direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Geveland 2 - Obdam
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het bedrijf J. Kunis Bloembollen is voornemens om op het perceel Geveland 2 te Obdam het bedrijf uit te breiden met een nieuwe loods en ruimte voor huisvesting van tijdelijke werknemers.

Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', in combinatie met het reparatieplan Landelijk Gebied 2017. De gronden zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd voor Agrarisch - Glastuinbouw. Het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen voor het huidige gebruik is binnen deze bestemming niet toegestaan, omdat in de huidige situatie uitsluitend gebouwen ten behoeve van glastuinbouw mogen worden gebouwd. Er is bij dit bedrijf geen sprake meer van glastuinbouw. Binnen het bestaande bouwvlak is geen ruimte meer voor de benodigde uitbreiding en dus zal het bouwvlak moeten worden vergroot. Binnen de geldende bestemmingsplannen is het niet toegestaan om het bouwvlak te vergroten.

Om het voornemen mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. De uitvoerbaarheid wordt in het voorliggende bestemmingplan gemotiveerd.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft een deel van de bedrijfsgronden op het adres Geveland 2 te Obdam, in de gemeente Koggenland. Kadastraal staan de percelen bekend als gemeente Obdam, Sectie E, nummers 2206, 2207 en 141. Het bedrijf ligt net ten westen van het dorp Obdam. Ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg N194.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging en globale begrenzing van het plangebied

1.3 Geldende juridisch-planologisch kader

Reparatieplan landelijk gebied 2017
Dit plan is vastgesteld op 14 mei 2018 en moet in samenhang met het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' worden bekeken.

Bestemmingsplan Landelijk gebied
Het geldende bestemmingsplan is het 'Bestemmingsplan Landelijk gebied' (vastgesteld op 27 juli 2013). Het plangebied heeft in dit plan de enkelbestemming 'Glastuinbouw'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' op deze gronden van toepassing.

Enkelbestemming 'Agrarisch - Glastuinbouwbedrijf'

Het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen voor het huidige gebruik is binnen deze bestemming niet toegestaan, omdat in de huidige situatie uitsluitend gebouwen ten behoeve van glastuinbouw mogen worden gebouwd. Er is bij dit bedrijf geen sprake van glastuinbouw. De wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van de bestemming naar 'Agrarisch', zoals genoemd onder 4.7.1 in de regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied, is niet van toepassing op de voorgenomen bestemmingswijziging, omdat het bouwvlak de toegestane maximale omvang van 2,0 hectare zal overschrijden.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'
De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Verder is archeologisch onderzoek een vereiste voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m2.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

De voor Waarde - Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden. Verder is archeologisch onderzoek een vereiste voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0002.jpg"

Figuur 2. Het geldende bestemmingsplan op ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een aantal terreindelen en bloembollenperceel rondom de huidige bedrijfsloodsen van het bedrijf J. Kunis Bloembollen op het adres Geveland 2 te Opdam. Aan de achterzijde van de loodsen is een grasstrook en een perceel met tulpen aanwezig. Aan de noordzijde is het erf verhard met stelconplaten met daarnaast een grasstrook, die overgaat in een bloembollenperceel. Aan de zuidzijde van het erf ligt een braakliggende strook, die deels is ingezaaid met gras en die een waterbassin bevat. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door een sloot. Langs de zuidrand van het plangebied is een eveneens een brede sloot aanwezig.

2.2 Beschrijving planvoornemen

J. Kunis Bloembollen is een agrarisch bedrijf. In het verleden waren er kassen in het plangebied. Dat zijn nu schuurkassen. Er is dus geen sprake meer van een glastuinbouwbedrijf, maar van een agrarisch bedrijf. Het planvoornemen bestaat uit een functiewijziging en uitbreiding van het bouwvlak.

Naast de gewenste bestemmingswijziging en vergroting van het agrarisch bouwvlak, heeft de initiatiefnemer het voornemen om de loods/schuurkassen uit te breiden en huisvesting voor tijdelijke werknemers (seizoensarbeiders) te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0003.jpg"

Figuur 3. Plangebied met de gewenste uitbreiding en het huidige bebouwingsvlak

Toekomstige situatie
Bouwvlak en bestemmingswijziging
Het bouwvlak zal worden vergroot tot circa 3,0 hectare. Dit is de benodigde extra ruimte om de uitbreiding van de loods, de ontsluiting van het terrein en de gebouwen voor de tijdelijke huisvesting van werknemers goed in te kunnen passen.

