Plan: | Tuindersweijde-Zuid Deel 2-4 |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1598.BPTWZdeel2en4-on01 |
De gemeente Koggenland wil aan de oostzijde van de kern Obdam het eerste deel van de woonwijk Tuindersweijde-Zuid realiseren, in samenwerking mest Vos Obdam B.V. Voor heel Tuindersweijde-Zuid is het de bedoeling een woonwijk te ontwikkelen met circa 480 woningen in de periode tot 2035. Blijkt na afronding dat er behoefte is aan verdere woningbouw in de kern Obdam, dan kan dit aansluitend plaatsvinden ten noorden van het plangebied. Belangrijk onderdeel van het plan vormt de ontsluitingsweg vanaf de Duinweid richting de Braken. In 2020-2021 is een stedenbouwkundig plan gemaakt voor Tuindersweijde-Zuid. In de ontwikkeling van het eerste deel wordt voorzien in circa 140 woningen. Het voorliggend bestemmingsplan voltooid het plan met nog circa 340 woningen. Cumulatief komen deze plannen uit op circa 480 woningen.
Het vigerende bestemmingsplan laat het beoogde gebruik en de bouw van woningen niet toe. Het gemeentebestuur heeft besloten onderhavig bestemmingsplan in procedure te brengen om de beoogde functies, bouwwerken en de aanleg hiervan mogelijk te maken. Hierbij is het midden en zuidelijk deel van het stedenbouwkundig plan Tuindersweijde-Zuid vertaald naar dit bestemmingsplan.
Tuindersweijde-Zuid is gelegen ten oosten van de kern Obdam. De noordgrens wordt gevormd door de weg Duinweid. Aan de oostzijde ligt het open Westfriese landschap. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een waterbergingsgebied. Hieronder ligt de Braken, een provinciale weg. Aan de westkant liggen de woonbuurten Meerweijde en Polderweijde.
Het plangebied van het tweede deel van Tuindersweide-Zuid bestaat uit het midden en zuidelijk deel van het totale plan en ligt direct onder fase 1 van Tuindersweijde-Zuid. De ontstluiting van dit deelgebied loopt over fase 1 richting de Duinweid, en zal aangesloten worden op de de Braken. Het totale plangebied (fase 1 + 2) is ruim 25 hectare groot.
Ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl
De gronden in het nieuwe bestemmingsplan zijn onderdeel van het vigerende bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Landelijk Gebied’. Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Koggenland op 27 juli 2013. Daarnaast zijn ook het Reparatieplan landelijk gebied 2017 (vastgesteld op 14 mei 2018) en het bestemmingsplan Parkeren (vastgesteld op 17 juni 2019) van kracht.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd) bron: www.ruimelijkeplannen.nl
In het vigerende bestemmingsplan heeft het overgrote deel van de gronden de bestemming ‘Agrarisch’. De nieuwe woningbouw ontwikkeling past niet binnen deze bestemming.
De wijzigingen afkomstig uit het Reparatieplan landelijk gebied 2017 en het bestemmingsplan Parkeren die van toepassing zijn voor dit bestemmingsplan zijn in de planregels van het onderliggend bestemmingsplan opgenomen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op bestuurlijk niveau zijn beleidsuitspraken geformuleerd die onder meer betrekking hebben op het plangebied. Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Milieu).
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Het Rijk geeft met de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De ontwikkeling van de leefomgeving moet zo veel als mogelijk in balans zijn met bescherming van waarden als gezondheid, veiligheid, landschap, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:
Niet alles kan en niet alles kan overal. De oplopende druk op de fysieke leefomgeving vraagt om scherpe en fundamentele keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Om beleidskeuzes te helpen maken hanteert de NOVI een omgevingsinclusieve benadering en drie afwegingsprincipes:
Samen met de NOVI wordt een Uitvoeringsagenda uitgebracht, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:
In de Uitvoeringsagenda staat onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
In een aantal gebieden met grote opgaven en complexe problematiek bieden de (institutionele) kaders onvoldoende ruimte voor goede oplossingen. Daarom zijn acht voorlopige NOVI-gebieden benoemd. Het doel van een NOVI-gebied is het oppakken en verder brengen van (onderdelen van) grote en geïntegreerde (transitie)opgaven in de fysieke leefomgeving, die essentieel zijn voor het betreffende gebied én voor Nederland als geheel, waarbij de nationale belangen onmiskenbaar zijn op het terrein van verstedelijking, duurzame economie, energie/klimaat en/of landelijk gebied. De voorlopige NOVI-gebieden zijn de transities van de havengebieden in de regio's Rotterdam en Amsterdam, de transities van het landelijk gebied van De Peel en Groene Hart, de energie- en klimaattransities in relatie tot verstedelijking in Groningen en de regio Zwolle en de transities in een grensoverschrijdende context in Zuid-Limburg en de Zeeuwse havens/Zeeuws-Vlaamse kanaalzone.
Plangebied
Voor het plangebied zijn geen specifieke opgaven bepaald. Ook is het geen onderdeel van een NOVI-gebied. De ontwikkeling heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Nationale Omgevingsvisie.
Ten behoeve van de bescherming van de in de NOVI genoemde nationale opgaven, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), en in de toekomst het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) onder de Omgevingswet, algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de NOVI te verwezenlijken, danwel te beschermen. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen: rijksvaarwegen, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Plangebied
Geen van deze nationale belangen speelt een rol binnen de begrenzing van het plangebied.
Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en moet overprogrammering worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Per 1 juli 2017 is de ladder gewijzigd, waardoor artikel 3.1.6 lid 2 Bro aangeeft dat: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Plangebied
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, het Milieubeleidsplan 2015-2018, de Watervisie 2021 en de Agenda Groen.
De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is het relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau vasthouden door te richten op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die nu gemaakt worden.
De sturingsfilosofie is het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt rekening gehouden met de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.
Onder de hoofdambitie zijn voor een drietal aspecten samenhangende ambities geformuleerd:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
In het Visiedeel zijn de ambities uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen hanteert de provincie meerdere ontwikkelprincipes. Deze ontwikkelprincipes geven houvast naar de toekomst toe omdat ze op hoofdlijnen beschrijven hoe de provincie de ontwikkelingen voor zich ziet. Het gaat om de volgende vijf bewegingen:
Plangebied
Het plangebied sluit aan op de ambities van de provincie en draagt met de ontwikkeling van de woningen bij aan woningbouw aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Het plan wordt ingepast in het landschap.
Het plan is niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Op donderdag 22 oktober 2020 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De Omgevingsverordening NH2020 geldt vanaf 17 november 2020 en vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving, zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningen en de Wegenverordening.
De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Hierbij wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.
De provincie wil dat er meer ruimte komt voor woningbouw in Noord-Holland Noord. De nieuwe omgevingsverordening regelt dat in landelijk gebied woningbouwprojecten tot 11 woningen gebouwd kunnen worden aan de rand van kernen en dorpslinten. Grootschalige woningbouw (meer dan 11 woningen) was onder voorwaarden altijd al mogelijk in landelijk gebied. De plannen moeten wel worden opgenomen in een woonakkoord, gemeenten moeten aantonen waarom woningbouw op die locatie nodig is en het goed inpassen in het landschap.
De 32 meest waardevolle en kwetsbare landschappen in de provincie zijn aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’ (BPL). Op deze gebieden is de provincie extra zuinig vanwege hun bijzondere waarde voor mens en dier. Per gebied is aangegeven welke bijzondere kernkwaliteiten aanwezig zijn. Dat kunnen ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische of aardkundige waarden zijn. Hieronder vallen: het leefgebied voor weidevogels, waterlopen en verkavelingsvormen in oude polders, de openheid en de vergezichten in het landschap of een bijzondere bodemopbouw. Als deze kernkwaliteiten niet aangetast worden, is bijvoorbeeld woningbouw onder voorwaarden mogelijk. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels opgesteld over hoe toegestane ontwikkelingen ingepast kunnen worden in deze gebieden.
Plangebied
Het plangebied valt grotendeels buiten het bestaand stedelijk gebied waar wonen is toegestaan, maar het sluit aan op de bestaande bebouwing. Hiermee draagt het bij aan het provinciale streven naar woningbouw aansluitend aan de bestaande verstedelijkte gebieden. Voor de verantwoording hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Bijzonder Provinciaal Landschap of van een NNN-gebied. Wat betreft deze bescherming van natuurgebieden wordt verwezen naar paragraaf 5.5 Ecologie van deze toelichting.
Met de onderbouwing in de genoemde hoofdstukken wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met de provinciale omgevingsverordening.
Aandacht voor behoud en ontwikkeling van landschap en cultuurhistorie is sterk verankerd in het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland. Voor het opstellen van ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) vastgesteld. Ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn alleen mogelijk indien de Leidraad daarbij wordt toegepast. Deze Leidraad is een vernieuwde versie van de Leidraad uit 2010.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte en ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.
Ruimtelijke kwaliteit is lastig te definiëren of kwantificeren. Het gaat niet om mooi of lelijk, of behouden tegenover ontwikkelen. Ruimtelijke kwaliteit draait om het samenspel van nieuw en oud en de balans tussen behoud en ontwikkeling bij het maken van keuzen over de toekomst van het landschap. Zonder behoud geen verleden, maar zonder ontwikkeling geen toekomst. Kortom ruimtelijke kwaliteit ontstaat als nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aansluiten op de huidige kwaliteiten van het landschap. Zodat, waar mogelijk, eenieder het landschap in kan, het kan beleven en ervan kan genieten – ook in de toekomst.
Volgens de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018) dient bij ruimtelijke plannen verantwoording te worden afgelegd van de manier waarop nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied.
De algemene ambitie is om ruimtelijke ontwikkelingen:
Het plangebied valt binnen het ensemble West-Friesland Midden. De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het middendeel van West-Friesland toont landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland West en Oost, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. In dit middendeel liggen onder andere de kernen Obdam, Opmeer, Hoogwoud en Wognum. Onder andere de snelweg A7, de Westfrisiaweg en twee spoorlijnen verbinden dit gebied met de omgeving.
West-Friesland Midden is een oud zeekleilandschap met kleinere, verspreid liggende droogmakerijen (droogmakerijenlandschap). De voormalige getijdegeulen zijn herkenbaar als relatief hooggelegen kreekruggen. Het zeekleigebied heeft door de ontstaansgeschiedenis de karakteristiek van een veenontginningsgebied, vooral herkenbaar aan de lange veenlinten en opstrekkende verkaveling haaks op de linten. Door het enigszins inklinken van de klei en het verdwijnen van het veen is een inversielandschap ontstaan en zichtbaar geworden. In het midden van het ensemble zijn de linten onregelmatiger, sterker gebogen en liggen ze dichter bij elkaar. In dit gebied met kleine plaatsen als Zuidermeer, Zomerdijk en Zandwerven is het open weidegebied met de historische verkaveling nog goed zichtbaar.
In dit ensemble bevinden zich zowel matig open gebieden als open tot zeer open gebieden. De linten met bebouwing en/of beplanting en de houtsingels vormen begrenzingen van kleinere en grotere open ruimten. In het midden van het ensemble wordt de openheid vaak aan meerdere zijden begrensd, omdat de linten hier in verschillende richtingen en op kortere afstand van elkaar liggen. Verspreid door West-Friesland Midden staan verschillende molens als markante objecten in het landschap.
Ruimtelijke dragers worden gevormd door de Westfriese Omringdijk en de lint(dorp)en met stolpen. Ze zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de dragers van verstedelijking. Het profiel van de weg met bebouwing en de mate van bebouwingsdichtheid is per dorpslint verschillend. Het groene beeld wordt bepaald door erfbeplanting en tuinen. Langs de linten staan (reeksen) stolpboerderijen, soms met een waterloop (voorsloot) ertussen. De dwarswegen, die de lengterichting van de lange kavels volgen, vormen de verbinding tussen de linten. Deze hebben veelal geen bebouwing. De hoger liggende historische spoorlijn (Hoorn–Medemblik) en de stations vormen samen ook een ruimtelijke drager. Daarnaast zijn de (ring)vaarten en de tochten herkenbare lijnen in het landschap, hoewel er vaak maar beperkte hoogteverschillen zijn. De deels beplante provinciale wegen liggen relatief los in het landschap en vormen op enkele plekken dragers voor grootschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De snelweg A7 en de spoorlijnen ligt hier juist grotendeels op maaiveld en ‘los’ in het landschap, hier en daar omgeven door bomenrijen.
Plangebied
Voor het plangebied geldt dat de historische verkaveling met de ruilverkaveling van de tweede helft van de twintigste eeuw is verdwenen. De openheid van het landschap is goed beleefbaar. De wipwatermolen uit de 17e eeuw en de toren van de Sint-Viktorkerk vormen bakens in het landschap en zijn vanuit sommige delen van het plangebied zichtbaar. Vanuit het plangebied zijn geen ruimtelijke dragers als oude linten zichtbaar.
Voor de verantwoording van de inpassing en de ruimtelijke kwaliteit van het plan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
De provincie Noord-Holland wil dat er de komende jaren veel betaalbare en duurzame woningen beschikbaar komen. Zij gaat gemeenten met raad en daad helpen om de flinke ambitie op het gebied van wonen waar te maken. De speerpunten van de Provinciale Woonagenda 2020-2025 zijn:
De vraag naar passende en betaalbare woningen in de provincie is groot en neemt onder alle doelgroepen toe. De provincie vindt het belangrijk om in de woonbehoefte te voorzien en daartoe de woningbouwproductie aan te jagen. Tegelijk wil de provincie de transitie maken naar een volledig klimaatneutrale, circulaire en klimaatadaptieve bouw én de bestaande woningvoorraad verduurzamen. Een goede ruimtelijke inpassing van woningbouwprojecten, rekening houdend met andere randvoorwaarden voor verstedelijking, ambities en beleidsdoelen uit de Omgevingsvisie NH2050, is daarvoor essentieel.
De richtinggevende principes die de provincie daarbij heeft geformuleerd zijn:
Plangebied
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de behoefte van de regio West-Friesland. Samen met andere in- en uitbreidingslocaties levert het een goede bijdrage aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
Op basis van de bovenstaande samenvattingen en de motivering in hoofdstuk 4 kan worden geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal beleid. Het stedenbouwkundige plan dat de onderligger vormt voor dit bestemmingsplan is besproken in de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (d.d. 27 mei 2020) en de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (d.d. 19 augustus 2020) van de provincie. Met aanpassingen is het plan akkoord bevonden.
De 7 gemeenten in de regio West-Friesland werken nauw samen op het gebied van woningbouw en volkshuisvesting. Het woningbouwbeleid is vastgelegd in de regionale Woonvisie Westfriesland 2017. Hierin is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio’s van Nederland te gaan behoren en de Woonvisie bijdraagt aan het realiseren van die ambitie. De Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:
Het speerpunt voor nieuwbouw, inzetten op onderscheidende en complementaire producten, heeft de volgende uitgangspunten:
Plangebied
De voorgenomen ontwikkeling van deel 2 van Tuindersweijde-Zuid met ca. 340 woningen draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte. Voor de verdere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
De uitvoering van de regionale woonvisie vindt plaats via het Woonakkoord 2020-2025. In het Woonakkoord staat per speerpunt welk beleid en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Onderdeel van het Woonakkoord is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader wonen. Het afwegingskader vormt de basis voor nieuwe woningbouwplannen en licht deze toe.
