus dierenverblijf) in zijn geheel wordt beschouwd is er geen sprake van een toename van verharding. Hierdoor zal watercompensatie in het kader van toename van verharding niet noodzakelijk zijn. Wanneer het te bouwen dierenverblijf op zich zelf wordt beschouwd kan geconcludeerd worden dat op basis van de Nota waterberging gebruikt gemaakt kan worden van de algemene vrijstelling van 500 m2. Indien de toename aan verharding minder is dan 500 m2 is geen aanvullende compensatie noodzakelijk.
 
Het nieuwe dierenverblijf wordt gerealiseerd buiten de keurzone. Ontheffing van de keur voor de bouw van het verblijf zal niet noodzakelijk zijn.
 
In het kader van het aspect water dient er bij de uitvoering van het project te worden aangesloten bij de uitgangspunten van het beleid. Water is een belangrijke factor in zowel de huidige, als de toekomstige situatie. In het kader van het bestemmingsplan Rottekade 120 is er overleg geweest en is er een watertoets uitgevoerd. In samenspraak met het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard is gekomen tot een overwogen inrichting van het plangebied en een instandhouding van het watersysteem.
4.6 Archeologie
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband moet een verkenning worden gedaan om archeologische potentie in te schatten.
 
De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De CHS bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap.
 
Planspecifiek
Het gemeentelijk beleid omtrend archeologie is middels het vigerende bestemmingsplan 'Hoge en Lage Bergse Bos' vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bouwwerkzaamheden dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld en met een grondoppervlakte groter dan 100 m². Zoals gesteld in paragraag 2.2 van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is blijft de totale oppervlakte van het gebouw op maaiveldhoogte beneden de 100 m². Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
 
Uitsnede archeologische beleidskaart Gemeente Lansingerland.
 
Afgezien van het feit dat er in de bodem naar alle waarschijnlijkheid geen archeologische sporen worden verstoord, betreft het naastgelegen perceel Rottekade 121 een rijksmonument. Bij de uitvoering van onderhavig plan dient de monumentale bebouwing te worden gerespecteerd.
  • 1. Quickscan flora en fauna Rottekade 120 te Bergschenhoek, Laneco landschaps en ecologisch advies, projectnr. 040911, 7 oktober 2009