Uitbreiding loods
Aan de noordwest- en westzijde van de bestaande loodsen, wordt de nieuwe bedrijfsloods met verschillende bedrijfsruimten gebouwd. De uitbreiding bestaat uit een loods, een schuurkas, bloemencellen en een machineberging.

Huisvesting tijdelijke medewerkers
Op het achtererf wordt de huisvestinglocatie voor tijdelijke medewerkers van het bedrijf ingepast. De huisvestingslocatie zal niet het hele jaar rond gebruikt worden, met een maximum van 10 maanden per jaar.

Parkeren en ontsluiting
Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeerplekken voor medewerkers van het bedrijf. De parkeerplaats aan de zuidwestzijde van het plangebied wordt vanaf de parallelweg langs de N194 ontsloten door de aanleg van een dam in de bestaande sloot.

2.3 Landschappelijke inpassing

Ruimtelijke kwaliteit en kernkwaliteiten van het gebied

In artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgelegd dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien wordt aangesloten op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Het plangebied is gelegen in het ensemble West-Friesland Midden. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden van de gestrekte veenverkaveling, de langgerekte lintdorpen en watergangen;
  • het benadrukken van het contrast tussen de droogmakerijen en het veengebied;
  • het behouden van de openheid tussen de linten;
  • het herkenbaar houden van de Westfriese Omringdijk als doorgaande lijn en identiteitsdrager;
  • het behoud van het huidige open landschap langs de snelweg A7 en het benadrukken van de continuiteit van het Westfriese landschap aan beide zijden van de snelweg;
  • het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-)tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie;
  • het behouden van de vrije ruimte (molenbiotopen) rond historische windmolens, in verband met de windvang en de zichtbaarheid van de molens in het landschap.

Voor dit plan is een goede landschappelijke inpassing vereist. Er is daarom een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (Bijlage 1). Voor zover van toepassing, is hierbij aangesloten op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

De landschappelijke inpassing geldt voor het gehele agrarische erf. De beoogde uitbreiding vindt aan de noordwest- en oostzijde plaats. Door de omvang van de ontwikkeling wordt ingegrepen in de verkavelingsstructuur. De landschappelijke inpassing laat zien dat dit goed mogelijk is met behoud van de kernkwaliteiten van het gebied.


Concept

Het concept voor de nieuwe herinrichting is het versterken van het vierkant erf als onderdeel van de ruilverkavelingsstructuur (de dominante bebouwingsstructuur). Het erf vormt een (bewust) contrast met de schuine lijnen van de verkaveling. Daarmee wordt zowel het voorerf als representatief en het achtererf als functioneel deel, versterkt.


Uitgangspunten

De landschappelijke inpassing is zorgvuldig afgestemd op de karakteristieken van de omgeving/ het landschap. Om dit te bereiken zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • zichtlijn vanaf Braken richting de Obdammerdijk behouden;
  • het behouden van de aanwezige bomen;
  • de nieuwe loods wordt gebouwd evenwijdig aan de aanwezige loods;
  • een groene verdichting in het open landschap;
  • een compact erf met heldere groene begrenzing;
  • compacte bebouwing, terughoudend bij landschap met passend kleurgebruik;
  • de bebouwing en het erf oriënteren zich op de weg Geveland;
  • onderscheid in voor- en achtererf benadrukken;
  • het realiseren van een nieuw waterbassin;
  • parkeren en verharding inpassen met hagen.

Erfinrichting

Bij de nieuw te bouwen loods geldt een maximale nokhoogte van 7 meter. De nieuwe loods wordt in de lengterichting geplaatst van de oorspronkelijke loods. De afstand van de nieuw te bouwen loods tot aan de weg bedraagt 60 meter.