Het woningbehoefteonderzoek dat in 2018 door Atrivé is uitgevoerd heeft tot een aantal nieuwe inzichten geleid, waaronder de conclusie dat er een grote behoefte aan woningen is en dat de huidige plancapaciteit ontoereikend is. De woningbouwproductie dient versneld uitgebreid te worden en er moet een accent gelegd worden op het prijssegment betaalbare koop. Hiervoor zijn een aantal uitgangspunten benoemd:
Bovenstaande uitgangspunten hebben als basis gediend voor het aangepaste afwegingskader en voor de aangepaste woningbouwprogrammering.
Het toepassen van de ladder is in de regio West-Friesland vastgelegd in het Afwegingskader wonen West-Friesland 2021 (AWF 2021). Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).
De minimumvereisten van de Westfriese basis waaraan elk plan moet voldoen zijn:
De ambities voor het Westfries vooruitdenken bestaan uit:
Plangebied
Aan alle minimumvereisten van de Westfriese basis wordt voldaan. Daarnaast wordt met betrekking tot het Westfries vooruitdenken voldaan aan de volgende vijf ambities: het plan levert een bijdrage aan het langer zelfstandig wonen, het plan draagt bij aan klimaatadaptatie, een gezonde leefomgeving en verbetering van de natuur en het landschap, nieuwe woningbouw wordt zoveel mogelijk gerealiseerd in de nabijheid van een OV-knooppunt, het plan draagt bij aan de versnelling van de woningbouwproductie in Westfriesland en het plan draagt bij aan de aantrekkingskracht van de regio door het bieden van een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten zoals is vastgelegd in het AWF 2021. Onderdeel van deze beleidsstukken is onder andere de ontwikkeling van Tuindersweijde-Zuid. Voor de verdere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving).
In 2013 hebben de Westfriese gemeenten (Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec) het eerste Pact Westfriesland gesloten. Doel was om de samenwerking op gebied van wonen, werken, onderwijs, bereikbaarheid, sociaal domein en vrije tijd te versterken. Uit de evaluatie blijkt dat dit eerste pact 'een enorme stimulans is geweest om saamhorigheid en verwantschap te ontwikkelen' en dat het veel heeft betekend voor de samenwerking met externe stakeholders. Ook zijn er enkele aandachtspunten benoemd voor toekomstige samenwerking. Deze lessen en de ambities voor verdere samenwerking zijn gevat in een nieuw Pact 7.1 ('7 gemeenten, 1 doel). Eind 2018 hebben de Westfriese gemeenteraden een intentieverklaring vastgesteld, met de ambitie: "Westfriesland behoort tot de top 10 van meest aantrekkelijke regio's waar welvaart en welzijn, een florerende duurzame economie en een rechtvaardig sociaal beleid de belangrijkste prioriteiten zijn."
Om de gezamenlijke ambitie te behalen is het van belang de kracht van Westfriesland optimaal te benutten en de belangrijkste opgaven op te pakken. De kracht van Westfriesland zit in de combinatie van het aantrekkelijke landschap en de ligging aan het water, mooie binnensteden, de nabijheid van en bereikbaarheid vanuit de noordelijke Randstad, en de sterke ondernemersgeest met koplopers in de agribusiness, leisure en health.
Om de kansen in Westfriesland te benutten en aan regionale opgaven te werken, staan in het Pact de volgende ambities per thema centraal:
Plangebied
Koggenland wil zich binnen die regionale ambities en binnen het samenspel van de zeven gemeenten, alsmede met inachtneming van de eigen kernwaarden en -kwaliteiten, vooral inzetten op promotie van de regio, ontwikkeling van onderwijs en de arbeidsmarkt, ondersteuning van het bedrijfsleven (met name het MKB, bouw en agrarische sector). Daarnaast wil Koggenland zich focussen op het wonen, duurzaamheid en sociale voorzieningen.
De voorgenomen ontwikkeling van ca. 340 woningen draagt bij aan de woningvoorraad in een aantrekkelijke onderscheidende woonomgeving, het plan levert een positieve bijdrage aan duurzaamheidsdoelstellingen met de ruimte voor groen en water en de realisatie in de nabijheid van een OV-knooppunt, en het plan draagt bij aan het in stand houden van de sociale voorzieningen van de kern Obdam.
Onderhavig plan is regionaal afgestemd, past in het regionale beleid en draagt samen met de andere in- en uitbreidingslocaties bij aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio.
De Omgevingsvisie is een nieuw, voor alle gemeenten verplicht, instrument uit de aankomende Omgevingswet. In de Omgevingsvisie komt te staan hoe Koggenland zich kan ontwikkelen tot 2040. In eerste instantie richt de gemeente zich op de hoofdthema’s die de gemeenteraad heeft benoemd: wonen, economie/recreatie/toerisme, duurzaamheid en gezondheid. De ambities rondom deze thema’s komen terecht in een Kadervisie Koggenland. Deze Kadervisie vormt een tussenstap op weg naar een volwaardige Omgevingsvisie in 2024. Voor het maken van de Kadervisie is de gemeente in gesprek gegaan met inwoners, ondernemers, belangenorganisaties en ketenpartners. De uitkomsten van dit participatietraject zijn door de gemeenteraad meegenomen bij het maken van keuzes en het bepalen van het ambitieniveau. Het vertrekpunt voor de Kadervisie vormen 4 onderwerpen waarvoor al de wens was uitgesproken om - op korte termijn - nieuwe beleidskaders met een uitvoeringsprogramma te formuleren. Dat betrof de thema’s:
Die gevraagde sectorale visies zijn vervolgens, bij wijze van pilot, integraal opgepakt en vertaald naar een Kadervisie. De Kadervisie is dus feitelijk een ‘Omgevingsvisie’ maar beperkt tot de genoemde 4 thema’s. En daarmee is het ook een eerste stap richting de volledige Omgevingsvisie, die in 2024 gereed moet zijn. Recent bestaand, sectoraal beleid, dat vanuit die kennis en betrokkenheid is opgesteld, blijft de basis voor de Kadervisie. Dit beleid is als zodanig uitgewerkt in de thematische verkenningen. Daarbij gaat het niet alleen om gemeentelijk beleid, maar ook om Rijks-, provinciaal en regionaal beleid en beleid van het hoogheemraadschap. Daarmee maakt het bestaand beleid in samenhang met de verwachte ontwikkelingen onderdeel uit van deze Kadervisie. De Kadervisie borduurt daarmee voort op dit bestaande beleid en de ontwikkelingen die per thema zijn herkend.
Wonen
De Verkenning Wonen uit mei 2019 is een verfijning van de regionale visie naar de lokale, gemeentelijke situatie. De verkenning is opgesteld met als uitgangspunt het coalitieakkoord, beschikbare bevolkingsprognoses en statistische gegevens. Dit is aangevuld met een uitgebreid woningbehoefteonderzoek (2018) en de resultaten van dorpsgesprekken, gesprekken met 'DOE-teams', projectmatig onderzoek bij nieuwbouw en gesprekken met lokale makelaars, zorgaanbieders en een projectontwikkelaar.
De ambities voor wonen zijn:
Koggenland wil samen met bouwers, inwoners en investeerders werken aan een gevarieerde woningvoorraad, met voor alle inwoners een woning die past bij ieders woonwensen, levensfase en financiële mogelijkheden. Koggenland wil bijdragen aan een toekomstbestendige woningvoorraad, om veranderingen zoals de afnemende bevolkingsgroei, de vergrijzing en de verduurzaming, goed op te vangen. In nieuwbouwplannen moet meer ruimte komen voor starters en senioren door nieuwbouw van betaalbare, levensloopbestendige woningen (huur en koop), door nieuwbouw van duurdere woningen voor doorstromers, door het stimuleren van zelf(ver)bouw en door het verstrekken van leningen. De gemeente onderzoekt hoe regels verruimd kunnen worden en hoe ruimte gegeven kan worden aan innovatieve bouw- en woonvormen.
De gemeente wil voor alle inwoners een goede woning in een aantrekkelijke woonomgeving. Dit betekent dat de gemeente de verduurzaming van bestaande woningen wil stimuleren en dat rust, ruimte en landschap zwaar wordt meewogen bij de keuze waar nieuwe woningen gebouwd kunnen worden. Het streven is gericht op het behoud van het authentieke landelijke en dorpse karakter van Koggenland.
De natuurlijke bevolkingsgroei daalt, maar door kleinere huishoudens, migratie, vestiging van buitenlandse werknemers en huisvesting van kwetsbare groepen, blijft er vooral in de periode tot 2030 toch behoefte aan meer woningen om in de eigen woningbehoefte te voorzien. De gemeente wil voldoende woningen bouwen voor de inwoners, maar niet teveel. Daarom wordt de nieuwbouw van woningen tot 2030 versnelt van gemiddeld 60 naar ruim 100 woningen per jaar. Na 2030 wordt de productie afgebouwd, tenzij de woningbehoefte zich anders ontwikkelt dan de prognoses nu uitwijzen. Daarbij moet wel de leefbaarheid en vitaliteit van de kernen gewaarborgd blijven.
Duurzaamheid
Duurzaamheid is een breed begrip en heeft duidelijke raakvlakken met de andere verkenningen. Koggenland wil samen met bedrijven en inwoners werken aan een duurzaam Koggenland in de volle breedte met oog voor de lokale economie en borging van het Westfriese landschap. Koggenland wil bijdragen aan de vermindering van CO2 uitstoot en verhoging van de biodiversiteit door elektrificering, besparing en de opwek van duurzame energie en met aandacht voor materialen en schadelijke stoffen.
De ambities voor duurzaamheid zijn:
Economie, recreatie en toerisme
De gemeente Koggenland wil samen met de ondernemers het huidige ondernemersklimaat optimaliseren. Dit vraagt om een intensievere samenwerking tussen gemeente, inwoners en ondernemers. De gemeente neemt daarbij een aanjagende rol aan. De gemeente gaat actief, samen met de ondernemers aan de slag met de lokale- en regionale opgaves.
Koggenland wil de kleinschalige toeristische en recreatieve routenetwerken (varen, wandelen, fietsen) en de bijbehorende voorzieningen verbeteren. Daarnaast wil Koggenland de mogelijkheden onderzoeken waarmee het recreatieve aanbod uitgebreid kan worden. Daarnaast wil de gemeente al het goede dat Koggenland te bieden heeft promoten. Denk aan de rust, landelijkheid, het aanbod dat wordt verzorgd door de ondernemers, maar ook de goede bereikbaarheid.
De ambities zijn:
Gezondheid
Met een brede blik wordt naar het begrip gezondheid gekeken. Gezond zijn is namelijk meer dan alleen fysiek gezond zijn; het gaat ook (en misschien wel vooral) om mee kunnen doen, welbevinden en kwaliteit van leven.
Voor gezondheid zijn er de volgende ambities:
Plangebied
Het plan draagt bij aan de eigen woningbehoefte en de versnelling in de realisatie van het aantal woningen voor de gemeente. Er is ruimte voor starters en senioren. In de Actielijst - programma Wonen is Tuindersweijde-Zuid opgenomen als een van de geplande grote uitbreidingen. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, de behoefte van de regio West-Friesland en de Verkenning Wonen. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Planbeschrijving). Met een bijna energieneutrale (BENG) wijk en ruimte voor klimaatadaptatie in het plan draagt het bij aan de duurzaamheidsambities. Door de toevoeging van wandelpaden aan de bestaande structuur en het leggen van goede fiets- en voetgangersverbindingen met de voorzieningen van Obdam geeft het plan mogelijkheden voor een gezondere leefwijze, niet alleen voor de nieuwe bewoners maar ook voor de huidige inwoners.
Het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) is in 2013 vastgesteld. Dit GVVP is een kaderstellend plan waarin een samenhangend beleid is vastgelegd ten aanzien van verkeer en vervoer. Het GVVP heeft een planperiode van 10 jaar (2013-2023).
Koggenland is een landelijke gemeente die gekarakteriseerd wordt door een samenhangend patroon van linten langs de dijken en kaden met bebouwing en beplanting, en daarachter een open overwegend agrarisch gebied met verspreid liggende bebouwing. De lintstructuren zijn belangrijke en duidelijk herkenbare cultuurhistorische elementen. De linten liggen zowel in het open buitengebied als in de kernen. Het beeld van de dorpslinten is nog steeds van grote waarde voor de herkenbaarheid van de ruimtelijke structuur in de gemeente Koggenland. De linten, en ook de daarop aansluitende ontwikkelingen, vormen een belangrijk aandachtspunt in de verkeerstructuur van de gemeente Koggenland.
Gemeente Koggenland hanteert Duurzaam Veilig als uitgangspunt binnen het te voeren beleid op het gebied van verkeer. Duurzaam Veilig is een visie op verkeer om verkeersonveiligheid zo veel mogelijk terug te dringen. Kern van deze visie is niet alleen de verkeersonveiligheid te bestrijden, maar deze te voorkomen door een wegsysteem te ontwerpen waarin evenwicht bestaat tussen drie elementen, namelijk: functie, vorm en gebruik.
Plangebied
Bij de inrichting van de wegen binnen het plangebied zal rekening worden gehouden met het beleid uit het GVVP.
Vanwege de leefbaarheid en verkeersveiligheid is het belangrijk om voldoende parkeerruimte te realiseren. Om parkeerproblemen in de omgeving te voorkomen, wordt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een bouwplan, het bouwplan onder andere getoetst aan een uniforme en objectieve parkeernorm. Op basis van de in de Nota Parkeernormen Koggenland 2018 opgenomen normen kan de indiener een objectieve berekening maken van het aantal benodigde parkeerplaatsen bij een bepaalde functie.
Het doel van deze nota is om de toepassing van de objectieve parkeernormen inzichtelijker te maken, zodat het voor inwoners, bedrijven en ontwikkelaars duidelijk is welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag omgevingsvergunning. Deze normen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van CROW, toegepast op de situatie van Koggenland. De relevante parkeernormen zijn gebundeld in een document dat van toepassing is op de hele gemeente en deze nota kan in de toekomst eenvoudig geactualiseerd worden. In een bestemmingsplan volstaat het dat er in de regels wordt opgenomen dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de nieuwe functie. Voor de concrete invulling hiervan wordt verwezen naar deze nota.
Deze Nota is vastgelegd in het paraplubestemmingsplan Parkeren van de gemeente, vastgesteld op 17 juni 2019. In dit bestemmingsplan is de manier waarop de parkeernormen in bestemmingsplannen opgenomen moeten worden vastgelegd.
Plangebied
Bij de inrichting van het plangebied zal rekening worden gehouden de normen uit de Nota Parkeernormen Koggenland 2018. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de nieuwe functie, conform het paraplubestemmingsplan Parkeren.
Op basis van bovenstaande samenvattingen van de van belang zijnde beleidsnota's kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Regio West-Friesland
West-Friesland Midden is ontstaan uit grote hoeveelheden sediment die zijn afgezet door het Zeegat van Bergen. Dit getijdebekken, dat tot ver in het binnenland reikte, zorgde voor opslibbing met zand en klei uit zee. Hierop vestigde zich al vroeg een groot aantal mensen in een relatief hoge dichtheid. West-Friesland is dan ook een archeologisch waardevol gebied, met relicten in de bodem van nederzettingen uit Steentijd, Bronstijd, IJzertijd en Romeinse tijd. Vanaf de IJzertijd vernatte het gebied waardoor er veenontwikkeling tot stand kwam. Dit maakte het gebied ongeschikt voor bewoning. Vanaf de vroege middeleeuwen werd het gebied opnieuw in ontginning genomen. Om het gebied te ontwateren werden vanuit bestaande veenrivieren parallelle sloten het veen ingegraven. Op de droge toplaag kon men vervolgens wonen en akkers aanleggen. Een deel van de ontginningen werd beperkt door natuurlijke grenzen of bezitsgrenzen maar elders trok men onder druk van de bodemdaling steeds verder het veen in – net als in andere veengebieden. De meeste nederzettingen in de veenontginningen kregen de vorm van langgerekte linten.