Het perceel wordt aan alle zijde ingepast met bomen, zodat de loodsen minder zichtbaar worden in het landschap. De bomenrij langs het perceel benadrukt de zichtlijn richting het open polderlandschap en de bestaande molen. De huidige bomen langs Geveland blijven behouden. Door middel van het nieuw aanbrengen van bomenrijen ten noordwesten en noordoosten van het perceel wordt het vierkante erf meer verduidelijkt.


Aan de noordoostzijde van de nieuwe loods (op het achtererf) is de huisvestingslocatie voor tijdelijke medewerkers van het bedrijf reeds gerealiseerd. De huisvesting krijgt rondom een forse haag van liguster of een meidoorn, hierdoor valt het gebouw minder op in het landschap. Op eigen terrein wordt voorzien van voldoende parkeerplekken voor medewerkers van het bedrijf. De parkeerplaatsen worden eveneens ingepast door middel van een forse haag van sleedorn of beuk. Hiermee wordt het zicht vanaf de weg op de parkeerplaatsen onttrokken.

Langs de bestaande bedrijfsloodsen worden speels bomen geplant. Deze bomen vormen de overgang tussen het bedrijfsperceel en het woonerf behorende bij de bedrijfswoning. Het woonerf zelf blijft intact. De watergangen blijven intact rondom het gehele bedrijfsperceel. De watergangen aan de zuid- en westzijde worden verzacht met een rand van riet.


Aan de zuidzijde van het bedrijfsperceel ligt het huidige waterbassin. Het nieuwe waterbassin komt naast het huidige bassin te liggen, maar met een kleine verspringing richting de watergang. Tegen de rand van het nieuwe bassin komen vijf bomen te staan. De waterbassins worden ingepast met een groen talud van 3 meter breed (1:3). Hierdoor creëer je een fraai, groen voorerf met uitzicht richting de polder. Aan de noordzijde van de waterbassins worden deze ingepast met folie vanwege het onderhouden van de schuurkassen. Dit zal geen afbreuk doen aan het beeld vanaf Braken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0004.jpg"

Figuur 4. Uitsnede van de situatietekening met daarop de voorgenomen toekomstige uitbreiding en inpassing

Nut en noodzaak
Uitbreiding loods
De bollenteelt vindt voor een deel plaats in schuurkassen. Door de groei van het middelgrote bedrijf loopt het bedrijf tegen de grenzen aan van de capaciteit van deze schuurkassen.

Anno 2017 teelt het bedrijf 35 ha tulpen in Nederland en Frankrijk. Op termijn groeit dit naar ca. 50 ha. Daarnaast broeide het 8,5 miljoen stelen in kassen in 2017, in 2020 groeit dit naar ca. 12,5 miljoen stelen. Ook teelt het bedrijf pioenrozen buiten, in 2017 bedroeg dit 15 ha; in 2020 zal dit ca. 20 ha bedragen.

De oogst van tulpenbloemen is gekoppeld aan de oogst van de tulpen. De locatie hiervan is nu aan de schuurzijde (achterkant van de kassen), met verwerking (maken van bosjes) in het hart van het bedrijf. In de zomer staan hier ook de droogwanden om de tulpen te drogen met 'gratis' kaswarmte. Dat is logistiek gezien een enorm probleem, want na elk broeiseizoen moeten de oogst- en boslijnen worden verplaatst in een periode waarin het druk is op het bedrijf. De bolverwerking gebeurt nu in de kleine schuren nabij de woning. Daardoor is op die locatie geen ruimte om de tulpencontainers (broeierij) automatisch te legen en vullen. Gezien de huidige logistieke problemen en de verwachte groei is de opzet is derhalve om de bloemverwerking te concentreren op één plek, los van de bollenteelt.

In nieuwe situatie worden de tulpenbloemen geoogst aan de wegzijde van het bedrijf. De verwerking tot bossen gebeurt dan in de nieuw te bouwen schuur aan de westzijde. Ook de pioenrozen kunnen op die locatie worden gebost. De bloemen worden verzameld in de bloemencel aan de NW-zijde van het bedrijf en afgevoerd via de nieuwe loading docks. Opgeplante tulpenbollen staan zo direct in de koelcellen waar nu de hoofdingang is. De bolverwerking verhuist naar de kassen met knikdek en kan daar blijven staan. Het legen en vullen van de containers tijdens het broeierijseizoen kan worden geautomatiseerd, in de bestaande schuren aan de oostzijde (oude ingang).