Door de doorgaande bodemdaling en erosie ontstonden of groeiden verschillende binnenmeren zoals het Wogmeer, het Berkmeer en het Baarsdorpermeer. Daarnaast kregen veel nederzettingen waterstaatkundige problemen. Om droge voeten te houden werden de nederzettingen verplaatst naar de hoogste plaatsen in het landschap, de kreekruggen. Vanaf omstreeks de 11e eeuw begon men ook met het aanleggen van dijken om de veenontginningen tegen inbraken van de zee te beschermen. Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw vormden deze dijken een geheel: de Westfriese Omringdijk. Door deze gesloten dijk nam de invloed van de zee sterk af. De Omringdijk onderging na aanleg nog flinke veranderingen door de vele doorbraken en achter zwakke dijken werden inlaagdijken (reservewaterkeringen) aangelegd. Nog altijd vormt de Omringdijk door zijn hoogte de markante begrenzing van het oude zeekleigebied.
Het veenpakket dat zich eerder op de kleibodem had ontwikkeld, is inmiddels verdwenen door oxidatie. Het gebied heeft echter wel de ruimtelijke karakteristieken van een veenontginningsgebied behouden. Doordat de gronden ter weerszijden van de opgevulde getijdegeulen later zijn ingeklonken en het zand in de geulen niet, zijn deze met zand gevulde geulen nu lichte verhogingen in het landschap. De kleine, verspreid liggende meren werden in het begin van de 17e eeuw droogmakerijen, zoals polders de Middenbraak, de Wogmeer, de Baarsdorpermeer, de Bennemeer en de Berkmeer. Ze zijn herkenbaar aan hun ringsloot en rechthoekige verkaveling.
Het gebied kende lang vooral een agrarisch gebruik. Als onderdeel van een groot landinrichtingsproces vonden in het midden van de 20e eeuw grootschalige ruilverkavelingen en daarmee schaalvergroting plaats. Aanleiding was de wens om het agrarisch gebied beter aan te laten sluiten bij de moderne eisen van de landbouw. Het landschap werd getransformeerd, maar dat gebeurde niet overal op dezelfde manier of in dezelfde mate. In dit deel van West-Friesland – met uitzondering van het gebied rondom Hensbroek en Obdam – is het historische landschap met een fijnmazige verkaveling en historische linten en erven aan de waterlopen nog redelijk intact gebleven. In vergelijking met andere delen van het West-Friesland heeft de ruilverkaveling relatief laat plaatsgevonden en heeft men meer oog gehad voor natuur en cultuurhistorisch waardevolle structuren. Wel verandert het beeld van het agrarisch landschap ook hier onder invloed van schaalvergroting van agrarische bebouwing en een ander gebruik van het land (paardenhouderijen, burgerwoningen). Verstedelijking is in dit ensemble beperkt gebleven tot enkele grotere dorpen.
Obdam en omgeving
Obdam ligt van oorsprong in een zeer nat veengebied, dat van tijd tot tijd een meer was. De eerste vermeldingen van Obdam stammen uit de twaalfde eeuw. Het dorp is in de loop van de middeleeuwen uitgegroeid tot een dijkdorp.
In de nattere periodes is een dikke veenlaag ontstaan, welke in de eeuwen erna door de mens is ontgonnen. Obdam was de eerste die het veengebied in deze contreien bedijkte om zichzelf te beschermen. Verder werd het veenmoeras ontwaterd door sloten te graven die in eerste instantie zo veel mogelijk aansloten bij de van nature aanwezige veenstroompjes. Aan de ontginning van het veen dankt het gebied zijn oorspronkelijke verkaveling met de vele watergangen en kenmerkende lintbebouwing. De lintdorpen liggen als structuurdragers van het landschap op regelmatige afstand van elkaar.
In de loop van de eeuwen is door klink en oxidatie het veen vrijwel geheel verdwenen in West-Friesland. De akkerbouwgronden werden omgevormd tot graslanden en het gebied werd een kleipolderlandschap. Tot in de twintigste eeuw is de oorsprong van het gebied nog in het landschap af te lezen, bijvoorbeeld in de vorm van de percelen, doorbraakkolken en kleine droogmakerijtjes. Het weidse polderlandschap was daarbij per schuit bereikbaar vanaf het dorpslint. De sloten staken min of meer haaks het landschap in.
In de tweede helft van de twintigste eeuw is door ruilverkaveling het West-Friese kleipolderlandschap rondom Obdam ingrijpend veranderd. In een korte tijd is een geheel nieuw landschap ontstaan. Een nuchter landschap van rechte lijnen en efficiënt grondgebruik. Alleen langs de rand van de dorpskernen en langs de linten zijn nog oude landschapsstructuren herkenbaar.
Obdam is met een aantal nieuwe woon- en werkgebieden uitgebreid tot één van de grootste dorpen van de gemeente Koggeland. De uitbreidingen concentreerden zich aanvankelijk aan de westzijde van het dorp. Op de overgang naar het nieuwe millennium zijn de uitbreidingsgebieden aan de oostzijde gerealiseerd. Dit heeft ook tot gevolg gehad dat het dorpslint aan deze zijde is verzwaard met winkelvoorzieningen. Bij de uitbreidingen is een deel van de oorspronkelijke landschappelijke structuren behouden gebleven.
De meest recente ingreep in het landschap bestaat uit de aanleg van een waterbergingsgebied met natuurlijk oevermilieu langs de Braken. Deze heeft een geaccidenteerd en natuurlijk ogende inrichting gekregen. Een enigszins vergelijkbare inrichting is aangelegd langs de oostrand van Polderwijde.
Kaart Obdam en omgeving in 1880 (plangebied rood omcirkeld) bron: www.topotijdreis.nl
Plangebied
De landschappelijke structuur in het plangebied is grotendeels bepaald in de twintigste eeuw. Ingrijpende transformatie door de komst van grootschalige infrastructuur en de ruilverkaveling is hierbij in grote mate bepalend geweest. De noordrand van het plangebied wordt gevormd door de Duinweid, die haaks op de richting van het dorpslint ligt. Ten zuiden van het plangebied loopt de Braken (provinciale weg), die nagenoeg dezelfde richting heeft. De inrichting van het tussengelegen gebied is grotendeels bepaald door de ruilverkaveling die in de jaren zeventig van de vorige eeuw is doorgevoerd. Het oorspronkelijke patroon van meanderende, oost-west georiënteerde sloten is daarbij verloren gegaan. Alleen op de overgang naar het oude dorpslint zijn de oude patronen nog herkenbaar.
Bebouwingskarakteristiek
De directe omgeving kent geen historische bebouwing. De agrarische bebouwing stamt uit de tijd die volgde op de ruilverkaveling van de jaren zeventig. De woonbebouwing in de nieuwe woongebieden heeft overwegend dorpse kenmerken en bestaat veelal uit grondgebonden woningen. Aan de Nijenburglaan, in het verlengde van de Duinweid, zijn enkele appartementsgebouwen gesitueerd, waarvan er één deels uitkijkt over het gebied. Langs de rand van het woongebied zijn hoofdzakelijk vrije kavels gesitueerd.
Een tweetal beeldbepalende historische gebouwen is waarneembaar vanuit het plangebied. Ten zuiden van de Braken bevindt zich de wipwatermolen die stamt uit de 17e eeuw. Deze molen is waarneembaar vanaf het verbindingspad tussen de bebouwde kom en de waterberging, maar voorts niet zichtbaar door de hoge aarden wal langs de Braken. De toren van de Sint-Viktorkerk steekt hoog uit boven de lage bebouwing van de dorpskern. Deze is waarneembaar vanuit de omliggende polders en vanuit het plangebied. In de woongebieden wordt op een aantal punten een doorzicht geboden op de markante kerktoren.
Op basis van de ontstaansgeschiedenis en de huidige dorpsstructuur van Obdam, is de oostzijde een logische locatie voor de uitbreiding van het dorp. Ontwikkeling in dit gebied sluit aan op de meest recente uitbreidingen van Obdam. De uitbreidingen uit eerdere perioden, in andere delen van het dorp, blijven hierdoor duidelijk herkenbaar. Op termijn zal Tuindersweijde in zijn geheel de nieuwste dorpsrand vormen. Tuindersweijde-Zuid deel 1 is het eerste deel van deze nieuwe uitbreiding dat gerealiseerd wordt.
Het plangebied van Tuindersweijde-Zuid is geprojecteerd in het poldergebied ten oosten van de bebouwde kom. De randen van het plangebied hebben elk hun eigen karakteristieken. In deze paragraaf worden de belangrijkste kenmerken van het gebied en zijn directe omgeving beschreven.
Luchtfoto (plangebied rood omkaderd, overige fases wit gestippeld), bron: Google Earth
Open landschap
Een open en strak ingericht landschap met bomenrijen en boomgroepen rondom de agrarische bebouwing kenmerkt het plangebied en de oostkant daarvan.
Duinweid
De Duinweid is een verkavelingsweg die vanaf de rand van het dorp recht het landschap in loopt. Kenmerkend is het eenvoudige profiel met aan weerszijden grasbermen en sloten. Langs de noordzijde van de Duinweid ligt verspreide bebouwing, met een woning op enige afstand langs de weg en grote schuren op het erf. Het eerste deel van Tuindersweijde-Zuid zal aansluten op de Duinweid.
Zicht op het plangebied vanaf de Duinweid (noordzijde), bron: Google streetview
Spoorlijn
Aan de noordzijde loopt de spoorlijn van Alkmaar naar Hoorn. De spoorlijn ligt iets verhoogd in het landschap.
De Braken
Ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg N194, de Braken. Bij de ontwikkeling van Tuindersweijde-Zuid zal het nieuwe woongebied op de Braken aansluiten via een nieuw aan te leggen rotonde.
Bestaande woongebieden
Aan de westkant van Tuindersweijde-Zuid liggen de woonwijken Meerweijde en Polderweijde. Meerweijde is een uitbreiding die aan de zijde van het dorp begrensd wordt door een watergang die stamt uit de vroegere polderverkaveling. Aan de zijde van Tuindersweijde-Zuid pakt de wijk het strakke patroon op van de recentere polderstructuur. De Duinweid loopt door Meerweijde heen, maar heet hier Nijenburglaan. Aan de westkant verwijdt het profiel en zijn er voorzieningen langs deze route ingepast. Door het uitbuigen van het profiel komt de kerktoren langs de Dorpsstraat in beeld.
Het noordelijke deel van Meerweijde is ingevuld met vrijstaande woningen en twee-onder-één- kapwoningen. Het zuidelijke deel kenmerkt zich door meer gestrekte bebouwing. De zuidelijke rand bestaat uit woningen die in hun ontwerp duidelijk georiënteerd zijn op het waterrijke gebied langs Meerweijde en Polderweijde.
De rand richting Tuindersweijde-Zuid wordt gevormd door een reeks vrijstaande woningen die met de achtertuin gericht is op een watergang.
Polderweijde heeft een concentrische opbouw door de vorm van de oude polder Middenbraak. De woonstraatjes lopen vanuit het midden naar de watergang die Polderweijde omringt. De bebouwing langs de rand is divers en bestaat veelal uit vrije kavels.
Door het waterrijke gebied langs Polderweijde en Meerweijde loopt een wandelpad dat de verschillende gebieden met elkaar verbindt.
Bestaande bebouwing Polderweijde, bron: Google streetview
Waterbergingsgebied
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een bijzonder waterbergingsgebied. In 2006 is hier door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), de gemeente en de provincie elf hectare waterberging gecreëerd. In het ontwerp is veel aandacht voor natuurwaarde en recreatieve toegankelijkheid. Aan de westzijde ligt daarbij het accent op recreatie en aan de oostzijde op natuurontwikkeling. Het oostelijk deel is onderdeel van een NNN-gebied. De waterberging is ingericht met diepe en ondiepe plekken waardoor gevarieerde natuurontwikkeling ontstaat en vissen kunnen overwinteren. Langs de Braken ligt een groene wal die het gebied afschermt. Verder is het gebied aangelegd met veel hoogteverschillen. Het pad leidt naar een uitzichtpunt dat de blik richt op de nieuwe natuur en de bijzondere vogels in het gebied.
Waterbergingsgebied ten zuiden van plangebied, bron: Google streetview
In dit hoofdstuk wordt het stedenbouwkundig plan uiteengezet en beschreven aan de hand van een aantal aspecten.
Tuindersweijde-Zuid deel 2-4 vormt het tweede deel van de uitbreidingswijk Tuindersweijde. Aan de zuidoostkant lag een varkenshouderij. Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan is die bedrijfsactiviteit beëindigd en de planologische situatie gewijzigd.
Het gebied ten noorden van de Duinweid komt eventueel in een latere fase aan bod, nadat Tuindersweijde-Zuid volledig is afgerond. De ontsluiting zal wel in aansluiting op Tuindersweijde-Zuid plaatsvinden. In de planvorming wordt daar rekening mee gehouden.
Het hieronder beschreven stedenbouwkundig plan geeft met name de beoogde ontwikkeling van het tweede deel van Tuindersweijde-Zuid weer. Het stedenbouwkundig plan van deel 2-4 zal na vaststelling van het bestemmingsplan verder uitgewerkt worden. De woningbouwplannen en de inrichting van de openbare ruimte zullen in overeenstemming zijn met de regels en de verbeelding (het juridisch bindende deel) van het onderhavige bestemmingsplan.
De woonwijk volgt de hoofdlijnen van het landschap. Deze lopen overwegend oost-west en worden in het plan versterkt. Het lint langs de Duinweid wordt doorgezet en de watergangen worden verbreed tot ruime singels. De waterpartijen en natte natuur worden met elkaar verbonden door een netwerk van paden.
Stedenbouwkundig casco Tuindersweijde, bron: Vollmer & Partners
Van belang is een goede aansluiting op de omgeving. In de huidige situatie wordt er gewoond langs de randen van het plangebied, met name aan de westzijde en er bevinden zich boerenbedrijven, hoofdzakelijk aan de oostzijde. Tevens bevinden zich mooie waterrijke gebieden langs de randen van het gebied. Daar komen mensen graag wandelen en is er ruimte voor de natuur. Vooral voor vogels is de natte natuur en het open water van waarde. Tuindersweijde-Zuid wil een goede buur zijn. Er is daarom goed rekening gehouden met de omgeving. Er wordt aangesloten op:
Het vele groen en water vormt een landschappelijk casco waarbinnen drie verschillende woonbuurten hun plek krijgen. Elke woonbuurt kent een differentiatie aan woningtypes, waardoor geen enkele straat hetzelfde is. Het water en groen is veelvuldig aanwezig en makkelijk bereikbaar dankzij een uitgekiend stelsel van voet- en fietspaden. De singels bieden ruimte aan meanderende groene oevers met natuurlijke oeverbeplanting en brede watergangen. In het groen en langs de singels liggen ook veel speelplekken, verspreid over de woonbuurten. Veel woningen staan direct aan het water of aan het groen, andere staan aan een straat die er direct op uitkomt. De woonstraten zijn ruim van opzet en bieden voldoende ruimte voor de straat, voetpaden, parkeren, bomen, hagen en plantvakken..
Stedenbouwkundig plan Tuindersweijde-Zuid, bron: Vollmer & Partners
Het plangebied valt binnen het ensemble West-Friesland Midden. De historische verkaveling is met de ruilverkaveling van de tweede helft van de twintigste eeuw verdwenen. Het is vooral de openheid van het landschap die goed beleefbaar is. De landschappelijke inpassing van het plan als geheel is op een aantal karakteristieken van het landschap gebaseerd:
Langs de randen van Tuindersweijde-Zuid wordt de aansluiting met de omgeving vooral gevormd door overgangszones van groen en water. Bij de inrichting hiervan wordt aangesloten op de vormgeving van het waterbergingsgebied, met verschillende eilanden in het water. Hierdoor ontstaat een omgeving die zowel voor de bestaande als nieuwe bewoners, als de flora en fauna van de omgeving een positieve bijdrage levert.