Met deze nieuwe logistiek is het bedrijf voorbereid op de toekomst; het maakt de processen veel overzichtelijker en daardoor makkelijker stuurbaar.

Huisvesting tijdelijke werknemers
Het bedrijf is groeiende en dat geldt ook voor het aantal werknemers. In de drukste weken telt het bedrijf maximaal zo'n 60 werknemers. Met name in de zomermaanden bestaat een groot deel daarvan uit tijdelijke werknemers. Met betrekking tot tijdelijke werknemers is er een toenemende behoefte ontstaan aan huisvesting op het eigen terrein.

De gemeente Koggenland stimuleert de huisvesting van werknemers op eigen terrein, maar stelt ook voorwaarden. De gemeente hanteert een grens van 500 m2 voor het oppervlak van de gebouwen ten behoeve van de huisvesting van deze werknemers. Alle huisvesting dient tevens binnen het bouwvlak opgelost te worden. De gemeente stelt dat een huisvestingslocatie niet het hele jaar rond gebruikt mag worden. Het maximum is 10 maanden per jaar. In dat geval is een huisvestingslocatie ook geen geluidsgevoelig object.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het Rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.

De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat mede-overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.

Met betrekking tot voorliggende bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De verplichte toetsing aan de Ladder is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een uitbreiding met een loods voor agrarische bedrijfsactiviteiten mogelijk op een perceel dat in de bestaande situatie reeds als zodanig in gebruik is. Het plan is op basis van de bedrijfsactiviteit en de kleinschaligheid niet aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Het planvoornemen is derhalve niet ladderplichtig en de Laddertoets is daarom verder niet doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland heeft hierop geanticipeerd door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel “Kwaliteit door veelzijdigheid”) uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op “balans tussen economische groei en leefbaarheid”, dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema’s als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het project is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland 2020

In de Omgevingsverordening zijn de provinciale belangen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 uitgewerkt in algemene regels. Deze verordening geldt nog binnen de kaders van de Wro. Wanneer de Omgevingswet van kracht wordt, zal de Omgevingsverordening 2022 van kracht worden.

In de verordening is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het landelijk gebied behorende tot de kern Obdam. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op landelijk gebied geldt onder andere het volgende:

  • 1. agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel;
  • 2. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan;
  • 3. een agrarisch bouwperceel heeft een omvang van maximaal 2 hectare. In afwijking hiervan kan een agrarisch bouwperceel een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces en de uitbreiding geen afbreuk doet aan de landschappelijke waarden van de betreffende omgeving;
  • 4. in de huisvesting van tijdelijke werknemers kan worden voorzien, indien de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwperceel, de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering en het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.

Aan punt 1 en 2 kan worden voldaan. Bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwvlak. Ten behoeve van het agrarische bedrijf bevind zich op het perceel één bedrijfswoning. Bij punt 3 wordt afgeweken van de maximale omvang van 2 hectare, omdat de uitbreiding noodzakelijk is voor het primaire productieproces. In de planbeschrijving (hoofdstuk 2) worden nut en noodzaak geduid. De uitbreiding doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden van de omgeving en om aantasting hiervan te voorkomen wordt dit met een landschappelijk inpassingsplan geborgd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan. Onder punt 4 worden de voorwaarden voor de huisvesting van tijdelijke werknemers beschreven. Ook hier kan aan worden voldaan. De huisvestingvoorziening is gesitueerd binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel), is bedoeld voor de tijdelijke werknemers (maximaal 10 maanden) en is ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf.

Om de ruimtelijke kwaliteit te borgen wordt in de verordening verwezen naar de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, waar in de structuur ‘agrarische erven’ nadere regels zijn opgenomen voor uitbreiding van agrarische bouwpercelen. In paragraaf 4.8 van die leidraad wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Koggenland

Op 12 oktober 2009 is de Structuurvisie van de gemeente Koggenland vastgesteld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen krijgen een plek in deze structuurvisie. De structuurvisie is er met name op gericht een ontwikkelingsrichting te formuleren voor de kernen en de polders.