Op deze manier wordt het plan verankerd en ingepast in het landschap.
Tuindersweijde-Zuid deel 2-4 krijgt een afwisselende bouwstructuur met veel differentiatie in de woonbuurt. Straten met compacte rijen gaan geleidelijk over in straten met vrijstaande woningen. In het algemeen bevinden de meer compacte bouwvormen zich dicht bij de ontsluitingsweg, waardoor de verkeersbewegingen in de rest van de woonbuurt laag blijven. De bouwblokken zijn kort en afwisselend.
De woningverdeling voor het gehele plangebied sluit aan bij het woonbeleid van de gemeente. De verdeling is 10% sociale huur, 20% sociale koop, 25% middeldure koop, 24% dure koop, 5% semi-projectmatige koop, 9% vrije kavels, en 7% CPO.
De sociale huur wordt als rij- of rug-aan-rugwoningen gerealiseerd. Voor de sociale koop worden eveneens rijwoningen gerealiseerd en wordt er ruimte gehouden om beneden-bovenwoningen en andere aanvullende woonvormen te kunnen realiseren. Dit sluit goed aan bij de huidige vraag naar kleine, bereikbare woningen, met name onder jongeren.
In de middendure categorie zijn rijwoningen en hoekwoningen (al dan niet met een garage) gerealiseerd en in de dure categorie twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen, en semi-projectmatige woningen. Daarnaast worden vrije kavels aangeboden en is er ruimte geboden aan CPO.
In de Kadervisie is als doel opgenomen om 40% geschikt te laten zijn voor starters en senioren. Hierbij wordt gedacht aan een 'mix' van sociale huur, rijwoningen/appartementen en particulier opdrachtgeverschap (zoals bijvoorbeeld een seniorenhof).
De woningbouw zal gefaseerd van noord naar zuid plaatsvinden. Op hoofdlijnen zijn de delen 2, 3 en 4 te onderscheiden, waarbij de noordelijke woonbuurt aangeduid is als deel 2 en als eerste gerealiseerd zal worden. De meest zuidelijke woonbuurt is deel 4 en komt als laatste aan bod. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van ca. 340 woningen in deel 2-4. De woonwijk is zo opgezet dat binnen elk deel verschillende woningen gerealiseerd kunnen worden, zowel goedkoop, middenduur als duur en dat in elk deel voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de ladder voor duurzame verstedelijking en het provinciale, regionale en gemeentelijke woonbeleid. In paragraaf 4.2 is gemotiveerd op welke manier de ontwikkeling is ingepast in het Westfriese landschap.
Met het doorlopen van de aangegeven vereisten (cursief in onderstaande tekst) uit het Afwegingskader wonen West-Friesland 2021 (AWF 2021) worden ook de stappen uit de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en een motivering waarom bij een ligging buiten het bestaand stedelijk gebied niet binnen BSG in die behoefte kan worden voorzien maken onderdeel uit van de minimumvereisten van de Westfriese basis. Hieronder wordt per criterium aangegeven hoe het plan eraan voldoet.
Westfriese basis
Dit zijn de minimumvereisten waaraan elk plan moet voldoen.
De kwantitatieve behoefte wordt bepaald door de indicatieve woningbehoefte uit de Noord-Hollandse bevolkingsprognose. Aanvullend hierop heeft de regio een aantal afspraken gemaakt. Een geactualiseerde regionale woningbouwprogrammering 2021-2030 is opgesteld. Voor dit kader zijn de prognoses aangehouden uit de provinciale behoefteprognose 2017-2040 waarbij de regio de cijfers tot 2030 heeft aangehouden.
In de kwantitatieve woningbouwprogrammering West-Friesland 2021-2030 wordt voor de gemeente Koggenland aangegeven dat de harde plancapaciteit 319 woningen is en de zachte plancapaciteit 1559 woningen, in totaal is dit 1878. Met een huidige harde plancapaciteit van 319 woningen is hier dus ruimte voor een toename doordat de aantallen van Tuindersweijde-Zuid van de zachte naar de harde plancapaciteit overgaan. Tuindersweijde-Zuid is met 355 woningen opgenomen in de lijst 'Woningbouwplannen in het landelijk gebied' en maakt onderdeel uit van de genoemde zachte plancapaciteit. In het Woningbehoefte-onderzoek van Atrivé (2018) wordt aangegeven dat met name in Koggenland tot 2040 een grote groei (+15,4%) verwacht wordt in de huishoudensprognose. Relatief gezien wordt er daarom vooral veel extra woningbehoefte voorspeld in Koggenland (+1.370). In 2022 is het bestemmingsplan Tuindersweijde Zuid deel 1 onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 140 woningen mogelijk. In het bestemmingsplan voor deel 2 worden ca. 340 woningen mogelijk gemaakt. Dat betekend een surplus van 115 woningen ten opzichte van het hierboven benoemde aantal van 355 woningen. Deze woningen worden naar verwachting in 2028 en 2029 ontwikkeld. Dit aantal valt binnen de voorspelde extra woningbehoefte in Koggenland van 1.370 woningen.
Woningzoekenden hebben binnen Obdam, afgezien van nieuwbouw, weinig andere mogelijkheden om een woning te vinden. In augustus 2021 stonden er in Obdam negen bestaande woningen te koop, waarvan acht uit grondgebonden woningen bestonden. Het grootste deel van de kwantitatieve behoefte zal door nieuwbouw vervuld moeten worden.
Behalve kwantitatief past het plan ook kwalitatief binnen de regionale behoefte. In het Woningbehoefte-onderzoek van Atrivé (2018) wordt aangegeven dat qua woningtype rijtjeswoningen en tweekappers onverminderd populair blijven tot 2025. Na 2025 verschuift de focus in de vraag naar appartementen met lift, als gevolg van de groeiende populatie oudere huishoudens. Overigens is het goed denkbaar dat een deel van de huishoudens met een voorkeur voor een appartement met lift ook prima uit de voeten kan met een grondgebonden nultredenwoning, of hier zelfs de voorkeur aan geeft boven een appartement. Het gaat deze doelgroep met name om een geschikte woning waar men comfortabel oud kan worden. Denk aan een hofjesachtige setting. In 2040 is de behoefte aan rij- en hoekwoningen weer afgenomen tot circa de huidige voorraad van dit woningtype, terwijl de behoefte aan vrijstaande woningen in 2040 verder is toegenomen. Deze trend is in lijn met de geconstateerde verschuiving van de koopvraag naar hogere prijssegmenten. Door de vergrijzing neemt naar verwachting de behoefte aan appartementen met lift en/of nultredenwoningen in 2040 ook fors toe. Naar woonmilieu uitgesplitst, is er vooral behoefte aan woningen in dorpse woonmilieus. De resultaten uit het onderzoek zijn specifiek voor Koggenland weergeven in de onderstaande grafieken. Hieruit volgt het volgende beeld:
Grafieken met woonwensen, bron Verkenning Wonen gemeente Koggenland
In het plan voor Tuindersweijde-Zuid spelen groen, rust, ruimte en water een belangrijke rol en vanzelfsprekend maken duurzaamheid en een klimaatadaptieve inrichting onderdeel uit van de planvorming. Verder geeft het plan invulling aan een centrum-dorps woonmilieu. Er is in het plan aandacht voor zowel jongeren als senioren én voor doorstroming zodat woningen in de omliggende wijken voor starters vrijkomen. De rug-aan-rugwoningen voor starters sluiten goed aan bij de huidige vraag naar kleine, bereikbare woningen, met name onder jongeren. Binnen het plan is er ruimte voor een CPO initiatief.
In de Woonvisie van de regio wordt aangegeven dat succesvolle wijken een bepaald DNA hebben (mix van woningtypen, bewoners, voorzieningen en inrichting van de openbare ruimte) die de basis is voor een leefbare en vitale wijk of buurt. Eentonige wijken zijn kwetsbaar, er wordt gestreefd naar differentiatie op wijkniveau en ongedeelde wijken, waar binnen één wijk verschillende inkomensgroepen wonen en passende woningen voor deze inkomens beschikbaar zijn. Met de verschillende typen woningen die in Tuindersweijde-Zuid gefaseerd ontwikkeld worden wordt hieraan voldaan. De voorgenomen ontwikkeling van ca. 340 woningen in het tweede deel bestaande uit verschillende woningtypes draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte met een onderscheidende en complementaire aanvulling op de bestaande woningvoorraad.
Het plan sluit aan bij de bebouwing van Obdam. Dit is een van de krachtige kernen. Daarmee draagt het bij aan de genoemde zeventig procent.
Het plangebied ligt buiten BSG. Binnen het BSG van Obdam is niet voldoende ruimte om de grote woningaantallen die met deze ontwikkeling mogelijk worden gemaakt te realiseren. De gemeente Koggenland heeft in het verleden tot op de dag van vandaag een actief beleid gevoerd op het gebied van dorpsvernieuwing, sanering en herstructurering hetgeen heeft geleid tot invulling van een groot aantal locaties met woningbouw binnen Bestaand Stedelijk Gebied in vrijwel alle kernen. Mede om deze reden zijn er nu niet of nauwelijks nog potentiële inbreilocaties beschikbaar. Tuindersweijde-Zuid is echter opgenomen in de lijst 'Woningbouwplannen in het landelijk gebied' waarmee het regionaal en provinciaal is afgestemd.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een provinciaal beschermingsregime. Met de ligging direct naast de bestaande kern van Obdam wordt wel aangesloten bij de bestaande bebouwing en zijn er korte en directe routes naar de voorzieningen in Obdam. Door de uitbreiding ontstaat er een compacte kombebouwing. In de toekomst kan de ontsluitingsweg van Tuindersweijde-Zuid ook gebruikt worden door het zwaardere landbouwverkeer van de Duinweid. Daarmee ontstaat er dan een verlichting van het wegennet van de bestaande bebouwing, met name de Nijenburglaan en de Laan van Meerweijde. Tuindersweijde-Zuid is gelegen binnen een straal van 1200 meter van station Obdam, waarmee het een OV-knooppunt locatie is. Door de aanwezigheid van een treinstation is de kern goed bereikbaar per openbaar vervoer. Daardoor is Obdam in trek bij jongere doelgroepen, die veelal buiten de gemeente werken. Met de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg voor de wijk is het plan ook voor het autoverkeer goed ontsloten. Tuindersweijde-Zuid is daarmee multimodaal ontsloten. Het plan heeft een klimaatadaptieve en duurzame inrichting met veel groen, rust, ruimte en water. De aanwezigheid van groen en water in de woonomgeving verhoogt de belevingswaarde, biedt mogelijkheden voor natuurontwikkeling en zorgt voor verkoeling tijdens warme dagen. Zowel de openbare ruimte als de bebouwing wordt natuurinclusief. Daarnaast is het plan landschappelijk goed ingepast, zoals in de voorgaande paragraaf is beschreven.
Westfries vooruitdenken
Het plan moet aan vier van de acht onderstaande ambities voldoen.
De gemeenten hanteren een prijsgrens van beneden de liberalisatiegrens voor huurwoningen en 85% van de NHG-grens voor koopwoningen. De gemeenten kijken of de lagere inkomens voldoende bediend worden. Minimaal 30% van de woningen in dit plan dienen hieraan te voldoen om op dit punt positief te scoren.
De rug-aan-rugwoningen zullen waarschijnlijk rond de grens van de goedkope koop vallen. De gemeente Koggenland past het instrument van startersleningen toe en daarnaast is de overdrachtsbelasting voor starters vervallen (Kopers van 18 tot 35 jaar betalen eenmalig geen overdrachtsbelasting bij aankoop van een woning. Vanaf 1 april 2021 geldt aanvullend dat de woning niet duurder mag zijn dan € 400.000). Hierdoor worden de rug-aan-rugwoningen bereikbaar voor starters. Daarnaast komen er in het plan sociale huurwoningen. Met het huidige stedenbouwkundige plan voor het tweede deel zijn er in totaal 109 woningen die in de categorie betaalbaar wonen vallen. Dit vormt 32% van het totale aantal woningen in het tweede deel. Het plan levert hiermee een bijdrage aan betaalbaar wonen.
Het stedenbouwkundig plan voorziet hier niet in maar het bestemmingsplan is wel zodanig, dat deze woning categorie gerealiseerd kan worden mocht daar vraag naar zijn.
Een woning die geschikt is voor langer zelfstandig wonen is minimaal een ‘rollatorgeschikte woning’. In het afwegingskader wordt aangegeven wat hieronder wordt verstaan. Indien 30% van de woningen rollatorgeschikte woningen zijn waarderen de gemeenten het plan op dit punt positief.
De wooncoörporaties ambiëren voor de sociale huurwoningen een brede beukmaat. De twee-onder-een-kapwoningen en de vrijstaande woningen bieden voldoende ruimte om op de begane grond een levensloopbestendige inrichting mogelijk te maken. Hiermee zijn er met het huidige stedenbouwkundige plan voor het tweede deel in totaal 110 van de ca. 340 woningen (32%) die in de categorie ‘rollatorgeschikte woning’ kunnen vallen. Daarmee wordt aan dit criterium voldaan.
Het plan levert een positieve bijdrage aan duurzaamheidsdoelstellingen doordat het gasloos is en er voldaan wordt aan de BENG-norm. Het plan voldoet niet aan alle eisen die bij deze ambitie gesteld worden.
In het stedenbouwkundig plan is veel ruimte voor groen en water, waardoor klimaatadaptief bouwen en klimaatadaptatie in de openbare ruimte mogelijk is. In de klimaatstresstest van West-Friesland wordt voor het plangebied geen specifieke knelpunten aangegeven. In vergelijking met andere plaatsen in Nederland valt hittestress in Koggenland mee, Koggenland is een groene gemeente. Alleen bij het doorbreken van een primaire waterkering (dijken, dammen, duinen en kunstwerken die bescherming bieden tegen buitenwater) in Koggenland heeft het plangebied door de lage ligging een hoog risico. De kans hierop is zeer klein en doordat de meeste woningen uit meerdere verdiepingen bestaan is naast evacuatie vluchten naar een droge verdieping mogelijk.
Door de toevoeging van wandelpaden aan de bestaande structuur en het leggen van goede fiets- en voetgangersverbindingen met de voorzieningen van Obdam geeft het plan mogelijkheden tot bewegen en daarmee voor een gezondere leefwijze, niet alleen voor de nieuwe bewoners maar ook voor de huidige inwoners.
Door de nieuwe eilanden en het water dat gecreëerd wordt, ontstaat er niet alleen een prettig woonmilieu voor mensen, deze oevermilieus met veel overgangen bieden ook veel mogelijkheden voor de biodiversiteit. Het plan levert daarnaast nog een positieve bijdrage aan biodiversiteit doordat er natuurinclusief gebouwd wordt. Dit is in het beeldkwaliteitsplan opgenomen.
De ontwikkeling conformeert zich aan het Basisveiligheidsniveau Klimaatbestendige nieuwbouw zoals opgesteld door de metropoolregio Amsterdam (juni 2021). Bij de ontwikkeling van Tuindersweijde Zuid wordt een totaalpakket aan uitgangspunten meegenomen waar nieuwbouw minimaal aan moet voldoen om potentiële schade door het veranderende klimaat te verminderen en de leefbaarheid te vergroten. Dit geldt voor de vier thema's: wateroverlast, droogte, hitte, overstromingen. Dit komt onder andere naar voren in de ruime hoeveelheid water in de wijk, de ruime profielen, de grote hoeveelheid straatbomen, groene oevers en parkruimtes. Tevens komt dit terug in het streven naar natuurinclusief bouwen, waar het beeldkwaliteitsplan specifiek op in gaat.