Het is voor de toekomst belangrijk dat een agrarisch bedrijf de ruimte krijgt om zich door te ontwikkelen, zodat er sprake blijft van een gezonde agrarische sector in de gemeente. De schaalvergroting van het agrarisch bedrijf is een gegeven. In alle verschillende gebieden van de gemeente moet deze schaalvergroting zich kunnen doorzetten. Wel zijn er verschillen in beleid per agrarische deelsector.

In de gemeente Koggenland zijn geen concentratiegebieden voor permanente bollenteelt aangewezen. Uitbreiding van permanente bollenteelt wordt alleen toegestaan in concentratiegebieden. Dat betekent dat in Koggenland uitbreiding van het areaal permanente bollenteelt niet is toegestaan. Bestaande rechten worden gerespecteerd. De gronden die bij het in dit plan genoemde bedrijf horen zijn al in gebruik voor bollenteelt. Derhalve wordt met dit plan geen uitbreiding van het areaal bollenteelt mogelijk gemaakt en past dit bestemmingsplan binnen de kaders van de Structuurvisie Koggenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0005.jpg"

Figuur 5. Ontwikkelingsbeeld Koggenland 2009-2020

3.3.2 Bestemmingsplan Parkeren

Het bestemmingsplan Parkeren is een paraplubestemmingsplan waarmee een parkeerregeling voor de gehele gemeente Koggenland is getroffen. Deze regeling is een aanvulling op alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente.

Het bestemmingsplan Parkeren voorziet in regels voor voldoende parkeergelegenheid. Zo is hierin bepaald dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet mag worden gebouwd of verbouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Op grond van de Nota parkeernormen Gemeente Koggenland 2018 wordt bij een omgevingsvergunning beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. De normen in deze nota zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van CROW, toegepast op de situatie van Koggenland. Het uitgangspunt hierbij is het gemiddelde van de bandbreedte in de CROW-normen.

De parkeernorm voor een agrarisch bedrijf wordt in de parkeernormen niet expliciet genoemd. Daarom wordt uitgegaan van het aantal werknemers (maximaal 60).

3.3.3 Beeldkwaliteitsplan Landelijk Gebied Koggenland

In het beeldkwaliteitsplan staan belangrijke uitgangspunten waar nieuwe ontwikkelingen aan worden getoetst, zoals bijvoorbeeld het vergroten van een agrarisch bouwperceel. Daarmee kunnen de landschappelijke waarden van een gebied beschermd worden en, waar mogelijk, verbeterd worden waar dat in het bestemmingsplan niet mogelijk is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Wettelijk kader
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situatie (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit ten minste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Toetsing
Om een indruk te krijgen van de bodemkwaliteit in het plangebied is het Bodemloket geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede van de kaart van het Bodemloket

Op de kaart van het Bodemloket staat voor het plangebied de aanbeveling om bodemonderzoek uit te voeren. Daarom is door Landview BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (NEN 5740). Dit bodemonderzoek is als bijlage bij de toelichting bijgevoegd (Bijlage 2).

In de bovengrond zijn ter plaatse van één boring lichte verhogingen van minerale olie en molybdeen geconstateerd. In de mengmonsters van de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. Ook is ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

De aangetroffen verhogingen zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde, bedrijfsmatige, gebruik.

Conclusie
Op basis van het verrichte bodemonderzoek wordt geen aanleiding gezien voor vervolgonderzoek. De locatie wordt geschikt bevonden voor het voorgenomen gebruik. Het plan wordt daarmee uitvoerbaar geacht.

4.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het advies dat uit de watertoets volgt is hierin opgenomen. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels die zijn te vinden op de website van het HHNK.

Toetsing
Voor het plan is de digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 3). Daaruit blijkt dat de normale procedure moet worden doorlopen. Dit betekent dat het HHNK in overleg met initiatiefnemer wil bespreken hoe in het plan rekening kan worden gehouden de waterhuishoudkundige belangen. Naar aanleiding van de watertoets is door het hoogheemraadschap een advies uitgebracht (Bijlage 4) over hoe hoe de belangen van het HHNK bij het plan kunnen worden betrokken.