Het primaire doel is om binnen de gehele provincie gemiddeld 50% van nieuwe woningbouw binnen een straal van 1,2 km rondom OV-knooppunten te realiseren. Als secundair zoekgebied geldt een straal van 10 minuten fietsafstand van een OV-knooppunt, de zgn. 10-minuten fietsafstand contour. Het dichtstbijzijnde OV-knooppunt is station Obdam. Tuindersweijde-Zuid ligt binnen een straal van 1,2 km hiervan. Het plan voldoet aan deze ambitie.
Een woningbouwplan scoort op deze ambitie indien er afspraken zijn gemaakt om het plan binnen 3 jaar na initiatief neming uit te voeren. Dit is voor het totale plan Tuindersweijde-Zuid van toepassing, binnen drie jaar na het in procedure brengen van dit bestemmingsplan wordt begonnen met de bouw van de woningen.
De aantrekkelijke woonomgeving is de meest genoemde vestigingsfactor onder nieuwkomers van buiten de regio. Met de woningen in een groene, waterrijke omgeving en in de buurt van de voorzieningen van Obdam biedt het plan Tuindersweijde-Zuid woningen in een aantrekkelijke omgeving. Het plan voorziet in meerdere typen woningen: vrijstaande woningen, semi-projectmatige woningen, seniorenwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen, beneden-bovenwoningen en rug-aan-rug-starterswoningen. Specifieke doelgroepen die worden benoemd in het woonbehoefteonderzoek van Atrivé zijn onder andere starters, startende huishoudens zowel binnen als buiten de regio, sociaal kwetsbare woningzoekenden en binnenlandse en buitenlandse werknemers. Voor met name de seniorenwoningen en de starterswoningen geldt dat deze in de omgeving nog niet veel voorkomen. Met de bouw van de beneden-bovenwoningen en/of rug-aan-rugwoningen voor starters en ruimte voor doorstroming zodat elders is de gemeente starterswoningen vrijkomen voorziet het plan in een genoemde doelgroep. Het woningtype van rug-aan-rugwoningen komt in de omgeving nog niet voor en is daarmee onderscheidend. Daarnaast geeft het woonbehoefteonderzoek aan dat er interesse is voor CPO. Hier is binnen het plan ruimte voor. Met het huidige stedenbouwkundige plan voor het tweede deel zijn er in circa 5 woningen die in deze categorieën vallen. Dit vormt 1,5% van het totale aantal woningen in het tweede deel.
Voor het plan Tuindersweijde-Zuid geldt dat het voldoet aan vijf van de acht bovenstaande punten. Daarmee voldoet het plan aan de criteria van zowel de Westfriese basis als het Westfriese vooruitdenken. Hiermee wordt ook voldaan aan het woonbeleid van alle betrokken overheden.
De nieuwe woningen worden in het eerste deel voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Duinweid. De 2-4 fase sluit hierop aan. Gemotoriseerd verkeer zal vervolgens via de Nijenburglaan en de Laan van Meerweijde richting De Braken rijden. Ook sluit deel 2-4 aan de zuidzijde aan op de Braken en N194. De ontsluitingsweg krijgt binnen het plangebied het profiel van een 50 km/uur weg. De woonbuurten kennen elk een lusstructuur die aansluit op de ontsluitingsweg.
Tuindersweijde-Zuid wordt een wandel- en fietsvriendelijke wijk. Langs delen van de ontsluitingsweg komt een parallelweg of een vrijliggend fietspad en langs de westrand worden verbindingen voor langzaamverkeer naar de rest van Obdam gemaakt. Deze routes zijn niet alleen fijn voor de toekomstige bewoners, maar ook voor omwonenden.
In het woongebied worden brede profielen gerealiseerd met vrijliggende voetpaden. In de groengebieden en langs de wateroevers lopen eveneens voetpaden. Deze vormen met de bestaande routes een aaneengesloten circuit waardoor er veel ommetjes ontstaan.
In het kader van het opstellen van het stedenbouwkundig plan is adviesbureau Goudappel gevraagd onderzoek te verrichten waarbij wordt ingegaan op de verkeerseffecten die optreden als de ca. 340 woningen gerealiseerd zijn (Tuindersweijde Obdam, verkeer en milieu, Goudappel BV, 1 februari 2023, zie bijlage 1).
Om te kunnen bepalen welke effecten optreden als de ca. 340 woningen gerealiseerd zijn, wordt gebruik gemaakt van het verkeersmodel van de gemeente Koggenland. Dit verkeersmodel beschrijft al het gemotoriseerde verkeer in de gemeente Koggenland en de omliggende regio. In de rapportage wordt vergeleken hoe de situatie in 2030 zou zijn voor Obdam inclusief alle autonome ontwikkelingen, maar zonder de uitbreiding Tuindersweijde-Zuid deel 2 (situatie 2030 Autonoom) en de situatie in Obdam voor het jaar 2030, inclusief alle autonome ontwikkelingen, met de uitbreiding Tuindersweijde-Zuid deel 2-4 (situatie 2030 Plan).
Uit de berekeningen blijkt dat de uitbreiding van Obdam in Tuindersweijde-Zuid deel 2-4 met ca. 340 woningen geen negatieve effecten heeft voor het verkeer in Obdam. De intensiteiten op de omliggende wegen nemen met maximaal 2600 motorvoertuigen per etmaal toe, maar blijven ruim onder de maximaal gewenste intensiteit voor erftoegangs- en gebiedsontsluitingswegen. Hierdoor ontstaan er op wegvakniveau geen problemen. Door de relatief lage intensiteiten en het feit dat de kruispunten zijn ingericht conform de richtlijnen voor 30 km/h-gebieden heeft deel 2-4 van Tuindersweijde-Zuid geen negatieve effecten op het gebied van de verkeersveiligheid.
In de woonwijk is voldoende ruimte opgenomen voor het parkeren. Daarbij is de gemeentelijke norm van 1,8 parkeerplaats per woning gehanteerd, waarvan 0,3 in het openbaar gebied ten behoeve van bezoekers. Dit is conform de normen zoals deze staan in de Nota parkeernormen gemeente Koggenland 2018, vastgelegd in het bestemmingsplan Parkeren (vastgesteld op 17 juni 2019).
Het parkeren wordt deels op eigen terrein en deels in het openbare gebied opgelost. Bij de woningtypen vrijstaand, twee-onder-een-kap- en geschakelde woningen en enkele hoekwoningen van rijen wordt er zoveel mogelijk op eigen terrein geparkeerd. Voor de overige woningen wordt er in de openbare ruimte geparkeerd. Daar waar de bouwvormen compacter zijn en de parkeerdruk hoog is, wordt haaksparkeren toegepast. Daar waar de parkeerdruk lager is, zijn de openbare parkeerplaatsen als langsparkeerplaatsen in de straat uitgevoerd. In het stedenbouwkundig plan is zorgvuldig gekeken naar de parkeerverdeling waarbij ervoor is gezorgd dat er steeds voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn in de directe nabijheid van de woning.
De aanleg van parkeerplaatsen (voor personenauto's, grotere voertuigen en gehandicaptenparkeren) geschiedt overeenkomstig de geldende richtlijnen uit het GVVP en met inachtneming van de geldende normen.
Bij de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan wordt het aantal en type van woningen definitief gemaakt. Hierbij zal dan worden voldaan aan bovenstaande uitgangspunten voor het parkeren. Er zal daarbij rekening worden gehouden met het dan geldende beleid van de gemeente voor elektrische laadpalen.
De woonwijk krijgt een groene uitstraling, met name dankzij de vele natuurlijk ingerichte oevers en de bomenrijen. In het groen en langs de singels liggen verschillende speelplekken, verspreid over de woonbuurten.
De watersingels zijn breed en worden ingericht met natuurlijke oevers met rietkragen en andere waterminnende vegetatie. Langs de meanderende wateroevers worden bomen geplant als bijvoorbeeld essen, elzen en wilgen die losjes gerangschikt zijn, in kleine groepjes en als solitair.
Langs de ontsluitingsweg komt een bomenlaan en langs de lange singels komen bomenrijen die de lengte van deze watergangen benadrukken.
De woonstraten krijgen een groen karakter door de aanplant van bomen, hagen en plantvakken met heesters en vaste planten. Er worden zoveel mogelijk inheemse planten toegepast en beplanting die rijk is aan bloei en/of vruchtdragend is. Dit komt ten goede aan het insecten- en vogelbestand van de wijk.
De natuurlijke omgeving biedt veel speelaanleidingen en gelegenheid voor beweging en ontmoeting. Er komen speelplekken voor alle leeftijdscategorieën, verspreid over het gehele woongebied. De speelplekken voor de oudere kinderen komen op een centrale plek aan de westzijde van de wijk. De speelplekken voor de jongste kinderen worden verspreid aangelegd in het groen, zodat zij zich steeds op een beperkte loopafstand van de woning bevinden.
Het stedenbouwkundig plan voldoet aan de speelnormen van de gemeente. Deze zijn:
De waterstructuur in Tuindersweijde-Zuid bestaat voor een deel uit de bestaande watergangen, die verbreed worden tot singels. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande waterstructuur. Daarnaast worden ruime waterpartijen met eilanden gerealiseerd op de overgang naar de bestaande woonomgeving en de waterberging, waarmee in de watercompensatie van het plan wordt voorzien. Dit is berekend voor Tuindersweijde deel 2-4. De berekening hiervan wordt in paragraaf 5.11 behandeld.
Tuindersweijde-Zuid krijgt een waterrijk woonmilieu. Veel woningen hebben een tuin aan het water, andere kijken er aan de voorzijde over uit. Waar je ook komt, er is altijd water in het zicht of direct om de hoek.
Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan de eisen voor duurzaam en klimaatneutraal bouwen te voldoen. De gemeente Koggenland richt zich voor duurzaamheid vooral op het besparen van energie en het duurzaam opwekken van energie. De gemeente wil daarom het bouwen van energieneutrale woningen en gebouwen stimuleren. Daarnaast zijn er projecten waarbij de gemeente een rol speelt als vergunningverlener, toezichthouder en mogelijk uitgever van de grond. De doelstelling wordt dan gerealiseerd door prestatieafspraken te maken met bouwpartijen. Dit vormt een onderdeel van het totale pakket aan afspraken over een te ontwikkelen locatie.
Tuindersweijde-Zuid wordt een duurzame woonwijk. Dit blijkt onder andere uit:
Binnen de regels voor de bestemmingen van dit bestemmingsplan is er voldoende ruimte opgenomen voor het aanbrengen van zonnepanelen, zonnecollectoren, e.d. Ook is in de bestemmingsomschrijving kleinschalige duurzame energiewinning opgenomen.
Door de opzet van het plan met veel ruimte voor groen en water is er voldoende mogelijkheid tot waterbuffering wat de waterrobuustheid en klimaatbestendigheid voor de toekomst groter maakt.
De Westfriese gemeenten, waaronder de gemeente Koggeland, hebben zich geschaard achter de 'Intentieovereenkomst Klimaatbestendige Nieuwbouw Metropoolregio Amsterdam (MRA) en Noord-Holland'. Dat betekent dat klimaatbestendigheid - voorbereid zijn op onder andere hitte en wateroverlast - een standaard criterium wordt voor alle nieuwbouwplannen in Westfriesland. De zeven Westfriese gemeenten hebben samen met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een klimaatadaptiestrategie vastgelegd voor de openbare ruimte. De ambities zijn vastgelegd in het Inspiratieboek Klimaatadaptie & Biodiversiteit Westfriesland (dd. 20 december 2022). In het beeldkwaliteitsplan Tuindersweijde-Zuid, deel 2, wordt eveneens op het aspect duurzaamheid ingegaan.
Voor klimaatadaptie zijn verschillende aspecten van belang. Deze zijn richtinggevend voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan en voor het opstellen van het inrichtingsplan van de openbare ruimte.
Hitte
Uitgangspunt is 0,6 bomen per inwoner. De openbare ruimte zullen ruim voorzien zijn van bomen ten behoeve van de schaduwwerking en verkoeling.
Daken
Uitgangspunt is dat een wezelijk deel van de daken warmtewerend of verkoelend worden ingericht/gebouwd om opwarming van het stedelijk gebied te verminderen.
Schaduw
Er is tenminste 30% schaduw voor belangrijke langzaamverkeersroutes en verblijfsplekken in het plangebied tijdens de hoogste zonnestand in de zomer.
Koele plekken
Koele plekken (minimaal 200 m2) zijn op loopafstand (300 meter) aanwezig.
Water
De neerslag van een hevige bui (1/100 jaar, 70 mm in een uur) op privaatterrein wordt in het plangebied opgevangen en vertraagd afgevoerd. De berging wordt de eerste 24 uur daarna niet geleegd en is in maximaal 60 uur weer beschikbaar. Voor de technische uitwerking hiervan is onderzoek vereist in de uitwerkingsfase, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke grondslag.
Aan het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan gekoppeld. Het beeldkwaliteitsplan wil de kwaliteit waarborgen en verbeelden die uit het stedenbouwkundig plan voor Tuindersweijde-Zuid spreekt. Het vormt het toetsingskader voor de welstandscommissie bij verdere uitwerking van het plan. In het beeldkwaliteitsplan wordt een aantal landschapselementen en architectuurkenmerken aangereikt die dienen als leidraad voor het verdere ontwerptraject.
Het beeldkwaliteitsplan (Beeldkwaliteitsplan Tuindersweijde zuid deel 2-4, Vollmer & Partners, 20-04-2023) is opgenomen als bijlage 1 van de Regels van dit bestemmingsplan en wordt aangehaald in de Regels, waarmee de juridische koppeling tussen beeldkwaliteitsplan en bestemmingsplan ontstaat. Daarmee is het beeldkwaliteitsplan geborgd in het bestemmingsplan.
Voor het bestemmingsplan is een aantal milieuaspecten, van belang voor het plangebied, nader bekeken. Aandacht is besteed aan geluidhinder afkomstig van verkeer, bedrijven en milieuzonering, bodem, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Daarnaast is aandacht besteed aan de aspecten ecologie, archeologie en is een waterparagraaf opgenomen. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd voor het gehele Tuindersweijde-Zuid.
Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Voor het bepalen van de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering (maart 2009) van de VNG. Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.
De gewenste activiteit op de planlocatie is wonen. In de nabijheid van het plangebied zijn hoofdzakelijk bestaande woningen gesitueerd. Langs de Duinweid en de Braken liggen een aantal (agrarische) gronden en bedrijven. De bedrijven liggen op zodanige afstand van het plangebied dat er geen belemmeringen zijn.
Vanwege de ligging van gronden met een agrarisch gebruik en de bijbehorende spuitzone ten oosten van het plangebied is aan deze zijde rekening gehouden met de richtafstand tot de nieuwe woningen. Er wordt gemotiveerd afgeweken van de richtafstand van 50m. Aan de oostzijde wordt in het stedenbouwkundig plan voldoende afstand gerealiseerd door een weg, groenstrook met talud en waterloop. Van het agrarisch gebied aan de overzijde van het water, bevindt zich het agrarisch gebied, waarbij het aannemelijk is dat het talud langs het water niet bespoten wordt.
Het plangebied betreft een woongebied. De gronden en bedrijven buiten het plangebied bevinden zich op voldoende afstand van de toekomstige woningen en vormen daardoor geen belemmering. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het projectgebied. In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op voor woningbouw geschikte grond te worden gerealiseerd.
Voor het bestemmingsplan is een (water)bodemonderzoek inclusief asbestonderzoek uitgevoerd (Verkennend (water)bodemonderzoek incl. asbest Tuindersweijde-Zuid te Obdam, Grondslag, d.d. 18 december 2020, bijlage 2). De contouren van het plangebied zijn echter gewijzigd en hiervoor zijn twee verkennende (water) bodemonderzoeken gedaan: 'Verkennend (water)bodemonderzoek uitbreiding plangebied Tuindersweijde-Zuid ter plaatse van Braken 10 te Obdam, Grondslag, 17 juni 2022, bijlage 3' en 'Verkennend (water)bodemonderzoek uitbreiding plangebied Tuindersweijde-Zuid te Obdam, Grondslag, 10 mei 2022, bijlage 4'.
Hierbij is het gehele plangebied onderzocht inclusief de aansluitingen op de Duinweid en De Braken. De bestaande watergangen binnen het plangebied zijn in het waterbodemonderzoek meegenomen. Hierbij is ook een PFAS analyse gedaan.
Uit de onderzoeken (18 december 2022) is gebleken dat wat betreft het bodemonderzoek er in de bovengrond enkel lichte verhogingen zijn aangetoond, in de ondergrond zijn geen verhogingen aangetoond. In het grondwater zijn eveneens maximaal lichte verhogingen aangetoond. De diverse lichte verhogingen kunnen worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondconcentraties. Ze vallen binnen de 95-percentielwaarden zoals opgenomen in de bodemkwaliteitskaart en vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Ten aanzien van PFAS zijn de bodemmonsters, conform het tijdelijke handelingskader, beoordeeld als niet verontreinigd.
Bij het aanvullend onderzoek (17 juni 2022) is sterk verontreinigde grond gevonden ter plaatste van boring 51. Door zijn kleine omvang hoeft dit echter niet gesaneerd te worden. Tijdens werkzaamheden dient deze laag wel gescheiden te blijven van de overige grond en kan worden teruggeplaatst op dezelfde locatie en diepte. Tijdens het werk dient er rekening gehouden te worden met veiligheidsmaatregelen.
Voor het asbestonderzoek geldt dat voor de bodem van dam 01 asbest is aangetroffen, maar in een gehalte lager dan de interventiewaarde. Formeel is er geen sprake van een (ernstig) geval van bodemverontreiniging en/of een saneringsnoodzaak. Voor de overige dammen geldt dat er geen asbest is aangetroffen.
Voor het waterbodemonderzoek (18 decmber 2022) geldt dat, met uitzondering van de vakken 3 en 4, de sliblaag en de vaste waterbodem uit de vakken als hergebruiksmogelijkheden op landbodem of in oppervlaktewater als kwaliteitsklasse altijd toepasbaar heeft. In het monster Slib-03 en Slib-04 zijn verhogingen aan respectievelijk chloordaan en minerale olie aangetoond. Voor de vakken 3 en 4 geldt dat de sliblaag op landbodems kan worden toegepast als klasse industrie of onder water als respectievelijk klasse B en A. Voor alle vakken geldt dat verspreiding op een aangrenzend perceel mogelijk is. Ten aanzien van PFAS wordt geconcludeerd dat de sliblagen conform het tijdelijke handelingskader beoordeeld worden als niet verontreinigd. De resultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Voor het aanvullend waterbodemonderzoek (10 mei 2022) geldt dat, met uitzondering van de vakken 8 en 9, de sliblaag en de vaste waterbodem uit de vakken als hergebruiksmogelijkheden op landbodem of in oppervlaktewater als kwaliteitsklasse altijd toepasbaar heeft. In het monster Slib-08 en Slib-09 zijn verhogingen aan respectievelijk minerale olie en minerale olie, OCB en PCB aangetoond. In de overige monsters zijn geen verhogingen aangetoond. Voor de vakken 8 en 9 geldt dat de sliblaag op landbodems kan worden toegepast als klasse industrie of onder water als respectievelijk klasse A en B. Voor alle vakken geldt dat verspreiding op een aangrenzend perceel mogelijk is. Ten aanzien van PFAS wordt geconcludeerd dat de sliblagen conform het tijdelijke handelingskader beoordeeld worden als niet verontreinigd. De resultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Ten aanzien van PFAS is de sliblaag afkomstig uit mengmonster Slib_08 conform het landelijk handelingskader beoordeeld als achtergrondwaarde. De sliblaag afkomstig uit mengmonster Slib_09 wordt conform het landelijk handelingskader beoordeeld als niet verontreinigd. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft voldoende inzicht in de kwaliteit van de sliblaag. De resultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek.
Voorlopige veiligheidsklasse
Enkel ter plaatse van de sterk kolen houdende ondergrond ter plaatse van boring 51 onder de betonverharding en fundatiemateriaal geldt voorlopige veiligheidsklasse Rood Vluchtig. Dit dient definitief bepaald te worden door een veiligheidskundige. De uitvoerende aannemer dient hiermee rekening te houden. Ter plaatse van de verontreinigde spot ter plaatse van boring 51, is het in het veiligheidsbelang van de uitvoerende medewerkers, dat contact met de grond wordt vermeden en daarvoor de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen worden ingezet. De betreffende veiligheidsklasse heeft hiervoor een leidraad.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan met de beoogde woonbestemming met infrastructuur. Er wordt rekening gehouden met de toepassingsmogelijkheden van de waterbodem uit vakken 3,4, 8 & 9.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het betreft dan:
Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit is één van de pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).
De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo’n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen.
Archeologie
In 2012 is door de gemeenteraad van Koggenland de gemeentelijke archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze archeologische kaart is in 2012 vervaardigd door Archeologie West-Friesland. In 2016 is de kaart en de bijbehorende toelichting aangescherpt ten behoeve van de herziening Bestemmingsplan Landelijk Gebied. Op de beleidskaart is aangegeven waar de bekende archeologische waarden zich bevinden en welke archeologische verwachtingen er zijn in de categorieën Waarde – Archeologie 1 tot en met 5. De waarden en verwachtingen zijn gecombineerd met een beleidsadvies per zone. Voor het bestemmingsplan heeft Archeologie West-Friesland een advies uitgebracht (Archeologische & Cultuurhistorisch Advies (update) BP Tuindersweijde, Archeologie West-Friesland, 21 juli 2021, bijlage 5).
Het grootste deel van het plangebied is reeds vrijgegeven met betrekking tot de archeologie. Een kleiner deel valt samen met een zone waaraan een vrijstellingsgrens van 20.000 m2 (en een dieptegrens van 40 cm) is gekoppeld. Hier geldt een lage tot zeer lage verwachting voor archeologische vindplaatsen uit alle perioden. Het plangebied valt met ca. 29.000 m2 binnen deze zone.
Aan de westzijde valt het plangebied met ca. 90 m2 samen met de historisch-geografisch waardevolle dijkring die op de Middel Braak gelopen heeft. Hieraan is op de archeologische beleidskaart een vrijstellingsgrens van 100 m2 gekoppeld. Deze grens zal niet worden overschreden. Op het AHN is zichtbaar dat de dijkring niet meer volledig intact is.
Uitsnede Beleidskaart Archeologie, plangebied tweede deel rood omkaderd
Voor het overgrote deel van het plangebied geldt vanuit archeologisch oogpunt geen beperking ten aanzien van de geplande woningbouw. Na realisatie van de nieuwbouw is het niet noodzakelijk om voor het plangebied een dubbelbestemming Waarde-Archeologie op te nemen. Nader archeologisch onderzoek is in het kader van de Archeologische Monumentenzorg niet noodzakelijk.
Archeologie West-Friesland adviseert voor de locatie Tuindersweijde op basis van de lage archeologische verwachting de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' te laten vervallen in het bestemmingsplan.
De dijkring rondom de Middel Braak is van historisch-geografische waarde, maar deze is niet meer volledig intact en zal door het nieuwbouwplan Tuindersweijde niet onevenredig worden verstoord. De vrijstellingsgrens van 100 m2 wordt niet overschreden. Ook ter hoogte van de dijkring hoeft geen dubbelbestemming archeologie te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
Indien bij de realisatie van de woonwijk archeologische vondsten/waarnemingen worden gedaan dienen deze wel alsnog te worden veiliggesteld. Indien archeologische resten worden aangetroffen dient contact te worden opgenomen met de regio-archeoloog/Archeologie West-Friesland.
Cultuurhistorie
In 2012 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld voor het landelijk gebied binnen de gemeente Koggenland. Het plangebied valt binnen Polder Obdam en ligt in een overgangsgebied met een halfopen landschap. Dit deelgebied wordt beschreven in het beeldkwaliteitsplan. Zo wordt beschreven dat de openheid van de polder behouden zou moeten blijven. Ook dienen doorzichten vanuit de lintstructuur en de ruimtelijke onderbreking tussen Hensbroek en Obdam te worden behouden. Karakteristieke dijklichamen moeten behouden of versterkt worden en langs de dijken dient een open zone van 100 m gehandhaafd te blijven. Ook het kronkelend verloop van watergangen moet zoveel mogelijk behouden blijven. Voor Obdam is gekozen voor een uitbreiding richting het Oosten. Onderhavig plangebied voldoet aan de uitbreiding richting het Oosten. Binnen het plangebied zijn geen kronkelende waterlopen meer aanwezig. Tevens zullen doorzichten vanuit de linten niet worden onderbroken, want tussen het lint en het plangebied is al een nieuwbouwwijk aanwezig. De ruimtelijke scheiding tussen Hensbroek en Obdam blijft na realisatie van het plan intact. De oude dijk om de Middel Braak zal niet onevenredig worden verstoord door het nieuwbouwplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen stolpboerderijen of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet Natuurbescherming (WNB) van kracht. De Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet worden in deze wet geïntegreerd. In de WNB is zowel de soortbescherming van wilde flora en fauna geregeld als de gebiedsbescherming die veelal voortkomt uit bepalingen van de Europese Habitatrichtlijn (HRL) en Vogelrichtlijn (VRL). De provincies zijn, op enkele uitzonderingen na, het bevoegd gezag van de wet. De provincies organiseren de ontheffingsverlening en handhaving.
Ruimtelijke ontwikkeling en (her)inrichting zoals het bouwen van woningen of het dempen van wateren kan beschadiging of vernieling tot gevolg hebben van de voortplantings- en rustplaatsen van de in het gebied voorkomende (beschermde) soorten. Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin het project plaatsvindt. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing voor de WNB verkregen worden. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het bevoegde gezag (veelal de provincie waarin het plangebied is gelegen).
De WNB regelt ook de gebiedsbescherming van Natura 2000 gebieden en gebieden binnen het Natuurnetwerk Nederland. De provincies kunnen ook andere gebieden aanwijzen vanwege landschappelijke en/of natuurlijke waarden. In de bescherming worden ook de gevolgen van de stikstofdepositie door de geplande ontwikkeling op de beschermde gebieden meegenomen.
In de WNB is ook de bescherming van houtopstanden (bossen, rijenbeplantingen, houtwallen, heester- en struikhagen, struwelen of beplantingen van bosplantsoenen) geregeld. Dit is van toepassing als er kap nodig is van een houtopstand die buiten de vastgestelde bebouwde kom houtopstanden ligt en die groter is dan 10 are (1.000 vierkante meter) of voor bomen in een rijbeplanting van 20 bomen of meer.
Een belangrijke bepaling van de WNB is de zorgplicht die stelt dat “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
Er is een quickscan in het kader van de huidige natuurwetgeving voor het plangebied uitgevoerd (Tuindersweijde-Zuid te Obdam, Toetsing in het kader van de natuurwetgeving, Van der Goes en Groot, d.d. 27 oktober 2022, bijlage 6). Hierin is gekeken naar beschermde soorten, beschermde gebieden en houtopstanden.
Soortbescherming
Er worden geen beschermde vissen verwacht in het plangebied. Voorafgaand aan het dempen van watergangen zal in het kader van de zorgplicht echter ‘zorgvuldig’ moeten worden gehandeld. Met betrekking tot de amfibieën wordt geconcludeerd dat vanwege het vergraven van oevers en/of het dempen van wateren is het mogelijk dat vaste rust- of verblijfplaatsen van de Rugstreeppad worden beschadigd, of vernield. Ook kunnen aanwezige dieren bij de werkzaamheden worden gedood. Het is derhalve noodzakelijk om vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van deze soort.
In het onderzoeksgebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli. Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten geldt dat het plangebied mogelijk essentieel leefgebied betreft voor in de buurt vastgestelde vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, namelijk van Steenuil en Kerkuil. Het is derhalve noodzakelijk om vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van deze soorten. Hierbij dient ook de naaste omgeving van het plangebied betrokken te worden.
In het onderzoeksgebied kunnen beschermde grondgebonden zoogdieren (Hermelijn, Bunzing, Waterspitsmuis) voorkomen. Voor de grondgebonden zoogdieren geldt dat bij het vergraven van de bodem of de oevers van de waterberging ten behoeve van de ontsluitingsweg er schade kan optreden voor kleine marterachtigen en mogelijk de waterspitsmuis. Hierbij kunnen mogelijk vaste verblijfplaatsen of essentieel leefgebied worden vernield. Als kleine marterachtigen veelvuldig jagen in het agrarische, te bebouwen deel van het onderzoeksgebied, is mogelijk sprake van essentieel leefgebied. Het is derhalve noodzakelijk om voorafgaand aan het werk vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen, zowel in het gebied van de waterberging als in de terreindelen tussen waterberging en de agrarische gebieden noordelijk daarvan. Binnen de waterberging wordt tevens aanbevolen het voorkomen van de Waterspitsmuis te onderzoeken.
Voor vleermuizen geldt dat er binnen het te bebouwen deel van het plangebied geen bebouwing of bomen met holtes voorkomen waardoor het plangebied niet geschikt is als verblijfplaats. Als foerageergebied en voor vliegroutes kunnen er wel nadelige effecten optreden. Vanwege de grootte en geschiktheid van het onderzoeksgebied is het noodzakelijk om vervolgonderzoek uit te voeren naar foerageergebied van vleermuizen en het terreingebruik van vleermuizen. Hierbij is vooral de waterberging en de plannen daar met betrekking tot aanleg van een ontsluitingsweg van belang.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruim 8 kilometer van Natura 2000-gebied Eilandspolder. Binnen een straal van 3 km liggen geen stikstofgevoelige habitattypen. Gezien de grote afstand tot een Natura 2000-gebied, de afscherming door bebouwing en wegen en de uit te voeren werkzaamheden worden op voorhand geen directe negatieve gevolgen verwacht van de plannen zoals licht, geluid, optische verstoring. Er hoeft hiernaar geen nadere toetsing uitgevoerd te worden. Gezien uitspraken van de RvS met betrekking tot stikstofemissie is alleen opgave van de afstand niet voldoende (meer) om gevolgen van extra stikstofemissie uit te sluiten. Er zal separaat een toetsing worden opgesteld of toename van stikstofemissie (significante) gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden.
Voor het doortrekken van de ontsluitingsweg richting de Braken in de toekomstige fases is het NNN-gebied in het waterbergingsgebied van belang voor de gebiedsbescherming. Bij de afweging voor de locatiekeuze van de ontsluitingsweg wordt onderzocht welke ligging de beste is voor deze bestemming (zowel verkeerskundig, landschappelijk als met het oog op natuurwaarden) en of de gevolgen van het plan het nabijgelegen NNN-gebied niet in betekenende mate aantasten.