De verhardingstoename bestaat uit drie delen:

  • Toename verharding gebouwen (werknemersverblijf + nieuwbouw schuurkassen) = circa 7.000 m2;
  • Toename erfverharding = circa 3.800 m2;
  • Aanleg nieuwe dam = circa 70 m2.

Compensatie verharding gebouwen
De wens bestaat om verhardingstoename van gebouwen zoveel als mogelijk te compenseren via het bestaande bassin. Dat bassin is reeds in gebruik als compenserende buffer, maar er is nog ruimte genoeg. De inhoud van het bassin betreft 2.085 m3, hiervan is nu 500 m3 benodigd voor eigen gebruik. Van de nieuwe verharding kan alleen de verharding van de gebouwen worden gecompenseerd via het bassin. Na de nieuwbouw is dan 679 m3 van de 2.085 m3 in gebruik als buffer (stroomt langzaam leeg naar het oppervlaktewater, zie figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0007.jpg"

Figuur 7. Doorsnede waterbassin

De afvoer- en bergingscapaciteit van het bassin is berekend. De berekening toont aan dat met het plan wordt gezorgd voor voldoende watercompensatie (figuur 8 en Bijlage 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0008.jpg"

Figuur 8. De neerslag en afvoercapaciteit

Compensatie erfverharding en aanleg dam
Ook de toename van erfverharding en van de dam moet worden gecompenseerd. Uit de watertoets blijkt dat hiervoor een normale procedure wordt gevolgd. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap een compensatiepercentage berekent op basis van de gebiedsspecifieke parameters. Het compensatiepercentage bedraagt 7%. De compensatie van de erfverharding wordt middels het graven van een inham gedaan. Hiermee wordt een watercompensatie van 362 m2 gerealiseerd. De te graven inham is ook op de inrichtingstekening aangegeven.

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig.

Waterkwaliteit en riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater.

Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinrichting (rwzi). Met het oog op de waterkwaliteit wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.

Conclusie
Met het oog op de waterkwaliteit en -kwantiteit zijn geen belemmeringen te verwachten als gevolg van het plan. De verhardingstoename kan op het erf worden gecompenseerd (in het bassin en te graven extra oppervlaktewater). Het plan wordt uitvoerbaar geacht voor het aspect water.

4.3 Bedrijvenhinder en milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen of (andere) milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing
Uit de VNG-brochure blijkt dat 'Tuinbouw - bloembollendroog- en prepareerbedrijven' in categorie 2 zit. Dit betekent dat er een afstand van 30 meter wordt geadviseerd tussen het bedrijf en woningen.

De meest nabijgelegen woning bevind zich op circa 20 meter ten oosten van de grens van het plangebied. Er bevinden zich geen andere gevoelige functies nabij het bollenbedrijf. Er kan op basis van de VNG-richtafstandenlijst niet zonder meer worden voldaan aan de minimale richtafstand. In de bestaande situatie is dit echter ook al het geval en met de uitbreiding veranderd er niets aan de afstand tussen het bedrijf en de nabijgelegen woning. Naar verwachting zal de situatie met betrekking tot eventuele hinder van het bedrijf juist verbeteren, omdat een nieuwe ontsluiting en parkeerruimte worden gerealiseerd aan de zuidwestzijde van het bedrijfsperceel. De verkeers- en transportstromen zullen zich in die situatie minder nabij het meest nabijgelegen woonhuis afspelen.

Met deze motivering wordt geacht dat de uitbreiding van het bollenbedrijf geen belemmering vormt met betrekking tot eventuele milieuhinder afkomstig van het bollenbedrijf op woningen in de buurt. Hinder afkomstig van andere bedrijven op het bollenbedrijf is evenmin aan de orde.

Conclusie
Als gevolg van het aspect bedrijvenhinder en milieuzonering zijn geen belemmeringen voorzien voor de uitvoerbaarheid van het plan. Geacht wordt dan ook dat het plan wat betreft bedrijvenhinder uitvoerbaar is.