Het gebied is niet begrensd als een bijzonder te beschermen weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied. Er is geen negatief effect mogelijk op Weidevogelleefgebieden, een nadere toetsing is niet nodig.
Houtopstanden
Er worden geen buiten de (volgens de Wnb bepaalde) bebouwde kom gelegen beplantingen gekapt, groter dan 1000 m². Indien het plan niet voorziet in het kappen van meer dan 20 bomen in een rijbeplanting wordt het plangebied niet beschermd als bijzondere houtopstand. Indien er meer dan 20 bomen in een rijbeplanting worden gekapt is sprake van een bijzondere houtopstand waarbij het aanvragen van een vergunning noodzakelijk is.
Nader onderzoek
Voor de mogelijk aanwezige beschermde soorten is een nader onderzoek uitgevoerd (Tuindersweijde-Zuid te Obdam, Inventarisatie beschermde soorten in het kader van de natuurwetgeving, Van der Goes en Groot, d.d. 2 november 2020, bijlage 7). Dit onderzoek heeft een houdbaarheid van ca. 3 jaar. Voor het vastellen van voorliggend bestemmingsplan zal dit geactualiseerd moeten worden.Verwacht wordt dat onderstaande conclusie actueel blijft.
Hierbij is geconcludeerd dat direct naast het plangebied een broedpaar van Steenuil aanwezig is. Nesten, maar ook essentieel leefgebied van deze soort, zijn jaarrond beschermd. Steenuilen verblijven het gehele jaar in hun territorium en maken daarbij veelal gebruik van hun nestplaats. Als aan de omliggende bebouwing of groenvoorziening wordt gewerkt, dient het Kennisdocument Steenuil van BIJ12 geraadpleegd te worden. Zo dient er buiten de gevoelige periode gewerkt te worden, kunnen bepaalde werkzaamheden ten gunste van de Steenuil gefaseerd uitgevoerd worden en kan het omliggend habitat ten gunste van de Steenuil verbeterd worden. Indien er mogelijk toch verstorende effecten optreden door de werkzaamheden, dient in samenwerking met een Steenuilen deskundige (bijvoorbeeld Steenuilenwerkgroep Noord-Holland) een ecologisch werkprotocol en activiteitenplan opgesteld te worden.
Er zijn geen rugstreeppadden in het plangebied aangetroffen, wel in de omgeving van het plangebied. Teneinde de vestiging van overwinterende rugstreeppadden in het plangebied te voorkomen, dienen opgeslagen zandhopen te worden verwijderd voorafgaand aan het overwinteringsseizoen van de rugstreeppad of te worden afgeschermd met een zogenaamd ‘amfibieënscherm’.
In het gebied komen enkele (kleine) zoogdieren zoals Egel, Haas, Bosmuis, Huisspitsmuis, Dwergmuis en mogelijk andere algemene soorten (spits)muizen voor. Deze soorten zijn beschermd onder de Wnb maar ze zijn in Noord-Holland ‘vrijgesteld’ bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Wel wordt aanbevolen om in het plangebied meer aaneengesloten leefgebied te creëren voor kleine zoogdieren. Daarnaast wordt aanbevolen om bestaand aaneengesloten leefgebied voor kleine zoogdieren in stand te houden.
In het plangebied is alleen éénmaal een dode Wezel gevonden. Tijdens het camera- en vallenonderzoek zijn geen kleine marterachtigen waargenomen. Ook voor de kleine marterachtigen wordt aanbevolen om in het plangebied meer aaneengesloten leefgebied te creëren en bestaand aaneengesloten leefgebied in stand te houden. Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen (zoals bijvoorbeeld de Wezel) wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Het plangebied maakt (belangrijk) deel uit van het foerageergebied van ten minste vier soorten vleermuizen (Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Meervleermuis). Delen van het plangebied bieden daarmee ‘essentieel’ leefgebied voor deze soorten. De aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied zouden kunnen worden verstoord door de geplande werkzaamheden. Voor de Meervleermuis is de achteruitgang van het foerageergebied permanent. Het plangebied biedt essentieel foerageergebied voor onder andere dieren uit de grote kolonie in Obdam. Het is daarom van belang om de open wateren die als essentieel foerageergebied dienen, te behouden. Vanwege de aanleg van de nieuwe woningen en infrastructuur verdwijnt een deel van het essentiële foerageergebied aan de westkant van het plangebied. Vanwege het verdwijnen van een deel van het essentiële foerageergebied door de werkzaamheden dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. De in het onderzoek vastgestelde vliegroute langs de zuidrand van het plangebied is op grond van de daar gevonden aantallen vleermuizen essentieel voor de Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. De route wordt onderbroken door de plannen voor de realisatie van nieuwe infrastructuur. Er dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Meervleermuizen gebruiken de open wateren en groene lijnstructuren zoals brede rietkragen in het plangebied als vliegroute tussen de kolonie en foerageergebied. Deze verbindingen die aanwezig zijn in het plangebied zijn essentieel voor de soort. Voor de realisatie van woningen aan de westkant van het plangebied dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Er dient ’s nachts niet met felle verlichting te worden gewerkt om verstoring van foeragerende vleermuizen en vliegroutes van vleermuizen te voorkomen.
Stikstof
Er is een toetsing uitgevoerd om te zien of de toename van stikstofemissie (significante) gevolgen kan hebben voor de Natura 2000-gebieden in de omgeving (Tuindersweijde-Zuid te Obdam, Stikstofberekening in het kader van de Wet natuurbescherming, Van der Goes en Groot, d.d. 12 april 2022, bijlage 8). Hierbij is rekening gehouden met de aanleg in 6 deelfases. Aangezien het totale plangebied een duidelijke onderverdeling kent in 3 delen, en elk deel (grofweg) twee deelfases kent, is voor de stikstofberekening uitgegaan van 6 verschillende fases, onderverdeeld per jaar. Bij de berekening van stikstofemissie zijn hierdoor zeven (gedeeltelijk gelijktijdige) fases te onderscheiden: van alle zes deelfases bestaan een aanlegfase (bouw) en de gebruikfase (gebruik ontwikkelde gebied na afloop van de aanlegfase inclusief aantrekking verkeer e.d.). Tijdens de aanleg van deelfase 2 wordt de gebruikfase van deelfase 1 meeberekend in de totale stikstofemissie, tijdens de aanleg van deelfase 3 wordt de gebruikfase van deelfase 1 en 2 meeberekend in de totale stikstofemissie, etc., en tot slot het gebruik van het gehele gebied. De situatie met de hoogste depositie is uiteindelijk bepalend voor de gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Aanleg en gebruik van hetzelfde gebouw komen niet naast elkaar voor. Voor de berekening zijn de effecten ingeschat op de meest dichtbij zijnde stikstofgevoelige habitattypen. Het betreft diverse aangewezen habitattypen in Schoorlse Duinen en Eilandspolder.
Uit de berekening blijkt dat de maximale projectbijdrage van de aanleg en het gebruik van de gebouwen is 0,00 mol/ha/jaar op de meest dichtbijgelegen stikstofgevoelige habitattypen. De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.
Momenteel vindt een actualisatie plaats van het onderzoek.
De werkzaamheden zullen buiten het broedseizoen van vogels plaatsvinden. Direct naast de steenuilnestkast komt een klein groengebied, waardoor er in de directe nabijheid geen bouwwerkzaamheden voor woningen uitgevoerd zullen worden. Wel zullen er werkzaamheden aan de infrastructuur en de aanleg van het groengebied plaatsvinden. Hiervoor zal het Kennisdocument Steenuil van BIJ12 geraadpleegd worden. Er wordt voor de genoemde soorten vleermuizen een ontheffingsaanvraag ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven. Momenteel vindt een actualisatie plaats van het onderzoek naar stikstofdepositie. Het aspect ecologie vormt verder geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om risico's door stationaire (inrichtinggebonden) activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's door het transport van gevaarlijke stoffen. In beide gevallen wordt de afweging gebaseerd op de omvang van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de mogelijke effecten die optreden en de kans dat die effecten ook daadwerkelijk manifest worden.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als de kans per jaar die een persoon op een bepaalde plaats heeft om dodelijk getroffen te worden door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, indien de persoon zich continu maximaal blootstelt aan de schadelijke gevolgen van het ongeval. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat een bepaald aantal personen dodelijk getroffen wordt door enig ongeval ten gevolge van een bepaalde activiteit, waarbij van de feitelijke omgevingssituatie wordt uitgegaan. Nieuwe (beperkt) kwetsbare bestemmingen mogen niet voorkomen op plaatsen waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10-6 per jaar. De normen voor het plaatsgebonden risico zijn bedoeld als grenswaarden volgens de Wet milieubeheer. Dit houdt onder meer in dat er sprake is van een resultaatsverplichting om te voldoen aan de norm. Voor het groepsrisico is geen wettelijke norm vastgelegd maar wordt uitgegaan van een oriënterende waarde. Dit houdt in dat er een inspanningsverplichting is om te voldoen aan de norm. Het bevoegd gezag kan zo nodig, mits gemotiveerd en na belangenafweging, afwijken van deze norm.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In het Bevb is bepaald dat er bij buisleidingen (veiligheids)zones aanwezig zijn.
Voor de routering van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld. Deze staan in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Deze gelden vanaf 1 april 2015.
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omkaderd) bron: www.risicokaart.nl
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die gevaarlijke stoffen aanwezig hebben en gebruiken op een wijze en in een omvang zodanig dat er relevante gevaarlijke effecten zijn te verwachten nabij de nieuw op te richten kwetsbare objecten. Aan de westkant van Obdam ligt een tankstation met LPG vulpunt. Deze ligt op een afstand van meer dan een kilometer van het plangebied. De risicoafstand (PR 10-6) is 25 meter, de afstand tot de grens van het invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Overschrijding van risiconormen is derhalve niet aan de orde.
Bij beïnvloeding door het transport van gevaarlijke stoffen wordt het transport per water, per weg, per spoor en per buisleiding beschouwd. Over het nabijgelegen spoor vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Over de Provincialeweg N194 vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt buiten de 200 meterzone van de weg, en deze heeft daarom geen invloed meer op de hoogte van het groepsrisico.
Gelet op de afwezigheid van water waarover vervoer kan plaatsvinden en (grote) buisleidingen binnen het plangebied, vormen deze drie vormen van transport van gevaarlijke stoffen geen relevant gegeven voor dit bestemmingsplan.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.
Volgens de Wet geluidhinder dient te worden getoetst aan de regelgeving en de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken, zie onderstaande tabel.
Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt 48 dB. De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB. Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB.
Spoorweglawaai
De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).
Industrielawaai
Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zo nodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).
Voor het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Tuindersweijde Obdam, Onderzoek verkeer en milieu, Goudappel, 1 februari 2023, bijlage 1). Hierin zijn de effecten voor deel 2 inzichtelijk gemaakt en is een doorkijk gegeven naar de totale plansituatie. Daarbij is zowel gekeken naar de geluidbelasting van de nieuwe woningen als voor de bestaande woningen. Voor de woningen is alleen het aspect wegverkeerslawaai van belang.
De woningen zijn gelegen binnen de formele geluidszone van de provinciale weg N194 en de parallelweg (Braken) ten zuiden van het plangebied en de Duinweid ten noorden van het plangebied. Daarnaast komt er een nieuwe verbindingsweg door het plangebied waarvoor akoestisch onderzoek noodzakelijk is. De fysieke aanpassingen aan de weg ten behoeve van de rotonde kunnen ook zorgen voor een wijziging van de geluidsbelasting op bestaande woningen in de omgeving.
Geluidssituatie nieuwe woningen
Geconstateerd is dat ten gevolge van het verkeer op de nieuwe verbindinsweg sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor 53 woningen. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 55 dB. Voor de betreffende twee woningen bedraagt de overschrijding maximaal 7 dB.
Het toepassen van een geluidsreducerend wegdek is in voorliggende situatie niet zondermeer mogelijk. In de verbindingsweg zijn diverse bochten opgenomen en er is ook sprake van een groot aantal kruispuntvlakken. Door het optrekken en afremmen van verkeer ontstaan wringingskrachten. Gezien een beperkte slijtvastheid zijn geluidsreducerende wegdekken doorgaans niet inpasbaar op dergelijke locaties.
Voor de nieuwe verbindingsweg is uitgegaan van een maximumsnelheid van 50 km/h. Wanneer de snelheid wordt teruggebracht naar 30 km/h, heeft dit een positief effect op de geluidssituatie. In dat geval ligt de geluidsbelasting circa 3 dB lager. Er dient gerealiseerd te worden dat het gezien de geluidssituatie van belang is dat de weg voorzien is van een asfaltverharding.
Wanneer er geen snelheidsverlaging wordt toegepast, is ontheffing voor een hogere waarde nodig voor een aantal nieuwe woningen. Het gaat hier om 53 woningen.
De aanpassing op de bestaande situatie aan de N194 zorgt dat de geluidsbelasting op de Braken 10 tot 6 dB toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Toenames van 6 dB zijn niet toegestaan. Daarom dient de toepassing van geluidsreducerende maatregelen te worden beschouwd.
Geadviseerd wordt om met de Provincie Noord-Holland te overleggen over de situatie zoals beschouwd in het Provinciaal Inpassingsplan Westfrisiaweg en over de mogelijke toepasbaarheid van een geluidsreducerend wegdek rond de beoogde rotonde.
Indirecte planeffecten (gevolgen elders)
Geconstateerd is dat langs de route Duinweid-Nijenburglaan-Van Wassenaerstraat sprake is van verkeerstoenames groter dan 40%. Daarmee is sprake van significante toenames van de geluidsbelasting. In dit geval stelt de Wet geluidhinder geen eisen aan het eventueel toepassen van geluidsreducerende maatregelen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, dienen deze te worden afgewogen. In voorliggende situatie zijn maatregelen echter niet eenvoudig inpasbaar. De route bedraagt grotendeels 30 km/h-wegen met een elementenverharding (keperverband). Doorgaans is het niet wenselijk een dergelijke wegdekverharding te vervangen door een asfaltverharding. Ook het toepassen van een geluidswal of geluidsscherm is in voorliggende situatie niet reëel vanuit stedebouwkundig oogpunt. Geadviseerd wordt daarom om, onderzoek uit te voeren naar het geluidsisolerend vermogen van de gevels van de langsgelegen woningen.
Voor het plangebied zal gekeken worden naar de mogelijkheden voor het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Burgemeester en wethouders van Koggenland stellen ten behoeve van het woningbouwproject Tuindersweijde-Zuid deel 2-4 hogere grenswaarden voor wegverkeersgeluid vast. Hiermee vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de ontwikkeling van Tuindersweijde-Zuid deel 2-4. Een goed akoestisch binnenklimaat wordt door maatregelen aan de woning gewaarborgd. Overige geluidsaspecten, zoals spoorweglawaai, industrielawaai en/of vliegtuiglawaai, zijn voor het onderhavige plan niet van toepassing.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen geurhinder.
De geuremissie van veehouderijen bepaalt de geurbelasting ter hoogte van een geurgevoelig object. De Wgv maakt onderscheid tussen dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor dat niet is gedaan. Melkkoeien of paarden zijn dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, hiervoor geldt een vaste afstand. Dieren met een geuremissiefactor zijn bijvoorbeeld varkens of kippen, hiervoor geldt een geurnorm. De geuremissiefactoren zijn vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij en worden uitgedrukt in odour units per seconde per dier. Door het aantal dieren binnen een bedrijf te vermenigvuldigen met de bijbehorende geuremissiefactor kan de geuremissie van een bedrijf worden bepaald.
Voor geurgevoelige objecten gelegen in de bebouwde kom geldt een strengere norm dan voor objecten die buiten de bebouwde kom zijn gelegen. De geurbelasting wordt uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht. Voor de gemeente geldt respectievelijk een norm van 2,0 ouE/m3 voor objecten die binnen de bebouwde kom zijn gelegen en 8 ouE/m3 voor objecten die buiten de bebouwde kom zijn gelegen.
Naast bovengenoemde kaders geldt altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit geldt dus voor zowel veehouderijen waar dieren 'met' een geuremissiefactor worden gehouden, als veehouderijen waar dieren worden gehouden 'zonder' geuremissiefactor. Deze afstand moet ten minste 50 meter bedragen in geval het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom. Voor objecten die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, geldt een afstand van ten minste 25 meter.
In artikel 6 van de Wgv staat dat de gemeente voor (een deel van) haar grondgebied een gemeentelijke verordening kan vaststellen waarin afgeweken wordt van de geurnormen, met dien verstande dat deze waarde:
De Wet ruimtelijke ordening bewaakt de 'goede ruimtelijke ordening', zij heeft hiervoor onder meer de instrumenten structuurvisie en bestemmingsplan tot haar beschikking. De ligging van geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren van veehouderijen is een onderwerp dat betrekking heeft op een goede ruimtelijke ordening. De Wgv heeft dus consequenties voor de goede ruimtelijke ordening. De geurnormen uit de Wgv zijn bedoeld om mensen in de omgeving van een veehouderij te beschermen tegen overmatige geurhinder. Omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat een geurgevoelig object gerealiseerd wordt binnen een geurcontour. Dit principe wordt aangeduid als de 'omgekeerde werking' van de Wgv.
Zonder het opstellen van een gebiedsvisie en geurverordening geldt voor Tuindersweijde de wettelijke geurnorm van 2 ouE/m3. De Wgv maakt het echter mogelijk om de norm voor het plangebied Tuindersweijde aan te passen tot maximaal 8 ouE/m3. De gemeente heeft in 2013 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Koggenland 2013 vastgesteld. Hierin wordt vastgelegd dat voor Tuindersweijde de norm voor het hele plangebied gesteld wordt op 4 ouE/m3. Op 8 maart 2021 heeft de gemeenteraad een wijziging van Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Koggenland 2013 vastgesteld waarmee de geurnorm ten behoeve van de wijk Tuindersweijde, en specifiek het deel Tuindersweijde-Zuid, verhoogd kan worden van 4 ouE/m3 naar 5,7 ouE/m3 .
Er zijn geen bedrijven die geurhinder veroorzaken boven de gestelde normen in de nabije omgeving.
Het aspect geur vormt geen verdere belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's.
Deze zijn in het plangebied niet aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Gelijktijdig met het in werking treden van de nieuwe Wet luchtkwaliteit is de AMvB 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling 'niet in betekende mate' (Regeling NIBM) in werking getreden. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bij aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:
Bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Het eerste deel van Tuindersweijde-Zuid maakt ca. 340 woningen mogelijk en valt daarmee onder de projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging (woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen). Er is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit ter plekke.
Voor het plangebied is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd (Tuindersweijde Obdam, Verkeer en milieu, Goudappel, 1 februari 2023, bijlage 1). Daarin wordt geconcludeerd dat in geen geval sprake is van normoverschrijdingen. De hoogst berekende concentratie stikstofdioxide bedraagt 14 µg/m³. Deze concentratie is berekend in de plansituatie, langs de N194. De maximaal berekende concentratie voor fijn stof bedraagt 15 µg/m3. Voor alle onderzochte wegen wordt ruimschoots voldaan aan de normen uit de Wet Milieubeheer.
Het onderhavige bouwplan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit en er zijn op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan. Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt het waterneutraal principe gehanteerd. Concreet houdt dit in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of waarbij het waterbergend vermogen afneemt, er maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten op te kunnen heffen. Uitgangspunt is dat dit plaatsvindt in het plangebied.
Daarnaast is er het Deltaprogramma 2015: Nederland veilig en leefbaar in de 21e eeuw, een nationaal programma met beslissingen en strategieën die Nederland de komende decennia moeten beschermen tegen hoogwater en moeten zorgen voor voldoende zoetwater. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gaan aan de slag om Nederland robuuster in te richten en de extremen van het klimaat veerkrachtig op te vangen. Voor nieuwbouw is hierbij van belang het punt ruimtelijke inrichting: alle overheden gaan gezamenlijk en systematisch aan het werk om de bebouwde omgeving bij (her)ontwikkeling beter bestand te maken tegen hitte, droogte, wateroverlast en eventuele overstromingen. Dit betekent steden en dorpen waterbestendig inrichten en het water waar nodig de ruimte te geven. In 2050 moet heel Nederland meer klimaatbestendig zijn ingericht.
Watercompensatie
Verantwoordelijk voor het waterbeheer in het plangebied is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor het opstellen van het stedenbouwkundig plan is contact gezocht met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het Hoogheemraadschap heeft een aantal gegevens aangeleverd, die in het bestemmingsplan vertaald zijn.
Het realiseren van nieuwbouw op niet verharde grond heeft effecten voor de waterhuishouding. Om deze effecten, zoals versnelde waterafvoer, te nivelleren dient nieuw verhard oppervlak gecompenseerd te worden door extra wateroppervlak, berekend op basis van de toename van het verharde oppervlak. Voor de watercompensatie moet 10% van het toegevoegde verharde oppervlak gecompenseerd worden. Dit bestaat uit de verharding van wegen, paden en parkeerplaatsen. Verder wordt de bebouwing meegerekend en de helft van het oppervlak aan uitgeefbare kavels buiten de bebouwing. Daarnaast moet het water dat gedempt wordt voor 100% gecompenseerd worden. Binnen het plangebied wordt er voornamelijk water gedempt voor de aanpassing van de bestaande sloten langs de Duinweid. Voor deel 1 is de compensatie reeds berekend en afgestemd met het waterschap. Daar is een surplus gerealiseerd van 1.940 m2. De berekening voor deel 2-4 is:
Bebouwing 22.039 m²
50% resterend uitgeefbare kavel 35.488 m²
Infrastructuur 40.873 m²
Subtotaal 98.400 m² 10% = 9.840 m²
Gedempt water 6.065 m² 100% = 6.065 m²
Totaal 15.905 m²
Er wordt in het totale plan 29.600 m² extra water toegevoegd, dit is voldoende voor de watercompensatie. Het surplus wordt ingezet voor watercompensatie van de volgende delen van Tuindersweijde.
De mogelijkheden van afkoppelen dienen zoveel mogelijk benut te worden. Regenwater van schoon verhard oppervlak kan geloosd worden op het oppervlaktewater en belast daarmee niet de afvalwaterzuivering. Bij afkoppeling is het noodzakelijk om gebruik te maken van duurzame materialen.
Voor het plangebied is uitgegaan van een afkoppeling van het hemelwater (HWA), zowel van de openbare weg als van de bebouwing. Dit zal worden geloosd op het oppervlaktewater. Doelstelling is om zo veel mogelijk van het verharde oppervlak niet aan te koppelen. Voor de riolering wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel.
Keur
Elk waterschap stelt een keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zorgt voor voldoende en schoon water in de sloten en meren van Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Om dat doel te bereiken stelt het Hoogheemraadschap eisen aan het onderhoud van de wateren. Het is van belang dat de wateren blijven bestaan, de juiste afmetingen hebben en worden onderhouden.
De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet. In de legger staat waar de keur van toepassing is en is gedetailleerd vastgelegd wie wat in hoeverre moet onderhouden.
Uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (plangebied rood omkaderd) bron: www.hhnk.nl
Primair zijn de wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op regionaal en polderniveau. Het zijn wateren met een belangrijke publieke functie. Secundair is een stelsel van wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op perceelniveau met diverse belanghebbenden. Wateren met een beperkte publieke functie.
In de Legger Wateren is beschreven wie onderhoudsplichtig is. De primaire wateren worden over het algemeen onderhouden door het Hoogheemraadschap zelf; dit betreft dan het buitengewoon onderhoud, het onderhoud nat en het baggeren. De secundaire en tertiaire wateren worden onderhouden door de aanliggende eigenaren.
Het plangebied heeft in de noordwesthoek een waterloop liggen die volgens de leggerkaart van het hoogheemraadschap een primaire waterloop is. Alle waterlopen hebben de bestemming 'Water' gekregen. In de regels bij deze bestemming wordt aangegeven dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in of aan het water de waterbeheerder schriftelijk een positief advies moet hebben uitgebracht.
Er wordt voldaan aan de compensatieverplichting in dit peilgebied, het aspect water vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil zit in de gevallen (kolom 2) waarop de activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 'gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.,om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Als uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen mogelijk zijn geldt voor plannen, die deze activiteiten mogelijk maken, geen directe (plan-)m.e.r.-plicht.
Op 7 juli 2017 is een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage inwerking getreden. Deze wijziging heeft onder meer tot gevolg dat het bevoegd gezag ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling hierover een expliciet besluit moet nemen: het m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Het plan voorziet in de bouw van ca. 340 woningen, een toename ten opzichte van de bestaande situatie. Dit valt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage onder: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarden voor een m.e.r.- plichtige activiteit zijn hierbij:
Met de bouw van ca. 340 woningen wordt hier ruimschoots onder gebleven. Het plan is daarmee niet planMER-plichtig, maar er dient een vormvrije m.e.r. -beoordelingsbesluit genomen te worden.
In de voorgaande paragrafen is het milieubelang van deze ontwikkeling in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van onderhavig plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen nadelige effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012). Het vaststellen van een digitale versie is per 1 januari 2010 verplicht. De digitale versie is de juridisch bindende versie. Er blijft een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan bestaan.
Bestemmingsplan 'Tuindersweijde-Zuid Deel 2-4' bestaat uit een verbeelding, de regels (inclusief bijlagen) en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast. Bij de regels is het Beeldkwaliteitsplan (Beeldkwaliteitsplan Tuindersweijde-Zuid, deel 2-4 , Vollmer & Partners, 3 maart 2023) als bijlage 1 bij de de regels toegevoegd.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/GBKN ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Tuindersweijde-Zuid Deel 2-4' zijn opgebouwd conform de door het SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en ten slotte de overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In de inleidende regels zijn alle gehanteerde begrippen nader omschreven (artikel 1). Ook is omschreven hoe er gemeten dient te worden (artikel 2). Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten, wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In de artikelen 3 t/m 6 is, per artikel, een bestemmingsomschrijving gegeven en zijn de bouwregels opgenomen.
De bestemming 'Groen' (artikel 3) omvat de groene buffer met de bestaande wijk aan de westzijde van het plangebied en cruciale groenstroken in het plan, langs de watersingels en Duinweid. De aanleg van diverse speelvoorzieningen is mogelijk binnen deze bestemming. Daarnaast is binnen deze bestemming de mogelijkheid voor realisatie van openbare kunst en nutsvoorzieningen opgenomen.
De bestemming 'Verkeer' (artikel 4) heeft betrekking op de nieuwe ontsluitingsweg door Tuindersweijde-Zuid. Daarnaast wordt ook een deel van de Duinweid binnen deze bestemming opgenomen om een goede aansluiting van de hoofdontsluitingsweg mogelijk te maken. Binnen deze bestemming is de mogelijkheid opgenomen voor de aanleg van voetpaden en (vrijliggende) fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Tevens is binnen deze bestemming de mogelijkheid voor realisatie van openbare kunst en nutsvoorzieningen opgenomen.
Alle grote waterlopen e.d. zijn opgenomen binnen de bestemming 'Water' (artikel 5).
Met de bestemming 'Wonen' (artikel 6) worden de woningen mogelijk gemaakt. Het exacte aantal woningen en de precieze ligging staan nog niet vast, daarom is gekozen voor een globale invulling. Hierdoor is het mogelijk om behalve woningen ook de bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, groen en water mogelijk te maken. Binnen de bestemming Wonen wordt een aantal randvoorwaarden meegegeven zoals de maximaal toegestane bouwhoogte, de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrenzen, het maximum aantal woningen en de typen woningen die toegestaan zijn. Binnen deze randvoorwaarden kan het stedenbouwkundig plan flexibel worden uitgewerkt.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De algemene regels omvatten een anti-dubbeltelregel (artikel 7), algemene bouwregels (artikel 8), algemene gebruiksregels (artikel 9), algemene afwijkingsregels (artikel 10) en algemene wijzigingsregels (artikel 11).
In de algemene bouwregels is aangegeven wat het maximale aantal woningen in het plangebied mag zijn. Er is ten aanzien van het bouwen een regeling opgenomen voor het overschrijden van bouw- en/of bestemmingsgrenzen tot maximaal 1,5 m. Daarnaast zijn er regels met betrekking tot parkeren opgenomen.
In de algemene gebruiksregels wordt aangegeven wat er onder strijdig gebruik wordt verstaan.
In de algemene afwijkingsregels staat vermeldt welke algemene wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan zijn toegestaan.
De algemene wijzigingsregels zijn opgenomen om de bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen met maximaal 10 m te verschuiven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hierin zijn de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken en ten aanzien van het gebruik opgenomen (artikel 12). De regels eindigen met de slotregel, waarin de titel is opgenomen waaronder de regels kunnen worden aangehaald (artikel 13).
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten.
Een deel van de gronden is in eigendom van de gemeente en een deel van Vos Obdam B.V. De gehele woonwijk Tuindersweijde-Zuid wordt ontwikkeld in samenwerking tussen de gemeente Koggenland en Vos Obdam B.V. Over deze samenwerking zijn nadere afspraken gemaakt. Deze zijn uitgewerkt in een samenwerkingsovereenkomst. De plankosten voor het ontwikkelen van de woonwijk, de afdracht aan de gemeente, de bovenwijkse voorzieningen, de bouwfasering, de woningcategorisering en de eventueel te verwachten planschade hebben hier een plaats in gekregen. Alle gemeentelijke kosten en inkomsten zijn opgenomen in de grondexploitatie die de gemeenteraad elk jaar actualiseert. Via deze grondexploitatie is voor de benodigde gemeentelijke middelen een voorziening getroffen.
Het kostenverhaal ten aanzien van het gehele plan is verzekerd door de afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld, aangezien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd. De gemaakte afspraken bieden inzicht in de economische uitvoerbaarheid van de plannen. Er kan worden geconcludeerd dat de voorliggende plannen in beginsel financieel uitvoerbaar zijn.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Tuindersweijde-Zuid Deel 2-4' naar verschillende overleginstanties gezonden. In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg opgenomen.
Het stedenbouwkundig plan is in een vroegtijdig stadium voorgelegd aan de omwonenden en de gemeenteraad tijdens een inloopavond (september 2019). De aandachts- en verbeterpunten die daar naar voren kwamen zijn verwerkt in het stedenbouwkundig plan. Het voorontwerp bestemmingsplan is op 2 november 2021 gepresenteerd in een openbare informatieavond. Deze vond plaats in het dorpshuis aan de Brink in Obdam. Tijdens deze avond konden de aanwezigen een formulier invullen, waarop zij hun opmerkingen en bedenkingen konden weer geven. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan digitaal bekend gemaakt, zodat iedereen hier kennis van kon nemen en eventueel een reactie kenbaar konden maken. Er zijn vijf schriftelijke (inhoudelijk dezelfde) reacties ingediend met bedenkingen op het plan. Deze zijn ook schriftelijk beantwoord. Deze nota van inspraak is opgenomen als Bijlage 9 - Nota van Inspraak.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten.
Na de zienswijzeperiode zullen in een bijlage bij deze paragraaf de verschillende zienswijzen worden weergegeven en worden voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze zienswijzen zullen door de gemeenteraad worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.