4.4 Geluidhinder

Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of als het plan geen geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt. Naast de kaders die de Wet geluidhinder stelt, dient bij een ruimtelijk plan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Toetsing
De Wet geluidhinder beschouwt een gebouw ten behoeve van tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten niet als een geluidsgevoelig gebouw. Omdat in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan moet worden beoordeeld of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is toch getoetst aan de normen die de Wet geluidshinder stelt. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai van de Braken uitgevoerd (Bijlage 6).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de huisvesting hoger is dan de Wet geluidhinder voor geluidsgevoelige objecten toestaat. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 9 dB vanwege de Braken.

Hierbij wordt opgemerkt dat de slaapkamers aan de achterzijde van het gebouw ten behoeve van huisvesting worden gesitueerd (niet aan de wegzijde, maar aan de zijde van de kassen). De geluidsbelasting op de gevel is hier logischerwijs lager en dit is gunstiger voor een goed leefklimaat.

Wanneer sprake zou zijn van een geluidsgevoelig object in binnenstedelijk gebied zou het bevoegd gezag een hogere waarde kunnen verlenen. Daarvoor biedt de Wet geluidhinder een kader. Omdat de Wet geluidhinder een logiesgebouw niet als geluidsgevoelig object beschouwd, kan er worden geredeneerd dat er in de onderzochte situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Met inachtneming van de uit het akoestisch onderzoek gestelde maatregelen wordt het plan met betrekking tot geluidhinder uitvoerbaar geacht.

4.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing
De realisatie van de woning leidt niet tot 1.610 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig. Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer
Er wordt een nieuwe ontsluiting en parkeerruimte gerealiseerd aan de zuidwestzijde van het bedrijfsperceel. De tweede ontsluiting resulteert in een verbetering van de verkeers- en transportstromen ten opzichte van de huidige situatie.

Parkeren
Het bestemmingsplan Parkeren voorziet in regels voor voldoende parkeergelegenheid. Zo is hierin bepaald dat een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, niet mag worden gebouwd of verbouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.

De parkeernorm voor een agrarisch bedrijf wordt in de parkeernormen niet expliciet genoemd. Daarom wordt uitgegaan van het aantal (tijdelijke) werknemers (maximaal 60). In een voorlopige inrichtingsschets is in ieder geval rekening gehouden met 30 parkeerplaatsen aan de voorzijde nabij de nieuwe ontsluiting. De praktijk leert dat werknemers niet ieder afzonderlijk rijden, maar vaak ook samen. Naast de beoogde parkeerplaatsen is op eigen terrein, en met name op het achtererf, voldoende ruimte om te parkeren voor de piekmomenten.

Conclusie
Ten aanzien van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te verwachten voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie beoordeeld door een ecoloog van Vonk Ecologie (rapportage in Bijlage 7).

Toetsing
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Soortenbescherming
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is met betrekking tot soortenbescherming. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb op voorhand niet nodig.

Gebiedsbescherming
Om aan te kunnen tonen dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening met de AERIUS-calculator uitgevoerd. Deze berekening is uitgevoerd door Vonk Ecologie en de resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 7. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. Ook is geen sprake van beperkingen voor NNN-gebied en/of door de Wnb beschermde houtopstanden. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Conclusie
De natuurwet en -regelgeving staat de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.

Archeologie
Toetsing
Het plan is voorgelegd aan Archeologie West-Friesland, een archeologisch samenwerkingsverband van gemeenten in West-Friesland. Op 23 augustus heeft Archeologie West-Friesland een advies gegeven voor het plan voor wat betreft archeologie (Bijlage 8). Daarbij is de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Koggenland gehanteerd.

Het plangebied ligt grotendeels in een zone met een lage verwachting voor archeologie voor alle perioden, met een vrijstellingsgrens van 20.000 m2. Voor een gedeelte van het plangebied wordt in de Beleidskaart Archeologie een vrijstellingsgrens van 100 m2 gehanteerd, vanwege de oude dijk rond De Weel. Deze grens wordt met de bodemroering ten behoeve van het planvoornemen overschreden.

Op het Actueel Hoogtebestand Nederland is te zien dat de dijk rond de Weel niet meer intact is op de locatie van het geplande bouwvlak aan de Geveland 2. De geplande ingreep zal geen onevenredige schade toebrengen aan archeologische waarden. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Archeologie West-Friesland adviseert de uitbreiding van het bouwvlak vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1598.BPLGGeveland2-on01_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede van de beleidskaart archeologie Gemeente Koggenland

Cultuurhistorie
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied moet rekening worden gehouden met de ambities en ontwikkelprincipes die staan beschreven bij de afzonderlijke ensembles en structuren.

Het plangebied is gelegen in het ensemble West-Friesland Midden. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij:

  • het behouden van de gestrekte veenverkaveling, de langgerekte lintdorpen en watergangen;
  • het benadrukken van het contrast tussen de droogmakerijen en het veengebied;
  • het behouden van de openheid tussen de linten;
  • het herkenbaar houden van de Westfriese Omringdijk als doorgaande lijn en identiteitsdrager;
  • het behoud van het huidige open landschap langs de snelweg A7 en het benadrukken van de continuiteit van het Westfriese landschap aan beide zijden van de snelweg;
  • het behouden en het zichtbaar/beleefbaar blijven van de huidige verkavelingsstructuur (inclusief sloten) bij (semi-)tijdelijke functies en opstellingen in het landschap, zoals voor zonne-energie;
  • het behouden van de vrije ruimte (molenbiotopen) rond historische windmolens, in verband met de windvang en de zichtbaarheid van de molens in het landschap.

Er is als gevolg van het plan geen strijdigheid met de ontwikkelprincipes van West-Friesland Midden zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. Met de realisatie van de bedrijfsuitbreiding wordt geen wijziging in de structuur van het landschap aangebracht. Bebouwing langs de Braken is op deze locatie passend. Cultuurhistorische waarden worden door het voornemen niet aangetast.

Conclusie
Met de realisatie van het plan worden geen archeologische of cultuurhistorische waarden bedreigd. Daarmee is het project wat betreft voor deze aspecten uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Per bestemming zijn eveneens de uitgangspunten weergegeven. Alle bestemmingen zijn als volgt opgebouwd:

Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende blijken te zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen in deze gevallen met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal van de genoemde werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (dit zijn de vroegere aanlegvergunningen). Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die ingrijpen in de aard van de geldende bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten zal met name een groot gewicht worden toegekend aan de afweging in relatie tot de landschappelijke waarden.

Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden onder worden gebracht in één vergunning) kan worden verleend, als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Alle werken en werkzaamheden kunnen dan in een keer worden toegestaan en voor afzonderlijke gevallen is geen vergunning meer nodig.

Specifieke gebruiksregels
In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

Wijzigingsbevoegdheden
Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels.

5.2 Agrarisch

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het

uitbreiden van het bedrijf gevestigd aan Geveland 2 te Obdam, met een nieuwe loods en ruimte voor huisvesting van tijdelijke werknemers. De agrarisch gebruikte gronden zijn vastgelegd met de bestemming Agrarisch. Dit geldt voor zowel de agrarische bouwpercelen als voor de onbebouwde agrarische gronden. De opzet van de bestemming(en) is in hoofdlijnen dezelfde als in het bestemmingsplan Landelijk Gebied. In de agrarische bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten behoeve van het ten uitvoer brengen en in stand houden van de landschapsmaatregelen overeenkomstig het inrichtingsplan dat is opgenomen in de bijlagen bij de regels.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Dit is anders wanneer de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet uitdrukkelijk besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is. In het voorliggende bestemmingsplan is hiervan sprake. Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke anterieure overeenkomst. Deze overeenkomst moet zijn getekend vóór vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

Planschade
Door het vaststellen van het bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Door de gemeente worden kosten voor de ambtelijke planbegeleiding gemaakt. Deze kosten worden gedekt door de door de initiatiefnemer te betalen leges.

Conclusie
Het kostenverhaal zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke anterieure overeenkomst. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt aan de vooroverlegpartners toegestuurd in het kader van het vooroverleg, waaronder het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de provincie Noord-Holland. De resultaten uit het vooroverleg worden in deze paragraaf kort beschreven.

Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen. De op het plan verkregen reacties zullen in deze paragraaf worden opgenomen.